3 Begroting BuHa-OS 2020

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2020 ( 35300-XVII ).

(Zie vergadering van 26 november 2019.)

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (35300-XVII).

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:

Vandaag gaan we verder met de antwoorden van de zijde van de regering. Ik heet de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van harte welkom en geef haar het woord.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Kaag:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Laat ik beginnen met de Kamer te bedanken voor de in eerste termijn gestelde vragen en gemaakte opmerkingen. Voordat ik aan de beantwoording begin, zou ik graag nogmaals een aantal kernpunten uit mijn beleid toelichten. Dit doe ik, twee jaar na de start van het kabinet, in de context van relevante internationale ontwikkelingen, die de noodzaak van dit beleid onderstrepen. Na mijn openingswoord zal ik overgaan tot de beantwoording van de gestelde vragen. Mijn mondelinge antwoorden zijn geordend volgens tien blokjes:

  • -het ODA-budget;

  • -noodhulp, inclusief irreguliere migratie;

  • -jongeren, onderwijs en werkgelegenheid;

  • -grondoorzaken en geografische focus;

  • -gendergelijkheid, vrouwenrechten, seksuele rechten en gezondheidsrechten (SRGR);

  • -het maatschappelijk middenveld;

  • -klimaat;

  • -ondersteuning van het bedrijfsleven en de bredere handelsagenda;

  • -het beleid ten aanzien van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (imvo);

  • -handelspolitiek.

En ten slotte, aangezien wij op termijn nog een heel debat speciaal hierover gaan voeren: CETA.

Moet ik, mevrouw de voorzitter, de punten nog een keer herhalen? Ik hoop dat iedereen de tien blokjes heeft.

De voorzitter:

Ja, het komt goed.

Minister Kaag:

Het zijn er elf; dat ook nog. Dank u wel, daar op de tribune.

De voorzitter:

Elf. Helemaal scherp!

Minister Kaag:

Zoals ieder jaar wil ik benadrukken dat de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties, oftewel Sustainable Development Goals (SDG's), het kader zijn voor het kabinetsbeleid voor wat betreft de Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het is dé internationale agenda. Het zijn dé internationale afspraken voor de vraagstukken van dit moment: het bestrijden van armoede, ongelijkheid en klimaatverandering en het nastreven van mensenrechten. De SDG's zijn een inclusieve agenda die ieders inspanning vraagt om niemand achter te laten; het principe van leave no one behind. Burgerbewegingen, jongeren, maatschappelijke organisaties, wetenschappers en bedrijven trekken hierin samen op met lokale en nationale overheden. Wij zetten al jaren in op samenwerking met al deze partners.

Die inzet is blijkbaar weer eens hard nodig, want het stormt in de wereld. Het aantal conflicten wereldwijd is het afgelopen decennium verdrievoudigd. Mede hieruit komt het aantal vluchtelingen en intern ontheemden voort. We zijn nu aan de circa 70 miljoen. Conflicten zijn, zoals u allen weet, nog complexer en langduriger van aard. Daardoor zijn onze steun en samenwerking nodig. Bovendien zien we een aantal trends die nu al een enorme rol spelen in fragiele regio's. Denk met name aan de gevolgen van klimaatverandering. Door droogte en overstromingen kunnen gewassen niet meer worden geoogst of niet worden vermarkt, waardoor de toegang tot veilig en voldoende voedsel voor veel mensen wordt belemmerd. En dit is nog maar het begin van deze eeuw. Vooral de allerarmsten, bijvoorbeeld in de regio's Hoorn van Afrika en de Sahel, zijn hier in toenemende mate de dupe van. Daarnaast hebben wij te maken met een sterke demografische groei, met name op het continent Afrika. Naar verwachting zal de economische groei van het continent deze ontwikkelingen niet bij kunnen benen. Dit vergt meer internationale actie en gezamenlijkheid.

Momenteel is ongeveer driekwart van de Afrikaanse bevolking jonger dan 35. In een vergrijzend Europa is het moeilijk voor te stellen dat driekwart van de bevolking op een continent jonger is dan 35. Het is goed om hier stil bij te staan. Dit biedt in theorie de kansen van een demografisch dividend, maar het vergroot ook de uitdaging om kwalitatief hoogwaardige dienstverlening te creëren, zoals onderwijs en gezondheidszorg en voldoende banen met perspectief. Ook de sociaaleconomische ongelijkheid neemt wereldwijd toe. Waar extreme armoede wereldwijd daalt, neemt deze in Afrika toe. Hiermee lijkt armoede steeds meer een Afrikaans fenomeen te worden, zoals ook werd onderstreept in het recente Wereldbankrapport Accelerating Poverty Reduction in Africa, de noodzaak om onze actie te versnellen om armoede te bestrijden.

Wereldwijd neemt ook de onvrede over ongelijkheid toe. Het brengt grote groepen mensen op de been. Ook woede over politieke marginalisatie draagt hier sterk aan bij. De beelden van de protesten komen natuurlijk ook onze huiskamers binnen, via tv of internet. In korte tijd zagen we mensen in bijvoorbeeld Libanon, Irak, Ecuador, Chili en Venezuela de straat opgaan. De protesten gaan door. Vanuit het oogpunt van stabiliteit, veiligheid en gedeelde welvaart is het belangrijk om hier verstandig op te kunnen reageren. Wat ook onrust veroorzaakt, is dat wij wereldwijd een verharding zien optreden. Mensenrechten, specifiek vrouwenrechten, seksuele rechten, gezondheidsrechten en de positie van de lhbti-gemeenschap komen in een toenemend aantal landen weer onder druk te staan. Tegelijkertijd neemt de ruimte van het maatschappelijk middenveld in een groeiend aantal landen af.

Ook in het internationale handelssysteem rommelt het en dat is natuurlijk zeer zorgwekkend. We hebben hier vaak met deze Kamer over gedebatteerd, want een open en innovatieve economie als die van Nederland heeft baat bij een systeem van open markten, duidelijke spelregels die internationaal zijn afgesproken en een zo gelijk mogelijk speelveld voor het bedrijfsleven. Het opkomend protectionisme en de handelsconflicten tussen de VS en China, maar ook de spanningen tussen de EU en de VS, zijn dus slecht nieuws. De Nederlandse economie heeft een internationaal goed functionerend stelsel hard nodig. De donkere wolken die daarboven blijven hangen, baren mij dan ook zorgen. Ik blijf daarom juist in gesprek met mijn collega's en pleit in alle gesprekken, met de blik op de lange termijn, voor eerlijke handelsregels, een sterk multilateraal systeem, toegang tot de markten en het handhaven van open markten. Maar het blijft een reëel gevaar dat de neergang van het open handelssysteem niet te keren is en dat de gure wind van staatskapitalisme en protectionisme steeds harder door dit systeem zal waaien.

Mevrouw de voorzitter. Tegen die wind hebben wij gepaste bescherming nodig en die vinden wij in Europa. Want in een wereld waarin oude zekerheden lijken te verdwijnen, blijft de EU noodzakelijk en biedt die nieuwe kansen. We kijken uit naar het plan van de nieuwe Commissie, geleid door Ursula von der Leyen. In een wereld van grote machtsblokken, waarin in toenemende mate toegang is tot geo-economische macht, is het belangrijk dat de Unie niet alleen een bron van welvaart, stabiliteit en veiligheid blijft, maar ook een waardenmacht vertegenwoordigt, ook als we spreken over thema's als duurzaamheid, verantwoord ondernemen en bovenal respect voor mensenrechten.

Mevrouw de voorzitter. We hebben het vandaag over de begroting en dus ook over het ODA-budget: het budget voor Official Development Assistance. Dit kabinet investeert in het buitenlandbeleid. Dat is ook zichtbaar op mijn begroting. De complexiteit van de uitdagingen die ik eerder voor u schetste, toont aan dat een serieuze inzet noodzakelijk blijft. Dat is geen luxe, maar een noodzaak. Dit vereist ook dat wij de middelen vrijmaken die bij dat ambitieniveau passen. Daarom vond ik het bemoedigend om te horen dat zo veel Kamerleden een terugkeer naar de 0,7%-norm opbrachten. Ik neem deze wens van de Kamer dan ook zeer serieus en ik zal bij mijn mondelinge beantwoording terugkomen op alle opgebrachte punten.

Voorzitter. Bij deze derde begrotingsbehandeling wil ik graag benadrukken dat we op het ministerie hard bezig zijn met de uitvoering van de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, genaamd: Investeren in Perspectief. Dat werk voeren we uit in zeer ingewikkelde gebieden, waarbij een explosieve cocktail van crises en problemen de efficiënte en effectieve uitvoering van beleid niet altijd vanzelfsprekend maakt. Maar juist om die reden is het werk in deze gebieden noodzakelijk, ook voor Nederland. Dit werk vergt een lange adem en veel geduld. De effectieve aanpak van grondoorzaken vereist toewijding, focus en consistentie. Er is ook een risico op tegenslag. Daar mogen wij niet naïef in zijn. Dat moeten we ons blijven realiseren. Het bieden van perspectief aan diegenen die dit het hardst nodig hebben, is niet makkelijk, maar het is het juiste om te doen. Dit werk moeten we niet alleen doen om elders in de wereld iets te veranderen. Het is evenzeer een agenda voor Nederland. De uitdagingen die ik zojuist voor uw Kamer schetste, kennen namelijk geen grenzen en vergen dus ook een grensoverschrijdende inzet, zoals u ook ziet in het geïntegreerde buitenlandbeleid of de migratieagenda van de regering. Daarom benadrukt dit kabinet in het regeerakkoord het belang van verbindingen tussen binnen- en buitenland. Ons werk voorbij de grenzen versterkt ons land. Niet voor niets draagt mijn nota de ondertitel Goed voor de wereld, goed voor Nederland.

Ten slotte ben ik blij dat we in Nederland in alle vrijheid kunnen debatteren, ook als we het met elkaar oneens zijn. Ik kijk ernaar uit nu met de inhoud van alle blokjes die ik heb benoemd, verder te gaan en om de waarden die wij hier in Nederland hebben, samen met elkaar uit te dragen, juist ook in deze Kamer.

Dan ga ik nu door op de blokjes, elf om precies te zijn.

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Ouwehand. Goedemorgen, fris en fruitig!

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Fris, fruitig en enigszins natgeregend, maar ik heb wel de inleiding van de minister meegekregen. Zo kan het ook gaan in dit digitale tijdperk.

Ik wil de minister vragen wat er precies mis is met het beschermen van je boeren, met het beschermen van je natuur, met het beschermen van het klimaat en met het beschermen van mensen verder weg door eisen te stellen aan je eigen economie en aan productiestandaarden. Wat is er mis met dan ook aan de grens zeggen dat landen die dat niet doen, hun spullen hier niet zomaar mogen verkopen? Wat is daar mis mee?

Minister Kaag:

Ik zie dit meer als retorische vraag. Eerst ga ik graag in op de blokjes. Als het over handelsverdragen zoals CETA gaat, het maatschappelijk middenveld en de grondoorzaak van de klimaatverandering, kom ik via al die blokjes op deze heel open vraag terug, die eigenlijk een nee-neevraag is.

De voorzitter:

U heeft een tweede vraag?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ja. Dit is een slecht begin, want de minister legt mensen in de luren met haar warme woorden over mensenrechten, kwetsbare mensen wereldwijd en de zorgen die zij daarom heeft, en de SDG-agenda. Die zijn allemaal superbelangrijk. Deze minister spreekt er warme woorden over, die ik deel en zou willen steunen, maar ze verschrompelen bij de kille realiteit die zij hier neerlegt. In haar inleiding hoorde ik haar zeggen: de Nederlandse economie heeft die vrijhandel wel nodig. Ze kijkt weg bij alle nadelen van die vrijhandel voor het klimaat, de natuur, mensen wereldwijd en onze eigen boeren. Die kille woorden en die kille realiteit zijn dus veel belangrijker dan die warme woorden.

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand, de minister is net begonnen. Ze heeft eigenlijk nog niets gezegd! De Kamer heeft de hele eerste termijn haar eigen vragen gesteld en haar eigen inbreng naar voren gebracht. Straks gaat de minister op al die vragen in. En u kent mij. Ik geef u straks, mochten uw vragen niet worden beantwoord of mocht u het niet eens zijn met de minister, alle ruimte om alsnog te interrumperen. Maar de minister is net begonnen, dus ik wil haar eigenlijk even de ruimte geven om een paar onderwerpen aan te kaarten. Dan kan zij daarna het debat met u aangaan. Vindt u dat ook een goed idee van mij?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik vind het op zich een goed idee, voorzitter, maar ik vond het begin zo slecht. De minister zei op de eerste concrete vraag meteen: ik zie die als retorisch, dus ik ga er niet op in. Ik hoop dat u me gaat helpen als de minister geen antwoord gaat geven. Ik hoop dat u ons dan interrupties blijft geven.

De voorzitter:

Ja, natuurlijk.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

En ik zou de minister willen uitnodigen om toch nog even op mijn vraag in te gaan. Dan kan zij haar aanvankelijke fout misschien herstellen.

Minister Kaag:

Weet u, ik vind het heel interessant hoe mevrouw Ouwehand nu begonnen is. Het was goed om bij de APB te zijn en daar een aantal fractievoorzitters te horen stellen dat scorebordpolitiek niet meer werd gehanteerd. Ik vind het prima om op alle vragen te antwoorden, mits het ook echt vragen zijn. dit was een retorische opening van het debat, terwijl ik nog op de inhoud in wilde gaan. Mijn zin "ik ga graag in respect op de inhoud verder" was bewust gekozen. Die ruimte moet aan het kabinet gegeven worden, want het gaat om zijn begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Ten tweede, echt even voor de goede vorm: dit was geen concrete vraag, maar een aaneensluiting van stellingen en aannames van mevrouw Ouwehand. Daarop vraagt ze mij te reageren. Ik heb mijn hele termijn om op belangrijke onderdelen te reageren, inhoudelijk, dus met feiten en vanuit de perceptie of het beleid van het kabinet. Ik vind het eigenlijk ook correct dat die ruimte wordt gegeven. Dat is een heel andere voorstelling van zaken, lijkt mij.

De voorzitter:

Ja. Mevrouw Ouwehand, volgens mij zegt de minister hetzelfde als ik net deed. Zij vraagt om haar even de ruimte te geven, dan gaat zij op al die vragen in. Dan kunt u alsnog uw punt maken over uw eigen inbreng.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter, dat zal ik doen maar ik moet hier toch wel corrigeren. Ik stelde een concrete vraag. De minister sprak in haar inleiding over protectionisme; dat is heel eng. Ik vroeg wat er mis is met het beschermen van bijvoorbeeld je eigen boeren. Dat was een concrete vraag, dus de minister moet niet doen alsof het een retorische vraag was zonder een concrete vraagstelling aan haar.

De voorzitter:

Goed. Ik ga naar de heer Alkaya.

De heer Alkaya (SP):

Een terechte oproep om het over de inhoud te hebben. Ik heb een inhoudelijke vraag over de introductie. Kan het zo zijn dat er een blinde vlek is bij de minister en het ministerie over de uitkomst en de nadelige effecten van vrijhandel in Nederland en dat ze dat daarom in haar introductie niet heeft benoemd? Of was het een bewuste keuze om daar in de introductie niets over te zeggen? Waarom heeft ze dan die keuze gemaakt? Waarom vindt ze dat zo onbelangrijk?

Minister Kaag:

In eerste instantie: dit is interessant. Het is een introductie, dus we hoeven de rest van het boek kennelijk niet meer te lezen. Maar los daarvan, we komen terug op de thema's handelsklimaat, handel, handelspolitiek. Dat is het tiende blokje; ik denk dat dat een mooi moment is. En inderdaad, Nederland, dit kabinet en vorige kabinetten hechtten aan vrijhandel op basis van de regels van het spel. We hechten ook aan kwaliteitsnormen en kijken bijvoorbeeld ook naar investeringstoetsen om gevoelige sectoren te beschermen, enzovoorts, enzovoorts, enzovoorts. Dit is wel een complex debat. Dat kan je niet afdoen met de vraag of we er nou wel of niet aan hechten. Dit is een veel breder verhaal.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u verdergaat.

Minister Kaag:

Het eerste blokje, het ODA-budget. De leden Bouali, Voordewind, Diks, Alkaya, Ouwehand, Stoffer, Van den Hul en Kuik — dat is het merendeel van de Kamer — vroegen aandacht voor het ODA-budget en het percentage van het bni. Daar ben ik natuurlijk blij mee; ik zei al dat ik dat als steun in de rug zie. We hebben een ambitieuze agenda, die voortkomt uit het regeerakkoord, maar natuurlijk ook de prioriteiten die gesteld zijn in de nota voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Mevrouw Van den Hul zei dat de ODA-prestatie onder Rutte II nooit onder de 0,6% van het bni is geweest. Feitelijk klopt dat, maar daar hoort wel een belangrijke opmerking bij, die volgens mij ook heel bekend is bij mevrouw Van den Hul. Dat percentage ontstond door de hoge instroom van asielzoekers en bijkomende opvangkosten en kon alleen worden behaald door een hypotheek te nemen op de toekomst. Er is tijdens Rutte II fors geld uit de langetermijnbegroting naar voren gehaald. Dus procentueel klopt het, maar eigenlijk is het niet waarop budgettairtechnisch was ingezet. Bij gelijkblijvend beleid zou het ODA-percentage hierdoor gekelderd zijn naar 0,48% van het bni in 2020. Dat is door dit kabinet gecorrigeerd door een forse impuls te geven aan ODA, zoals vastgelegd in het regeerakkoord. Hiermee komt het budget voor Ontwikkelingssamenwerking voor 2021 uit op 0,7% van het bruto nationaal inkomen minus 1,4 miljard euro. Om de vraag van het lid Voordewind te beantwoorden: dit is inderdaad, zolang er niets verandert, structureel.

Voorzitter. Mevrouw Van Weerdenburg van de PVV had het over een ODA-budget van 6 miljard. Dat zou betekenen dat Nederland op de beoogde 0,7% van het bni zou zitten. Dat is helaas niet het geval. Het ODA-budget is 4,5 miljard euro in 2020 en mijn begroting, dus exclusief onder meer de EU- en de asieltoerekening, heeft een omvang van afgerond 3 miljard. Dat zijn de feiten. Maar ik denk dat mevrouw Van Weerdenburg refereerde aan een optelling van ODA en niet-ODA uit de HGIS-nota, die inderdaad in 2020 op 6 miljard uitkomt. Maar de BuHa-OS-begroting voor ontwikkelingssamenwerking is 3 miljard.

Ik wil vervolgens benadrukken dat dit kabinet honderden miljoenen extra heeft vrijgemaakt voor ontwikkelingssamenwerking. Daarmee is de trend van een afname in het ODA-budget doorbroken. Het is een reparatie van de kasschuif van Rutte II — ik ben bijna aan het eind van dit blokje, mevrouw de voorzitter — want die was 1,2 miljard euro. Daarop intensiveert het kabinet nogmaals 1 miljard in deze kabinetsperiode. Dus voor het komende jaar, 2020, is er 504 miljoen euro meer dan onder het vorige kabinet was voorzien voor 2020. Dus we zetten weer een stap richting de 0,7%, en het streven daarnaar is ook opgenomen in de nota. Ik heb diverse vertegenwoordigers van uw Kamer duidelijk gehoord over de omvang van het ODA-budget en de wens om vervolgstappen te zetten richting de 0,7%. Ik hecht ook aan die belangrijke internationale norm en aan eventuele vervolgstappen die het kabinet kan bezien binnen de rijksbrede prioriteiten — wat zo is het nu eenmaal — en de afgesproken budgettaire kaders.

Ik neem ook nota van de suggestie van de heer Bouali — die zag ik ook terug op Twitter — om samen met de minister van Financiën een bezoek te brengen aan een OS-land of een prioriteitsland. Gelukkig brengen veel collega-ministers in hun eigen hoedanigheid ook al bezoeken aan een aantal landen. Dat is meestal verrijkend. Het geeft nieuwe inzichten, ook over de rol die wij kunnen spelen.

De voorzitter:

Is hiermee het onderwerp ODA ...

Minister Kaag:

Ja.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister heeft gelijk: in Rutte II besteedden we op een gegeven moment zelfs een kwart van het budget aan de opvang van eerstejaars asielzoekers in Nederland. Dat hebben wij gelukkig niet meer. Je kunt daar dubbel over zijn, maar ik constateer wel dat er toen ongeveer 900 miljoen besteed moest worden aan de opvang van eerstejaars asielzoekers. Dat is nu flink geslonken, ik meen tot 200 miljoen. Dit betekent dat wij netto 600 miljoen à 700 miljoen meer te besteden hebben aan ontwikkelingssamenwerking in het buitenland. De inzet van de minister is duidelijk. Zij wil weer toegroeien naar de 0,7, net als haar collega-minister van Defensie. Maar welke stappen denkt de minister zelf te zetten? Wij hebben het signaal gegeven dat wij als Kamer onze eigen verantwoordelijkheid moeten nemen. Dat gaan wij zeker doen. Maar wat kan de minister nog doen om die stappen naar de 0,7 te zetten? Ik begrijp best dat wij die 0,7 niet helemaal zullen halen, maar wij hebben nog anderhalf of twee jaar. Wat kan de minister doen?

Minister Kaag:

Volgens mij is dit een vraag waar de heer Voordewind het antwoord op kent, maar het is goed om dit publiekelijk te benoemen. Zoals ik al zei, ga ik hierover zeker overleggen met mijn collega's. Wij hebben de parallellie met Defensie opgenomen. Dat was een bewuste keuze. Maar er zijn rijksbrede afspraken, er zijn rijksbrede prioriteiten. Als ik kijk naar alles wat er speelt in Nederland qua aanpassingen, het Klimaatakkoord, de uitvoering, de dilemma's waar veel mensen nu mee kampen, van de zorg tot het onderwijs, dan moet ik daar natuurlijk ook rekening mee houden. Dat zal de afweging zijn van het kabinet. Maar u kunt rekenen op mijn inzet om het belang hiervan te benadrukken. Voor de noden, de stabiliteit en de gedeelde veiligheid van Nederland zal juist ook elders geïnvesteerd moeten worden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Als ik de minister een beetje mag helpen met haar argumentatie — ik weet niet of dat nodig is — geef ik haar het volgende mee. Een van de prioriteiten van dit kabinet was de migratiestroom. Als de minister de grondoorzaken van die migratie wil aanpakken, dan is dat natuurlijk een argument om, net als de minister van Defensie, tegen de collega's te zeggen: denk aan onze veiligheid. Hier gaat het om migratiestromen, dus ook dit moet een prioriteit van het kabinet zijn.

Minister Kaag:

Ik heb u goed gehoord, meneer Voordewind.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik geloof dat zelfs ik me kan aansluiten bij het laatste. Over het aandeel dat aan migratie wordt besteed binnen het ODA-budget hebben wij bij de bespreking van vorige begrotingen al uitgebreid met elkaar gesproken. Ik denk dat het standpunt van GroenLinks daarin helder is. De minister geeft aan: eigenlijk is de redenatie dat het nog erger had kunnen zijn. In principe heeft zij aangegeven dat zij in haar beleving haar best heeft gedaan om het budget in ieder geval een beetje op te hogen. Dat doet echter niets af aan het feit dat dit budget wel het laagste is dat wij in 40 of 50 jaar hebben gezien. Dat vind ik zorgelijk. Ik kan mij er nog iets bij voorstellen op het moment dat er grote bezuinigingen aan de orde zijn, maar op dit moment hebben wij een miljardenoverschot ...

De voorzitter:

En de vraag is?

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik maak me er zorgen over hoe het nu kan dat de minister er ook in deze situatie niet in is geslaagd om een extra dotatie aan OS te kunnen doen.

Minister Kaag:

Als alles aan individuele inzet lag, zou het een veel makkelijker spel zijn. Maar wij hebben een regeerakkoord. Er zijn afspraken gemaakt. Wij weten ook dat binnen het regeerakkoord twee partijen meer trekken aan verhoging van het budget voor ontwikkelingssamenwerking, terwijl anderen misschien een andere inschatting maken. Het is een kwestie van afweging. Het gaat juist ook om de compromissen die wij met elkaar kunnen maken.

Niet alles, zeker in 2019, is ODA. Wij zetten ook heel erg in op privatesectorfinanciering, social impact-financiering. Als je kijkt naar SDG 17, dan zie je dat het juist ook gaat om alle andere mogelijke financieringsstromen. Het ODA-concept komt uit een tijd dat eigenlijk alles afhing van een aantal landen dat aan internationale samenwerking deed. De wereld is nu totaal veranderd. Veel van de lage-inkomstenlanden zijn middeninkomstenlanden geworden. Juist daar liggen de kansen op verandering en transformatie, door een andere inzet, bijvoorbeeld toegang tot kennistechnologie en inzet van de private sector, en door het aanzwengelen van de lokale economie. Dus ODA is belangrijk, maar het is altijd katalytisch; het is nooit het hele verhaal. Verre van dat. Het is tegenwoordig een heel klein percentage van de totale financieringsstromen op het gebied van internationale samenwerking.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Met het antwoord dat de minister nu geeft, zou ik eigenlijk verwacht hebben dat u ook een andere notitie zou hebben toegevoegd waarin u aangeeft dat u het ODA-budget voortaan gaat inzetten als een soort multiplier, dus om te zorgen voor een multipliereffect. Dan zou je eigenlijk een heel andere kijk op ontwikkelingssamenwerking moeten hebben. Ik weet eerlijk gezegd niet eens of ik daartegen ben. Ik zou daar misschien zelfs graag over mee willen denken, maar dit is natuurlijk wel iets anders dan waarmee we op pad zijn gegaan met uw nota Investeren in Perspectief.

Minister Kaag:

Nee hoor.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik zie daar echt een andere keuze in. Als je het ODA-budget als hefboom wilt gebruiken om andere financieringen los te trekken, dan wil ik daar graag veel meer en nadere informatie over. Ik ben dan dus echt benieuwd wanneer de minister daarover nieuwe informatie naar de Kamer gaat sturen.

Minister Kaag:

Nee hoor, de nota is heel duidelijk. In elk AO en in elk debat, ook bij de nota zelf, heb ik gezegd dat ODA katalytisch is. Ik vrees dat dit binnen de sector ontwikkelingssamenwerking al sinds jaar en dag ook het geval is. Noodhulp is een-op-een. Al het andere wat je doet, gebeurt samen met andere partnerschappen, met lokale regeringen, autoriteiten, privatesectorfinanciering. Het is bijna altijd een hefboom. Dat is de agenda van Parijs, Accra en Busan. Over Busan heb ikzelf nog helpen meeonderhandelen. Daarbij gaat het echt om aid effectiveness, dus om de relevantie en de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. Het gaat allemaal om de hefboom wat ODA betreft, want anders komen we er niet. Van miljarden tot triljoenen gaat het echt niet met ODA gebeuren. Het is al het andere. Dat is de essentie van SDG 17. Mijn nota is opgehangen aan SDG 17. Daar is dus helemaal geen ruimte tussen, verre van dat.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Kaag:

Dan ga ik door naar het tweede kopje, noodhulp en irreguliere migratie, mevrouw de voorzitter. Door aanhoudende conflicten leven veel mensen steeds vaker en ook langdurig in humanitair erbarmelijke omstandigheden. Enkele van uw leden refereerden hier natuurlijk ook aan. Dit is zorgwekkend. Daarom is dit een prioritair onderwerp, ook voor dit kabinet. We hebben niet alleen aandacht voor wederopbouw wanneer dat kan, maar ook voor nieuwe componenten, zoals toegang tot psychosociale hulp en geestelijke gezondheidszorg in crisissituaties. Door die aandacht voor deze aspecten van zorg hebben we voor elkaar gekregen dat mental health en psychosocial support, dus geestelijke gezondheidszorg en psychosociale hulp, nu internationaal erkend worden als onderdeel van een basispakket van noodhulp. Daarover ging de conferentie die we dit jaar in oktober hebben mogen organiseren met de Wereldgezondheidsorganisatie, het Internationale Rode Kruis, de Rode Halve Maan, vele andere partners en vooral ook experts. Dankzij Nederland hebben vanuit onze bijdrage 100.000 mensen in de meest kwetsbare situaties in 2019 ook toegang tot recht gekregen. U kunt zich misschien nog de conferentie herinneren die we in februari hebben georganiseerd over SDG 16, toegang tot het recht en het belang van de rechtsorde, de rechtsstaat. In 2020 verdubbelen wij het aantal naar 200.000 mensen en we streven ernaar dat minstens 50% van hen vrouw of meisje is.

In dit kader heeft Nederland ook een meerjarig partnerschap met UNHCR, UNICEF, de Internationale Arbeidsorganisatie, de Wereldbank en de Internationale Financieringscorporatie ten behoeve van opvang in de regio, gericht op Libanon, Irak, Jordanië, Ethiopië, Uganda, Kenia, Sudan en Egypte. Dit zijn allemaal vormen waarbij wij ook onze partners vragen samen te werken, keuzes te maken en ieder op zijn of haar terrein de expertise te leveren, al naargelang hun mandaat. Wij bevorderen dus samenwerking en we hopen dat dit ook efficiency, een beter resultaat en idealiter impact gaat opleveren.

Mevrouw de voorzitter. Mevrouw Kuik van het CDA gaf in haar inbreng concrete voorbeelden van hoe mensen slachtoffer zijn geworden van mensenhandel. Dat zijn confronterende en inderdaad schrijnende voorbeelden van mensen wier hoop op kansen vaak na een lange, moeilijke reis eindigen in desillusie en vaak ook de dood. Net als mevrouw Kuik raken deze verhalen mij persoonlijk. Helaas zijn dit geen uitzonderingen. De Internationale Organisatie voor Migratie schat dat 80% van de vrouwelijke migranten uit Nigeria die via Libië in Italië aankomen, slachtoffer is van mensenhandel. Op basis van wat we weten, zijn de statistieken dus al zo choquerend dat ik de oproep van mevrouw Kuik inderdaad geheel begrijp en ook ter harte neem. Ik ben het ook zeer met het CDA eens dat ontwikkelingsinzet nuttig is bij het bestrijden en voorkomen van deze misdaden op verschillende punten van de migratieroute. Dat is ook een onderdeel van de inzet van het kabinet via BHOS in het kader van het programma Samen tegen Mensenhandel. Daarnaast werken we in West-Afrika, de Hoorn van Afrika, Irak en Afghanistan soms ook samen met juist teruggekeerde migranten, die dus helaas ervaringsdeskundigen zijn, op basis van hun treurige eigen belevenis. We werken dus mee aan de bewustwording van de risico's die mogelijke migranten lopen om in handen te vallen van mensenhandelaren.

We werken ook samen met de herkomstlanden. Twee weken geleden bijvoorbeeld is er een Nigeriaanse delegatie op bezoek geweest om juist over dit thema te spreken, ervaringen uit te wisselen en natuurlijk de samenwerking te bevorderen. Het is een mooi voorbeeld van hoe Nederland met een "bronland" van mensenhandel samenwerkt om dit probleem aan te pakken, onder andere met de inzet van ontwikkelingssamenwerkingsgelden, maar natuurlijk ook via de opsporingsdiensten, en met in de hoofdrol het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Ten slotte, voorzitter. Nederland besteedt in zijn inzet ook aandacht aan de slachtoffers van mensenhandel. Bij re-integratieprojecten van de Internationale Organisatie voor Migratie, IOM, in herkomstlanden wordt bijvoorbeeld ook psychosociale hulp geboden. Hierbij moet u niet denken aan een luxesituatie. Het is vaak het trainen van de eerste opvang van die mensen. Zo weet men hoe ze met iemand om moeten gaan die getraumatiseerd is, zodat ze kunnen verwijzen. Het zijn dus geen luxesituaties. Het zijn vaardigheden die worden gedeeld. Dat blijkt dan vaak ook in een "training of the trainers"-programma. Wij steunen die projecten. Die hulpkant is natuurlijk ontzettend belangrijk, om mensen aan de praat te krijgen, om ze aan het spreken te krijgen, om ervoor te zorgen dat ze zich kunnen uiten.

De heer Weverling van de VVD vroeg naar samenwerking met de herkomstlanden van mensen die in Nederland geen recht op verblijf hebben. Gebrekkige of minder dan gebrekkige medewerking van een aantal herkomstlanden bij terugname van de eigen onderdanen verdient natuurlijk onverminderd onze aandacht. Het kabinet is daar heel helder in. Maar er zijn wel verschillen tussen landen en de kwaliteit van hun samenwerking. Er zijn bijvoorbeeld herkomstlanden die geen principiële bezwaren hebben of obstakels op de weg leggen tegen de gedwongen terugkeer van hun eigen onderdanen. Ze werken mee aan de vaststelling van de identiteit en nationaliteit. Dat is natuurlijk ontzettend belangrijk. Dat is ook eigenlijk zoals het hoort.

Om terugkeer te bevorderen wordt inderdaad de brede bilaterale relatie benut die Nederland heeft met een tal van landen. Dat gebeurt langs de lijnen van de integrale migratieagenda. Juist door kabinetsbreed naar die relatie met een herkomstland te kijken, kijken we natuurlijk ook waar de mogelijkheden liggen om druk uit te oefenen en verschil te gaan maken in wat wij verwachten en legitiem kunnen eisen. Er staan bijvoorbeeld ook de komende zes maanden een aantal bilaterale en EU-bezoeken gepland aan een aantal van de landen waarmee we duidelijk op urgente basis in gesprek moeten over de terugname van eigen onderdanen. Het is natuurlijk wel zo dat de inzet niet meteen gelijk kan worden gesteld aan het resultaat dat we mogen verwachten. Daarom is gekozen voor een more-for-moresamenwerking en dus een zogenaamde less-for-lessaanpak. We moeten dan wel kijken wat maatwerk is en wat het gewenste resultaat gaat opleveren.

Als je kijkt naar bijvoorbeeld de gevoeligheden van landen en waar die het snelst op reageren, zie je dat het vaak gaat over visummaatregelen, landingsrechten en toegang tot financiering, grote financiering. In veel landen is het helaas zo dat de regering niet op zal schrikken als we zeggen: morgen is er geen ODA meer. Dat zal dan geen enkele beleidsverandering teweegbrengen. Sterker nog, wij geven geen geld aan dat soort landen. Wij steunen bijvoorbeeld organisaties of het maatschappelijk middenveld op bepaalde thema's, zoals mensenrechten of toegang tot onderwijs. Dus daar ligt vaak helaas niet de politieke sanctiemaatregel. Dat moet ik meegeven aan de heer Weverling. Er zijn dus andere maatregelen, maar wij kijken daar kabinetsbreed naar en bespreken dat. Staatssecretaris mevrouw Broekers-Knol, de heer Blok van Buitenlandse Zaken en ikzelf kijken op periodieke termijn wat we willen bereiken per land, hoe het kan, en waar onze beste middelen zitten.

Dan ga ik door naar de heer Bouali. Hij benadrukte het belang van het multilaterale kanaal in de VN in brede zin, maar hij gaf ook als voorbeeld het Midden-Oosten Vredesproces, de inzet via UNRWA, die ook nog steeds wordt gesteund door dit kabinet, onderwijs en de zorg voor Palestijnse vluchtelingen.

Ook de heer Stoffer van de SGP vroeg aandacht voor Palestijnen, maar ik weet niet meer of hij nou "Palestijnse vluchtelingen" zei of "Palestijnse burgerbevolking". Het was de burgerbevolking, hoor ik hem nu zeggen. De heer Stoffer stelde onder meer, als ik het goed heb, dat die niet de dupe mag worden van het managementfalen van de directie van UNRWA, de VN-vluchtelingenorganisatie voor Palestijnse vluchtelingen. Het kabinet is het daar eenduidig mee eens. Het is goed om te blijven onderkennen dat UNRWA zorgt voor onderwijs en basisgezondheidszorg voor Palestijnse vluchtelingen in de vijf mandaatgebieden van de organisatie. Zoals u ook weet uit de vele kabinetsreacties vinden wij dat nog steeds. De financiële nood van de organisatie is acuut. De salarissen kunnen aan het eind van deze maand naar verwachting niet meer betaald worden. De secretaris-generaal en de Jordaanse minister van Buitenlandse Zaken hebben twee respectievelijke brieven geschreven aan het kabinet om de hoge nood nogmaals te onderstrepen.

Zoals u weet, heb ik de betaling aan UNRWA aangehouden vanwege berichten over misstanden bij het hoger management. Sinds augustus heeft Nederland dan ook een aanjagende rol gespeeld wat betreft het onafhankelijk onderzoek van de VN en de noodzakelijke managementverbeteringen bij UNRWA. Inmiddels is op basis van de beginconclusies van het onderzoek naar het hoger management van UNRWA, de commissaris-generaal opgestapt. Dat geldt ook voor alle anderen. Eén of twee zijn er ontslagen. Alle betrokkenen zijn nu niet meer in de organisatie. Mede op Nederlands aandringen, samen met Zweden, heeft de secretaris-generaal zich ook gecommitteerd aan hervormingen en heeft hij een waarnemend commissaris-generaal aangesteld, die een grondig managementverbeterplan heeft ontwikkeld. Dit verbeterplan, inclusief harde monitoringsafspraken, is deze week onderwerp van gesprek tussen donoren en UNRWA bij de halfjaarlijkse vergadering van het adviesorgaan van de organisatie. Nederland bestudeert samen met gelijkgezinde donoren na afloop de uitkomsten van dit overleg. Bij de besluitvorming over financiering in 2019 weeg ik samen met andere donoren en de EU het verbeterplan. Ik zal u daarover nader informeren conform afspraken. Ik wil nog wel benoemen dat het kabinet UNRWA behandelt zoals alle andere VN-organisaties. Ik breng in memorie milieuorganisatie UNEP en UNAIDS, waarbij rapporten over misstanden ook hebben geleid tot het aanhouden van financiering en een hervatting wanneer de situatie zelf was aangepakt.

De voorzitter:

Was u klaar met dit onderdeel?

Minister Kaag:

Nou, ik was er bijna. Ik heb nog een puntje voor de heer Voordewind over de situatie in Lesbos, de Griekse eilanden.

De voorzitter:

Kunt u dat eerst afmaken?

Minister Kaag:

Ja, dank u. Het kabinet deelt de zorgen die de heer Voordewind uitte over de schrijnende situatie in de kampen op de Griekse eilanden. Nederland heeft de Griekse overheid zowel bilateraal als in Europees verband vele malen opgeroepen om de opvangsituatie te verbeteren. Ik meen dat de heer Voordewind zelf ook een aantal bezoeken heeft kunnen brengen. We hebben natuurlijk ook iedere keer benadrukt dat het belangrijk is dat de 2,4 miljard aan financiële steun die via de EU aan Griekenland is verleend, daadwerkelijk wordt ingezet. We hebben ook Nederlandse expertise geleverd. Mijn collega, staatssecretaris Broekers-Knol, heeft onlangs ook een bezoek kunnen brengen aan de Griekse dienst voor receptie en identificatie. Zij heeft dekens beschikbaar gesteld. Dat geeft natuurlijk wel aan hoe schrijnend het is binnen het Europese grensgebied. Wij verwelkomen de maatregelen van het nieuwe Griekse kabinet. Dat bekijkt hoe de asiel- en terugkeerprocedures kunnen worden verbeterd om daarmee de hele asielketen goed te runnen. Het is te vroeg om daarover te oordelen. We staan positief tegenover die maatregelen.

De heer Stoffer (SGP):

Ik heb eigenlijk twee vragen aan de minister in het kader van dit onderwerp. Als je kijkt naar de financiering van UNRWA, is mijn eerste vraag eigenlijk wat de harde randvoorwaarden zijn om die stap wel of niet te zetten, als daar dadelijk weer toe wordt overgegaan.

Dat was mijn eerste vraag. Zal ik de tweede gelijk stellen, voorzitter?

De voorzitter:

Nou, u bent toch bezig.

De heer Stoffer (SGP):

Ik heb ook gewezen op alternatieven, bijvoorbeeld het Augusta Victoria-ziekenhuis in Oost-Jeruzalem, waar met name de Palestijnse bevolking wordt geholpen. Dat biedt natuurlijk een mooi alternatief. Ik ben erg benieuwd of de minister ook kijkt naar dit soort alternatieven, waarbij er in ieder geval wel de noodzakelijke hulp is voor de Palestijnse bevolking. Want ik denk dat we het erover eens zijn dat die niet achterwege moet blijven.

Minister Kaag:

Het eerste is dat de voorwaarden heel helder zijn gesteld in de zin van een reactie. We willen weten wat er is gebeurd met de opvolging van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden. Inmiddels zijn alle betrokkenen opgestapt. In het kader van de brede managementcultuur die bij de organisatie bleek op te komen, hebben we gevraagd wat het managementverbeterplan is. Dat plan gaan we monitoren. In principe is er nu, met het vertrek van de direct betrokkenen en een hard plan van de secretaris-generaal en zijn persoonlijke committering, geen andere situatie dan bijvoorbeeld bij UNEP of UNAIDS. Alle successievelijke kabinetten steunen UNRWA sinds het oprichten van deze organisatie. Het is een gemandateerde organisatie in het kader van het Midden-Oosten Vredesproces die kijkt naar de toegang tot onderwijs en basisgezondheidszorg voor Palestijnse vluchtelingen. Het gaat niet om de gehele bevolking van de Westelijke Jordaanoever, waarover u het heeft. Het kabinet is in principe van plan om de financiering weer te hervatten, zoals ook was gebudgetteerd, afhankelijk van de uitkomsten van de vergadering van deze week, van de terugkoppeling en van de rapportage. De Kamer wordt daar nog over geïnformeerd. Er zijn geen nieuwe plannen.

Eigenlijk vraagt u om een alternatief voor UNRWA. Dat is een politiek besluit en daar is binnen de EU geen enkele steun voor. Het kabinet heeft ervoor gekozen om UNRWA te blijven ondersteunen. Maar wij hebben de eis dat het leiderschap het juiste voorbeeld toont en dat het geld goed wordt gebruikt. Zodra er misstanden zijn, hangen wij als eerste aan de bel. Wij zijn overigens het enige land dat de reguliere bijdrage heeft stopgezet. Alle andere EU-landen hadden al betaald of hebben de financiering steeds doorgezet. Wij zijn het enige land.

De heer Stoffer (SGP):

Als ik het zo hoor, is de inschatting van de minister dat het gewoon weer op gang gebracht wordt. Dat zou op zich mooi zijn. Als er aan allerlei goede voorwaarden voldaan wordt, kan dat gewoon zijn voortgang vinden. Maar je kunt natuurlijk ook een situatie hebben waarin het of nu direct of misschien later toch weer anders is. Dan blijft zo'n bevolking wel zonder zorg achter. Dat is eigenlijk mijn vraag. Stel nu eens dat het dadelijk toch geen voortgang kan vinden of stel dat dat in de toekomst zo is, is de minister dan bereid om ook naar de alternatieven te kijken die er zijn? En dit is inderdaad op de Westelijke Jordaanoever, maar we begrepen dat daar bijvoorbeeld ook mensen vanuit de Gazastrook geholpen worden. Zij worden daar gewoon naartoe gebracht. Kijkt de minister ook breder, om het drukmiddel erop te houden zodat er fatsoenlijk gehandeld wordt?

Minister Kaag:

Zeer eens. Sowieso geldt dat voor welke organisatie dan ook: bilateraal, lokaal, nationaal. Wij hebben eisen, verwachtingen en een verantwoordelijkheid richting de belastingbetaler. Dat is heel helder. Dat moeten die organisaties net zo hard voelen. Ten tweede denk ik dat de Nederlandse stem en heel kritische blik heel duidelijk zijn gehoord. We hebben die op alle niveaus verwoord, ook nog samen met premier Rutte in de bilaterale vergadering met de secretaris-generaal, toen we daar in september waren. Het plan moet meetbaar zijn. Wel betreft 80% van de financiering van UNRWA salarissen van onderwijzers, artsen en verpleegsters. Het tweede is dat UNRWA, meen ik, de kosten van Augusta Victoria ten dele draagt, want veel Palestijnse vluchtelingen met die status gaan juist naar Augusta Victoria omdat er een financieringsarrangement is. Ik vind uw suggestie heel goed, maar het is dus niet of-of. Ik zal het meenemen in de bredere weging. Het is inderdaad een bijzonder ziekenhuis op een heel mooie plek.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Goed dat de minister de hulp heeft stopgezet. We gaan kijken hoe het nu weer verder moet, want de mensen in Gaza en op de West Bank hebben natuurlijk onderwijs nodig. Het is wel goed dat de minister harde voorwaarden stelt.

Mijn vraag gaat over Lesbos. De minister zegt dat er al veel geld naar Griekenland is gegaan, 2,4 miljard. Dat klopt, ook in het kader van de schuldhulpverlening. Wat kan Nederland nog doen, niet uit ODA-gelden, maar wel uit non-ODA-gelden, om die mensen nog een beetje ondersteuning te geven voor de winter?

Minister Kaag:

Ik ben blij met deze vraag. We hebben hier al vaker over kunnen wisselen. Inderdaad blijven het kabinet en ik op het standpunt dat er zo veel geld beschikbaar is voor Griekenland dat het niet goed voelt dat wij daar met kleine potjes achteraan moeten. Maar ik waardeer zeer het gebaar dat mijn collega Broekers-Knol heeft gemaakt om bijvoorbeeld dekens beschikbaar te stellen. Het wordt een heel koude winter. Degenen die dat kunnen, gaan er misschien allemaal vrolijk naartoe in de zomer, maar in de winter is het heel koud op dat soort plekken, vooral als je in een tent moet slapen. Ik ga kijken naar een beperkte, bijna symbolische bijdrage uit de non-ODA-middelen. Ik heb een heel klein potje. Die toezegging doe ik graag. Mijn verwachting is wel dat het gaat naar iets wat geen constructie is, maar bijvoorbeeld naar psychosociale hulp. Je hebt heel veel mooie organisaties, ngo's, ook uit Nederland, die goed werk verrichten met speltherapie, muziektherapie en dergelijke, die een heel groot verschil kunnen maken met een heel klein bedrag. Maar zoals ik zeg: het is een symbolische bijdrage richting het eind van het jaar, omdat het zo belangrijk is. Het is een reikende hand van, ik denk, vele mensen in Nederland.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Kaag:

Dan was dit mijn kopje ...

De voorzitter:

Eerst nog de heer Weverling, die net, wilde ik zeggen, wakker is. Maar u was allang wakker; ik zag het.

De heer Weverling (VVD):

Ja hoor, absoluut. Goedemorgen!

De voorzitter:

Goedemorgen.

De heer Weverling (VVD):

Ik wil ingaan op CERF. Dat heeft u niet concreet benoemd. Komt u daar later nog op terug? U heeft gezegd dat u de komende week of komende maand in gesprek gaat. Daarmee is wat u betreft de beantwoording voldaan?

Minister Kaag:

Ik heb CERF in de schriftelijke vragen benoemd, maar ik kan het hier ook heel kort zeggen. Wat "burden sharing" heet, is voor ons een standaardthema, dus dat veel meer donoren ook hun steentje moeten bijdragen, in dit geval pecunia, geld. Wij zijn inderdaad een belangrijke donor, maar wij geloven ook in de flexibiliteit van CERF. Het geeft heel veel rendement, omdat je meteen kunt reageren. De VN kunnen er zijn en financieren vaak ook juist lokale organisaties of ngo's. Het is dus een soort eerste brandweermiddel. Daar betalen we voor. Maar in al mijn reizen benoem ik juist dit, en andere bewindslieden ook. Tegen bijvoorbeeld — niet alleen, maar om daar maar mee te beginnen — de rijkere Golfstaten zeggen we: wij doen dit en verwachten dat iedereen daadwerkelijk proportioneel een bijdrage levert. Het alternatief — dat is ook wel opgekomen in dit debat — om dan maar minder te doen omdat wij zo veel doen en anderen minder, is voor ons geen optie. Wij geloven in een brede, multilaterale inzet. Maar ik hoor uw punt en wij doen het ook dagelijks. Het is wel zo dat bijvoorbeeld Saudi-Arabië en Koeweit, als ik mij goed herinner — ik heb het nu even niet bij me maar dat kan ik bevestigen in tweede termijn — via de VN een geoormerkte bijdrage geven die vele malen hoger is dan de Nederlandse. Dat loopt op tot een half miljard.

De heer Weverling (VVD):

Ik zeg ook niet dat er minder geld naartoe moet. Het gaat mij erom dat we de derde donor ter wereld zijn en dat dit niet helemaal in verhouding staat en andere landen gewoon meer geld moeten inbrengen.

Minister Kaag:

Ja, eens.

De heer Weverling (VVD):

Daar wil ik eigenlijk gewoon harde toezeggingen op. Maar goed, ik wacht eerst even af waar u mee terugkomt in december als u die gesprekken voert.

Minister Kaag:

Wij voeren die gesprekken continu. Er is dus niet één hoogtepunt. Er is inderdaad een adviesorgaan van CERF, maar er is niet één moment dat je zegt: dit is een groot succes. Het is natuurlijk ook aan de secretaris-generaal en de ondersecretaris-generaal van de VN, Mark Lowcock, om dat juist continu te blijven benoemen. Wij dragen bij en wij doen mee, maar de VN moeten zelf ook die boodschap heel hard blijven uitdragen. Dat is ook een eis, een boodschap, die we altijd richting VN geven.

De heer Weverling (VVD):

Goed, dan het punt van de landen die onderdanen die in Nederland geen recht hebben op asiel, eigenlijk weigeren terug te nemen. Ik heb er heel wat vragen over gesteld en die zijn niet schriftelijk beantwoord. Die vragen gaan over het budget dat beschikbaar is en over in welke landen dat budget inmiddels al gecommitteerd is. U heeft het over kabinetsbrede inzet. Dat begrijp ik allemaal. U heeft er zelf ook een verantwoordelijkheid in. Wanneer is voor u nou de grens bereikt?

Minister Kaag:

Ik begrijp uw vraag heel goed, maar waar het gaat om heel veel landen waarbij de terugkeer slecht is, wil ik eigenlijk overleggen met mijn collega Broekers-Knol — dat kan ik in tweede termijn doen — opdat we niet de diplomatieke inspanningen verslechteren door hier een "name and shame"-lijstje te gaan bediscussiëren. Ik heb een lijstje voor me, maar met een aantal landen waarbij de terugkeer slecht verloopt, is eigenlijk niet eens een OS-relatie. Dus dan is het middel ook niet inzetbaar. Daarom sprak ik bewust over maatwerk en een aantal maatregelen die het meest effectief zijn. Regeringen waarmee je überhaupt al een moeilijk gesprek hebt, maak je niet bang met het terugtrekken van 1 miljoen ODA voor een niet-gouvernementele organisatie, vrees ik.

De heer Weverling (VVD):

Oké, dan wacht ik even de tweede termijn af, waarbij het voornamelijk gaat over de vraag welke budget beschikbaar is en welke landen al gecommitteerd zijn. Ik snap uw verhaal over het ODA-geld, maar het gaat erom dat het een kabinetsbrede inzet is en dat we duidelijk moeten maken waar voor ons de grens ligt. We hebben dit niet voor niets met elkaar in het regeerakkoord zo opgesteld.

De voorzitter:

Daar komt de minister in tweede termijn op terug. Ook heel verstandig.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik wil toch nog heel even terug naar Griekenland. We hoorden de minister net zeggen dat het kabinet positief staat tegenover de aangekondigde maatregelen van de nieuwe Griekse regering. Een van die maatregelen die onlangs zijn aangekondigd en die ook door het Griekse parlement zijn goedgekeurd, is het instellen van gesloten detentiecentra waar migranten ook gedurende langere tijd kunnen worden opgesloten. Ik hoor heel graag van de minister of dat ook onderdeel is van de maatregelen waar het kabinet positief tegen aankijkt.

Minister Kaag:

Ik wil hier in de tweede termijn op terugkomen. Dit verschuift heel erg naar het principiële werkterrein van mijn collega Broekers-Knol. Kijkend naar bijvoorbeeld Libië hebben we de stem van de UNHCR gevolgd en hebben we ons uitgesproken tegen detentie als een vorm van migratiemanagement, maar ik moet hierover verder echt even in overleg treden met mijn collega en anders kom ik hier schriftelijk op terug. Ik begrijp de vraag in ieder geval.

Mevrouw Van den Hul stelde dat het budget voor opvang in de regio 22% van het ODA-budget uitmaakte. Onze berekening is dat het budget voor opvang in de regio en migratiesamenwerking 2020 162 miljoen is, wat ongeveer 5% van mijn begroting is en nog een kleiner percentage van het ODA-budget, maar als er nog iets schriftelijk beantwoord moet worden dan doe ik dat graag. Wij komen in ieder geval niet op 22% uit.

Dan kom ik te spreken over jongeren, onderwijs en werkgelegenheid. Zoals we al vele malen hebben gewisseld, kijken we naar verbetering van het perspectief voor jongeren. Onderwijs en werk zijn wat mij betreft ontzettend belangrijk. Ondernemerschap hoort daar ook bij en het krijgen van de kans om jezelf te ontplooien, een leven op te bouwen en te voorzien in je eigen basisbehoefte, maar ook om uitsluiting of maatschappelijke ongelijkheid tegen te gaan en daarmee te voorkomen dat jonge mensen kiezen voor alternatieven als criminaliteit of risicovolle irreguliere migratie.

De heer Voordewind vroeg naar de effecten van het Challenge Fund voor voor migratie vatbare jongeren. Dit fonds zet inderdaad in op perspectief door jongeren te helpen aan een fatsoenlijk en stabiel inkomen. Het gaat met name om hulp aan de groep jongeren tussen de 15 en 35 bij het opzetten van een onderneming, met of zonder opleiding, uit de stad of op het platteland, want het platteland biedt juist ook met inzet van technologie heel veel nieuwe mogelijkheden. Het Challenge Fund wil natuurlijk vooral kijken naar jeugdwerkgelegenheid. Daarbij wordt ingezet op het meenemen en de investering van eigen middelen om aanspraak te kunnen maken op dit fonds. Het gaat er niet om dat elke individuele transactie hetzelfde is. Voor interventies in moeilijke omstandigheden kan een lage eigen bijdrage worden geaccepteerd bij compensatie door een hoge inbreng bij initiatieven elders. De fondsen die gegenereerd worden door private partijen, financiële instellingen of filantropen kunnen ook worden ingebracht.

De eerste call — daar vroeg de heer Voordewind naar — is in Uganda en is in voorbereiding. Die richt zich op ICT, toerisme en landbouw. Dat zijn de meest kansrijke sectoren, naar ik mij laat vertellen, in Uganda. Het wordt opengesteld voor natuurlijk vrouwen én mannen, natuurlijk ook met het oog op de genderwens die wij hanteren. De eerste call op deze thema's wordt dit jaar nog opengesteld en in de eerste helft van volgend jaar gaan we dan aan de slag. Andere landen in de focusregio zullen de komende jaren ook de kans krijgen om aan een call mee te doen. Wij denken in ieder geval voor 2020 al aan Nigeria en Jordanië. Dan kijk je dus weer naar de brede optiek.

Het Addressing Root Causes, het adresseren-van-grondoorzakenprogramma ARC, waar de heer Voordewind ook naar vroeg, is gericht op de aanpak van grondoorzaken van gewapend conflict, instabiliteit en irreguliere migratie. De projecten onder deze subsidietender hebben een variabele projectduur waarbij een klein deel afloopt in 2020/2021. Ik hoop dat de heer Voordewind dit meekrijgt. Een groot deel — 16 van de 23 projecten — zal naar verwachting aflopen in 2022. Begin 2020 zal een midterm review plaatsvinden. De bevindingen hieruit zullen samen met de bevindingen en aanbevelingen uit de IOB-evaluatie Minder Pretentie, Meer Realisme, die wij onlangs hebben besproken en die is gedeeld met de Kamer, meegenomen worden in de besluitvorming over toekomstige programma's. Dus wij kijken naar de raakvlakken tussen ARC en het nieuwe Challenge Fund om juist zo veel mogelijk jongeren een perspectief te bieden, maar zij hebben elk een eigen invalshoek.

Mevrouw Kuik vroeg ook naar de inzet voor vluchtelingen in de regio analoog aan het Challenge Fund. Wij kijken natuurlijk juist naar verbetering van opvang in de regio, kansen op banen, onderwijs, en natuurlijk naar bescherming van vrouwen en kinderen tegen seksueel geweld en uitbuiting en de toegang tot psychosociale hulp. De programma's lopen, maar zoals u ook weet van uw werkbezoeken is het een heel schrale troost. Het blijft heel moeilijk om in de landen waar opvang is, ook toegang tot werk te creëren. Er zijn heel veel wettelijke maatregelen, maar de meeste regeringen kunnen zelf nauwelijks het hoofd boven water houden. Het is heel lastig om die omslag te maken. Veel vluchtelingen werken dan ook nog steeds in de informele sector, wat ook weer veel spanningen veroorzaakt met de gastgemeenschap. Dus daar moeten wij scherp naar blijven kijken. Maar er is een kans voor Nederlandse expertise. Die wordt ook ingezet. U bent natuurlijk allemaal bekend met de vele programma's van Wageningen. Die worden gebruikt in Jordanië bij de bevordering van de landbouwsector en willen daar juist kijken naar de balans tussen vluchteling en gastgemeenschap, opdat beide partijen aan de slag kunnen. Dat is beter voor de sociale cohesie, vooral als je kijkt naar de lange duur van opvang die vaak toch helaas verwacht wordt vanwege gebrek aan oplossingen op het politieke vlak.

De voorzitter:

Was u met dit punt klaar?

Minister Kaag:

Ik heb nog een laatste puntje van mevrouw Kuik; het is heel kort. Zij noemde ook terecht hoe wij mbo-studenten uit Nederland kennis kunnen laten maken en hun kennis kunnen inzetten, ook met het oog op het creëren, het bijhouden en het bevorderen van het draagvlak in Nederland. Die wisselwerking zou zo mooi kunnen zijn. Het ligt inderdaad heel erg voor de hand. Het is al jaren zo dat de universiteiten en de wetenschappers, de kennisinstellingen, zowel op handels- als OS-missies hun weg weten te vinden. Wij willen echt nog beter kijken hoe wij de vakmensen kunnen betrekken bij ons werkveld, ook juist omdat vakmensen nodig zijn in de ontwikkelingslanden en het daar ook heel erg aan ontbreekt. Het is niet makkelijk gebleken, zoals mevrouw Kuik ook weet uit onze schriftelijke beantwoording. Maar ik ga er nog een keer naar kijken, met de inzet dat er iets uit komt. Het ligt minder direct op mijn terrein en meer op dat van OCW, maar ik wil er echt serieus mee aan de slag gaan, want ik ben het helemaal eens met de inzet van de vraag. Het is een enorme kans.

Mevrouw Kuik (CDA):

Ik wil nog even terugkomen op het vorige punt, stabiliteit in de regio en het helpen van gastgemeenschappen. Mijn vraag was hoe we daar de stabiliteit van bestuur kunnen ondersteunen. Ik gaf het voorbeeld dat je, als er zo'n heel grote groep is, logistiek al een heel groot probleem hebt met betrekking tot vuilnis. Wij zijn daar logistiek gezien heel handig in. In hoeverre kunnen we erop inzetten dat we onze bestuurlijke expertise uitdragen naar die gemeenschap?

Minister Kaag:

Dit loopt eigenlijk heel mooi via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Die biedt dat vaak aan. Dat werkt ook heel goed, want een gemeente wil graag praten met een gemeente. Ze hebben vaak dezelfde problemen: te weinig budget, een te trage hoofdstad. Dat is heel herkenbaar. Het is daardoor ook geloofwaardig en vaak effectiever. Wij doen dus een aantal programma's via hen, maar die gemeentes identificeren ze zelf. Zo hoort dat ook, denk ik. Dan heb je het inderdaad over verschillende zaken, van vuilnis ophalen tot elektriciteitsvoorziening et cetera. Dat zijn heel goede en concrete vormen van samenwerken.

Dan ga ik door naar kopje vier: grondoorzaken en geografische focus. Het geografische zwaartepunt van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking verschuift inderdaad naar de fragiele en nabije regio's in de Sahel, de hoorn van Afrika, het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Dat gebeurt met reden. We zien natuurlijk in de statistieken dat een groot deel van de resterende extreme armoede in de wereld zich juist in deze regio's bevindt, ook nog verergerd door de conflictsituaties. Waar voortgang was geboekt is er weer een enorme terugval, met nieuwe kinderen die niet naar school kunnen, nieuwe armoede en honger.

Daarmee gaan we een derde meer besteden in de focusregio's, een verschuiving over de volle breedte van het beleid. De heer Weverling van de VVD en de heer Van Haga vroegen naar deze verschuiving. Ik kan zeggen dat de beoogde toename van een derde in deze kabinetsperiode binnen bereik is. We zijn altijd een beetje met een olietanker bezig. We hebben nu de koers. We zijn aan het bijstellen. Dat is de richting waarop we alle instrumenten inzetten, maar dat doe je niet van de ene op de andere dag. We moeten ook landen en partners meenemen. Zorgvuldigheid is geboden. Het is bijvoorbeeld ook niet eenvoudig om zomaar programma's op te zetten in de Sahellanden Niger, Mali en Burkina Faso, waar inmiddels alweer meer dan 2 miljoen mensen op de vlucht zijn geraakt voor oplaaiend geweld. U volgt ook wat er gebeurt. Ik weet dat de heer Van Haga ervaring heeft in die landen. We volgen het allemaal. Het zijn moeilijke werkomstandigheden. Zelfs het openen van een ambassadekantoor is al een hele investering.

De voorzitter:

U mag dit eerst afmaken.

Minister Kaag:

Oké. Ik was onder de indruk van de aankomst van de heer Weverling bij de interruptiemicrofoon.

Tegelijkertijd wil ik ook benadrukken dat bilaterale ontwikkelingssamenwerking niet geheel beperkt wordt tot de focusregio's. Dat is niet het beleid. Onze thematische doelstellingen vragen nadrukkelijk om inzet buiten de focusregio's. Privatesectorontwikkeling beperkt zich bijvoorbeeld niet tot de focusregio's. Dit zou namelijk de betrokkenheid en de kansen voor de Nederlandse private sector decimeren. Ik geloof ook niet dat dat de indruk van de vraag of de motie was. Klimaatverandering is ook bij uitstek een grensoverschrijdend probleem. We zetten ons dus in waar het effect het grootst kan zijn, zeker bij mitigatie, maar ook bij adaptatie.

Over het maatschappelijk middenveld hebben we al eerder deze maand uitgebreid gesproken. De ruimte voor het maatschappelijk middenveld wordt niet alleen tot de focusregio's beperkt. We financieren ook regionale of mondiale programma's, waarbij een deel van de middelen ook in andere landen neerslaat. Dat heb ik ook uitdrukkelijk benoemd in het AO en het VAO. Dit zeg ik ook in antwoord op de vraag van de heer Van Haga. Hij vroeg waarom vanuit de BZ-begroting ook nog ingezet wordt op mensenrechten via mensenrechtenorganisaties in Chili en Mexico. Dat loopt via het mensenrechtenfonds. Dat is ODA en non-ODA, zowel via de heer Blok als mijzelf. Er zijn dus thema's. Mensenrechten zijn ook iets waar we natuurlijk vanuit een mondiaal perspectief naar kijken. Dan kan het zijn dat de keuze wordt gemaakt via het mensenrechtenfonds, waar de ambassade heel erg bij betrokken is, om te zeggen dat er op kleine schaal nog iets gebeurt. Maar wij houden de richting van de verschuiving aan. Het is natuurlijk zo dat een UNICEF of een Gavi of een Global Partnership for Education, die wij ook financieren, eigenstandige keuzes maken. De facto heb je natuurlijk een programma-uitwerking in landen die niet per se focusregio's zijn. Dat is, denk ik, de hele mooie weging. Hetzelfde geldt natuurlijk voor het nieuwe kader dat begin december wordt gepubliceerd voor het maatschappelijk middenveld. Dus we verschuiven en we concentreren. We gaan het voornemen halen om een derde van de bilaterale hulp meer te besteden in de focusregio's. Dat is in ieder geval de inzet. Het totaalaantal landen zal afnemen, maar dat gebeurt niet op stel en sprong. Hiermee geven we uitvoering aan de moties van de heer Bouali, mevrouw Becker en de heer Van Haga.

Tot slot op dit punt hield mevrouw Diks een gepassioneerd pleidooi voor het gebruik van cash transfers. We zijn bekend met de voordelen en de nadelen. Het wordt steeds meer gebruikt door de multilaterale organisaties. Er is ook een aantal programma's die wij meefinancieren maar die worden uitgevoerd door de Wereldbank, want het gaat om technologie en een goede monitoring. Je hebt er een enorm goed systeem voor nodig, maar de resultaten zijn er dan ook naar. Ik breng het Productive Safety Net Programme in Ethiopië in herinnering, dat goede evaluaties heeft. Ik wil hier niet verder in de techniek van de cash transfers treden, maar ze worden gebruikt en wij steunen programma's al naar gelang onze eigen prioriteiten en wat er wordt aangeboden aan kwaliteit. Veelal gaat dat via Wereldbank, UNICEF of UNHCR, omdat het lastig is en omdat je natuurlijk ook alle risico's van misbruik wilt mitigeren.

Dit was punt vier.

De voorzitter:

Mevrouw Diks staat aan de interruptiemicrofoon, maar ik had eerder de heer Weverling weggestuurd, dus hij krijgt eerst het woord.

De heer Weverling (VVD):

Even over die focus. Zegt u nu dat u voor het einde van deze regeerperiode wilt dat het budget dat we uitgeven, een derde is in plaats van de 25% waar het nu nog op uitkomt?

Minister Kaag:

Ja.

De heer Weverling (VVD):

Dus we gaan de komende anderhalf jaar nog 8% verschuiving zien?

Minister Kaag:

Dat is wel de inzet, ja.

De heer Weverling (VVD):

En geld naar China, onze economische concurrent, vindt u goed uitlegbaar?

Minister Kaag:

Welk geld, mevrouw de voorzitter?

De voorzitter:

Meneer Weverling?

De heer Weverling (VVD):

Ik heb daarnaar gevraagd. In de schriftelijke beantwoording hebt u gezegd dat er ook geld naar China gaat. Ik vind het best heel lastig uit te leggen dat een economische concurrent van ons ook financiële ondersteuning krijgt.

Minister Kaag:

Ik kom daar in tweede termijn even op terug. In alle drukte heb ik ook niet de letterlijke vraag en beantwoording voor de bril. In principe: nee. Wij beschouwen China niet als ontwikkelingsland, in tegenstelling tot hoe China zichzelf beschouwt. Ik moet even kijken wat voor financiering daar eventueel nog is beland en voor welk doeleinde. Ik moet even kijken wat de feiten zijn, maar nee, het is geen ontwikkelingsland voor de Nederlandse regering. Dat speelde juist ook op in bijvoorbeeld de WTO.

De voorzitter:

Dan komt de minister daar straks op terug. Mevrouw Diks.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik kom terug op de schriftelijke beantwoording van mijn vragen over cash transfers. Het is heel positief dat u daar positief over bent. Het is ook helder dat het werkt. Het is ingewikkeld en het klinkt een beetje gek, maar het werkt gewoon heel goed. Dat weten we uit allerlei onderzoeken. Ik had deze vraag nadrukkelijk bedoeld om te kijken of we cash transfers ook kunnen gebruiken om de allerarmsten te helpen. In de reactie geeft u aan dat u daar wel in geïnteresseerd bent, omdat u dit in een aantal programma's voor Syrische vluchtelingen in Libanon, Irak en Jordanië al ondersteunt. Maar dat zijn natuurlijk niet de allerarmsten. Dat is allemaal noodhulp. Cash transfer is dan een andere variant.

De voorzitter:

Dat kan ook gewoon in het Nederlands, toch? Contant geld, is dat wat hiermee bedoeld wordt? Dit zeg ik voor de mensen die niet ...

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Contantgeldoverdracht.

De voorzitter:

Oké.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik weet niet of dat sneller is, maar u hebt gelijk. We hadden onszelf opgelegd om hier Nederlands te spreken.

Mijn vraag aan de minister is of ze er met ons over wil nadenken of het slim zou zijn om een pilot te starten, ook met Nederlands geld, in met name focusregio's. Ik denk namelijk dat dat echt zou kunnen helpen.

Minister Kaag:

Ik heb net aangegeven dat we van alles kunnen onderzoeken. Overigens, mevrouw de voorzitter, is "cash" de facto wel een Nederlands woord geworden, maar "contant geld" kan inderdaad ook. Ik kom er in tweede termijn op terug, maar ik wil stellen dat wij dit soort programma's het liefst doen via de Wereldbank en via de grote organisaties. Je hebt er namelijk echt heel veel techniek bij nodig. Er moet een brede opzet zijn. Je moet aansluiting zoeken bij winkeliers. Om een voorbeeld te geven: in Libanon of Irak krijgt de vluchteling — zij behoren overigens wel bij de armsten; de status daar maakt dus niet uit — een kaartje, waarmee zij bij bepaalde winkeliers bepaalde goederen mogen kopen. Ze hebben dus zeggenschap over welke winkel, maar ze mogen niet zomaar alles gaan verbrassen. Er is dus een heel strak kader. Om daarvoor nou zelf weer pilots te gaan doen, terwijl we goede programma's hebben die op schaal uitgevoerd kunnen worden ... Dan ga ik liever voor de schaal en effectiviteit, en ook de afrekenbaarheid, van de Wereldbank. Daar kunnen we namelijk aankloppen met wat er is misgegaan als er wat misgaat.

De voorzitter:

Mevrouw Diks.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ben ik dan mijn interruptie kwijt, voorzitter?

De voorzitter:

Nee ...

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Just checking! O, dat kan ook al niet meer, natuurlijk. Even kijken!

Dank. Maar het blijft wat mij betreft nog een beetje te veel in dat noodhulpverhaal. Dat is echt niet wat ik bedoel. Ik zou het interessant vinden om te kijken of Nederland ook kan bijdragen. Ik ben het zeer met u eens dat dat misschien via de Wereldbank of allerlei andere partijen moet. Wij moeten dat natuurlijk niet zelf met een heel klein praktijkvoorbeeld gaan zitten doen — "pilot" zal dan ook wel niet meer het goede woord zijn. Maar ik denk dat het juist heel positief zou kunnen zijn als we met de Wereldbank kijken in hoeverre Nederland daaraan kan bijdragen. Dan gaat het ons er echt om de allerarmsten te steunen, met name in de focusregio's die ook in uw eigen beleid zitten.

Minister Kaag:

Ik heb het misschien in de haast niet genoemd, maar in onze beantwoording gaat het zeker niet alleen om vluchteling versus non-vluchteling. In Ethiopië is het gewoon met de allerarmsten daar in het land. We doen dit dus al. De kwestie is meer of we er meer van kunnen doen. Daarover gaat het gesprek met de Wereldbank.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Kaag:

Maar dank voor de interesse in de "overdracht van contant geld".

Gendergelijkheid, vrouwenrechten en SRGR, kopje vijf. Ik denk dat het een sine qua non is dat wij investeren in de rechten van vrouwen en meisjes. Dat is investeren in een mensenrecht, in ontwikkeling en in economische groei. Zoals ik vaak zeg: al zou je er niet voor zijn, dan is het economisch gezien nog een heel slecht idee om ertegen te zijn. Veel landen zetten daar ook juist op in, om verscheidene redenen. Wat ons betreft is het een mensenrecht en fundamenteel voor de opbouw en sociale cohesie in een land. Wereldwijd zijn de bedrijven, parlementen en vredesmissies juist ook effectief en succesvoller in hun besluitvorming als vrouwen volwaardig onderdeel vormen en in voldoende mate vertegenwoordigd zijn. Maar dat is natuurlijk nog steeds niet altijd het geval. Zoals de heer Bouali en naar ik meen ook mevrouw Van den Hul al eerder opmerkten, hebben we continu te maken met een conservatieve trend in de andere richting. Dit zorgt dat wij waakzaam moeten blijven, alert. Mijn voorgangster, Lilianne Ploumen, had natuurlijk al een ontzettend mooie beweging opgezet, in vertaling "Zij besluit", SheDecides. Ik ben daar gelukkig ook een trots medelid en kampioen van. Wij blijven daaraan trekken met financiering en agendering.

Wat staat er op het spel? Dat zijn de seksuele rechten en gezondheidsrechten van vrouwen en meisjes. Die worden nu weer beïnvloed door wat ik beleefd toch wel een conservatieve agenda wil noemen, die kijkt naar een inperking in de toegang tot onderwijs over hun seksuele rechten en gezondheidsrechten, inclusief toegang tot een veilige abortus wanneer de vrouw of het meisje dit zelf nodig acht. Dat is natuurlijk een verschil. In landen waar die beweging een opmars heeft gemaakt, zien we ook weer een toename van het aantal vrouwen dat sterft bij een illegale abortus en zien we een toename van gevaarlijke zwangerschappen, en-en-en. De statistieken spreken voor zich, en wij blijven er dan ook aan trekken. Daarom ziet u ook dat SRGR als thema in de hele begroting overal helder terugkomt. Wij kijken ook juist naar de continue samenwerking en het samenspel met het maatschappelijk middenveld, vanuit Nederland maar natuurlijk ook in de landen waar we werken. Ik trek ook samen op met mijn collega van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wat betreft de internationale conferenties, de Commissie voor de status van de vrouw, de Beijing-verklaring en het actieplatform. Het wordt langzamerhand wel heel raar om al die conferenties ook nog weer te vertalen, mevrouw de voorzitter. Ik geloof dat niemand dit kan volgen. Maar zo is het; het is een keurige vertaling. Wij blijven hiermee doorgaan.

Ik heb nog een laatste punt onder dit kopje. Namens een groep van 55 landen heb ik, zoals u weet, in september in New York een belangrijke verklaring afgelegd op dit thema. Samen met Finland en Zuid-Afrika hebben wij op de recente conferentie over bevolking en ontwikkeling ook weer een thema uitgebracht: een stem, een pleidooi en financiering. Dat blijft ontzettend belangrijk.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik zei eergisteren bij de eerste termijn al dat wij blij zijn met de inzet van de minister op SGD 5, de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, jongens en meisjes. Nu komt Beijing+25 snel dichterbij. Volgend jaar is dat 25 jaar geleden. Ik zou de minister nog graag specifiek willen vragen of zij samen optrekt met de minister van OCW om die doelstellingen in dat Platform for Action — sorry, zo heet het nou eenmaal — te behalen. Hoe reëel acht de minister de kans dat Nederland aan die doelstellingen gaat voldoen? Want ook op het gebied van de gelijke positie van mannen en vrouwen zijn nog wel wat wensen te vervullen.

Minister Kaag:

Ik heb een glimlach, zoals u kunt begrijpen. We kijken natuurlijk ook uit naar de stemming volgende week, bijvoorbeeld over de SER-adviezen op bepaalde thema's waarover mijn collega nog in gesprek is met de Kamer. Ik denk dat dat ontzettend belangrijk is. U heeft mij misschien gehoord bij Buitenhof. Ik weet uit eigen internationale ervaring dat een aantal maatregelen heel bevorderend kunnen zijn. Vanuit mijn kabinetsverantwoordelijkheid zal ik altijd samen optrekken met mijn collega, maar vanuit mijn eerste verantwoordelijkheid ga ik natuurlijk over Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik breng de spiegel vanuit het buitenland soms wel mee naar Nederland door te zeggen: wij denken dat we veel werk aan de winkel hebben, wat ook zo is, maar laten wij ook kijken hoe we de SDG's en de status van vrouwen zelf hier kunnen blijven bevorderen. Maar mijn collega is aan zet en wij trekken nauw samen op.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Kaag:

Dan ga ik door naar blokje zes, het maatschappelijk middenveld. Wij hebben eerder deze maand al uitgebreid gesproken over het belang van het maatschappelijk middenveld, de rol die maatschappelijke organisaties vervullen "on the ground", zoals dat heet, in het veld, in hele moeilijke situaties bij het bereiken van de duurzameontwikkelingsdoelen en de aanpak van grondoorzaken van armoede en ongelijkheid. Ze zijn belangrijke partners van het Nederlandse beleid en zullen dat altijd blijven. Ze hebben ook een waakhondfunctie, vooral de nationale of lokale maatschappelijkmiddenveldorganisaties. Die zijn ontzettend belangrijk. Ze alerteren. Ze laten ons dingen weten. Het is ook een goede spiegel die laat zien hoe de zaken daadwerkelijk verlopen in de landen waar wij graag een verschil willen maken met Nederlands belastinggeld.

Er moet dus gesproken worden en we moeten zelf ook continu aangesproken willen worden. Het gaat om coherentie in ons beleid. Op de vraag van de heer Weverling of we moeten willen dat het maatschappelijk middenveld in Nederland, misschien gebruikmakend van de Nederlandse financiering, de regering bekritiseert, durf ik te zeggen: wij zijn niet bang voor tegenspraak op het Nederlandse beleid. Het houdt ons scherp. Het is gezond en het houdt ook het debat in Nederland levend. Uiteindelijk zijn we er met z'n allen voor om het juiste beleid te voeren en om maximale resultaten te halen.

Mevrouw Van den Hul vroeg of ik mij met eensgezinde EU-landen hard wil maken voor meer inzicht in de inperking van de ruimte van maatschappelijke organisaties. Dit gebeurt al. Dat durf ik heel stellig te zeggen. De ambassades hebben die taak en dat is ook onze verwachting, want zij zijn natuurlijk een spiegel als het gaat om wat er gebeurt met organisaties uit het maatschappelijk middenveld, zeker op bepaalde thema's. Zij zijn de kanarie in de kolenmijn wat betreft het bredere mensenrechtenverhaal. Zij trekken daarin samen op met gelijkgezinde EU-landen en de EU-vertegenwoordiger. Ik zal een paar voorbeelden noemen: het gezamenlijk bezoeken van rechtszaken, het bezoeken van gevangengenomen mensenrechtenvertegenwoordigers en het bijwonen van bijeenkomsten van maatschappelijke organisaties. In Nairobi heeft de ambassade speciaal een bijeenkomst georganiseerd voor lhbti-vertegenwoordigers uit verschillende landen. Zij konden dat alleen maar doen omdat de ambassade het organiseerde en beveiliging en veiligheid bood. Het zijn soms hele kleine dingen, maar die zijn ontzettend belangrijk, zoals wij weten. Wij kaarten dit soort kwesties natuurlijk ook aan op politiek niveau. Dat doen wij op het hoogste niveau en op een continue basis. Het wordt uiteindelijk ook gewogen in de financieringsopties die we eventueel hebben.

Ik ben bijna aan het einde van dit kopje, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Ja, prima.

Minister Kaag:

Wij spannen ons in om een handleiding van EU-richtlijnen te krijgen voor mensenrechtenvertegenwoordigers. Die wordt opgesteld met de Commissie. Daar kijken wij scherp naar. Ik ben het eens met mevrouw Kuik — maar dat heb ik eigenlijk al gezegd — dat de ngo's in de lokale haarvaten zitten van de samenleving en dus de eerste vorm van verdediging zijn, maar ook een indicatie van de aanval op de meest kwetsbaren in de samenleving.

Mevrouw Kuik vroeg om flexibiliteit in geval van plotselinge noodsituaties. In veel van dat soort landen heb je helaas vaak een plotselinge noodsituatie. We steunen al zeven noodfondsen voor specifieke groepen van het maatschappelijk middenveld, zoals Front Line Defenders en Protecting Belief Fund. Deze fondsen zijn er natuurlijk voor mensen die geen Nederlands spreken, dus die moeten ook begrijpen waar het over gaat. Het staat voor "verdedigers van de eerste linie" en "het fonds ter bescherming van het geloof". Ze zijn snel, flexibel en efficiënt, en ze bieden professionele ondersteuning aan maatschappelijke organisaties die onder vuur liggen. Ook het Mensenrechtenfonds en het aansprakelijkheidsfonds, het Accountability Fund, staan open voor steun aan die organisaties. Het Beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld biedt ook flexibiliteit voor dit soort noodhulp. Ik zie niet in waarom we dit moeten optoppen met nog een fondsje, want dan gaan we weer de fragmentatie en paralleliteit aan. Ik denk dat er heel veel ruimte is. Het ministerie en de ambassades kijken ook echt mee. U kunt ervan uitgaan dat als de nood aan de man is, er snel kan worden geschakeld. Die inzet durf ik te stellen.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik noemde eergisteren in mijn eerste termijn de zaak van Omar Shakir. Hij was directeur van Human Rights Watch in Israël en Palestina. Hij is deze week, afgelopen dinsdag, door de Israëlische autoriteiten uitgezet. Ik sprak hem gisteren. Hij was hier in de Kamer op bezoek. Ik heb daar samen met een aantal collega's Kamervragen over gesteld. Het kabinet antwoordt dat het het risico erkent dat maatschappelijke organisaties zich hierdoor niet langer kritisch durven uitspreken in Israël en misschien ook terughoudender worden om bedrijven aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en hun bijdrage aan eventuele mensenrechtenschendingen. Wij maken ons ernstige zorgen over de precedentwerking die hiervan uit kan gaan. Israël schaart zich hiermee onder een zeer dubieus rijtje landen dat directeuren van Human Rights Watch heeft uitgezet. Tot nu toe heeft Israël nog niet gereageerd op de druk die er vanuit Europa en individuele landen is gekomen. Is het kabinet bereid om die druk op te voeren en om een sterk signaal af te geven, namelijk dat de krimpende ruimte van het maatschappelijk middenveld, die hieruit spreekt, echt onacceptabel is?

Minister Kaag:

Ik kan hier geen toezegging op doen. Ik kan alleen zeggen dat ik dit zal bespreken met mijn collega Blok, die hier in eerste instantie over gaat. Ik neem aan dat het ook aan de orde is gekomen tijdens zijn begrotingsbehandeling. Dat weet ik niet. Er is inderdaad een brief over gekomen. Nederland trekt hierin in ieder geval samen op binnen EU-verband. Er is ook een EU-verklaring geweest. Ik heb ook gezien dat er een aantal verklaringen zijn afgegeven door bijvoorbeeld Duitsland en misschien andere landen. Ik moet hier dus op terugkomen.

De heer Van Haga (Van Haga):

Nog even over het financieren van tegenspraak. Tegenspraak is natuurlijk goed, zeker in de Tweede Kamer, bijvoorbeeld. Wij zijn hier allemaal gekozen. Er zijn partijen die tegen uw beleid zijn, tegen het beleid van de minister. Tegenspraak is ook goed buiten dit huis, hè? Maar ik vraag mij af waarom wij dat zo nodig met belastinggeld moeten financieren. Dat is een stap die eigenlijk helemaal niet hoeft. Je kunt ook tegenspraak hebben zonder die actief te financieren.

Minister Kaag:

Ik geloof dat er een gemengd beeld is. We laten het nog even uitzoeken. Er zijn heel veel organisaties die tegenspraak, tegengas geven aan kabinetsbeleid, of het nu van dit kabinet is, van andere of toekomstige. Dat wordt niet uit de programmafinanciering getrokken die wij aan veel organisaties geven; zij hebben een eigen institutionele financiering. Die kan inderdaad van een belastingbetaler komen, maar die kiest dan vrijelijk voor steun aan die organisatie. Die vindt bijvoorbeeld dat het pleidooi of het werk van die organisatie hartstikke goed is, inclusief tegenspraak in Nederland. Ik begrijp uw punt, maar denk wel dat het Nederland siert dat het niet bang is voor die tegenspraak, al is het met dat belastinggeld. Ik kom in de tweede termijn terug op het aantal organisaties waar het om gaat. Dan kan ik u een beter beeld geven en laten zien dat heel veel organisaties ervoor kiezen om eigen gelden te gebruiken voor het deel dat wordt ingezet op "het kabinet zuiver houden", tussen aanhalingstekens dus.

De heer Van Haga (Van Haga):

Oké, dat is mooi. Ik ben blij dat u daar in de tweede termijn op terugkomt. Ik ben vooral benieuwd naar die organisaties die actief procederen tegen de Staat. Dat is een heel vervelende eigenschap. Als je dat ook nog doet met belastinggeld, is dat extra vervelend. Maar we wachten op de tweede termijn.

Minister Kaag:

Dat zegt heel veel over de kwaliteit van Nederland.

De heer Alkaya (SP):

We debatteren hier met de minister die verantwoordelijk is voor internationale economische relaties, internationale economische partnerschappen. In dat kader wil ik terugkomen op de vraag van mevrouw Van den Hul. Hoe kwalificeert deze minister dat een land waarmee wij economische relaties hebben, op mensenrechtenvlak zo'n schending begaat dat een mensenrechtenverdediger het land uit wordt gezet? Hoe kwalificeert deze minister dat? Hoe noemt zij dit?

Minister Kaag:

In eerste instantie wordt het heel brede, politieke mensenrechtenbeleid, zoals ik het zou noemen, echt uitgezet door mijn collega, minister Blok. Ik heb gezegd dat ik er in de tweede termijn op terugkom. Het is natuurlijk een heel zorgelijke situatie. Dat geldt voor elk land waar mensenrechtenvertegenwoordigers onder druk staan. Zoals u weet, is er wel heel lang over gedebatteerd en heeft het onder de rechter gelegen. Het hele thema is niet zozeer de rol van Human Rights Watch, maar de eerdere uitspraken en activiteiten van de heer Omar Shakir. Ik zeg daar niet mee dat dit de positie van het kabinet is, het was het thema van de rechtszaak over zijn uitzetting. Overal, in alle landen, waar mensenrechten onder druk staan en de uiting problematisch is, zet het kabinet zich in en spreekt het zorgen uit. Wij doen dit niet altijd publiekelijk met bondgenoten; wij bespreken dit ook bilateraal. En de Europese Unie trekt actief samen op. De ambassade in Tel Aviv heeft de rechtszittingen bijgewoond, maar ik heb daar nu even geen aantekeningen van, dus ik zeg "tweede termijn".

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Kaag:

Dan ga ik door naar kopje zeven: het klimaat. Dat is natuurlijk een thema dat de gemoederen wereldwijd terecht bezighoudt, ook in Nederland. Ik spreek hier namens het ministerie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, maar kan zeggen dat het kabinet landen stimuleert om actie te ondernemen om de doelstellingen van Parijs te halen en ambitie te tonen. Deze twee jaar ben ik samen met Costa Rica namens Nederland voorzitter van wat het Nationally Determined Contributions Partnership heet, het NDC Partnership, het nationaal gestelde doelstellingen partnerschap. Inmiddels hebben 65 ontwikkelingslanden en andere organisaties zich aangesloten om technische assistentie, financiering en "van elkaar leren onder landen", zoals dat heet, te faciliteren. Het gaat daarbij om het kunnen nemen van betere maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan en om het zich aanpassen in de gebieden waar wij ontwikkelingssamenwerking of andere technische assistentie kunnen bieden. In de komende tien jaar stellen we 100 miljoen euro beschikbaar om boeren en boerinnen in de Sahel, in Mali, Burkina Faso en Niger te helpen gedegradeerd land weer productief te maken. Organisaties worden gevraagd om met overheden, markten en boeren samen te werken aan duurzame landbouw. Hiermee ondersteunen we de klimaatweerbaarheid van lokale gemeenschappen. De tender hiervoor is maandag jongstleden opengesteld.

Dan kom ik bij ontbossing. Zowel de heer Bouali als mevrouw Diks vroeg hiernaar. Ik deel met hen de zorg over de ontbossing en de noodzaak deze actiever tegen te gaan. U ontvangt binnenkort dan ook een brief met daarin een toelichting op de versterkte inzet van dit kabinet tegen ontbossing. Ik kom later terug op de ingediende amendementen op dit punt.

De heer Van Haga stelde een aantal vragen over stikstof. Ik begrijp het, maar hiervoor moet ik u echt doorverwijzen naar de coördinerend minister voor landbouw en veeteelt, aangezien het zo'n veelomvattend thema is binnen Nederland, met een kabinetsplan, een reactie en een aantal ministers die daar in eerste instantie actief beleid op moeten gaan uitvoeren en daarover met de polder, met alle betrokkenen, in gesprek zijn. Daarom is het hier niet aan mij om heel kort uw vraag te kunnen beantwoorden.

Mevrouw Van den Hul vroeg ook hoe de beleidsinterventies van andere departementen impact op de SDG's laten zien. Begin 2019 is er een afwegingskader gekomen dat nieuwe wet- en regelgeving toetst op de effecten op de SDG's. Ieder ministerie is verantwoordelijk voor de implementatie op het eigen terrein. Daar ligt natuurlijk ook de crux van uw vraag, want het is veel lastiger. Ik ben inderdaad coördinerend minister maar ik heb geen doorzettingsmacht. Laat ik dat maar gewoon zeggen; dat weet u ook, maar ik kan het zelf ook benoemen. We hebben veel contacten. We hebben een SDG-ambassadeur, die juist in Nederland continu met organisaties, ministeries et cetera samenwerkt. Wij sturen jaarlijks een rapport aan uw Kamer. Ik hoop echt dat we het niveau kunnen opkrikken en dat er ook in andere departementen veel meer aandacht wordt besteed aan de zichtbaarheid en de meetbaarheid van de SDG's. Ook wordt het, zoals u weet, jaarlijks gemeten door het CBS. Maar de inzet kan wat mij betreft nog beter. Ik merk vaak dat Nederlandse bedrijven veel actiever over de SDG's praten dan binnen de eigen overheid gebeurt. Dus er is nog wel wat werk aan de winkel; dat erken ik helemaal.

De voorzitter:

Zijn hiermee alle vragen op dit onderdeel beantwoord?

Minister Kaag:

De heer Van Haga had ook nog een vraag over Access to Energy en de hefboom. We hebben een groot deel van de vragen over klimaatfinanciering, de hefboom en hoe we dat allemaal berekenen, schriftelijk beantwoord. Mochten er nog additionele vragen zijn, dan kom ik daar in tweede termijn op terug.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Over de ontbossing. Amerikaanse mensenrechtenactivisten smeken Nederland om af te zien van de subsidies op die biomassacentrales. 11,4 miljard wil dit kabinet, waar deze minister onderdeel van uitmaakt, uitgeven. Dat gaat rechtstreeks ten koste van bossen wereldwijd. Dit kabinet steunt het Mercosur-verdrag. Dat gaat rechtstreeks ten koste van de bossen in Brazilië. En dit kabinet heeft nog geen begin gemaakt met een stop op de invoer van soja voor veevoer. We vragen hier al zo lang aandacht voor. Maar zegt de minister hier nu: gaat u maar rustig slapen; er komt een brief? Zegt de minister hier: ik kan op dit moment geen antwoord geven op de grote zorgen van de Kamer over de ontbossing wereldwijd; gaat u maar rustig slapen, want er komt nog een brief? Wat komt er in die brief te staan? Deze zorgen moeten toch nú geadresseerd worden?

Minister Kaag:

Ik heb niet gezegd: gaat u rustig slapen. Dat zijn allemaal woorden van mevrouw Ouwehand. Intussen komt er wel een hele complexe brief aan. In de tweede termijn kan ik die gewoon toelichten; dan geef ik een voorproefje op de brief, als dat wenselijk is. Dat is prima. Maar er zitten heel veel elementen aan de ontbossingsstrategie, die goed zijn. Dan halen we die erbij en lees ik voor uit eigen werk, om het maar zo te zeggen.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

We hoorden de minister net spreken over beleidscoherentie. Hoe verhoudt de inzet van deze minister voor SDG's en voor beleidscoherentie zich tot de recente uitleg van het begrip due diligence, die wij teruglazen in de beantwoording door de minister van EZK van feitelijke vragen rond de begroting? Ik citeer. "Due diligence wil zeggen: de risico's in de gehele keten identificeren, aanpakken en hierover transparant rekenschap afleggen met het uitgangspunt dat bedrijven zelf het beste de afweging kunnen maken welke zaken prioriteit hebben, bijvoorbeeld omdat stakeholders hier waarde aan hechten, risico's hoog zijn of het goed combineert met kansen voor het bedrijf." Ik moest echt even knipperen met mijn ogen, maar dat stond er echt. Zou de minister daarop kunnen reflecteren?

Minister Kaag:

Het is natuurlijk lastig om een reactie te geven op een schriftelijke reactie van een collega. Ik lees die reactie liever eerst zelf even. Maar in ieder geval moet er geen verschil zijn in hoe het kabinet aankijkt tegen het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dat is het volgende kopje, kopje negen. Due diligence is inderdaad een risico-inschatting, maar dan gaat het om mitigatie. Het gaat om afdekken van de risico's. Ik ga ervan uit dat dit ook de insteek is, want alle imvo-convenanten worden nauw afgestemd met het ministerie van Economische Zaken en ook met mevrouw Keijzer, de staatssecretaris. Dus er moet geen verschil zijn. Is de formulering misschien suggestief? Dat weet ik niet, maar ik kan hier stellig zeggen dat er geen verschil is met onze uitleg van imvo. Dat moet er ook niet zijn, want het gaat om risicoafdekking.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dat lazen wij toch anders. Goed combineren met kansen voor het bedrijf lijkt mij niet het primaire doel van imvo en van due diligence. De rest van het kabinet zou wat ons betreft soms meer kunnen doen om die SDG's wat hoger op de agenda te zetten. Dat is ook een van de dingen die in het SER-advies worden gepropageerd. Als wij de SDG-agenda willen halen voor 2030, dan moet er een tandje bij. Hoe kijkt de minister in dat licht aan tegen ons idee, waarover ik gisteren al even met de heer Bouali in een interruptiedebatje van gedachten wisselde? Dat idee is geïnspireerd door de SER, die heeft gezegd: wij gaan voortaan bij alle adviezen die wij uitbrengen heel simpel laten zien op welke wijze die het SDG 5 beïnvloeden. Hoe kijkt de minister ernaar om dat vanuit het kabinet te gaan doen?

Minister Kaag:

Dat zou waarschijnlijk mijn droomwereld zijn. Het zou mijn coördinatie ook veel makkelijker maken. Ik zou zeggen: wij zijn ermee bezig; het is werk in uitvoering. Het is wel veel helderder. En zoals ik al zei, gebeurt het eigenlijk al veel vaker bij bedrijven. Waar je ook komt, ze doen het al. De klanten vragen het en ook de investeerders willen het weten. Dus het is eigenlijk niet iets wat heel moeilijk is. Alleen vergt het een beetje een omslag. Ik kom hier graag op een ander moment op terug. Misschien is het goed om dat te doen aan het eind van het jaar, als wij beschikken over het volgende rapport. Dat geeft mij de ruimte om daaraan voorafgaand binnen het kabinet nog eens te bespreken dat wij gewoon een meetlatje, een scorebord moeten hebben, zoals wij ook van heel veel landen en bedrijven verwachten en mogen zien.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik heb nog even een vraag over klimaat en financiering. Binnen die 100 miljard dollar die wij wereldwijd bij elkaar zouden brengen, zou Nederland 1,25 miljard dollar bijdragen. Als ik het even afrond, is de helft ongeveer publiek en de andere helft privaat. Het is een beetje lastig, omdat wij nu een aantal vragen moeten stellen over de schriftelijke beantwoording, waar de minister nu nog niets over zegt. Je krijgt dan dus een beetje een gek gesprek achteraf, maar goed. De minister zegt in haar schriftelijke beantwoording dat het lastig is om die hefboom precies te berekenen. De hefboom die wij met die financiering willen bereiken, is lastig te berekenen, omdat het achteraf gebeurt. Ik begrijp heel goed dat dit lastig is, maar ik zou die hefboom wel graag achteraf willen krijgen. Daar heb ik in mijn eerste termijn veel aandacht aan besteed. Ik vind dat echt van belang, want ik vind het ook van belang dat wij laten zien wat wij nu proberen met publieke middelen bij elkaar te krijgen, ook gelet op de inbreng in het Green Climate Fund. Andere landen brengen ongeveer een dubbel zo groot bedrag per capita in als wij in Nederland doen. Maar het grote punt is natuurlijk of wij nu niet met publiek geld private investeringen verdringen, die anders toch gedaan zouden zijn. Daarom vind ik het van belang om die hefboom ook achteraf te kunnen bekijken.

Minister Kaag:

Ik weet niet of je achteraf een patroon kunt ontdekken in een hefboom. Dat zou je dan over een aantal jaren moeten bekijken. Het gaat om correlatie. De katalyserende werking, waar wij al eerder over spraken, wordt allang toegepast, juist ook vanuit beleid, maar die varieert van jaar tot jaar. Maar ik begrijp de vraag van mevrouw Diks wel. Ik kom in de tweede termijn terug op de vraag of dit jaarlijks te leveren is, maar ook op wat u dan gaat leren. Wij mogen niet een soort fout resultaat gaan lezen.

De voorzitter:

Goed. Gaat u verder ...

Minister Kaag:

Ik was klaar.

De voorzitter:

... met volgens mij de ondersteuning ...

Minister Kaag:

Precies. Dank u wel, voorzitter. Ik kom bij ondersteuning van het bedrijfsleven en de handelsagenda. Het bedrijfsleven is een belangrijke partner in de brede doelstellingen, ook van die van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De handelsagenda is de actieagenda die goed is voor het Nederlandse verdienvermogen en ook goed kan zijn voor ontwikkelingslanden. Dienstverlening aan het midden- en kleinbedrijf en start-ups is ook een onderdeel van het hart van mijn handelsagenda, met als dwarsdoorsnede het thema "vrouwelijk ondernemerschap", omdat het economisch rendement ook daar duidelijk is, zowel in Nederland als in de andere landen. Bij deze groep is er het grootste onbenutte potentieel. Nederland loopt voorop in het combineren van handel en ontwikkeling, nu ook weer samen met Finland. Het gaat hierbij juist ook om de SDG's als leitmotiv, als leidend thema. De meeste bedrijven, of het nu mkb'ers zijn of grotere bedrijven, zetten daar ook echt op in. Het is voor hen dus ook geen nieuwe kost, wat heel mooi is om te zien. Daardoor krijg je ook een coherente uitvoering.

De heer Stoffer vroeg mij wat de succesvolle inspanningen hebben geleverd. Er zijn bijvoorbeeld, zoals dat heet, flagshipmissies, handelsmissies, recent naar Vietnam, de VS en India, van verschillende bewindspersonen. Dat kan ook zijn onder de vlag van een staatsbezoek of koninklijke werkbezoeken, bijvoorbeeld naar India, Ierland en Duitsland, of geleid door de premier of door mijzelf. Ook op hoog ambtelijk niveau vinden natuurlijk continu per vakministerie handelsmissies plaats. Er is een kabinetsbrede aanpak. Ik denk dus dat de handelsagenda kabinetsbreed moet worden bekeken, want het is niet alleen het ministerie van Buitenlandse Zaken dat dit doet, verre van dat. Het gaat ook om Economische Zaken, Landbouw en Visserij en eigenlijk ook alle andere ministeries.

Dit versterkt allemaal natuurlijk ook de Nederlandse positie als toegangspoort tot Europa en innovatieve hotspot. Dat werd zeker aangetoond tijdens de Global Entrepreneurship Summit, waarvan we in juni gastland waren. Dat heeft duizenden bedrijven en ideeën gebracht. We zijn nog bezig om te bekijken welke financiële resultaten deze summit voor Nederland heeft opgeleverd op het punt van nieuwe contracten, investeringen, afspraken en memoranda van begrip, memoranda of understanding.

In antwoord op de vraag van de heer Amhaouch van het CDA over de bevordering van handel tussen Nederland en het Afrikaans continent kan ik naar aanleiding van uw motie van enkele maanden geleden inderdaad melden dat bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijk middenveld verenigd zijn in de Taskforce Afrika. De focus ligt op het positioneren van Nederlandse en Afrikaanse bedrijvenclusters in kansrijke Afrikaanse markten. Iedere keer dat ik "Afrikaanse markten" zeg, ben ik me ervan bewust dat er een boek is dat "Africa is not a country" heet. Ik wil dus zeker stellen dat iedereen weet dat ik het continu over het continent heb, natuurlijk zonder af te doen aan de vele landen op het Afrikaanse continent.

Ik ben verheugd dat VNO-NCW en MKB-Nederland deze week hun zogeheten Afrikastrategie aan de minister-president in Nigeria hebben overhandigd. Dit onderstreept weer de inzet van het Nederlandse bedrijfsleven en de kansen die daar liggen. De taskforce die we hebben opgericht, gaat aan de slag om in publiek-private samenwerkingsverbanden concrete kansen te helpen verzilveren. Daarbij kijken we naar kennisinstellingen. We kijken naar de SDG's als leidraad en we kijken natuurlijk vooral ook naar het mkb en start-ups. Er ligt dus ook heel veel in de vragen van de heer Weverling en de heer Amhaouch.

De heer Weverling vroeg terecht ook naar innovatie en ontwikkeling. Nieuwe oplossingen zijn nodig. Ik heb overigens nog een paar dingetjes over dit thema. Dat zijn overigens geen dingetjes; verkleinwoordjes zijn niet van toepassing, want ik heb nog een paar belangrijke thema's. De heer Weverling vroeg naar innovatie en ontwikkeling. We zijn het erover eens dat nieuwe oplossingen nodig zijn die schaalbaar, economisch rendabel en verstandig met het oog op de toekomst zijn. We investeren dus in een innovatiefonds. Er wordt 5 miljoen euro beschikbaar gesteld aan het Nederlandse en het lokale mkb. Voor het Nederlandse mkb stond dit fonds überhaupt al open voor circulaire oplossingen in snel groeiende steden. Dit leverde elf contracten op, maar dat zeg ik eigenlijk alleen als voorbeeld. Daarbij gaat het bijvoorbeeld van afval tot energie, een mobiele vergister et cetera, et cetera. Vaak ligt dit op het terrein van energie en duurzame energie.

Onze ondernemers zijn op verschillende manieren actief betrokken bij ontwikkelingssamenwerking en ze delen hun kennis en kunde volop; dat zeg ik tegen de heer Weverling. Ze zijn daar enthousiast over. Wij ook, want samen investeren in werk en inkomen, wat goed is voor Nederland maar juist ook voor ontwikkelingslanden, en het inzetten op duurzame handelsketens zijn verstandig. Maar ik denk ook aan heel veel andere aanvliegroutes, zoals de PUM, de gepensioneerde managers die worden ingezet bij het ontwikkelen van bedrijfskansen in ontwikkelingslanden. Ik kom nog terug op de Werkplaats.

Publieke fondsen worden ingezet om private investeringen mogelijk te maken. Dat is dus weer het katalyserende effect. We hebben ook het Dutch Good Growth Fund; sorry, mevrouw de voorzitter, zo heet dat nu eenmaal. We hebben ook de FMO en het DTIF voor niet-OS-landen. Dat zijn allemaal instrumenten waar het mkb aanspraak op kan maken. Als de mkb'er de weg niet kan vinden, zijn wij inderdaad altijd bereid om te kijken wat er nog nodig is om hen aan de hand mee te nemen, zodat ze daadwerkelijk eigen afwegingen kunnen maken en geen kansen mislopen. Ik weet dat de bureaucratie een intimiderend effect kan hebben. Dat is niet de bedoeling. We zijn dienstverlenend. Het moet dus niet afschrikken.

We zijn natuurlijk ook bezig met het oprichten van Invest International. U krijgt daar een brief over. Er is nog een traject te doorlopen, maar ik zeg al ter bevestiging en geruststelling van de heer Amhaouch dat ik ervan uitga dat het nog vóór het eind van deze kabinetsperiode operationeel is.

Er zijn ook weer een aantal mooie voorbeelden genoemd, ook door de heer Weverling. Het project rond de transformatie van de Nigeriaanse groentemarkt is hier een mooi voorbeeld van. Het Nederlands bedrijf Oost-West Zaden werkt samen met lokale universiteiten en overheden om productiviteitsverhoging in de lokale groentesector te bereiken via kennisoverdracht, maar ook om het introduceren van nieuwe gewassen of een versterking van de gewassen te bereiken. Zo zijn de gewassen tegen de verandering van het klimaat en zo beschermd. De boeren hebben daar natuurlijk baat bij vanwege hogere oogstopbrengsten en voorspelbaarheid van de oogsten, omdat die niet zo onderhevig zijn aan de schommelingen van het weer. Dit wordt bijvoorbeeld gefinancierd door de SDG-partnerschapsfaciliteit.

Als we kijken naar de brede handelsagenda, zien we inderdaad — de heer Amhaouch en ik wisselen daar vaak over — dat we actieve ondersteuning hebben. Die moeten we altijd blijven zoeken voor de handelsagenda. We moeten ook blijven investeren in eigen concurrentiekracht. In eerste instantie is dat natuurlijk bij het ministerie van Economische Zaken belegd, maar het wordt kabinetsbreed gedragen. We zoeken continu die intensieve samenwerking met en tussen regionale overheden, het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Nu kom ik helemaal in het Engels terecht, maar alle titels zijn in het Engels genoemd. Ik vertaal krampachtig, maar langzamerhand herkent niemand zijn eigen organisatie. Het heet namelijk Netherlands Business Hub. Die zijn in acht steden business to business ondersteuning aan het bieden. Voor de zakenmensen die dat willen organiseren ze premeets, business mixers en remeets, oftewel: ontmoeten, mengen, en nog een keer ontmoeten.

Er is ook een Trade & Innovate NL om het mkb juist te ondersteunen bij de internationalisering. Er zijn al 100 mkb-activiteiten opgestart. Die maken gebruik van Trade & Innovate NL en Netherlands Works, en werken ook privaat en publiek intensief samen op een groot aantal samenwerkingsprogramma's. Misschien heeft u de VNO-NCW-voorzitter, Hans de Boer, weleens horen spreken over het hele spraakmakende project rond het schoonmaken van de Gangesrivier, waarvoor Nederlandse bedrijven oplossingen bieden voor de maatschappelijke uitdagingen. We willen dus binnen Nederland kabinetsbreed een uitmuntend ecosysteem voor start-ups maken. Er zijn zes start-uplocaties, waarbij start-ups en scale-ups bediend worden door toegang tot netwerken, kennis en kapitaal. Ik heb ook een prioriteit in mijn handelsagenda, juist voor start-ups. Ik ben ook op missie geweest, samen met Constantijn van Oranje, naar Silicon Valley. Wij kijken bij elke handelsmissie of er een aansluiting gevonden kan worden voor start-ups en mkb'ers om hun ideeën over de grens te krijgen. Zo is minister Knops van Binnenlandse Zaken onlangs nog op een kunstmatige-intelligentie- en blockchainstart-up-missie geweest en op een digitaliseringsmissie naar Singapore.

De heer Weverling vroeg hoe het staat met het amendement over start-ups in ontwikkelingslanden. Er is bijvoorbeeld al een aanvulling geweest op de financiering op het agro-voedselprogramma van Agritech in Libanon. Dat is verlengd. We hebben natuurlijk ook een grote belangstelling om start-ups naar scale-ups te laten doorgroeien. We kijken ook naar het goed gebruik van Orange Corners in een aantal landen, waar juist ook jonge mensen dat willen onderzoeken. In Irak, in Erbil, maar eigenlijk in alle landen waar ik kom, bezoek ik nieuwe Orange Corners.

Ik heb nog een stukje te gaan. Mevrouw de voorzitter, is het goed dat ik hier even pauzeer voor vragen, of wilt u dat ik …

De voorzitter:

Nou, als dit klaar is, ga ik naar de interruptie van de heer Amhaouch.

Minister Kaag:

Nee, ik ben nog niet klaar. Ik signaleerde alleen even ...

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat u dit even afmaakt. Daarna krijgt de heer Amhaouch het woord.

Minister Kaag:

Ja, prima. De heer Weverling vroeg mij ook om aandacht te geven aan de internationalisering van het mkb op het gebied van innovatie. Ik denk dat ik al heb aangetoond dat we dat stelselmatig proberen te doen. Innovatie is ook een dwarsdoorsnijdend thema in de handelsagenda. Ze kunnen concreet aanspraak maken op ondersteuning via het RVO-instrumentarium. Dat is juist gericht op startende exporteurs, zakenpartners, coaches, kennisvouchers en natuurlijk ondersteuning via de innovatie-attachés op de posten. Dat is iets nieuws; die zijn er op strategische plekken. Niet elk land leent zich natuurlijk voor een innovatie-attaché. Ze kunnen daar gewoon aankloppen en hun vragen neerleggen.

Tegen de heer Stoffer van de SGP wil ik alleen maar herbevestigen dat voedselzekerheid en water belangrijke thema's zijn en blijven. Er liggen op die thema's nog enorme kansen voor Nederland om maximaal rendement te halen in publiek-privaat verband. Zo wordt ook het internationaal strategisch overleg gebruikt voor de topsectoren. Ook zijn water, voedsel en energie hét, door Nederland aangedragen, thema van de Dubai Expo 2020.

Ik heb de vraag van de heer Amhaouch over Invest International al beantwoord. Er zal 800 miljoen van het kabinet in zitten. Dat moet helpen bij de oplossing van knelpunten rond export en internationale financiering. Het is natuurlijk wel zo dat complexe opkomende markten vaak minder toegankelijk zijn voor westerse en Nederlandse ondernemingen. Het is namelijk moeilijk te financieren, laat staan verzekeren. Invest International moet juist ook een rol gaan spelen bij het wegnemen van deze barrières. Maar zoals ik zei, hopen we dat Invest International voor het eind van 2020 formeel opgericht is en dus echt van start kan gaan.

Het kabinet vergroent ook het financieringsinstrumentarium van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, waaronder de ekv, de exportkredietverzekering, in lijn met de doelen van het Parijsakkoord en de SDG-agenda. Samen met staatssecretaris Snel heb ik de inzet om meer groene projecten in de ekv-portefeuille te krijgen. De Kamer wordt in het voorjaar van 2020 via de jaarlijkse ekv-monitor geïnformeerd over de resultaten. Ik deel niet de stelling van mevrouw Diks dat er sprake is van beleidsinconsistentie. We kijken juist samen met staatssecretaris Snel naar ondersteuning van het bedrijfsleven dat voorop wil lopen in de energietransitie. We werken aan de vergroening van de ekv-portefeuille. Waar het veel harder gaat — dat is binnen mijn span of control, mijn controleruimte — is bij de ultieme vergroening van concessionele financiering via de Wereldbank en alle andere banken. Wij hebben gezegd dat we daar een totale afbouw uit de fossiele sector willen. Wij willen alleen gaan voor adaptatie.

Maar er is een groot verschil tussen de concessionele financiering en de exportverzekering. Bij de exportverzekering moeten we juist kijken naar het gelijk speelveld van de bedrijven die werken in een wereld waarin de energietransitie zich in verschillende snelheden voltrekt. Ik denk dat het recente IPCC-rapport weer laat zien dat we met zijn allen nog veel sneller moeten. Maar het is een feit dat fossiel in veel landen nog zal blijven en noodzakelijkerwijs de komende decennia dus nog een onderdeel blijft uitmaken van de wereldwijde energiemix voor een groeiende wereldbevolking. Dat horen we ook van het Internationaal Energieagentschap. Zonder een exportkredietverzekering gaan de orders gewoon naar Duitse, Franse of Chinese bedrijven. We hebben hier kabinetsbreed aandacht voor. Het dilemma dat u wilt benoemen, begrijp ik heel goed. Wij proberen daar echt ontzettend aan te trekken en juist naar bedrijven te kijken die heel actief insteken op vergroening.

Dan was er nog een vraag van mevrouw Diks en dan ben ik er, mevrouw de voorzitter. Zij stelde een vervolgvraag om een coalitie te starten voor het uitfaseren van fossiel. Wij doen dat natuurlijk in EU- en OESO-verband. Een aanpak daar is altijd het beste. Nederland is een van de drijvende krachten bij de totstandkoming van de OESO climate sector understanding. Verder zijn we in gesprek met Duitsland en Denemarken om een betere ondersteuning vanuit de ekv voor de windenergie mogelijk te maken. Het ene is dus een transformatie, een transitie. Voor wat betreft geld dat via de Wereldbank en andere instrumenten gaat, hebben wij met de andere aandeelhouders aangedrongen op een ultieme versnelling.

De heer Amhaouch (CDA):

In mijn inbreng had ik het over passie en ambitie. Dat komt hier nu wel goed tot zijn recht door de minister. Ik denk dat het belangrijk is dat de minister de ambitie uitspreekt dat we Invest International dit jaar inderdaad functioneel gaan maken. Want er ligt gewoon heel veel geld dat we goed kunnen gebruiken. VNO-NCW en MKB-Nederland hebben in samenwerking met FMO en NABC deze week de Afrikastrategie van het bedrijfsleven overhandigd aan de minister-president. Ze zeggen zelf dat dit een input kan zijn voor de publiek-private samenwerking. Ik vraag hierbij wat de ambitie van de minister is. Wat is de opdracht die ze aan die taskforce gegeven heeft in het kader van de timing? Wanneer kunnen we daar resultaat verwachten?

Minister Kaag:

Op de timing kom ik even terug in de tweede termijn. Ik begrijp dit helemaal. Deze vraag van de heer Amhaouch heeft al een tijdje gelegen. Ik kan wel zeggen dat er heel veel werk in de voorbereiding van de oprichting van de taskforce is gaan zitten. Ik denk dat de gesprekken over de uitvoering en de identificatie met de landen, de partners en de sectoren veel sneller moeten gaan, want het voorwerk lag in het hele Nederlandse poldermodel dat we zo mooi met elkaar hebben. Daar ging de tijd aan op.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik heb in mijn bijdrage erop gewezen dat de handelspolitiek alle andere waarden die dit kabinet zegt te verdedigen, wel wegdrukt. De minister reflecteert daar tot nu toe nog niet op. Ik wil de minister wijzen op de aangenomen motie die de regering verzoekt om de ambities voor de kringlooplandbouw te gebruiken en om te kijken of onze handelspolitiek daar nog wel bij past. Moet de handelspolitiek niet herijkt worden, omdat we nu een ambitie hebben voor de kringlooplandbouw? Daar heb ik nog niks van gezien. Ik haal er maar even een concreet voorbeeld uit. Ik probeer de minister al twee jaar zo ver te krijgen om te reflecteren op de kalfsvleesdeal met China. Hoe past dat bij de ambities voor klimaat, voor voedselzekerheid, voor dierenwelzijn, voor kringlooplandbouw? En waarom weigert de minister het daarover te hebben als ik haar daarnaar vraag?

Minister Kaag:

Ik denk dat een verschil van inzicht of benadering niet een weigering is. Het is gewoon een andere uitleg van dezelfde situatie. Dat is één. Twee. Laatst zou er een AO zijn, maar dat is verschoven. Dat gaat nu hier plaatsvinden wanneer het gaat over beleidsconsistentie. Dit is een heel belangrijk thema voor de Partij voor de Dieren. Ik zit ook in de regering om het brede beleid voor Nederland uit te dragen. Er worden afwegingen gemaakt. Mijn collega Carola Schouten trekt heel hard aan het opzetten van kringlooplandbouw juist ook in Nederland. Ik begrijp heel goed — dat is ook zo; het gaat om consistentie — waar je zaken met elkaar kunt wegen. Maar ik zou ook zeggen: laten we eerst eens even goed aan de slag gaan in Nederland. Dat is nog een heel gesprek, over afbouw, fasering, aanpassing, financiering, instrumenten et cetera. Tegelijkertijd kijken we via internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, via de investeringen die we doen, via de landbouw en via technische kennis naar verduurzaming. Dat is wat anders.

Maar om niet eens tegen de minister voor Buitenlandse Handel, maar tegen het kabinet te zeggen: houd u op met handel, want we willen alleen maar kringloop doen ... Dan vraag ik eerst om een alternatief economisch model voor de welvaartsstaat Nederland. Wij gaan uit van transformatie en het gebruik en de inzet van technologie. Dat zijn continue gesprekken. Dat is geen weigering. Het is gewoon een fundamenteel ander wereldbeeld. Ik hoor ook bij een partij die verantwoordelijkheid neemt, samen met de drie andere coalitiepartijen, omdat het juist zo moeilijk is om die verandering in tijden van turbulentie en met de grote uitdagingen die we hebben, goed aan te pakken. Daar zijn geen makkelijke antwoorden voor. Daar moet iedereen in meegenomen worden. Ik zou ook zeker niet willen lijden aan een enorme overschatting die ik soms hoor over de directe invloed van Nederland. In landen waar we heel weinig invloed hebben, is het een kwestie van met de EU optrekken, dat we daar een platform creëren, dat we in gesprek gaan en dat we alle middelen inzetten. Hierbij heb je het gelijk speelveld als factor. We kijken hoe we de instrumenten kunnen gebruiken en wat kwalitatieve normen en eisen zijn. Op kringlooplandbouw kom ik graag in de tweede termijn nog terug waar dat relevant is voor mijn directe thema.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Even een procedureel punt. De coalitie heeft het geplande AO met de minister van LNV en de minister voor Buitenlandse Handel geschrapt en voorgesteld om alle onderwerpen bij deze begroting te behandelen. Daarmee ga ik ervan uit — dat is voor de minister misschien vervelend, maar ja, het was de keuze van de coalitie — dat zij ook vragen die op het terrein van de minister van Landbouw liggen hier gewoon kan beantwoorden. Komt dat dus nog in tweede termijn? Ik heb het al vaker gedaan, maar ik heb nu expliciet nog een keer gevraagd te reflecteren op die kalfsvleesdeal. De minister weet als het goed is dat Nederland daarbij wel degelijk een rol heeft. We importeren nota bene kalfjes uit Ierland en Litouwen, maar ze zegt er nog steeds niks over. Het kan dat dit in tweede termijn komt, maar als de coalitie besluit dat het hier moet, moet de minister die antwoorden ook geven.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de minister.

Minister Kaag:

Ik ga kijken wat ik in overleg met mijn collega van Landouw en Visserij kan doen op haar terrein in de tweede termijn.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dan hoop ik dat dit procedurele punt niet telt, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Nee, het is goed.

Minister Kaag:

Ik heb overigens zelf het AO benoemd. Er is dus absoluut geen inconsistentie aan deze kant. Maar er zijn heel veel thema's waar een minister veelvurig voor is. Het is goed dat ik haar inzichten heb.

De voorzitter:

Mevrouw Diks, een korte interruptie.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ja, wij doen ons best. De minister is heel nadrukkelijk ingegaan op de vragen die ik in eerste termijn heb aangegeven over de exportkredietverzekeringen. Dank voor dat antwoord, en ook dat u aangeeft dat de inzet echt is om die te willen vergroenen. Ik heb in de eerste termijn heel nadrukkelijk aangegeven dat er wel een gekke inconsistentie is als je een miljard uitgeeft aan klimaatfinanciering, om te vergroenen, en een miljard om feitelijk de fossiele industrie te steunen, want 97% van dat miljard is fossiel. Zou het niet zinnig zijn of kunnen helpen om een coalitie op te zetten van gelijkgezinde landen, bijvoorbeeld Frankrijk, dat er hetzelfde over denkt als u, om te komen tot een snellere uitfasering van fossiel binnen de exportkredietverzekeringen?

Minister Kaag:

Ik denk dat het eerst een kwestie is die we met elkaar nationaal moeten bespreken voordat we naar Frankrijk gaan. Dat blijft gewoon iets wat we met elkaar moeten afspreken. Het gaat om een gelijk speelveld. Zoals u weet, zijn er binnen de coalitie andere accenten en kleuren. Ik moet dat dan eerst met collega Snel en andere betrokkenen bespreken. Ik ben nooit wars van ideeën met coalities die kunnen werken, zeker waar anderen trager zijn. Dat doen we heel vaak in breder verband. Dat kan op politiek niveau en dat kan ook als het gaat om andere thema's. Dus de benadering herken ik, maar ik kan geen toezegging doen over iets wat echt kabinetsbreed gedragen moet worden. Daarom zei ik al dat we ten aanzien van de Wereldbank en al die instrumenten hebben ingezet op totale vergroening.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Een korte vervolgvraag. Ik begrijp uw worsteling, want het is blijkbaar lastig om dit verhaal ook binnen het kabinet goed weg te zetten, maar ik vind het wel van belang dat juist deze minister ervoor gaat staan om die vergroening vorm te geven. In feite bent u degene die een eind kan maken aan de hele grote inconsistentie die nu in het beleid zit, en ik wil u daar graag bij helpen.

Minister Kaag:

Dank.

De heer Weverling (VVD):

Er is ten aanzien van de proactieve handelsagenda een motie aangenomen die vraagt om loketten te bundelen en alles wat overzichtelijker te maken. Ik ben toch niet helemaal enthousiast over de beantwoording van de minister. In haar schriftelijke antwoord schrijft zij over de RVO dat er meer aan gewerkt gaat worden. Het gaat ook over casemanagers. Ondernemers vinden de RVO wel, maar de RVO is inmiddels een ministerie op zich geworden met heel veel goedwillende mensen die daar werken, dus daar gaan kwaad woord over. Het gaat erom dat als je binnenkomt, je ook wordt meegenomen door dat woud aan regelingen. We hebben heel veel goede regelingen, maar het moet overzichtelijker worden. Daar is dus een motie over aangenomen en eigenlijk zoek ik wat meer comfort.

Minister Kaag:

Dat begrijp ik. Ik kom er in tweede termijn ook nog even kort op terug, want ik deel de insteek. Het moet zo gemakkelijk mogelijk worden voor een mkb'er. Als die wil internationaliseren moet hij weten waar hij terechtkan. Je moet één portaal hebben, maar als je daarna door dat portaal bent met die casemanager dan blijkt het in de praktijk nog steeds lang te duren. Men ervaart het als traag. Ik moet wel aan verwachtingenmanagement doen. We horen ook vaak: neem mkb'ers mee op handelsmissies. Nou, we doen echt ons best. Ik trek ook heel erg op met Jacco Vonhof van MKB-Nederland, maar het punt is dat we ze vaak niet mee krijgen. De meeste mkb'ers willen het liefst internationaliseren in Duitsland of België en dat is heel begrijpelijk. Het risico is behapbaar en er is comfort, zeker in de grenszones. Laten we dus ook even de 360-er hier doen en kijken dat we niet van alles gaan verzinnen voor een probleem dat niet helemaal terecht is. Alle anekdotes ten spijt: wij willen echt zo klantgericht mogelijk zijn. Ik kom in tweede termijn terug op de vraag of er nog wat aanpassingen kunnen zijn die u comfort geven, maar ook aan de realiteit van de mkb'er, want daar gaat het ons om.

De heer Weverling (VVD):

Goed, dan ga ik daarvan uit. Dank u wel. Dan het bilaterale innovatie-instrument en meer zorgen voor concessionele financiering en voorkomen dat havens en dergelijke wereldwijd worden gebouwd, maar zonder dat Nederlandse bedrijven daar aanspraak op maken. Wij zijn daar gewoon goed in. Dan heb ik het niet alleen over havens maar over allerlei economische infrastructuur. Daar zit gewoon een soort van hiccup en daar heb ik nog geen prettige beantwoording op gehoord.

Minister Kaag:

Ik denk dat de heer Weverling het heeft over fondsen zoals DRIVE en andere. Ik weet dat een standaard VVD-punt is, meen ik me te herinneren, dat veel meer gebruik moet worden gemaakt van conditionaliteit bij ons ODA-programma, dat ten goede kan komen aan bijvoorbeeld Nederlandse bedrijven. Wij zijn niet van de conditionele financiering. Er zijn een aantal instrumenten, en ik heb op dit moment geen klachten gehoord van de bedrijven. Ze doen ook mee via bezoeken; we openen de deur en we helpen ze bij het memorandum of understanding. Ze komen natuurlijk ook nog in aanmerking voor fondsen via het Meerjarig Financieel Kader van de EU. Maar als u concrete voorbeelden heeft dat u nog meer wilt, hoor ik dat graag. Er is heel veel ruimte en ik zie niet dat Nederlandse bedrijven, juist omdat ze expertise hebben in havens en logistiek, uitgesloten worden. Eerder het tegenovergestelde.

De heer Weverling (VVD):

En het plafond van 60 miljoen in DRIVE vindt u geen belemmerend plafond?

Minister Kaag:

Nou, we moeten ergens een plafond hebben.

De heer Weverling (VVD):

Dus kan het ook omhoog, bedoelt u?

Minister Kaag:

Het budget is het budget. Het is uitgegeven en het is op basis van de ervaring van het verleden.

De heer Amhaouch (CDA):

Wij hebben het nu over het handelsblok, waar best wel veel in zit. Dus komen de vragen ook een beetje bij elkaar.

De voorzitter:

Ja, prima.

De heer Amhaouch (CDA):

We herkennen wat de minister zegt, dat het mkb geholpen moet worden om te internationaliseren. Dat begint inderdaad dicht bij huis, in Duitsland en België. Daarom hebben wij ook ons amendement ingediend om de ROM's daarbij te laten helpen. Daarna volgen die andere stappen. Ik wil met de minister even terug naar de start-ups. Wij hebben inderdaad vorig jaar dat amendement ingediend en een paar miljoen beschikbaar gesteld. Het is goed om te horen dat agritech, wat wij als commissie zelf in Libanon hebben gezien, voortgang kan vinden. Maar toch de vraag aan de minister hoe zij concreter andere start-ups in de agrifood echt gaat helpen met dit programma.

Minister Kaag:

Om de vraag goed te begrijpen: is het via de start-ups of wilt u agritech uitbouwen naar andere start-ups?

De voorzitter:

Meneer Amhaouch, wat bedoelt u precies?

De heer Amhaouch (CDA):

Wij hebben vorig jaar een amendement aangenomen en een paar miljoen beschikbaar gesteld voor het opzetten van start-ups in ontwikkelingslanden. Agritech was al opgestart en krijgt een doorstart. Dat is goed. Goede initiatieven moet je ook verder brengen, maar hoe verder? Dus hoe gaan we buiten agritech om concreet inzetten op de start-ups in andere landen waar Nederland, Wageningen, met kennis kan helpen? Hoe gaan we dat programma handen en voeten geven? Wat doet de minister?

Minister Kaag:

Er liggen nu een aantal projecten voor bij het ministerie, ook weer bij Wageningen. In een aantal landen zijn er juist start-ups, dus kennis ... Het is bijna de triple helix, maar dan kennis, lokaal, ondernemers, jonge mensen, en ook Nederlandse bedrijven. Ik denk dat wij nu een doorstart gaan zien, maar wij gebruiken ook de Orange Corners om daar veel talent naartoe te trekken. Het is heel traag werken. We kunnen niet doen alsof ze in de landen waar het moeilijk is, hetzelfde klimaat hebben als in Nederland. Ook in Nederland groeit het merendeel van de start-ups niet per se door. Het ultieme land dat een start-up nation is, is Israël. Ook daar gaat een groot deel van de start-ups failliet of groeit niet door en begint weer opnieuw. Het is ook een cultuur waarin je mag falen om weer opnieuw te beginnen.

De heer Amhaouch (CDA):

Dat begrijp ik, maar dan krijg ik graag een toezegging van de minister dat zij op gezette tijden de commissie informeert via een brief over wat we doen om die start-ups handen en voeten te geven.

Minister Kaag:

Ik denk dat dit in ieder geval bij een volgend AO kan. Ik wil het niet per drie maanden, want dat levert niets op. Dat is een soort kijken naar een bewegende boom. Het is misschien goed om elke zes maanden een kort overzicht te geven. Dan kunnen wij daarover praten.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat u de volgende onderwerpen behandelt en dat doet in een wat hoger tempo.

Minister Kaag:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Volledigheid kan helpen, maar het werkt tegen de tijd in.

Het verduurzamen van mondiale waardeketens is een uitdaging. Het vloeit natuurlijk voort uit de SDG-agenda. De productie van goederen en diensten dient duurzaam te zijn met respect voor mensenrechten. Nederland loopt voorop, al deel ik de mening van velen in deze Kamer dat we natuurlijk nog veel sneller zouden moeten gaan als je kijkt naar alle uitdagingen in de wereld.

Ten aanzien van wettelijke maatregelen voor het imvo herhaal ik, in reactie op mevrouw Diks en de heer Voordewind, dat conform het regeerakkoord is afgesproken dat de convenantenaanpak wordt voortgezet. Er zijn er nu tien afgesloten. Na twee jaar wordt bezien of dwingende maatregelen nodig zijn. Er is een heel traject opgezet. Ik meen dat u al een technische briefing heeft gehad van een aantal ambtenaren van het ministerie. Zo niet, dan zeg ik deze alsnog toe. We zijn in het proces van de evaluatie, de verschillende deelstudies die er zijn over het succes en de leerprocessen binnen het imvo-beleid en hoe het beeld eruit kan zien, maar we hebben nog tot volgend jaar zomer. Ik wil niet vooruitlopen op dit hele traject. Dat zou onzorgvuldig zijn en maar een deel van het beeld geven.

De presentatie van de hoofdlijnen van onze evaluatie en aanbevelingen zal plaatsvinden voor de begrotingsbehandeling van 2021. Er is dus nog tijd. Er is een heel traject. Ik wil dat ook nog graag met u delen, maar ik meen dat ik daar ook schriftelijk over heb gecommuniceerd.

Ik deel de mening van de heer Alkaya dat imvo-beleid essentieel is. We streven ook naar coherentie tussen imvo en handelsbevordering. Is het perfect? Nee, maar er is wel een direct streven. U heeft de reactie van het kabinet op de IOB-evaluatie van het imvo-beleid afgelopen vrijdag in een Kamerbrief ontvangen. Het is wel goed om te memoreren dat het IOB concludeert dat de strategie van de overheid om imvo-kaders te ontwikkelen voor alle bedrijfsleveninstrumenten effectief is gebleken. Zo verwacht het kabinet natuurlijk van alle Nederlandse bedrijven dat ze de OESO-richtlijnen onderschrijven en naleven. We hebben er een streefcijfer aan verbonden, zoals de heer Alkaya weet. Bedrijven waarvan wij weten dat ze de richtlijnen niet naleven, negeren of niet hebben onderschreven gaan sowieso niet mee op handelsmissie. Er komen ook gesprekken met die bedrijven. Laatst, bij een bezoek aan India, is een bedrijf dat zich had ingeschreven verteld dat het niet mee kon op basis van ons streven. We proberen zo coherent mogelijk met onszelf te zijn.

De heer Bouali vroeg mij hoe het kabinet zich inspant om de bewustwording over duurzame producten onder consumenten te vergroten. Daar zijn verschillende kanalen voor. Dat zijn de imvo-convenanten zelf. De brancheorganisaties zelf en de aangesloten partijen doen dit. De jaarverslagen zijn er voor de echt geïnteresseerde consument. Maar niet iedereen wil die natuurlijk opzoeken. Daar wordt er gesproken over de risico's in de keten en de aanpak. De maatschappelijke organisaties spelen ook een actieve rol bij de consument.

Vervolgens vroeg de heer Bouali naar een mogelijkheid om een Europese top te organiseren. Nou hebben wij eerder dit jaar al die conferentie belegd in Brussel. Nu wordt Finland EU-voorzitter. Als vervolg wordt er op 3 december een conferentie in Brussel belegd. Duitsland zal een imvo-conferentie op EU-niveau organiseren. Wij doen het dus niet, maar gelukkig doen andere landen het en kunnen wij nauw met hen optrekken.

Ik ben bijna klaar met dit kopje. In ons AO werd laatst gevraagd hoe het zat met het EU-actieplan wat betreft imvo. Wij hebben een paper ingediend bij de Raad. We hebben steun gevraagd van lidstaten en hebben de Commissie opgeroepen om nu daadwerkelijk werk te maken van een imvo-actieplan. Dan kijk je naar een gelijk speelveld, maar met name naar duurzaamheid en het bredere kader van imvo.

Dan was er nog vraag van mevrouw Van den Hul over de inzet op imvo en de SDG's op de ambassades. Dat is een vereiste binnen ons postennetwerk. Er is ook een nieuwe richtlijn uitgegaan over het imvo. Er komt training. Er komt een toolkit. Er worden brede gesprekken gevoerd. Wij verwachten een actieve rol, betrokkenheid en kennis, en bijsturing of sturing van de straffende ambassade. Natuurlijk wordt het belang van de rechtsstaat, mensenrechten, goed bestuur, sociale rechten en milieu iedere keer benadrukt. Economische diplomatie moet je niet lostrekken van imvo-diplomatie. Het is integraal.

De voorzitter:

Ik wil echt een beroep doen op de Kamerleden om de interrupties kort te houden en geen ellenlange inleidingen vooraf te houden. Mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

De AIV stelt dat onvoldoende duidelijk is in hoeverre de doelstelling "versterken van het internationaal verdienvermogen" nou echt wordt getoetst aan SDG-criteria. We hebben een toch wel kritisch IOB-rapport gezien en een SER-advies, die allebei hetzelfde zeggen: de imvo- en SDG-diplomatie schiet tekort. Dat moet meer, dat moet sterker ...

De voorzitter:

En uw vraag is?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

... en dat moet beter. Mijn vraag is of de minister, met die adviezen in haar achterhoofd, nogmaals kan reflecteren op ons eerdere pleidooi voor een versterking. En dan niet alleen wat betreft de richtlijnen waarop de minister net doelde, de uitvoering van de motie van mevrouw Diks en mij, maar ook wat betreft de capaciteit, waarover ik een amendement heb ingediend.

Minister Kaag:

Ik zie niet in dat alles een kwestie is van additionele capaciteit. Het gaat om bewustwording, kennis en misschien verdere professionalisering van de beschikbare staf. De begroting van Buitenlandse Zaken is behandeld. Er is geld vrijgemaakt voor het postennetwerk. Het is heel belangrijk, maar wij denken echt dat op alle posten bewustwording en kennis aanwezig moeten zijn. We hebben ook heel veel lokale staf die juist met dit soort thema's omgaat. Zij zijn ook inzetbaar. Ik zie dus niet in dat we per se met extra's moeten komen, maar ik deel het. Ik kan er ook over terugrapporteren hoe het nu in werking treedt en hoe de nieuwe richtlijn, met training en alles, is uitgevoerd. Ik denk dat het goed is — dat vind ik wel belangrijk — dat wij gaan meekijken waar de grenzen liggen. Als het dan nog beperkingen heeft, kunnen we erop terugkomen. Anders zijn we niet serieus.

De voorzitter:

De laatste vraag, mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Met de toezegging op het laatste punt ben ik heel blij, dus om beter inzichtelijk te maken hoe de wensen zich verhouden tot de realiteit op de posten. Ik ben heel blij met die toezegging, dus we kijken uit naar de nadere concretisering van hoe de posten er nu mee omgaan en waar ze tegen aanlopen.

Minister Kaag:

Ik zeg daar dan wel bij dat de richtlijn eerst moet worden gedeeld en uitgevoerd en dat er moet worden getraind. We hebben hier dus een beetje tijd voor nodig. Dat gaat niet van de ene op de andere dag.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

De minister gaf aan dat zij voor de begroting van 2021 met de evaluatie van het imvo-beleid zal komen en, naar ik aanneem, ook met een reactie daarop. Maar we zien natuurlijk in de IOB-beleidsevaluatie dat het gewoon niet succesvol is en dat de convenanten niet goed genoeg functioneren. Ik zou het ongelofelijk jammer vinden als we nu een jaar kwijtraken om volgend jaar nog beter te kunnen aangeven dat het feitelijk niet goed genoeg gewerkt heeft. Dan zijn we met z'n allen gewoon een jaar kwijt. Is het mogelijk om voor en lopende de evaluatie alvast na te gaan denken over veel meer dwingende maatregelen? Ik maak daar één opmerking over.

De voorzitter:

Heel kort.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ja, heel kort. Ik was zelf een van de mensen die heel erg uitgingen van de vrijwillige deelname van bedrijven. Dat vind ik nog en daar ben ik het ook mee eens. Maar net zoals bij het vrouwenquotum zie ik dat die vrijwilligheid allemaal heel mooi en heel lief is, maar niet werkt.

De voorzitter:

De minister.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik vind dus echt dat de minister moet nadenken over de stok.

Minister Kaag:

Vrijwilligheid en vrijblijvendheid zijn niet hetzelfde. Dat is één. Twee: we weten dat een aantal Europese landen al deelwetgeving heeft. Wij hebben onze eigen studies. U heeft een studie gelezen van ik meen KPMG die op ons initiatief is uitgevoerd om in kaart te brengen welke wettelijke maatregelen er zijn, waarvoor die bedoeld zijn en welke werking ze hebben. Wij zijn dus allang bezig om een integraal overzicht te maken. Ik kan u verzekeren dat wij niet pas aan de slag gaan en gaan nadenken als alles binnen is. Dit is een parallel proces. Daarom suggereer ik nogmaals: als de technische briefing niet heeft plaatsgevonden, doen we het nog een keertje met de kennis van nu en met verdere studies, want we nemen alles mee. De IOB-evaluatie is niet de enige evaluatie. De studie van de SER is een meer procesmatige studie. Het zijn dus verschillende elementen.

De voorzitter:

De laatste vraag, mevrouw Diks.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dank voor dit antwoord. De minister geeft aan er al hard mee bezig te zijn. Mijn inzet is om te voorkomen dat we de evaluatie op tafel hebben liggen, constateren dat het niet goed genoeg heeft gewerkt en dan nog van alles moeten gaan doen. Met dit antwoord ga ik er nu even van uit dat als u met de evaluatie komt, daar een heel pakket bij zit van "hoe nu verder". Dat pakket kunnen wij dan vrij snel gaan inrichten, mocht het wetgeving zijn of andere vormen van samenwerking enzovoorts, maar er wordt dan een compleet verhaal gepresenteerd aan de Kamer.

Minister Kaag:

Ik geef één winstwaarschuwing. Ja, u krijgt een compleet pakket. U krijgt ook een kabinetsappreciatie, met als inzet een indicatie van de richting. Maar die moet wel eerst kabinetsbreed worden afgestemd. Dit is namelijk niet iets wat ik zomaar in mijn eentje kan besluiten. Ten tweede is er natuurlijk ook de wet-Kuiken, die door de Tweede en de Eerste Kamer is aangenomen. Die wet is in afwachting van evaluatie en bredere maatregelen, zodat die kunnen worden ingeschoven. Er is dus sowieso politieke druk, en de juiste druk, om tot een goede afweging te komen. U heeft mijn inzet.

De heer Alkaya (SP):

Tegelijkertijd wordt er bij de Verenigde Naties ook onderhandeld over een verdrag om multinationals te dwingen verantwoord te ondernemen. Dat weet de minister. We hebben het daar vaker over gehad. In de schriftelijke beantwoording van de vragen zegt zij dat haar inzet blijft om in de Europese Unie tot een gezamenlijke inzet te komen. Ik juich die constructieve rol toe. Maar wat weerhoudt de minister ervan om ook bilateraal, dus in de relatie tussen Nederland en bijvoorbeeld Canada, de Verenigde Staten en Australië, die landen aan te moedigen om aan te schuiven bij die onderhandelingen?

Minister Kaag:

Er zijn twee lagen in dit proces. De heer Alkaya weet dat als geen ander. Ten eerste lag het een beetje stil en zijn er inderdaad heel veel belangrijke partners weggelopen. Dat erodeert helaas de relevantie van een verdrag. Je wil natuurlijk juist dat de belangrijke spelers, waar ook de multinationals en anderen hun hoofdkwartieren hebben, meedoen. Dat vind ik belangrijk. Ten tweede loopt dit in eerste instantie via de EDEO, de EU, die nu een nieuw mandaat moet krijgen. Wij kunnen dus bilateraal wel van alles doen, maar dat heeft weinig zin. De anderen weten dat ook. De EU moet mee. De inzet is om eerst de EU echt weer actief te laten worden, op een slimme manier. Ter geruststelling, dit heb ik laatst ook weer gehoord bij de Handelsraad. Dan kunnen wij daarmee verder. Maar alleen lopen, terwijl de EU niet meedoet, is een doodlopend pad. Ten tweede hebben we natuurlijk ook nog een probleem met de voorzitter, Ecuador. Er is een aantal rondes afgelegd. De inzet zelf is te beperkt. Wij kijken natuurlijk breder. Je moet niet alleen naar multinationals kijken. Als het gaat om wetgeving en risico's door investeringen et cetera, dan moet er breder gekeken worden. We hebben ook inhoudelijk veel kwesties. Het is niet alleen een kwestie van het erbij halen van landen. We kunnen die landen pas overtuigen als er ook een beetje een verschuiving komt in hoe je over dat verdrag wilt onderhandelen en waar het verdrag over moet gaan.

De heer Alkaya (SP):

Ik doe geen oproep aan Nederland om alleen te gaan lopen in dezen, want ik zie dat de inzet van de Europese Commissie constructiever wordt, juist doordat Nederland zich in Brussel inzet. Dat is goed, maar tegelijkertijd kan Nederland Canada in de doorlopende contacten die Nederland met Canada en de Verenigde Staten heeft, aansporen om aan te schuiven en de zorgen over het proces ook in Genève te uiten. Er is toch niets wat het kabinet daarvan weerhoudt? Ik roep de minister op om dit ook in de bilaterale relaties te doen.

De voorzitter:

Korte reactie.

Minister Kaag:

Heel kort. Genoteerd. Met Canada hebben we continu constructieve discussies. Op dit moment doen we een oproep aan de Verenigde Staten om de WTO niet de rug toe te keren. Dit in het kader van: wat kun je verwachten en wat is reëel? We doen al dit soort dingen in de doorlopende contacten, maar je moet natuurlijk wel je verwachtingsniveau bijstellen.

De voorzitter:

Daarmee komt u automatisch op de laatste twee onderwerpen. Ik zou ze tegelijk behandelen, want alles hangt met alles samen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Nog eventjes over het blokje imvo. De IOB-evaluatie over het brede imvo-beleid ligt er. Daar staat een interessant zinnetje in, namelijk een aanbeveling om te kijken of je tot een smart mix kan komen van bijvoorbeeld de convenanten en een ondergrens in de wetgeving. Hoe reageert de minister op die aanbeveling?

Minister Kaag:

Nou, die vind ik heel interessant. Ik denk dat het een hele reële is, maar ik moet echt gewoon het proces goed doorlopen en alles meenemen. Als ik een inschatting moet maken, dan wordt een slimme mix heel werkbaar. Dat zeggen veel van de sectoren zelf ook. Sommige vragen er zelfs om vanuit het oogpunt van een gelijk speelveld.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Tot slot, voorzitter. De minister zegt: die evaluatie krijgt u vóór de begroting, maar die behandelen we hier altijd eind november. En dan zitten we een paar maanden voor de verkiezingen. Als we niet goed voorbereid zijn, ben ik bang dat het dan gaat weglopen tot na de verkiezingen.

Minister Kaag:

Nee, ik had het niet over de evaluatie, maar over het hele pakket. Het hele spul moet intern in feite voor de zomer klaar zijn. Dan komt er een kabinetsappreciatie. Ik wil de hele reactie erbij klaar hebben vóór de begroting. Mijn eigen doel is september, maar u moet ook de tijd geven voor een goed proces, zodat we er dan wat mee kunnen doen. Maar dat deelt u ook.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Kaag:

Dan de handelspolitiek. Ik hoef het niet meer op de meest duidelijke wijze te benoemen: wereldwijd staat het handelspolitieke systeem zwaar onder druk. Ik kom direct op de vraag van D66, vooruitlopend op de schriftelijke rapportage die u ontvangt over de uitkomsten van de RBZ Handel, waarover we vorige week hebben gesproken. Er is in Brussel brede steun voor de aanpak van de Europese Commissie voor de werking van een effectief systeem voor geschillenbeslechting van handelsgeschillen. Dat moet veiliggesteld worden. Er is in feite veel pessimisme over wat er nog mogelijk is. Ik heb zelf de oproep gedaan dat we echt met een plan B en met andere voorstellen moeten komen. Het kan niet zo zijn dat de achilleshiel van de Wereldhandelsorganisatie de hele organisatie op een zijspoor doet geraken. Het gaat om een alternatief mechanisme dat acceptabel moet zijn, voortbouwend op de heer Alkaya, om ook de grote landen er weer bij te kunnen trekken. Idealiter doet iedereen dan mee. Dat hebben wij benadrukt tijdens de RBZ Handel. De Europese Commissie blijft werken aan een interim-oplossing voor het geschillenbeslechtingsmechanisme, ook wel Appellate Body genoemd. Er wordt überhaupt gestreefd naar een tijdelijk systeem — daar maak ik me zorgen over — waarmee beroepszaken standaard gebruik kunnen maken van de reeds bestaande mogelijkheid tot arbitrage. Mijn zorg is dat de parallelle systemen een verplaatsing gaan vormen voor het officiële systeem. Daarop moeten we blijven hameren.

De heer Van Haga had enkele vragen over China. We zetten ons, zoals hij weet, in voor het gelijk speelveld van Nederlandse ondernemers en de interne markt wereldwijd. Oneerlijke concurrentie wordt veroorzaakt door Chinese bedrijven die marktverstorende staatssteun ontvangen en daar hun voordeel aan ontlenen. Conform de Chinanotitie zetten wij ons in voor het gelijk speelveld. Wij kijken ook naar een paar voorbeelden, bijvoorbeeld het dichten van gaten in WTO-regels voor industriële subsidies en het maken van nieuwe afspraken over e-commerce in WTO-verband. De Nur-Sultanconferentie ofwel de twaalfde WTO-conferentie in Kazachstan zal daar volgend jaar zeker over gaan. We zetten in EU-verband in op een investeringsakkoord met China dat de markttoegang voor Nederlands-Europese bedrijven zal vergroten, maar wel met de ogen wijd open, zoals dat heet. We kijken natuurlijk ook naar de investeringstoets, het tegengaan van oneerlijke concurrentie van staatsgesubsidieerde bedrijven. We steunen ook het internationale aankoopinstrument dat als handelspolitiek instrument gebruikt kan worden om wederzijdse markttoegang op het gebied van overheidsopdrachten te verzekeren. Maar de prijs wordt verhoogd voor diegenen die niet kunnen aantonen dat ze niet zonder staatssubsidie mee willen doen.

Er zijn dus een heel aantal afspraken die we navolgen, maar zijn we succesvol als Nederland alleen? Nee, we moeten het echt met de EU doen, samen in WTO-verband. Ook willen wij bijvoorbeeld een aanpassing van de status van China als ontwikkelingsland.

De voorzitter:

Was u hiermee klaar?

Minister Kaag:

Nee, nog niet. Ik zie de heer Van Haga ...

De voorzitter:

Ik zie hem ook, maar ik stel voor dat u verdergaat en dit eerst afrondt. Hij krijgt zo het woord.

Minister Kaag:

Ik zal het in versneld tempo doen. De heer Van Haga vroeg ook naar de toekomstige relatie tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk. Dat volgen we allemaal op de voet. Wat betreft de mogelijkheden om ons voor te bereiden op een toekomstig handelsakkoord, mocht er een brexit komen: we gaan ons gewoon op dezelfde manier voorbereiden als we in brexit-tempo hebben gedaan. We blijven dit volgen. De richtsnoeren van de Europese Raad voor de onderhandelingen over de politieke verklaringen, ook de aangepaste politieke verklaring, dekken voldoende de Nederlandse belangen af. Wij zijn positief en constructief. Ik deel ook de mening van de heer Van Haga dat het Verenigd Koninkrijk een belangrijke partner blijft, op alle terreinen: waarden, normen en samenwerking.

De heer Stoffer stelde een vraag over de volatiele prijzen in de agrarische markten. De handel is dynamisch en is dat altijd al geweest, denk ik. Ten aanzien van de door de SGP genoemde optelsom: de Europese Commissie laat volgend jaar een studie uitvoeren naar de cumulatieve impact van handelsakkoorden op de agrarische sector. Dat is een belangrijk element. Ik denk dat we allemaal die uitkomsten afwachten en daarin geïnteresseerd zijn.

De heer Alkaya vroeg me of ik het ermee eens ben dat een eenzijdige exportgerichte focus op vrijhandel nadelen met zich meebrengt en of hiervoor voldoende aandacht is. Ik kan alleen nogmaals benadrukken dat mijn beleid de SDG-agenda betreft. Wij zoeken naar samenhang voor de internationale aanpak van grote wereldwijde problemen, waarin economische, sociale en ecologische doelen gelijk worden gesteld. De uitvoering is natuurlijk een ander verhaal. Wij zijn daar niet alleen in. We maken ons ook druk om en sterk voor de verduurzaming van mondiale waardeketens, imvo et cetera — dat hebben we besproken — evenals voor een versterking van het multilaterale handelssysteem en het tegengaan van protectionisme.

Dan een laatste punt; ik voel uw haast, mevrouw de voorzitter. Er is heel veel gewisseld over CETA. Ik wil van tevoren al zeggen dat wij hierover natuurlijk een heel apart debat gaan voeren. Ik kan alleen nog maar benadrukken dat het kabinet, net zoals alle vorige kabinetten, handelsverdragen van groot belang acht. Het gaat niet alleen om het vergroten van een markt en het verlagen van tarieven, van belang voor ons verdienvermogen. Het gaat ook om het smeden van samenwerkingsverbanden, om het versterken van onze samenwerking, om het borgen van internationale ordening, conform de regels van het spel, gebaseerd op het recht, op eerlijke handel, op open markten, op respect voor intellectueel eigendom en op een gelijk speelveld. Daarbij hebben wij natuurlijk ook oog voor de duurzaamheid van productie en een respectvolle omgang met dier en natuur. Ook houden wij de positie van werknemers en arbeidsvoorwaarden et cetera goed in het oog. Ik zeg alleen maar "et cetera" omdat ik gewoon in het kader van de haast door moet springen naar de volgende paragraaf. Dit even als toelichting.

De leden Van Weerdenburg van de PVV en Amhaouch van het CDA stelden enkele vragen over CETA, het handelsverdrag tussen de EU en Canada. Ik heb al gesteld dat er een debat komt. Er leven veel zorgen, zoals het kabinet ook weet. Dat hebben we altijd gesteld en we hebben daar ook oog voor. Maar oog hebben voor de zorgen, erkennen dat er zorgen zijn, wil niet zeggen dat wij de aannames delen waarop de zorgen zijn gebaseerd. Dat hebben wij altijd gesteld. Het is belangrijk om ook te kijken naar de kabinetsinschatting en de feiten die het kabinet gebruikt. CETA vindt plaats in een context van wereldpolitiek, geopolitiek, geo-economie, handel en internationale ordening. De inhoud van het verdrag blijft belangrijk. We willen natuurlijk goed kijken naar het debat met de Kamer.

Er zijn vier vragen die continu terugkeren. Die gaan over het level playing field tussen Canada en de EU op het gebied van arbeid, milieu en dierenwelzijn en de vraag of daarbij de normen beschermd worden, over het materiële beschermingsniveau tussen de EU en Canada en over voedselveiligheid en consumentenbescherming. De Europese standaarden en voorschriften blijven onverkort van kracht, ook onder CETA. Er is geen neerwaartse invloed op het beschermingsniveau naar de inschatting van het kabinet. We zullen uiteraard nog spreken over dierenwelzijn. Canada heeft zich geschaard achter de Universele Verklaring voor Dierenwelzijn en heeft aangegeven bereid te zijn om hoge dierenwelzijnsstandaarden op te nemen in de eigen wet- en regelgeving.

Dan als laatste punt duurzaamheid. Canada en de EU zijn verplicht om zich te houden aan de internationale klimaat- en milieuverdragen. Een ander thema — daarmee ben ik aan het eind gekomen, mevrouw de voorzitter — is het Investment Court System. De vraag is natuurlijk altijd: waarom hebben we eigenlijk een Investment Court System, juist met een land als Canada? Inderdaad. Maar met alle verdragen die Nederland heeft — dit is uiteindelijk uitonderhandeld — is er nooit aanspraak gemaakt op een dergelijk systeem van investeringsgeschillenbeslechting. Iedereen kan nog steeds naar de rechter stappen in Nederland en Canada. De vrijheden voor het Rijk, provincies en gemeentes worden eigenlijk versterkt. Dat is heel belangrijk, want dat leeft vaak bij gemeentes. Er wordt geen afbreuk gedaan aan het right to regulate. Dat vindt niet plaats onder CETA. Daar wordt geen afbreuk aan gedaan.

Hiermee ben ik aan het einde gekomen van mijn eerste termijn, mevrouw de voorzitter. Mijn excuses voor de lange duur, maar wij debatteren niet zo vaak plenair.

De voorzitter:

Nee hoor, daar gaat het helemaal niet om. Voordat ik de Kamerleden het woord geef, wil ik het volgende vragen. Ik wil niet dat de minister bepaalde vragen niet beantwoordt vanwege de tijdsdruk, want het is een begrotingsbehandeling. Heel veel vragen kunnen gewoon snel en concreet worden gesteld, en concreet worden beantwoord, maar ik merk dat dat niet bij iedereen lukt. Ik kijk eerst naar de minister. Laat u niet bepaalde dingen achter vanwege de tijdsdruk? Want dat wil ik ook niet. Heeft u alles gezegd?

Minister Kaag:

Ik ben nu aan het einde, mevrouw de voorzitter, dus als ik nu terugga naar puntje a ... Ik wacht op de vragen. Er zijn ook dingen die ik nog in de tweede termijn kan benoemen. Als daar nu vragen over worden gesteld, dan kom ik daar in de tweede termijn op terug als ik even moet consulteren of met een andere minister moet spreken.

De voorzitter:

Ja. Maar ik wil niet dat er dingen worden overgeslagen vanwege de tijd.

Minister Kaag:

Ik heb de grote lijnen aangehouden. We hebben veel schriftelijk behandeld. Ik kijk uit naar omissies of een debat.

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand, de heer Van Haga was eerder.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ja, maar misschien wil de minister toch nog wat tijd nemen om mijn vraag te beantwoorden, want ik stond hier al bij de inleiding. Ik vroeg: wat is er mis met het beschermen van de boeren? Daar zou de minister concreet op terugkomen, want zij vond dat een retorische vraag. Ze zei "later kom ik daar concreet op terug", maar dat heb ik eigenlijk nog niet gehoord.

Minister Kaag:

Wij maken natuurlijk geen beleid voor iets als daar niks mis mee is. Nederland heeft een actief landbouwbeleid. U kent alle nota's van mijn collega, mevrouw Schouten. Maar wij staan wel voor open en eerlijke handel. Ik denk dat ik al eerder heb benoemd dat het kabinet een andere weging maakt, net zoals alle kabinetten voor ons. Je moet het breed wegen. We kijken naar duurzaamheid, dierenwelzijn en Europese standaarden. Als je kijkt naar internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en naar de inzet op mijn begroting, dan zie je dat er juist wordt gekeken naar een race to the top en niet naar een race naar beneden. Mevrouw Ouwehand heeft een hele andere inschatting van en opvatting over eerlijke handel. Ik weet niet goed welk economisch model daarbij hoort, behalve de Doughnut Economy, maar die wil ik dan graag uitgewerkt zien.

De heer Van Haga (Van Haga):

Tijdens haar inleiding zei de minister dat ondernemers bescherming kunnen krijgen bij de EU als het gaat om staatskapitalisme. Ik wil dat wat breder trekken naar e-commerce. Vanuit de EU komt er eigenlijk vrij weinig bescherming. Er komen heel veel regels, heel veel normen en heel veel dingen in de bancaire sector en in de e-commercesector. Zou het niet goed zijn om er bij de EU voor te pleiten om in ieder geval iets te doen aan de kosten van het transport en de verzending van pakketjes, zodat die relatief hoger worden in de prijs van de aanschaf van een pakketje?

Minister Kaag:

Ik heb daar al schriftelijk op geantwoord. Ik moet even in overleg over de vraag of dat überhaupt werkbaar is. Ik zei dat de EU hiervoor gaat staan, maar of dat de facto op alle terreinen altijd leidt tot bescherming, weet ik niet. Wij willen ook handeldrijven en meedoen aan e-commerce met deze agenda. Het gaat u terecht om onheuse en oneerlijke concurrentie. Dat is een punt van zorg. Ik kom er in de tweede termijn op terug, want ik wil nog even kijken naar de beantwoording.

De heer Alkaya (SP):

Ik heb de minister in de eerste termijn een vraag gesteld over de negatieve effecten van handel. Zij heeft daar heel kort op geantwoord. Ze zei: wij streven naar samenhang. Vervolgens noemt ze, als ze het over samenhang heeft, onderwerpen die weer naar buiten gericht zijn, op het buitenland gericht zijn, zoals ecologische, sociale en imvo-achtige aspecten. Daar hebben we het inderdaad ook vaak over. Mijn vraag was nu alleen heel specifiek of zij of het ministerie naar de effecten kijkt op de lonen en de banen in Nederland, dus naar de effecten van jarenlange vrijhandel op de Nederlandse economie. Ik noem als voorbeeld de loonmatiging. Zijn er ook mensen die daarnaar kijken of is dat echt een blinde vlek?

Minister Kaag:

De heer Alkaya heeft, meen ik, voorheen op het ministerie van Economische Zaken gewerkt, als mijn geheugen mij goed dient. Er zijn natuurlijk gewoon vakministeries, zoals u ook weet, maar ik begrijp uw punt. Je kunt niet kijken naar handel zonder te kijken naar de gevolgen daarvan, voor welk thema dan ook. Het binnenland en het buitenland zijn nauw met elkaar verbonden. Globalisering veroorzaakt veel onrust. Er zijn inderdaad gevolgen en ongelijkheid in de wereld. De nadelige gevolgen van technologische aanpassing zullen wij hier ook zien die zien we zien steeds meer uitfasering van banen zonder aanpassing aan nieuwe banen. Uiteraard zijn dit thema's, maar dit is een kabinetsbrede weging. Ik ben verantwoordelijk voor en spreek over de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Denk ik in het kabinet mee over hoe dat in balans moet blijven? Ja. Maar dat is wel een kabinetsgesprek. Deze begrotingsbehandeling is niet het moment om het daarover te hebben. Natuurlijk zijn er grote zorgen. Ik ben bijvoorbeeld zeer geïnteresseerd in de toekomst van werk, ook in Nederland. Hoe ga je om met de vergrijzing, welk onderwijssysteem past er het beste bij, hoe kunnen mensen inderdaad een leven lang leren? Ik neem die thema's mee naar mijn eigen begroting en mijn eigen mandaat.

De heer Alkaya (SP):

Ik ben blij dat de minister begint met bevestigen dat ik weet waar ik het over heb. Ik heb inderdaad bij het ministerie van Economische Zaken gewerkt en weet precies wat het ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ...

Minister Kaag:

Dat is uw aanname; ik heb dat niet gezegd. Ik benoemde alleen waar u had gewerkt.

De heer Alkaya (SP):

Dan bevestig ik dat even.

Minister Kaag:

Ja, bevestigt u het zelf.

De heer Alkaya (SP):

Als zij dat niet zo ziet ... Ja, precies. Anders hoor ik wel van de minister waarom zij vindt dat dat niet zo is. Ik weet dat het ministerie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking daar te weinig aandacht voor heeft. Ik zie dat deze minister er ook te weinig aandacht voor heeft. Dat zie ik terugkomen in de begroting, in haar beleid en in hoe zij praat over het CETA. Kan ik haar hierbij oproepen om meer aandacht te besteden aan de effecten van haar beleid hier in Nederland? Of zegt zij echt: daar ga ik niet over; we hebben het er in het kabinet wel over, maar eigenlijk is niemand daar echt verantwoordelijk voor? De minister van Economische Zaken heeft ook geen globalisation adjustment fund, zoals de Europese Unie wel heeft.

Minister Kaag:

Ik denk dat er verschillende thema's door elkaar lopen. De handelsagenda is een kabinetsagenda, zoals u weet. Die wordt nauw afgestemd met zowel de minister als de staatssecretaris van Economische Zaken, maar ook met de ministeries van Landbouw en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Dat laatste gaat ook naar het buitenland om kennis te delen en markten te openen voor kennis en de nieuwe ervaringen die Nederland heeft. Handel wordt namelijk niet alleen gedreven in goederen, maar ook in waarden, samenwerking en verandering. Dat valt daar ook onder. Op al die missies hebben we steeds meer kennisinstellingen, innovatieve mkb'ers en start-ups. Sommige partijen denken makkelijk dat alleen de grote bedrijven meegaan met die missies, maar nee, die zijn er juist om werkend Nederland aan andere banen te helpen, te helpen verdienen, op een goede manier. Dat is een. Daarom staan de SDG's ook zo centraal in de handelsagenda.

Het tweede is dat we inderdaad handelsverdragen nodig hebben. Dat blijft gewoon zo. En dit verdrag, het CETA, waar we nog op terugkomen, was allang uitonderhandeld. Mijn voorgangster in het vorige kabinet heeft zich daar met vuur en verve voor ingezet. Wij zien daar voordelen in qua race to the top. Als u zegt dat de globale economie, de verandering in de globale economie, gevolgen heeft voor Nederland, zeg ik: ja, uiteraard. Daar moeten we kabinetsbreed over praten. Handel is daar een klein onderdeeltje van.

De heer Alkaya (SP):

Tot slot dan. Als ik een minister in het kabinet zou moeten aanwijzen die hier leidend op is, is dat toch deze minister. De verdragen die zij afsluit en verdedigt en het beleid dat zij uitvoert, hebben namelijk het meest effect op Nederland. Dat is nu eenmaal waar het over vrijhandel gaat. Dus is de minister bereid om met een brief over een uitgebreide visie naar de Kamer te komen op basis waarvan we er dan, misschien ook samen met andere ministers, zoals die van Economische Zaken, over kunnen spreken? Want we moeten het er toch óóit over hebben? We kunnen toch niet doorgaan op dezelfde weg en geen oog hebben voor de negatieve effecten daarvan?

Minister Kaag:

Handel is een product. Een verdrag is een instrument om het op de markt brengen van producten, goederen of diensten — natuurlijk ook binnen Nederland, maar in dit geval gaat het om buitenlandse handel; ik ben niet een ministerie, ik ben minister vóór Buitenlandse Handel — vorm te geven op basis van de regels van het spel. Ik kom er in tweede termijn op terug, maar ik zie niet in dat ik hier dat gesprek moet gaan voeren. Ik doe eraan mee. Dat doe ik graag, maar ik ga geen toezegging doen over een brief met daarin mijn visie. Dit is een kabinetsbreed gesprek. Ik denk dat we heel veel werk aan de winkel hebben in Nederland gelet op alles wat er nog in deze kabinetstermijn geregeld moet worden. Het zijn hele belangrijke punten: de gevolgen van globalisering, loonongelijkheid ...

De voorzitter:

Maar dan heeft u een antwoord gegeven. Daar hoeft u niet op terug te komen in de tweede termijn, anders gaan we weer ...

Minister Kaag:

Nee, maar ik zie dat er nog wat terugkomt.

De heer Stoffer (SGP):

Ik heb nog drie onderwerpen die ik graag even bij de kop zou willen pakken. Ik begin met het eerste. Ik heb de minister gevraagd om onze bijdrage aan Gavi, die 50 miljoen jaarlijks bedraagt, met 5 miljoen op te hogen. Ik begrijp uit het schriftelijke antwoord van de minister dat ze dat geld niet heeft; anders zou dat ten koste gaan van andere prioriteiten. Nu hebben we gesproken over het opplussen van het ODA-budget naar 0,7%. Zou de minister niet voor het komende jaar maar voor de jaren daarna willen onderzoeken of er ruimte is om wél een extra bijdrage te geven?

Minister Kaag:

Het verzoek is heel redelijk en ruimdenkend. Gavi is een belangrijke partner, maar wij doen relatief meer over alle jaren dan veel landen die nu opeens verdubbelen. Dus we moeten ook kijken naar consistentie. Maar ik vind het een dermate vooruitziend verzoek, dat ik zeg: dat kunnen we doen.

De heer Stoffer (SGP):

Daar dank ik de minister voor; daar ben ik heel blij mee. Dan ga ik gelijk door met mijn tweede onderdeel. Vorig jaar hebben de heer Voordewind en ik een motie ingediend over de versterking van de rechtsstaat. Daar hebben we schriftelijk mooie antwoorden op gekregen. Er wordt een mooie zaak ondernomen om dat ook echt vorm te geven, maar voor mijn gevoel is het nog wel redelijk incidenteel. Zou de minister kunnen aangeven hoe het concreet, dagdagelijks, onderdeel is van onze ambassades om de rechtsstaat in landen waar die veel minder is dan hier, te versterken?

Minister Kaag:

Ik zou willen zeggen: hoeveel tijd heeft u, mevrouw de voorzitter? Maar in twee zinnen: wij hebben verschillende fondsen, zoals het Mensenrechtenfonds, en het hoort bij de dagtaak van de ambassadeurs in EU-verband. Dit is echt ook weer wat ze noemen "brood en boter" van een ambassade. Op concrete voorbeelden kom ik in tweede termijn terug. Het verzoek tot "meer en duidelijker" moet ik ook even overleggen, maar dit hoort echt bij de dagtaak van een ambassade.

De heer Stoffer (SGP):

Het mag in tweede termijn, maar het mag wat mij betreft ook schriftelijk in een brief daarna. Want het gaat mij echt om een aantal concrete voorbeelden. Ik zou daar gewoon graag wat meer zicht op hebben.

De voorzitter:

Misschien wel schriftelijk als het gaat om voorbeelden waar je niet meteen een discussie over hebt.

De heer Stoffer (SGP):

Dat is wat mij betreft uitstekend.

De voorzitter:

Prima. Dan is dat ook ... Ja, de heer Stoffer.

De heer Stoffer (SGP):

Dan mijn derde onderwerp. Ik heb kort aangestipt dat ik een warm hart heb voor mensen met een beperking in de landen waar ontwikkelingssamenwerking plaatsvindt. Ik heb dat vorig jaar ook met eigen ogen gezien toen ik met Light for the World in Uganda was. Toen viel het mij op dat mensen het daar zo ontzettend moeilijk hebben. Eigenlijk is mijn concrete vraag of de minister kansen ziet om concreet en structureel voor mensen met een beperking in dit soort landen stappen te zetten.

Minister Kaag:

Het is onderdeel van het beleid, maar het is geen apart thema in de zin van een fonds en daaraan gekoppelde instrumenten. Wel vragen wij sinds de aanname van de internationale verklaring of het internationaal verdrag hierover aan alle organisaties waar wij mee werken om daar speciaal aandacht aan te besteden. Maar ook hiervan weet ik dat het niet altijd consistent of zichtbaar is. Dat moet ik toegeven. Dat ligt ook aan de uitvoering.

De heer Stoffer (SGP):

Mijn laatste vraag, en dan ben ik er ook doorheen. Ziet de minister kansen om daar bijvoorbeeld criteria voor op te stellen, om dat toch iets meer handvatten te geven? Want het blijft voor mijn gevoel nu inderdaad wel erg in het luchtledige hangen.

Minister Kaag:

Ik kom daar even in de tweede termijn op terug.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik heb de minister in mijn eerste termijn opnieuw iets gevraagd. Die vraag proberen wij nu al twee jaar te stellen. Ik heb ook gezegd dat ik mij kan voorstellen dat je als nieuw aantredende minister misschien nog niet zo'n goed beeld had van de schade die de Nederlandse economie, en dan vooral de handelspolitiek, aanricht, maar na twee jaar mag je daar wel een keertje een beeld van hebben. Als ik dan de minister vraag om te reflecteren op de gevolgen van de Nederlandse handelspolitiek voor kwetsbare meisjes en vrouwen — ik noem palmolie — die vermorzeld raken in dat soort internationale handelsketens, en te reflecteren op de gevolgen van die handelspolitiek voor de voedselzekerheid, dan verbaast het mij dat het stil blijft in de schriftelijke antwoorden. Dus ik geef de minister hier nog één kans. Is zij bereid om daarnaar te kijken? Of blijft zij hardnekkig zeggen: ik heb een blinde vlek en die vind ik eigenlijk wel comfortabel?

Minister Kaag:

Nee, ik zeg niet dat ik een blinde vlek heb. Dat zijn de woorden van mevrouw Ouwehand. Wij zijn het gewoon niet met elkaar eens. Er ligt een duidelijk beleid van het kabinet. Er ligt een stelling. Er is een budget. We bespreken dit stelselmatig in alle AO's. Wij kijken anders aan tegen duurzaamheid en handel. Wij kijken anders aan tegen de toch wel abrupte keuzes die worden voorgesteld door mevrouw Ouwehand. Zij krijgt dus wel een antwoord, maar het wordt niet aanvaard. Dat verander ik niet.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dan vind ik dat de minister duidelijk moet maken wat het bijdraagt aan de strijd tegen klimaatverandering als wij met Canada een deal sluiten die ervoor zorgt dat Nederlandse kaas daar verkocht kan worden en de varkenslappen uit Canada hierheen komen. Als het goed is — de minister zit nu twee jaar op haar post — dan weet de minister dat dierlijke consumptie en productie een rechtstreekse bedreiging vormen voor klimaat en voedselzekerheid. Zij kan zich ook voorstellen dat het heen en weer slepen van voedsel een klimaatverandering met zich brengt, want je moet dat voedsel met schepen of vliegtuigen vervoeren. Maak dan maar eens duidelijk wat een dergelijke deal bijdraagt aan de eigen doelen vanuit de ontwikkelingsagenda.

Minister Kaag:

Zoals mevrouw Ouwehand ook heel goed weet, heb ik een hoed; dat is de buitenlandse handel. Ik heb een directoraat-generaal economische betrekkingen en ik heb een directoraat-generaal internationale samenwerking. Soms komen die sporen samen en soms niet. In het geval van Canada gaat het om een handelsverdrag met een gelijkgezinde partner. Op alle thema's kom ik terug, maar sowieso kan ik stellen dat de handel met Canada gewoon doorgaat, ongedacht of CETA er komt of niet. Goederen worden verscheept of ingevlogen. Samen met Canada werken wij aan de klimaatdoelstellingen van de Verenigde Naties en zetten wij in op duurzaamheid. Over specifieke varkenslapjes en dergelijke spreek ik graag in het debat.

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand, tot slot.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ja, voorzitter, tot slot. De minister heeft meer dan genoeg kansen gekregen om hier serieus naar te kijken. Uiteindelijk valt zij dus — en dat vind ik heel erg, want zij is verantwoordelijk voor wat Nederland moet doen voor de kwetsbaarsten in de wereld — bij alle vragen over de handelsdeals terug op het credo dat wij kennen van VNO-NCW: je hebt nu eenmaal winnaars en je hebt nu eenmaal verliezers. Ik zeg de minister: de verliezers zijn de kwetsbare mensen, het klimaat, de natuur en de dieren. En de minister kijkt er glashard en ijskoud van weg.

Minister Kaag:

Ik moet toch even opmerken maken dat iedere keer wordt gesuggereerd dat ik woorden gebruik die ik niet gebruik. Dat vind ik niet correct. Dat ten eerste. Ten tweede vind ik een beschrijving van mijn persoon, mijn uitdrukking of mijn blik ...

De voorzitter:

Daar wilde ik net iets over zeggen. Graag de persoonlijke kwalificaties buiten het debat houden.

Minister Kaag:

Als gast in de Kamer leg ik verantwoording af. Ik spreek hier over mijn begroting. Alle andere kwalificaties zijn niet relevant voor dit debat.

De voorzitter:

Dat is zo. Geen persoonlijke kwalificaties.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Welke persoonlijke kwalificaties heb ik hier dan gegeven?

De voorzitter:

Ik ga ze niet herhalen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Maar ik vind dat u dat moet doen als u mij ervan beschuldigt ...

De voorzitter:

Nee, ik beschuldig u nergens van.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

... dat ik hier de minister persoonlijk aanval, want volgens mij heb ik haar gedrag geduid. Dat is niet persoonlijk. Maar ze kijkt weg. En dat vindt u persoonlijk?

De voorzitter:

Nee, mevrouw Ouwehand, ik ga geen discussie met u aan. Ik wil gewoon dat wij hier — en ik ken u langer van vandaag; dat doet u altijd keurig — moeten wegblijven van het persoonlijke en een bepaalde toon. Dat is niet altijd fijn. Niet alleen voor degene die daar bij betrokken is, maar ook voor de mensen. Ik vind het zelf ook niet altijd fijn; laat ik het zo zeggen. Daarbij wil ik het houden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Maar dat is dan iets anders. U vindt de toon scherp, niet prettig en niet aangenaam. Ja, in deze tijden leven wij. Maar dan moet u niet suggereren dat ik hier de minister persoonlijk diskwalificeer, want dat heb ik niet gedaan.

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand, lees de Handelingen na. Ik ga naar mevrouw Van Weerdenburg.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Als we spreken over CETA en mogelijke grote nadelen voor de Nederlandse boeren, dan horen we heel vaak: ja, maar het handelsverdrag is een onderdeel van een groter geheel, een geopolitiek instrument, een strategisch partnerschap met Canada. Maar dat is nou juist de reden waarom de Nederlandse boeren zich politiek wisselgeld voelen. Mijn vraag is: wat is er nou op tegen om met een bevriende natie als Canada — u zei net zelf dat de handel met Canada met of zonder CETA zal doorgaan — gewoon bilateraal aan tafel te gaan zitten en te kijken wat we kunnen doen waar onze boeren wél blij van worden?

Minister Kaag:

Dank voor de vraag. Dit stond volgens mij ook in een van de vragen van mevrouw Van Weerdenburg die schriftelijk behandeld worden. Dit gaat natuurlijk ook terug naar het fundament: als we de handelscompetentie niet al bij de EU zouden hebben, dan had je je kunnen voorstellen dat je gewoon bilateraal met Canada verder had gesproken. Dat had gekund, maar dat is niet zo. Wij zijn een onderdeel van de interne markt. De EU heeft de competentie om op handelsterreinen te onderhandelen. Wij hebben invloed als lidstaat. Die hebben we, ook met het parlement, ook uitgeoefend tussen 2009 en 2014, en het verdrag is in 2016 ondertekend. Ik begrijp het dus wel, maar we zijn niet in die wereld. Dit geeft mij ook de gelegenheid om in de richting van mevrouw Van Weerdenburg nogmaals iets te benadrukken. U zei dat het kabinet een aanbod van Amerika om een bilateraal handelsakkoord te sluiten — ik neem aan dat dat dezelfde gedachte is — heeft afgeslagen. Dat is niet zo. Wij willen bij de interne markt blijven. Er is natuurlijk een fundamenteel verschil van inzicht over de waarde van het EU-lidmaatschap. Op dit moment valt er niks af te slaan. Wij onderhandelen alleen binnen de EU met de VS, maar ik heb wel altijd hele goede contacten met de VS om ook als Nederland te zeggen: hoe kunnen we de spanningen verzachten? Daar is dus een andere rol voor Nederland om te kijken waar ruimte is.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dat is dan toch hartstikke zonde van de goede contacten die u heeft? We kunnen niet eens zien wat er mogelijk zou zijn tussen twee landen in de vorm van een bilateraal verdrag. Nu is het antwoord eigenlijk: sorry, dat hebben we al aan de EU beloofd en dat is nou eenmaal zo. Dan is dat dus niet per definitie beter, want we zullen dan nooit weten wat er anders mogelijk geweest zou zijn. Dat is hartstikke jammer.

Minister Kaag:

Ik denk eerlijk gezegd dat de brexit al laat zien wat de nadelen zijn als je uit de EU stapt: de economische gevolgen en de ontwrichting. U weet dat wij als kabinet, net als alle andere kabinetten, zeer hechten aan het lidmaatschap van Nederland van de EU, net als het merendeel van de Nederlandse burgers.

Dank, mevrouw de voorzitter.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Even voor de goede orde: we kunnen niet zien wat er gebeurt als het Verenigd Koninkrijk uit de EU stapt, want zover zijn ze, helaas voor hen, nog niet. Ik had nog een aantal andere vragen die niet beantwoord zijn. Ik heb al die blokjes netjes zitten wachten, maar die antwoorden kwamen helaas niet. Ik heb namelijk ook een vraag gesteld over de casus Mali. Die vraag heeft de minister nog niet beantwoord. We hebben gisteravond schriftelijk iets gekregen, maar dat was eigenlijk een tienregelige samenvatting van het AO dat we hierover hebben gehad. Die had ik eigenlijk niet nodig, want ik was daarbij. Ik heb de minister concreet om een toezegging gevraagd om te stoppen met zo'n risicoaandeelberekening. Want we hebben geconstateerd dat het dan niet het werkelijke aandeel is. Ik vind het dus eigenlijk een beetje misleidend. Ik heb haar dus gevraagd om de toezegging om te stoppen met die risicoaandeelberekeningen en ik heb haar gevraagd of ze haar excuses wil maken omdat ze de inschatting, die het dus bleek te zijn, in de brief van 2 juli aan de Kamer eigenlijk als stellige conclusie bracht.

Minister Kaag:

Het debat vond onder andere plaats op basis van de inzet van mevrouw Van Weerdenburg en de heer Van Haga. We hebben er uitgebreid over gecommuniceerd, geschreven en gedebatteerd. Alles is al gezegd. Excuses zijn niet aan de orde. We doen niet meer aan begrotingssteun. Met risicoaandelen valt op die manier dus niet meer te werken. Ik moet nog even kijken naar de cijfers. Ik kom in de tweede termijn nog even terug op het aantal, maar wij hebben niemand misleid. We hebben juist heel transparant beleid gevoerd. We hebben aan alles getrokken. En tot op heden zijn we nog steeds het enige donorland dat hierover überhaupt het eigen parlement heeft geïnformeerd, dat heeft gedebatteerd en dat met de Malinezen heeft gesproken. We hebben nu ook de Wereldbank en de EU aangezet om nog veel striktere controle uit te oefenen op alle programma's en financiering in Mali. Meer dan dit is onder de omstandigheden van een geïntegreerd buitenlands beleid niet mogelijk, natuurlijk los van wat mevrouw Van Weerdenburg eigenlijk wil, namelijk helemaal niet in Mali investeren en natuurlijk ook geen ontwikkelingssamenwerking. Maar dat doen we niet.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dan heeft de minister mij niet helemaal goed begrepen. Ik wilde geen excuses hebben voor het feit dat er zo veel miljoenen belastinggeld zijn weggelekt in Mali — daar baalt iedereen van, de minister ook — maar ik wilde graag excuses voor de verkeerde informatie in de brief van 2 juli. We hebben tijdens het AO geconstateerd — dat zijn quotes van de minister zelf — dat het dus niet een vaststaand bedrag was. Zij had het over een inschatting. Ze heeft gezegd: approximatief. Het is "pooled funding". Er zit nu eenmaal "geen track and trace op Nederlands geld". In haar beantwoording van gisteravond zei ze: het was de best mogelijke benadering van de werkelijkheid. Ik citeer nog even de brief van 2 juli. Daar staat: ik concludeer op basis van de Canadese studie dat het gaat om 13,7 miljoen euro. Dat wil zeggen dat het deel van de Nederlandse begrotingssteun dat mogelijkerwijs niet goed is besteed 13,7 miljoen euro bedraagt. Daar zit geen twijfel in of dat wel of niet zo is. Daar staat niet bij dat het een inschatting is. Dat is dus waar ik excuses voor vroeg. Ik begrijp het. We hebben geconstateerd dat je er eigenlijk niks van zeggen. Je kan niet zeggen: het gaat om zoveel of zoveel. Maar doe dat dan ook niet.

Minister Kaag:

Ik heb er niks aan toe te voegen. We hebben uitgebreid gedebatteerd. We hebben geschreven. Ik denk dat dit een gesprek is met een ander doeleinde. Maar ik heb er inhoudelijk niets meer aan toe te voegen. Daar blijf ik ook bij.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dit kan toch eigenlijk niet? Ik quoot de minister. Ik heb nu twee brieven van haar waarin dingen staan die niet hetzelfde zijn. Ik snap dat ze ervan baalt, maar het is toch niet zo moeilijk? Laten we gewoon afspreken dat we dat hele risicoberekeningsgedoe niet meer doen. Dan hoeven we hier ook niet meer te staan over dit soort ...

Minister Kaag:

Het komische is dat er een poging is gedaan om een risicoberekening te doen omdat de Kamer tot op de eurocent wilde weten wat er uitgegeven was. We hebben ons best gedaan om aan te geven wat de inschatting is van het bedrag. Daar hebben we ook uitgebreid over gedebatteerd, dus risico-inschatting, nee. Maar we hebben zelfs ook nog in naleving van een verzoek van de Kamer aan de Wereldbank en anderen gevraagd of ze kunnen berekenen wat een risicoaandeel zou kunnen zijn van de indirecte begrotingssteun die nog steeds loopt aan landen als Mali of elders, via de EU of de Wereldbank. Helaas is dit gesprek dus niet over, maar dit is het beste wat het kabinet heeft kunnen geven. Ik heb er dus niets aan toe te voegen.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dat klopt. De minister heeft toegezegd om dat te laten uitzoeken, omdat we samen constateerden dat het inderdaad niet volledig was. De PVV heeft daar ook best wel veel tijd aan besteed. We hebben goed kunnen beargumenteren waarom de berekening onjuist, onvolledig en ondeugdelijk was voor de stellige conclusie die eraan hing. Ik vind het dus een beetje jammer dat de minister hier nu, terwijl we plenair zijn en Nederland wel of niet kijkt, een beetje lijkt terug te krabbelen. Dat is namelijk niet de weg vooruit, zou ik zeggen.

De voorzitter:

U heeft uw punt gemaakt, denk ik, mevrouw Van Weerdenburg. Het is dus helder. Dan ga ik naar de heer Amhaouch.

De heer Amhaouch (CDA):

In een andere categorie nog een laatste vraag over wat de heer Stoffer in het begin van dit debat vroeg, namelijk hoe we de Palestijnse bevolking kunnen helpen. We lazen laatst dat de Palestijnse jongeren uitzichtloos het land verlaten. Bij de begroting van Buitenlandse Zaken is een motie aangenomen die gaat over autonome economie. De vraag aan de minister is: hoe kunnen we die bevolking helpen met de energievoorziening, de financiële systemen en het promoten van de export, zodat die jongeren perspectief hebben op inkomen naar de toekomst toe?

Minister Kaag:

Dat is een heel belangrijk thema, dat natuurlijk helemaal valt binnen de nota. Heel concreet gezegd hoop ik een reis te maken naar zowel Israël als de Palestijnse gebieden. Naar Israël wordt het met name een handelsmissie. Ik zal ook contacten hebben met MASHAV, de ontwikkelingsorganisatie van Israël, die ik heel goed ken. In de Palestijnse gebieden gaan we kijken wat we daar juist ook met jongeren kunnen doen. Onze ambassade in Tel Aviv en het kantoor in Ramallah zijn bezig om dat goed uit te zoeken. Ik deel dat dus. Het is ontzettend belangrijk.

De heer Amhaouch (CDA):

Is er in dit kader ook nog een inzet waarin Nederland samen optrekt met Europa?

Minister Kaag:

Dat kan ik even schriftelijk of in tweede termijn bevestigen. Er gebeurt heel veel.

De voorzitter:

Prima. Dank u wel.

Daarmee zijn we aan het eind gekomen van de eerste termijn van de zijde van de regering. Ik schors de vergadering voor twee minuten. Daarna gaan we verder met de tweede termijn van de zijde van de Kamer.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

We gaan verder met de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. We zijn toegekomen aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef mevrouw Van Weerdenburg namens de PVV het woord.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Het zal u niet verbazen dat de PVV niet tevreden is met de beantwoording van deze minister, en al helemaal niet met haar beleid. De PVV besteedt de miljarden voor ontwikkelingshulp veel liever aan het openhouden van ziekenhuizen, meer leraren en meer blauw op straat, in Nederland. Dit kabinet spendeert al die miljarden euro's liever aan krankzinnige klimaatmaatregelen in Afrika. Waanzin. Dit moet stoppen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederlanders van oudsher zeer vrijgevig zijn en heel goed zelf kunnen beslissen of en, zo ja, aan welk liefdadigheidsdoel zij hun geld willen doneren;

verzoekt de regering om geen cent meer uit te geven aan ontwikkelingshulp,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Weerdenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (35300-XVII).

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Voorzitter. Dan Mali. De minister doet onnodig moeilijk. De beste manier om een einde te maken aan het weglekken van Nederlands belastinggeld bij de eindbestemming is om hier de geldkraan stevig dicht te draaien. Ze hoeft helemaal niet naar Mali te reizen om daar op haar knieën de Malinese machthebbers te smeken of ze alsjeblieft maatregelen willen nemen.

Het stelt de PVV teleur dat de minister blijft ontkennen dat zij de Kamer onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd met de ondeugdelijke berekening van het aandeel Nederlands belastinggeld dat onrechtmatig is besteed in Mali. Het risicoaandeel waarmee zij de Kamer en het publiek om de tuin heeft geleid, bleek slechts een inschatting, een gokje. De minister heeft zelf herhaaldelijk toegegeven dat ze totaal niet met zekerheid kan zeggen hoeveel van de 265 miljoen euro die Nederland aan bilaterale begrotingssteun aan Mali heeft overgemaakt, verkeerd is besteed. Als Kamer hebben wij gezien dat de informatievoorziening door de minister op dit punt onvolledig en onjuist is geweest. Toch blijft de minister weigeren om dat gewoon toe te geven en excuses te maken. Ze krabbelt nu zelfs terug, zagen we net. Teleurstellend. Vandaar de volgende motie, om de minister op te roepen om zich voortaan gewoon bij de vaststaande feiten te houden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Kamer heel goed in staat is om de informatie over onregelmatige uitgaven en mogelijke malversaties zelf te interpreteren en daaruit conclusies te trekken;

verzoekt de regering bij de informatieverstrekking aangaande mogelijke malversaties of anderszins onregelmatige uitgaven van middelen, zich te beperken tot het noemen van feiten en cijfers en zich te onthouden van het trekken van conclusies op basis van inschattingen, in het bijzonder door middel van het voorrekenen van een Nederlands risicoaandeel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weerdenburg en Van Haga. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (35300-XVII).

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Ik heb nog één motie, over handel, voorzitter. Nederlands is een handelsnatie en moet als een buitenlandse overheid informeert naar de mogelijkheden van een bilateraal handelsakkoord altijd de dialoog aangaan. Dit kabinet moet stoppen met zich te verschuilen achter de EU en opkomen voor ons nationaal belang. Deze minister weigert om ook maar de mogelijkheden van bilaterale handelsdeals te verkennen. Dat vindt de PVV absurd. Een dergelijke houding berokkent de Nederlandse economie schade. De PVV wil dat het kabinet serieus het gesprek op bilateraal niveau aangaat wanneer bijvoorbeeld een land als de Verenigde Staten de dialoog zoekt om de mogelijkheden van een eventueel bilateraal handelsakkoord met Nederland te verkennen. De PVV drukt de minister op het hart: neem alstublieft de telefoon de volgende keer wél op als de Amerikanen bellen. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Verenigde Staten vorig jaar de dialoog hebben gezocht om de mogelijkheden van een bilateraal handelsakkoord met Nederland te verkennen en dat de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking geweigerd heeft daarop in te gaan;

verzoekt de regering om, indien door een buitenlandse overheid wordt geïnformeerd naar de mogelijkheden van een bilateraal handelsakkoord met Nederland, serieus het gesprek op bilateraal niveau aan te gaan om de mogelijkheden te verkennen en tevens daarvan melding te maken aan de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Weerdenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (35300-XVII).

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Voorzitter, tot slot. Ik loop inmiddels dertien jaar rond in Den Haag in diverse hoedanigheden. Als ik iets heb geleerd is het dat je, als je uitdeelt, ook moet kunnen incasseren. Uit de schriftelijke beantwoording van de minister van gisteravond blijkt dat ze dat zelf ook weet. Ze spendeert zelfs belastinggeld om tegenspraak op Nederlands beleid te stimuleren, want dat houdt haar scherp. De PVV staat bekend als een constructieve partij, dus bij dezen doe ik de minister het aanbod dat ze mij altijd kan bellen als ze verlegen zit om tegenspraak op haar beleid. Ik ben daar gaarne toe bereid, gratis en voor niks.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Weerdenburg. Dan geef ik nu het woord aan de heer Weverling namens de VVD.

De heer Weverling (VVD):

Voorzitter. We hebben een goed debat gehad tot nu toe met over het algemeen een bevredigende beantwoording van minister Kaag. Toch kijk ik ook uit naar de beantwoording in tweede termijn. Er is best wel vaak gezegd: daar kom ik in tweede termijn op terug. Helaas kunnen wij daarna niet nog reageren, dus ik vertrouw erop dat dat goed gaat komen.

Ik zou toch nog wel een keer aandacht willen vragen voor het besteden van belastinggeld dat eigenlijk bedoeld is voor ontwikkelingssamenwerking aan organisaties die tegen Nederlands kabinetsbeleid ingaan. Daar is op zich een antwoord op gekomen: we hebben tegenspraak nodig. Ja, dat is duidelijk. Dat is van vitaal belang voor een democratie. Ik ga daar geen motie over indienen, maar ik zou er toch nog eens over willen doorpraten met de minister. Hoe kunnen we dat nou beter inzichtelijk maken? Voor een belastingbetaler is het gek dat er tegen het kabinetsbeleid wordt gestreden met geld dat eigenlijk in een ontwikkelingsland terecht moet komen.

Dan hoor ik ook graag nog antwoord op de vraag waarom ontwikkelingsgeld naar China of Kazachstan gaat. Ik ga ervan uit dat daar straks nog een antwoord op komt. Ik ben blij te vernemen dat minimaal 33% van de financiën die worden uitgegeven naar de focus gaat en dat we daar voor het einde van deze kabinetsperiode zijn. Dan ga ik ervan uit dat we deze kabinetsperiode helemaal uitzitten en dat het geld dat voor focusregio's bestemd is van 25% naar zeker 33% gaat.

Dan het mkb. Dat wil natuurlijk graag extern exporteren. Exporteren is meestal extern. Dat wil de grenzen over. Over de handelsbevordering voor mkb'ers zijn moties aangenomen. Dat is voor veel partijen toch nog een wirwar. Ik ga ervan uit dat de minister, zoals zij heeft toegezegd, goed en met een praktische bril kijkt naar hoe een ondernemer, die echt veel praktischer in de wereld staat dan mensen in het Haagse veelal doen, geholpen kan worden.

Ik heb vragen gesteld over start-ups en een internationaal platform. Ik had het idee om een motie in te dienen over het meenemen van start-ups naar het World Economic Forum. Het World Economic Forum gaat natuurlijk over zijn eigen uitnodigingenbeleid, maar ik zou het fijn vinden als de minister nog eens nadenkt over hoe zij vanuit Nederland die kennis en kunde van startende ondernemers op het mooie platform van het World Economic Forum kan krijgen.

Samen met de heer Amhaouch heb ik een amendement ingediend om 2 miljoen euro vrij te maken voor de regionale ontwikkelingsmaatschappijen om meer te internationaliseren voor het mkb om uiteindelijk die regionale ontwikkelingsmaatschappijen meer handen en voeten te geven bij het ondersteunen van het midden- en kleinbedrijf. Dat vinden wij erg belangrijk, dus ik hoor graag het oordeel over het amendement van de minister.

Ik heb een eigen amendement ingediend over 4 miljoen euro voor grensoverschrijdende innovatiesamenwerking om maatschappelijke uitdagingen, zoals voedselzekerheid, agrifood en waterbeheer, lokaal en mondiaal van innovatieve oplossingen te voorzien. Ik zou graag twee pilots gefinancierd willen zien om innovatieve samenwerkingsprojecten van de grond te krijgen. Dat amendement heb ik zojuist ingediend.

Tot slot heb ik één motie. Daarvoor heb ik niet de resterende 9 minuut 50 nodig, voorzitter, dus weest u niet bang. De motie gaat over concessionele financiering.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zowel in de laagst ontwikkelde landen alsook in de middeninkomenslanden een grote behoefte bestaat aan het versterken van de economische infrastructuur en dat dergelijke investeringen vrijwel uitsluitend mogelijk zijn indien er voldoende concessionele financiering beschikbaar is;

overwegende dat de huidige instrumenten voor concessionele financiering die de regering beschikbaar stelt naar aard en omvang te beperkend zijn om in deze behoefte te voldoen;

verzoekt de regering om te onderzoeken hoe meer concessionele financiering met een grotere projectomvang een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van de economie van de laagst ontwikkelde landen en middeninkomenslanden en hoe dergelijke financieringsoplossingen kunnen worden gerealiseerd binnen bestaande en toekomstige daarvoor te gebruiken instrumenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Weverling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (35300-XVII).

Dank u wel.

De heer Weverling (VVD):

Ik dank u ook.

De voorzitter:

U heeft zo langzaam mogelijk proberen te praten. U was keurig binnen de tijd. Dank u wel. Dan ga ik nu naar mevrouw Diks namens GroenLinks.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Dank uiteraard aan de minister voor de beantwoording in eerste termijn en ook voor de schriftelijke beantwoording. Ik kan me voorstellen dat het de ondersteuning laat op de avond heel veel tijd en moeite heeft gekost om het te vinden. Dank daarvoor.

De minister merkte net als wij terecht op dat de extreme armoede nog steeds toeneemt, ook in Afrika. We hebben gezien dat het direct geven van cashgeld, van contant geld, een hele goede en zeer effectieve manier is om dit aan te pakken. We doen dit al via de Verenigde Naties. Ik denk dat het ook heel goed is dat we dat doen, maar we zien dat andere donoren zoals het Verenigd Koninkrijk het ook heel goed gebruiken als middel binnen hun eigen beleid. Dat is in onze beleving een deel van de toekomst van ontwikkelingssamenwerking en armoedebestrijding, ook al vanwege het feit dat er natuurlijk een mooie technologische component aan zit. Wij denken dat Nederland daar juist niet bij zou moeten achterblijven, maar er proactief of proactiever mee aan de slag zou moeten. We kunnen daarbij heel goed de kennis en kunde en de expertise van Nederlandse techbedrijven inzetten. Daarom heb ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de huidige prognoses aangeven dat we de doelstellingen van SDG 1 niet gaan halen en dat in 2030 nog altijd 500 miljoen mensen in extreme armoede zullen leven;

overwegende dat verschillende onderzoeken laten zien dat het direct geven van geld aan arme huishoudens een zeer effectief instrument is gebleken in de strijd tegen armoede;

overwegende dat de digitale revolutie tot transformaties leidt in Afrika en kan worden aangewend om op innovatieve wijze geld naar arme huishoudens te sturen en de impact daarvan te meten;

verzoekt de regering een experiment op te zetten in een van de Afrikaanse focuslanden om te bezien hoe de Nederlandse bilaterale ontwikkelingssamenwerking effectief kan inzetten op cashtransfers als een van de instrumenten voor armoedebestrijding, en de Kamer hierover voor de Voorjaarsnota te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diks, Ouwehand en Stoffer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (35300-XVII).

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Op het gebied van de private klimaatfinanciering vind ik het heel fijn dat de minister heeft toegezegd om toch nog te proberen om de Kamer meer inzicht te geven in hoe de hefboom precies werkt en hoe dit zich nou eigenlijk verhoudt met de additionaliteit. Hoe werkt het systeem nou eigenlijk en hoe kan de Kamer dat beter controleren? Dank daarvoor.

Ik had ook nog gevraagd naar de bijdrage aan het Green Climate Fund, waar wij per capita, dus per hoofd — maar nu wordt het wel erg ingewikkeld — meer dan drie keer zo weinig aan bijdragen als vergelijkbare Europese landen. Wil de minister bij de Voorjaarsnota middelen vrijmaken om deze bijdrage op peil te brengen?

Dan hadden wij nog een vraag over de exportkredieten. Fijn dat ook de minister inzet op vergroening, maar gezien het feit dat wereldwijd de uitstoot almaar blijft toenemen, moeten we fossiele investeringen toch echt snel uitfaseren. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland via de exportkredietverzekering bijdraagt aan verdere investeringen in de fossiele industrie in de wereld;

overwegende dat de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen blijft stijgen en dat de klimaatdoelen van het Parijsakkoord daarmee onhaalbaar dreigen te worden;

van mening dat het ondersteunen van fossiele investeringen via de exportkredietverzekering incoherent is met de doelstellingen van het kabinet op klimaatgebied;

verzoekt de regering om met gelijkgezinde landen een coalitie op te zetten om zo snel mogelijk te komen tot het uitfaseren van exportkredietverzekeringen ten faveure van investeringen in fossiele energie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diks, Van den Hul en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (35300-XVII).

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter. Ten slotte hoor ik nog graag hoe de minister aankijkt tegen het amendement gericht op het tegengaan van meisjesbesnijdenis. Ik heb me er wat meer mee beziggehouden en het is echt ongelofelijk. Wij moeten daar als Nederland veel meer aan doen. Daarom heb ik er een amendement over ingediend.

Ik heb ook nog een motie.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Mijn vraag gaat over dat amendement-Diks/Van den Hul. Waar was GroenLinks toen mijn collega Fleur Agema een einde wilde maken aan het wegkijken van meisjesbesnijdenis in Nederland? Zij heeft een motie ingediend om die barbaarse, middeleeuwse praktijk voor eens en voor altijd een halt toe te roepen en die heeft GroenLinks afgelopen dinsdag niet gesteund. Bent u niet hartstikke hypocriet? U staat nu heel daadkrachtig te doen over het voorkomen van meisjesbesnijdenis in Afrika, maar waarom zijn de meisjes in Afrika belangrijker dan die in Nederland?

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik zou geen moment willen veronderstellen dat er een verschil is tussen een meisje hier en een meisje daar. We weten allemaal dat, zoals u het zelf aangaf, de barbaarse, middeleeuwse praktijk van het besnijden van meisjes nergens op gestoeld is, alleen op traditie en aannames, en gruwelijk is. Daar moeten wij met z'n allen echt meer aan doen dan we nu doen. We zien dat de praktijk zich wereldwijd uitbreidt. Het wordt min of meer geëxporteerd. Dat is echt verschrikkelijk ...

De voorzitter:

Maar de vraag ging over de motie.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Behalve dat de praktijk zich uitbreidt, zien we ook dat de praktijk in Nederland groeit. Daar moeten we ook iets aan doen. Ik kan nu niet de overwegingen uit de motie van mevrouw Agema oplepelen waarom GroenLinks de motie niet gesteund heeft, maar we zitten nu bij de BuHa-OS-begroting. En nu kom ik in ieder geval op voor de meisjes in ontwikkelingslanden.

De voorzitter:

Mevrouw Van Weerdenburg, tot slot.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Oké, mevrouw Diks heeft gelijk. Het is een beetje flauw, maar misschien kan zij het even aan collega Van den Hul vragen, want de PvdA steunde de motie wél.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Het zou kunnen dat er een overweging in zat waar wij het niet mee eens zijn, maar ik denk dat ik helder heb aangegeven dat we in actie moeten komen tegen meisjesbesnijdenis.

Voorzitter. Heel snel mijn derde motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO de laatste jaren meermaals in opspraak is gekomen vanwege het handelen in strijd met imvo-normen, bijvoorbeeld door het meewerken aan misstanden op palmolieplantages en door betrokkenheid bij geweld tegen milieuactivisten;

constaterende dat de naleving van imvo-standaarden door FMO over de jaren 2013-2018 momenteel wordt onderzocht;

verzoekt de regering bij het onderzoek naar de naleving van imvo-standaarden door FMO expliciet aanbevelingen te laten doen over het handhaven van naleving van imvo-standaarden door FMO in de toekomst, bijvoorbeeld door een vorm van onafhankelijk toezicht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diks en Stoffer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (35300-XVII).

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Kuik namens het CDA.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter, dank. Dank aan de minister voor de beantwoording. We bespreken hier een belangrijke begroting om mensen perspectief te bieden, armoede te bestrijden en stabiliteit te organiseren in regio's. Ik wil bij een aantal punten kort stilstaan.

Wij hebben schriftelijke beantwoording ontvangen over tuberculose. De minister beraadt zich op de toekomstige vormgeving van PDP's en kijkt ook nadrukkelijk naar de toegevoegde waarde van de Nederlandse inzet. Kan de Kamer daar ook tijdig in worden meegenomen voordat daar besluiten over worden genomen?

Voorzitter. Dan de aandacht voor mensen met een beperking. Het is goed dat Nederland ngo's en VN-partners aanmoedigt om standaarden en richtlijnen toe te passen bij de planning en uitvoering van humanitaire programma's en om toe te zien op het gebruik daarvan. Kunnen wij ook inzicht krijgen in de voortgang hiervan? Op welke manier en in welke programma's wordt de inclusie van mensen met een beperking expliciet als voorwaarde meegenomen?

Het grootste punt van mijn bijdrage was de mensenhandel. Een internationale klopjacht is nodig op criminelen die een businessmodel maken van kansarme mensen. Mensenhandel is een veelkoppig monster, dat vanuit verschillende beleidsterreinen moet worden aangepakt, ook vanuit de ontwikkelingssamenwerking, want juist hierin vindt werk plaats waar mensenhandel voor veel mensen begint. Er wordt al veel gedaan in het programma Samen tegen Mensenhandel, maar ik wil meer focussen op de grondoorzaken van mensenhandel. Het herkennen en voorkomen van mensenhandel is cruciaal. We moeten het probleem bij de wortel aanpakken. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat mensenhandel een veelkoppig monster is, dat vanuit diverse disciplines moet worden bestreden;

constaterende dat de ILO heeft onderzocht dat jaarlijks naar schatting 40 miljoen mensen slachtoffer zijn van mensenhandel en daar 150 miljard euro mee wordt verdiend;

overwegende dat grondoorzaken van migratie en grondoorzaken van mensenhandel in elkaar kunnen overlopen;

overwegende dat het BuHa-OS-beleid een belangrijke rol kan spelen aan de voorkant van de mensenhandelketen, namelijk bij preventie, het herkennen en signaleren van mensenhandelnetwerken, en het betrekken van slachtoffers bij het tegengaan van mensenhandel;

overwegende dat het tegengaan van mensenhandel moet gebeuren door de oorzaken hiervan aan te pakken en door een zerotolerancebeleid in te richten ten aanzien van mensenhandelaren;

verzoekt de minister om binnen de aanpak van de grondoorzaken van migratie in kaart te brengen hoe herkenning, signalering en preventie van mensenhandel kan worden verstevigd, en deze resultaten en aanbevelingen te rapporteren aan de Kamer;

verzoekt de minister tevens om op basis van deze resultaten in het kader van de rijksbrede strategie Samen tegen mensenhandel in samenspraak met de bron- en transitielanden en multilaterale organisaties de aanpak van mensenhandel te intensiveren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuik en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (35300-XVII).

Dank u wel, mevrouw Kuik. Dan geef ik nu het woord aan de heer Amhaouch, die één minuut spreektijd heeft. Ik ben benieuwd.

De heer Amhaouch (CDA):

Mag ik eerst een slokje nemen, voorzitter? Dat gaat niet van mijn tijd af, hè?

De voorzitter:

Een slokje water gaat niet van uw spreektijd af.

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter. Ik heb één minuut en ik hoef niet snel te spreken, want ik heb geen moties. Ik wil de minister bedanken voor de beantwoording van de vragen en voor het feit dat dit kabinet een duidelijke handelsagenda heeft. Dat is een van de belangrijkste zaken die we nodig hebben als we onze welvaart naar de toekomst toe willen blijven borgen.

Het is goed dat de minister de ambitie toont om Invest International operationeel te krijgen in 2020 en dat er nu tempo wordt gemaakt met de uitvoering van de Afrikastrategie, in navolging van MKB-Nederland, VNO-NCW en alle andere bedrijven. Ik denk dat we daar heel veel profijt van gaan hebben.

De heer Weverling heeft al gezegd dat we samen een amendement hebben ingediend. Wij willen graag dat het mkb in alle regio's van Nederland meer gaat internationaliseren richting Duitsland en België, en liever ook buiten Europa, omdat daar de groei zit.

Eén zorg heb ik nog wel: de wereld is in beweging en er komt veel op ons af, ook op handelsgebied. Kan de minister onze zorg wegnemen? Is haar ministerie klaar voor de toekomst, zodat we alle uitdagingen die op ons afkomen kunnen blijven oppakken?

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Amhaouch (CDA):

Ik houd nog vijf seconden over, voorzitter.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de heer Alkaya namens de SP.

De heer Alkaya (SP):

Voorzitter. Gelet op de beperkte spreektijd zal ik alleen mijn moties voorlezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er al sinds 2014 gesproken wordt over een bindend VN-verdrag voor bedrijven en mensenrechten, oftewel de UN Binding Treaty on Business and Human Rights;

constaterende dat een aantal ontwikkelde landen met veel grote bedrijven vooralsnog weigeren om deel te nemen aan dit proces, waaronder Canada, de VS en Australië;

verzoekt de regering in haar diplomatieke contacten met de betreffende landen hun deelname aan het onderhandelingsproces voor dit bindend VN-verdrag te stimuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Alkaya en Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (35300-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA) een speciaal systeem bevat voor geschillenbeslechting tussen multinationale investeerders en de overheid;

van mening dat multinationale investeerders bij een geschil de reguliere rechtsgang moeten volgen, net zoals burgers en mkb-ondernemers;

spreekt uit niet te zullen instemmen met vrijhandelsakkoorden als die een afzonderlijk juridisch arbitragesysteem bevatten waar alleen multinationals een zaak kunnen beginnen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Alkaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (35300-XVII).

De heer Alkaya (SP):

Met dank aan het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie, dat de inspiratie was voor deze motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om een visie te ontwikkelen op de negatieve gevolgen van globalisering voor de Nederlandse burgers en de economie, en hierover de Kamer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Alkaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (35300-XVII).

De heer Alkaya (SP):

Ten slotte.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Shell in 2015 een schikking heeft getroffen met de Nigeriaanse regering over het schoonmaken van de zware vervuiling die het bedrijf heeft veroorzaakt in de Nigerdelta, maar dat er sindsdien te weinig is gedaan, waardoor er in grote delen geen toegang is tot schoon drinkwater;

verzoekt de regering na te gaan wat de stand van zaken is in de schoonmaak, en de Kamer hierover te informeren;

verzoekt de regering tevens Shell uit te sluiten van handelsmissies en andere vormen van economische diplomatie totdat de gemaakte afspraken volledig zijn ingelost,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Alkaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (35300-XVII).

De heer Alkaya (SP):

Het is ruimschoots gelukt!

De voorzitter:

Ja, u heeft nog zeventien seconden over. De heer Amhaouch, een korte vraag.

De heer Amhaouch (CDA):

We hebben een debat gehad over Buitenlandse Handel en OS, maar als het over handel gaat, hoor ik de heer Alkaya alleen nooit over handel. Dat is een beetje vreemd. Ik heb het daar gisteren in het debat over Tata Steel ook over gehad. Dat is werkelijkheid geworden. Gisteravond is het bericht naar buiten gekomen en de trieste mededeling gedaan dat inderdaad 1.650 mensen de deur gewezen wordt, dat zij ontslagen worden. Ik vraag nogmaals wat de SP in dit debat heeft ingebracht om de handelspositie van Nederland te versterken, zodat we meer banen houden in Nederland.

De heer Alkaya (SP):

Het CDA zoekt hier een link die er niet is. Wij hebben volgens mij zelfs met steun van het CDA handelsbelemmeringen tegen China opgeworpen toen dat land staal dumpte op de Europese markt. De huidige gevolgen voor het bedrijf Tata Steel hebben niks te maken met vrijhandelsverdragen. Met hun grootste exportmarkt, de Verenigde Staten, hebben zij nu een probleem, maar hebben wij helemaal geen vrijhandelsverdrag. U zet binnen de huidige kaders de minister in om de Amerikaanse overheid er toch van te overtuigen dat de Nederlandse producten van goede kwaliteit en degelijk zijn. En wij hebben zelfs samen met de VVD moties ingediend om aan die economische diplomatie te doen. Dat heb ik al gezegd. Tata Steel heeft helemaal niets te maken met wat wij in dit debat over vrijhandel hebben besproken.

De voorzitter:

Tot slot. Heel kort.

De heer Amhaouch (CDA):

Tot slot, daarna ga ik inderdaad zitten. Het heeft er alles mee te maken. Het heeft niet specifiek te maken met Tata Steel. Het is maar een specifiek voorbeeld. Het gaat altijd, ook in dit debat over handel, om de vraag hoe wij onze handelspositie kunnen versterken. Daar hoor ik de SP alleen nooit over. Ik hoor alleen maar over tegenmaatregelen, nooit over de inzet op versterking van onze concurrentiepositie.

De heer Alkaya (SP):

Ik zeg het volgende nogmaals, en dan echt tot slot. Volgens mij begrijpt de heer Amhaouch mij volledig. Als we het over het handelssysteem hebben, hebben wij kritiek op de regels, de internationale instituties en de toezichthouders. Die zijn oneerlijk, evenals de verdragen die gesloten worden en de bepalingen op het gebied van dierenwelzijn en van arbeiders. Die bepalingen zijn er om arbeiders uit te buiten. Die willen wij tegengaan. Dat hele stelsel is oneerlijk. Wij blijven strijden voor eerlijke handel en eerlijke handelsverdragen die dit oneerlijke systeem zullen bestrijden. Nederlandse bedrijven zijn binnen dit stelsel goed bezig en leveren goede producten. En de minister speelt een rol om die goede producten te promoten in het buitenland, maar ook om wereldwijde problemen op te lossen. De minister heeft zelf de schoonmaak van de rivier de Ganges genoemd. Zo'n opdracht wordt niet binnengehaald als de overheid zich er niet tegenaan bemoeit, kan ik me voorstellen. Daar heb ik dus ook geen kritische noot over geklaagd, wel over het oneerlijke stelsel. En dat zal ik blijven doen.

De voorzitter:

Jullie komen elkaar vast wel weer tegen in andere debatten. Dan kunnen jullie verder van gedachten wisselen over Tata Steel. Ik ga naar de heer Bouali namens D66.

De heer Bouali (D66):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik heb nog even de kam door mijn tekst gehaald om te kijken of er geen Frans, Engels of Duits woord tussen zit, maar volgens mij zijn het alleen maar Nederlandse woorden.

De voorzitter:

Heel goed.

De heer Bouali (D66):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen en het goede debat dat wij hier hebben gehad. Dinsdag sprak ik over de betrokkenheid van Nederlandse jonge ondernemers om tot een duurzame handelsketen in de productie van koffie te komen. Zo sprak ik deze ochtend kinderen uit groep 7 hier op het Plein in Den Haag. Zij wilden zich inzetten voor eerlijke kleding en zo een bijdrage leveren aan een betere wereld. Heel mooi dus om te zien hoe dat besef en de ambitie al vroeg breed in Nederland begint.

Mevrouw de voorzitter. Het is niet alleen zichtbaar bij deze kinderen. Het is mooi om te zien dat er ook in deze Kamer steun is om aan die norm van 0,7 te gaan werken en dat die steun in de Kamer ook groeit. De noodzaak van ontwikkelingssamenwerking in deze wereld kan wat D66 betreft niet vaak genoeg herhaald worden.

Dan klimaat. D66 is blij met de stijging van de begroting van minister Kaag ten behoeve van het klimaat in brede zin. Het D66-voorstel om ook tot een klimaatfonds van 40 miljoen per jaar te komen wordt momenteel uitgevoerd in het beleid van deze minister. Dat is heel mooi en goed nieuws. Minister Kaag sprak ook over de versterkte inzet van het kabinet om ontbossing tegen te gaan. Ik kijk in dit verband uit naar het oordeel van de minister over het door mij ingediende amendement over ontbossing, om 5 miljoen expliciet in te zetten om ontbossing wereldwijd tegen te gaan, om de lokale landbouw in deze gebieden te versterken en te verduurzamen. Kan zij daarbij aangeven of zij dit bedrag ook voor de jaren daarna voor dit doel wil en kan blijven inzetten? Deze begroting en mijn amendement gaan immers alleen over 2020 en wat D66 betreft gaan we dit bedrag tegen ontbossing elk jaar inzetten.

Voorzitter. De minister gaf aan dat zij een, weliswaar bescheiden en zoals ze zelf stelde symbolisch, bedrag beschikbaar wil stellen voor de vluchtelingencrisis op Lesbos. Dat is goed nieuws. Mijn D66-collega Maarten Groothuizen heeft hier ook heel vaak aandacht voor gevraagd. Duizenden vluchtelingen leven wereldwijd helaas in verschrikkelijke omstandigheden: of dat nou Venezolaanse vluchtelingen in Colombia zijn of de miljoenen mensen op de vlucht in het Midden-Oosten of de Rohingya in Azië. We moeten daar in deze Kamer aandacht voor blijven houden; daar moedigen we de minister ook toe aan.

Voorzitter. Tot slot imvo. Het is mooi dat Nederland in Europa het voortouw hierin neemt. De minister gaf aan dat er een EU-actieplan op imvo-gebied komt. Kan zij aangeven wanneer we dit zouden kunnen verwachten?

Ik hoorde de minister ook nog zeggen dat het kabinet van plan is de financiering van UNRWA, zoals voorgenomen, te hervatten op basis van uitkomsten van gesprekken en een zorgvuldige procedure. Dat klinkt wat D66 betreft als een zorgvuldige aanpak en wij steunen dit dus ook van harte.

Dank u wel, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bouali. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van den Hul namens de PvdA.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. De rode draad door de debatten die we de afgelopen dagen hebben gevoerd over Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, is ongelijkheid. Ongelijkheid die we helaas wereldwijd zien groeien in plaats van afnemen. Die ongelijkheid zien we op heel veel verschillende plekken, op heel veel verschillende manieren. Die zien we ook in eigen land. Ik ben adoptiemoeder van SDG 5 en in die hoedanigheid heb ik, samen met mevrouw Diks, de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland zich heeft gecommitteerd aan de agenda Beijing Platform for Action, gericht op het versterken van de positie van meisjes en vrouwen;

constaterende dat het op dit moment, ondanks gedane tussenevaluaties, onduidelijk is of en hoe Nederland de doelstellingen uit deze agenda gaat halen;

verzoekt de regering bij de aankomende tussenevaluatie van de Beijing-agenda inzichtelijk te maken wat de kabinetsbrede genderstrategie is om de verplichtingen die voortvloeien uit het Beijing Platform for Action daadwerkelijk te realiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (35300-XVII).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Aan die ongelijkheid draagt Nederland helaas soms zelf ook bij, bijvoorbeeld met Nederlandse bedrijven die belasting ontwijken. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat lage- en middeninkomenslanden sterk afhankelijk zijn en recht hebben op belastinginkomsten van bedrijven die winst maken binnen hun landsgrenzen;

constaterende dat in Nederland geregistreerde bedrijven tezamen sinds kort de op één na grootste investeerder op het Afrikaanse continent vormen;

constaterende dat het CPB stelt dat Nederland nog altijd fungeert als doorstroomland, wat ertoe leidt dat landen elders belastinginkomsten mislopen;

verzoekt de regering de bestaande antimisbruikbepalingen binnen belastingverdragen te evalueren, en daarbij inzichtelijk te maken welk effect deze bepalingen hebben op het tegengaan van belastingontwijking;

verzoekt de regering de Kamer voortaan jaarlijks te informeren over hoe vaak en met welke vervolgstappen er een beroep wordt gedaan op antimisbruikbepalingen binnen belastingverdragen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Alkaya en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (35300-XVII).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. Ik zei het al: we kunnen kiezen voor die eerlijke wereld. Dat is een kwestie van kiezen. Maar dan moeten wij het wel met z'n allen doen. En dan moet het hele kabinet mee. De minister sprak uit dat in haar ideale wereld de transparantie op SDG misschien nog wel een stapje hoger gaat. Om haar daarbij te helpen, hierbij de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland zich heeft gecommitteerd aan het behalen van de duurzameontwikkelingsdoelen 2030;

overwegende dat het van belang is om meer inzicht te krijgen op welke manier verschillende ministeries bijdragen aan deze ontwikkelingsdoelen;

verzoekt de regering bij nieuw beleid op eenvoudige wijze inzichtelijk te maken aan welke ontwikkelingsdoelen betreffend beleid bijdraagt en hiermee de bewustwording rondom de duurzameontwikkelingsdoelen te vergroten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Stoffer en Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (35300-XVII).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Tot slot, voorzitter, een opmerking over de imvo-inzet op ambassades. Wij zijn blij dat er stappen worden gezet waar het gaat om de richtlijnen. Maar ook waar het gaat om capaciteit en inzet willen wij graag een stap erbij, in lijn met een aantal recente adviezen die op dit front zijn verschenen. Op dit punt heb ik een amendement ingediend. Wij dienen ook de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ambassades een sleutelrol vervullen binnen duurzame economische diplomatie;

constaterende dat de Sociaal-Economische Raad (SER) een bredere en diepere integratie van maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzameontwikkelingsdoelen binnen economische diplomatie adviseert;

constaterende dat de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) stelt dat er nog veel te verbeteren is ten aanzien van de kennis en inzet op ambassades ten behoeve van maatschappelijk verantwoord ondernemen;

verzoekt de regering in lijn met bovenstaand advies en rapport de kennis en inzet op ambassades omtrent het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen en de impact op de duurzameontwikkelingsdoelen te optimaliseren, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (35300-XVII).

Dan geef ik nu het woord aan de heer Voordewind namens de ChristenUnie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden en het ingaan op in het bijzonder de grondoorzaken van migratie, een situatie waarmee wij nu te dealen hebben. Ik dank haar ook voor haar reactie op het punt van het Challenge Fund en ARC. Ik begrijp dat ARC voor 16 van de 23 projecten nog doorloopt tot 2022. Wij zien dus uit naar de goede mix van bedrijfsleven en ngo's, ook bij het Challenge Fund dat nu van start gaat. Ik heb daar hoge verwachtingen van.

Ik heb in mijn bijdrage ook aandacht gevraagd voor de meest kwetsbaren. Ik ben blij met de toezegging van de minister inzake Lesbos en de vluchtelingen daar. Er zijn gruwelijke verhalen bekend — ook nu weer horen wij die — van het aanvreten van tenen door ratten et cetera. Ik ben blij dat de minister daar in ieder geval aandacht voor heeft. Ik wacht waar zij straks precies mee komt.

Dan een opmerking over de opvang van vluchtelingen via Dutch Relief Alliance. De minister zegt in de schriftelijke beantwoording dat zij flexibel met die hulp wil omgaan. Dat snap ik. Tegelijkertijd kan ook DRA flexibel worden ingezet. Dus mocht het zo zijn dat volgend jaar al heel snel, misschien de tweede helft van het jaar, DRA een onderuitputting heeft, dan zou ik het zeer op prijs stellen als de minister daar alsnog naar zou kunnen kijken.

Ten slotte de strijd tegen kinderprostitutie. Mevrouw Kuik en ik hebben daar een amendement over ingediend voor 5 miljoen. Wij hopen echt dat in ieder geval een deel daarvan kan worden ingezet in de strijd tegen de vreselijke kinderprostitutie, via de mooie programma's van enkele ngo's. Ik hoop dan ook op steun van de Kamer en van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Ouwehand namens de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Als je staat voor kwetsbare waarden, dan zul je ook iets moeten doen. De Partij voor de Dieren heeft nu twee jaar geprobeerd deze minister wakker te schudden, maar zij blijft hangen in haar neoliberale visie op de wereld, waarbij als het erop aankomt, alles wat je zou willen verbeteren — opkomen voor mensenrechten, klimaat, biodiversiteit, een eerlijke voedselverdeling in de wereld — wordt geslachtofferd op het altaar van de economie. De economische belangen van Nederland op korte termijn en de handelspolitiek zijn voor deze minister veel belangrijker dan die waarden, waarover ze zulke mooie, warme woorden spreekt.

Voorzitter, een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland in 2020 procentueel het laagste ontwikkelingsbudget heeft sinds 1969;

constaterende dat het de wens van de Tweede Kamer is om te streven naar een ODA-budget van 0,7% van het bruto nationaal inkomen;

constaterende dat er de afgelopen jaren structureel op het ODA-budget bezuinigd is;

spreekt uit dat Nederland zich blijvend moet inzetten om armoede, ongelijkheid en de grondoorzaken van gedwongen migratie aan te pakken;

verzoekt de regering een concreet stappenplan te ontwikkelen om uiterlijk in 2025 een ODA-budget van netto 0,7% van het bni te hebben;

verzoekt de regering deze regeerperiode daartoe een eerste stap te zetten door bij de aankomende Voorjaarsnota drie structurele bezuinigingen terug te draaien, te weten de correctie-ESA, de EKI-reservering en de ruilvoettaakstelling, zodat al eerder dan 2025 het ODA-budget jaarlijks met 462 miljoen verhoogd wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Diks, Alkaya, Van den Hul en Kuzu.

Zij krijgt nr. 43 (35300-XVII).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Ouwehand. Dan geef ik nu het woord aan de heer Stoffer namens de SGP.

De heer Stoffer (SGP):

Voorzitter, ik begin met twee moties. De eerste luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door ngo's en bedrijven niet altijd voldoende rekening gehouden wordt met toegankelijkheid voor mensen met een beperking;

verzoekt de regering aan de nieuwe subsidiekaders voor ngo's en bedrijven speciale criteria toe te voegen voor het betrekken van mensen met een beperking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (35300-XVII).

De heer Stoffer (SGP):

De tweede motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de mogelijkheid bestaat dat de Nederlandse bijdragen aan UNRWA bevroren blijven, of in de toekomst alsnog bevroren worden, wanneer de corruptie en het mismanagement binnen de organisatie niet opgelost zijn of blijken;

verzoekt de regering te onderzoeken hoe in dat geval financiële steun alsnog rechtstreeks ten goede kan komen aan essentiële zorgverlening, bijvoorbeeld door het Augusta Victoria-ziekenhuis in Oost-Jeruzalem,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (35300-XVII).

De heer Stoffer (SGP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van al onze vragen. Ik ben ook blij met de toezegging ten aanzien van de door collega Voordewind en mij ingediende motie om met wat concrete voorbeelden naar ons te komen over hoe er wordt omgegaan met bevordering en versterking van de rechtsstaat in landen waar we ons op richten.

Daarnaast heb ik een amendement voorliggen voor goede moeder- en kindzorg. Over de inhoud zullen de minister en ik het niet altijd eens worden, maar ik vraag ook nadrukkelijk aandacht voor alternatieven om abortus te voorkomen. Ik ben erg benieuwd wat de beoordeling van dat amendement zal worden en ik zie ook uit naar die beoordeling.

Tot slot, voorzitter. Ik had nog een motie in voorbereiding met de heer Van Haga over extra gelden voor Gavi, maar de minister heeft zo'n mooie toezegging gedaan dat we die motie niet zullen indienen. Want een toezegging van de minister is ons minstens zoveel waard als een motie die wordt aangenomen.

De voorzitter:

Zo is dat.

De heer Stoffer (SGP):

Wij laten het hier dus bij. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Stoffer. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Van Haga.

De heer Van Haga (Van Haga):

Dank u wel, voorzitter. Het blijft een groot probleem dat de Nederlandse ondernemer last heeft van het feit dat er geen gecoördineerde verdediging is tegen valse concurrentie vanuit het buitenland. De verschillende ministeries nemen allemaal verschillende maatregelen, maar het totale pakket is uiteindelijk desastreus voor de Nederlandse mkb'er en de Nederlandse winkelier. Ook vanuit Europa komen er voornamelijk bureaucratische regels die ons bedrijfsleven niet helpen maar hinderen. Concurrentie vanuit het buitenland via onlineplatforms zoals Alibaba is oneerlijk en onwenselijk en dat moet gestopt worden. Daarom mijn eerste motie, over het verhogen van transportkosten. Ik dien deze motie samen in met ambtsgenoot Ouwehand; ik heb gisteren goed opgelet.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er miljarden pakketjes per jaar vanuit de hele wereld worden verstuurd naar Nederland;

constaterende dat de transportkosten c.q. verzendkosten onevenredig laag zijn;

overwegende dat dit gepaard gaat met een aanzienlijke uitstoot van CO2;

overwegende dat dit tevens leidt tot oneerlijke concurrentie met Nederlandse ondernemers;

verzoekt de regering om maatregelen te treffen waardoor de transportkosten c.q. verzendkosten voor verzendingen uit het buitenland omhooggaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Haga en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (35300-XVII).

De heer Van Haga (Van Haga):

Ik heb nog een motie, die gaat over het harmoniseren van regels, richtlijnen en normen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er niet alleen op mondiaal niveau, maar ook binnen de Europese Unie sprake is van een ongelijk speelveld door onder meer nationale koppen op Europees beleid;

voorts constaterende dat Nederlandse ondernemers lijden onder het hierdoor ontstane ongelijke speelveld;

verzoekt de regering met alle verantwoordelijke ministeries te streven naar harmonisatie van regels, richtlijnen en normen binnen de EU,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Haga. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (35300-XVII).

De heer Van Haga (Van Haga):

Voorzitter. De staalquota en de staalimpasse waarin we ons nu bevinden laten in optima forma het falen zien van de EU. Dat is tragisch, want de EU zou juist op het gebied van handel en oneerlijke concurrentie het verschil moeten maken. De minister zei hierover al iets in haar inleiding. De ondernemers moeten beschermd worden tegen staatskapitalisme via de EU, maar bij staal werkt dat dus niet. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vanwege het huidige importquotum op Europees staal de markt ernstig verstoord is geraakt en hierdoor Nederlandse bedrijven onevenredig worden getroffen;

constaterende dat Nederland tevergeefs geprobeerd heeft het quotum op walsdraadstaal te verhogen;

overwegende dat het voor de Nederlandse ondernemingen van groot belang kan zijn het importquotum tegen het licht te houden van mededinging;

verzoekt de regering in samenwerking met haar Europese collega's, en dan met name de Eurocommissaris voor Mededinging, een plan van aanpak op te stellen en al haar ministeriële bevoegdheden te benutten teneinde uit deze staalimpasse te geraken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Haga. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (35300-XVII).

De heer Van Haga (Van Haga):

Voorzitter. Ik blijf het onterecht vinden dat we miljoenen aan organisaties geven die met dit geld vervolgens tegen de overheid procederen. Ook anderen hebben hier al iets over gezegd. Dat er tegenspraak is, is natuurlijk prima, maar financier dat dan lekker uit je eigen zak. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met Nederlands belastinggeld verschillende instellingen worden gesubsidieerd;

constaterende dat verschillende subsidie ontvangende instellingen zich actief verzetten tegen het democratisch tot stand gekomen beleid en in sommige gevallen zelfs procederen tegen de overheid die hun subsidies verleent;

overwegende dat de vrijheid van meningsuiting geldt voor eenieder, maar dat gesubsidieerde activiteiten dienen bij te dragen aan, dan wel in overeenstemming dienen te zijn met, regeringsbeleid;

van mening dat de overheid de plicht heeft de vrijheid van meningsuiting te waarborgen, maar niet om deze te subsidiëren;

verzoekt de regering om de subsidies aan instellingen die actief procederen tegen de overheid of het regeringsbeleid anderszins tegenwerken, stop te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Haga. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49 (35300-XVII).

De heer Alkaya, heel kort.

De heer Alkaya (SP):

Ik heb een vraagje over de motie. De heer Van Haga heeft het hier over "instellingen". Ik begrijp dat bedrijven hier dus ook onder kunnen vallen. Ook bedrijven moeten dus in lijn handelen met de kabinetsdoelstellingen, zoals voldoen aan het Parijsakkoord. Anders krijgen ze geen subsidie meer. Begrijp ik dat zo goed?

De heer Van Haga (Van Haga):

Nou, de motie is bedoeld om in ieder geval de tegenkracht wel te faciliteren, maar niet te subsidiëren.

De heer Alkaya (SP):

Ook bij bedrijven?

De heer Van Haga (Van Haga):

Nou ja, als je het heel ruim wil nemen. Als een bedrijf subsidie krijgt en vervolgens tegen het kabinetsbeleid gaat procederen, lijkt mij het redelijk om dat in dezelfde lijn te vatten, ja. Kijk, ik ...

De voorzitter:

Heeft u nog meer moties?

De heer Van Haga (Van Haga):

Nee. Zal ik dan maar gewoon verdergaan?

De voorzitter:

Ja, dat is goed.

De heer Van Haga (Van Haga):

Ja, ik voel de druk.

Dan Gavi. Samen met de heer Stoffer was ik van plan om een motie in te dienen om 5 miljoen vrij te maken voor Gavi, maar de heer Stoffer heeft een uitermate slimme interruptie gepleegd en hierover een toezegging binnengehaald. Dat is voor ons voldoende. Het is heel mooi dat er op termijn weer geld vrijgemaakt wordt voor Gavi. We weten niet precies wanneer en we horen graag in tweede termijn wanneer dat exact komt. In ieder geval dank voor deze spijkerharde toezegging.

Voorzitter. Dan nog een laatste opmerking over het feit dat deze minister ervaring heeft opgedaan in meerdere landen. Misschien voelde ik mijzelf ook wel een beetje aangesproken. Ik vind het juist een voordeel dat er iemand op deze portefeuille zit die wat kennis van zaken heeft. Ik ben het ook niet altijd eens met deze minister, maar ik ben wel blij dat ze hiervoor wat relevante werkervaring heeft opgedaan. De vergelijking met Amsterdam Nieuw-West, daar blijf ik nog steeds heel hard om lachen. We zien waar het toe kan leiden als incompetente mensen met rare ideologieën een land gaan besturen. Ik nodig de heer Alkaya van harte uit om naar Venezuela te gaan. We hebben samen met Venezolaanse vluchtelingen gesproken en we zien waar zijn denkbeelden uiteindelijk toe leiden.

De voorzitter:

Was u klaar, meneer Van Haga?

De heer Van Haga (Van Haga):

Nee, bijna.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat u eerst even uw tweede termijn afmaakt.

De heer Van Haga (Van Haga):

Voorzitter. Concluderend ligt de sleutel voor de oplossing van veel van de ellende die door Nederlandse ondernemers wordt ervaren bij deze minister. Ik zou haar dan ook op het hart willen drukken om deze verantwoordelijkheid ter harte te nemen. Dat was het einde.

De voorzitter:

Een korte vraag, de heer Alkaya.

De heer Alkaya (SP):

Nou, dat was uitlokking, voorzitter. Kijk, de minister maakt hier het beleid dat effect heeft op allerlei volksbuurten in Nederland, waaronder Amsterdam Nieuw-West. De heer Van Haga neemt beslissingen daarover, dus ik zou juist hem willen uitnodigen om niet alleen maar in zijn omheinde omgevingen te blijven maar ook in die buurten te komen waar hij zoveel panden heeft, om de effecten te zien van de besluiten die hij neemt. Dan zou hij ook mijn oproepen en mijn punten beter begrijpen en niet met dit soort onzinnige zaken komen.

De heer Van Haga (Van Haga):

Dit is wel aardig. Mijn punt gaat erover dat ik me een beetje stoor aan het feit dat we soms een gebrek aan respect voor expertise tentoonspreiden. Dat is niet alleen hier, maar dat komt ook weleens voor in rondetafelgesprekken. Dan heb je een rondetafelgesprek waar hoogleraren over handelsverdragen komen uitleggen wat het Investment Court System is. Dan past ons op dat moment enige bescheidenheid. In dat licht vond ik uw opmerking over het feit dat deze minister in heel veel verschillende landen heeft gewerkt, buiten de orde.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Van Haga (Van Haga):

Dank u.

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering tot 14.40 uur en dan gaan we eerst stemmen en daarna hebben we regeling van werkzaamheden. Daarna gaan we verder met de tweede termijn van de zijde van de minister.

De vergadering wordt van 14.03 uur tot 14.42 uur geschorst.

Naar boven