26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 330 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 juni 2020

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 3 april 2020 over toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van 3 maart 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 326).

De vragen en opmerkingen zijn op 27 mei 2020 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 19 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, De Roon

Adjunct-griffier van de commissie, Meijers

Inhoudsopgave

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Algemeen

2

 

IMVO-maatregelen in perspectief

2

 

Tijdpad vervolg project «IMVO-maatregelen in perspectief»

12

 

Appreciatie van het onderzoek naar gepaste zorgvuldigheid in de EU

15

 

Controle op naleving EU conflictmineralenverordening

18

 

COVID-19

18

 

Overig

32

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Algemeen

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de toegezonden stukken waarin dieper wordt ingegaan op de evaluatie van het beleid voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de afgelopen jaren en de wenselijkheid van vervolgstappen. Zij hebben hier nog enkele vragen over.

De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor haar inzet en de uitgebreide update van de voortgang naar de vorming van een nieuwe visie op IMVO beleid.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het tijdpad van het project «IMVO-maatregelen in perspectief» en de verschillende opties voor IMVO-maatregelen en hebben nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben de onderliggende stukken bestudeerd en hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op toezeggingen uit voorgaand algemeen overleg IMVO en het overzicht van afgeronde en lopende onderzoeken met betrekking tot het tijdspad richting toekomstige IMVO-maatregelen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van Minister Kaag van 3 april jl. en de eerste resultaten van de onderzoeken die gedaan zijn in het kader van het project «IMVO-maatregelen in perspectief».

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken bij het schriftelijk overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO).

IMVO-maatregelen in perspectief

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de Minister dat het beoogde eindresultaat van het evaluatieproject «een voorstel op hoofdlijnen van toekomstig IMVO-beleid waarmee Nederland de naleving van de OESO Richtlijnen (...) door bedrijven efficiënt en effectief kan stimuleren en zo nodig afdwingen» is. In dit verband merken voorgenoemde leden op dat door middel van deze doelstelling de mogelijkheid dat de evaluatie concludeert dat het huidige IMVO-beleid naar behoren functioneert en dat daarmee de noodzaak voor een alternatief voorstel niet aanwezig is uitgesloten lijkt te zijn. Kan de Minister hier op reageren? Kan zij aangeven wat de reden is voor deze geformuleerde doelstelling?

1. Antwoord van het kabinet:

In het Regeerakkoord is ten aanzien van het IMVO beleid afgesproken dat wordt bezien of en zo ja, welke dwingende maatregelen genomen kunnen worden. Hierop ziet het project «IMVO- maatregelen in perspectief». De overheid stimuleert sinds 2013 het toepassen van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) op vrijwillige basis, om in 2023 te komen tot een onderschrijving door 90 procent van de grote bedrijven. Uit onderzoek is gebleken dat het percentage grote bedrijven dat deze richtlijnen onderschrijft 35 procent bedraagt (2019). De IOB-evaluatie van het IMVO-beleid (2012–2018) stelt dat de IMVO-convenanten een deel van de Nederlandse bedrijven in sectoren met hoge IMVO-risico's bereiken, maar dat ze niet toereikend zijn om al deze sectoren te bereiken. Deze informatie is input voor het vormgeven van de verschillende opties die op basis van het project «IMVO-maatregelen in perspectief» zullen worden gepresenteerd. Dat geldt ook voor de input van stakeholders en de resultaten van andere onderzoeken die in het kader van dit project zijn uitgevoerd. Op de opties, wil het kabinet niet vooruit lopen.

De inbreng van stakeholders en uitkomsten van de onderzoeken in het kader van het project «IMVO-maatregelen in perspectief» dienen ook als input voor de uitwerking van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK). Zoals met de Eerste Kamer is afgesproken, zal in dit kader de uitwerking van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) in het najaar 2020 van start gaan.

En kan zij nader specificeren wat «disproportionele druk op bedrijven en andere actoren» in de praktijk betekent? Waaruit bestaat volgens haar deze «druk» en op welke wijze wordt geconcludeerd of deze disproportioneel is? Welke «andere actoren» worden hier bedoeld?

2. Antwoord van het kabinet:

De Adviescommissie Toetsing Regeldruk wordt om een appreciatie gevraagd van de proportionaliteit van de regeldruk die voort zou komen uit de beleidsopties. Ook de IMVO-Commissie van de SER zal om advies worden gevraagd. Met andere actoren wordt gedoeld op bijvoorbeeld de toezichthouders.

Wordt hierbij ook gekeken naar de nadelige gevolgen voor het investeringsklimaat in ontwikkelingslanden als gevolg van dwingende IMVO-regels?

3. Antwoord van het kabinet:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken organiseert de komende maanden een drietal webinars met stakeholders in ontwikkelingslanden. Een van deze webinars gaat plaatsvinden met toeleveranciers van het Nederlandse bedrijfsleven uit ontwikkelingslanden. Met hen zal besproken worden welke gevolgen zij verwachten te ondervinden als gevolg van mogelijk dwingende IMVO-regels, en of, en in hoeverre men negatieve effecten voorziet.

En is de Minister het met de voorgenoemde leden eens dat bij het beoordelen van «disproportionele druk» ook in overweging genomen moet worden wat het effect van voorgenomen maatregelen op het gelijke speelveld en de internationale concurrentiepositie van de betrokken bedrijven is?

4. Antwoord van het kabinet:

Dit is inderdaad een relevante overweging en wordt meegenomen in (beoordeling van) de voorstellen. Mede daarom wordt ook door het kabinet gepleit voor maatregelen in Europees verband.

Verder schrijft de Minister eveneens dat het uitgangspunt is om tot een «beleidsherziening» te komen. Ook in dit verband merken de leden van de VVD-fractie op dat de mogelijkheid dat de evaluatie concludeert dat het huidige beleid naar behoren functioneert hiermee op voorhand is uitgesloten. Meent de Minister dat met een dergelijke, vooringenomen doelstelling een objectieve evaluatie van het beleid gerealiseerd kan worden?

5. Antwoord van het kabinet:

De evaluatie van de IMVO-convenanten wordt uitgevoerd door het Koninklijke Instituut voor de Tropen (KIT). In de Terms of Reference is aangegeven dat de evaluatie moet laten zien in welke mate het convenantenbeleid reeds succesvol is en waar dit aan ligt (succesfactoren). Ook moet duidelijk zijn of en in hoeverre verbetering nodig is en op welke vlakken de convenanten te kort schieten (indien zulks het geval is). In de Terms of Reference is een aparte bepaling opgenomen over de onpartijdigheid van de uitvoerder bij de gunningcriteria. De opdracht aan het KIT is op basis van deze Terms of Refence verleend. Zie voor de verdere beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 1.

Kan de Minister een overzicht geven van de wijze waarop andere Europese lidstaten tot dusver invulling hebben gegeven aan de aanbevelingen uit de Guiding Principles van de VN (UNGP’s) voor een «doordachte mix» van maatregelen? Kan zij hierbij ook aangeven op welke wijze bindende maatregelen ingezet zijn?

6. Antwoord van het kabinet:

De UNGP’s vragen landen om uitwerking van hun beleid op mensenrechten en bedrijfsleven in een Nationaal Actieplan (NAP). Een overzicht van de invulling van deze NAP’s is te vinden in een interactieve kaart van the Danish Institute for Human Rights (DIHR)1 . Bindende maatregelen kunnen binnen een NAP op verschillende manieren worden ingezet en kunnen bijvoorbeeld bestaan uit wetgeving op arbeidsomstandigheden binnen het betreffende land of uit gepaste zorgvuldigheid wetgeving. Op de website van DIHR staat een overzicht hoe verschillende landen omgaan met gepaste zorgvuldigheid.2 Verder laat het onderzoek «Strategies for Responsible Business Conduct»3 dat met uw Kamer is gedeeld op 22 februari 2019 (Kamerstuk26 485, nr. 304) verschillende manieren zien waarop EU-lidstaten de OESO-richtlijnen en UNGP’s implementeren.

De Minister refereert in haar brief aan diverse onderzoeken. De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over deze onderzoeken en de wijze waarop de uitkomsten daarvan worden betrokken bij het te voeren beleid. Allereerst het onderzoek, uitgevoerd door EY, naar de onderschrijving van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en UNGP’s onder grote bedrijven in Nederland. De Minister merkt daarbij terecht op dat deze onderschrijving sinds de nulmeting in 2017 met 17% is gestegen. Welke impact van mogelijk bindende IMVO-regels verwacht de Minister op dit percentage? Wordt hier bij het doen van voorstellen voor dergelijke regels rekening mee gehouden?

7. Antwoord van het kabinet:

In het project «IMVO-maatregelen in perspectief» wordt (op basis van onderzoeksrapporten, consultaties en adviezen van de SER en ATR) bekeken welke instrumenten effectief en efficiënt de toepassing van de OESO-richtlijnen kunnen bevorderen, ook door grote bedrijven. Hierbij wordt ook naar opties voor bindende maatregelen gekeken.

Ten tweede het onderzoek naar IMVO Maatregelen in Bedrijfsperspectief, uitgevoerd door The Terrace, waarin wordt opgemerkt dat IMVO-wetgeving bij voorkeur internationaal is, om een gelijk speelveld te creëren. Deelt de Minister deze observatie? Zo ja, op welke wijze krijgt deze vorm in het beleid?

8. Antwoord van het kabinet:

Verschillende onderzoeken – zoals het onderzoek4 van de Europese Commissie naar gepaste zorgvuldigheid maatregelen en het genoemde onderzoek van The Terrace – laten zien dat Europees beleid de voorkeur heeft boven nationaal beleid, bijvoorbeeld omdat daarmee het speelveld binnen Europa gelijk wordt getrokken en omdat maatregelen op Europees niveau uiteindelijk meer impact hebben. Hier is het kabinet het mee eens. De Europese Commissie heeft onlangs aangekondigd in 2021 met een initiatief te zullen komen, mogelijk wetgevend, waarvan gepaste zorgvuldigheid onderdeel is. Het kabinet volgt de ontwikkelingen vanuit de Europese Commissie hierop nauwgezet en neemt de kansen die dit biedt mee in de overwegingen voor opties voor mogelijk nieuw IMVO-beleid.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wanneer de evaluatie van de convenanten verwacht kan worden.

9. Antwoord van het kabinet:

De evaluatie van de IMVO-convenanten wordt opgeleverd op 30 juni aanstaande. De evaluatie zal vervolgens met uw Kamer gedeeld worden.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een kort overzicht te maken in hoeverre Europese landen UNGP’s aanbeveling hebben overgenomen, namelijk dat staten een doordachte mix van – nationale en internationale, bindende en niet-bindende – maatregelen dienen uit te werken om eerbiediging van de mensenrechten door het bedrijfsleven te bevorderen.

10. Antwoord van het kabinet:

De UNGP’s vragen landen om uitwerking van hun beleid op mensenrechten en bedrijfsleven in een Nationaal Actieplan (NAP). Een overzicht van de invulling van deze NAP’s is te vinden in een interactieve kaart van the Danish Institute for Human Rights (DIHR)5 . Op de website van DIHR staat een overzicht hoe verschillende landen omgaan met gepaste zorgvuldigheid.6. Ook laat het onderzoek «Strategies for Responsible Business Conduct»7 dat met uw Kamer is gedeeld op 22 februari 2019 (Kamerstuk26 485, nr. 304) verschillende manieren zien waarop EU-lidstaten de OESO-richtlijnen en UNGP’s implementeren.

Uit een van de gepresenteerde onderzoeken blijkt dat 35% van de grote bedrijven de OESO-richtlijnen onderschrijft. Dit is een kleine toename ten opzichte van de nulmeting van 2017 (30%). De komende jaren gaat een intensievere stimuleringscampagne van start. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om een vergelijking met ander Europese landen in hoeverre bedrijven zich daar committeren aan de OESO-richtlijnen om op die manier een bench mark te creëren.

11. Antwoord van het kabinet:

De meeste EU-lidstaten zijn ook lid van de OESO. OESO-leden committeren zich aan de OESO-richtlijnen en zijn daarmee zelf verantwoordelijk voor het bevorderen van de implementatie van de richtlijnen door het bedrijfsleven in hun land. Er bestaat geen benchmark om de implementatie te vergelijken. Wel loopt ook in Duitsland een studie naar de naleving van gepaste zorgvuldigheid door grote Duitse bedrijven. De eerste voorlopige resultaten zijn in april 2020 bekend geworden en laten zien dat tussen de 17 en 19 procent van de geënquêteerde bedrijven in Duitsland de eisen aangaande gepaste zorgvuldigheid naleeft en een aanvullende 9 tot 11 procent die op weg hier naartoe is.8

De Minister benadrukt dat het Ministerie van buitenlandse zaken het maatschappelijk middenveld ondersteund ook daar waar zij zich moeilijker kunnen uitspreken. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of zij signaleert dat de positie van het maatschappelijk middenveld verslechterd is door de crisis en welke maatregelen ze neemt om het maatschappelijk middenveld in dat geval extra te steunen.

12. Antwoord van het kabinet:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft regelmatig en op diverse niveaus contact met het maatschappelijk middenveld, hier in Nederland en internationaal, om te horen wat er speelt, wat de zorgen zijn en waar de noden liggen. Er bestaan zorgen over de krimpende ruimte van het maatschappelijk middenveld, die versterkt wordt door maatregelen van overheden vanwege de COVID-19 crisis. Nederland brengt deze onder de aandacht binnen de EU en in multilaterale fora. Nederland steunt diverse noodfondsen, waaronder het Civicus Crisis Response Fund, die in deze tijden lokale maatschappelijke organisaties helpen om door de crisis te komen.

Uit het onderzoek van The Terrace blijkt dat wetgeving vooral internationaal moet zijn om effect te hebben, hetgeen ook blijkt uit de rondvraag van de Europese Commissie. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of ze deze conclusie deelt en bij welke internationale en multilaterale organisaties dergelijke IMVO-wetgeving dan vooral moet worden opgesteld. Zo heeft Eurocommissaris Reynders aangekondigd dat er Europese IMVO-maatregelen komen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de stand van zaken hiervan.

13. Antwoord van het kabinet:

Verschillende onderzoeken – zoals het onderzoek9 van de Europese Commissie naar gepaste zorgvuldigheid maatregelen en het genoemde onderzoek van The Terrace – laten zien dat Europees beleid de voorkeur heeft boven nationaal beleid, mede omdat daarmee het speelveld binnen Europa gelijk wordt getrokken en omdat maatregelen op Europees niveau meer impact hebben. Hier is het kabinet het mee eens. De Europese Commissie heeft onlangs aangekondigd in 2021 met een initiatief te zullen komen, mogelijk wetgevend, waarvan gepaste zorgvuldigheid onderdeel is. Het kabinet volgt de ontwikkelingen vanuit de Europese Commissie hierop nauwgezet en neemt de kansen die dit biedt mee in de overwegingen voor de opties voor IMVO-beleid.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of er al enige prioritering aangebracht kan worden in de inventarisatie zoals gepresenteerd in bijlage 6.

14. Antwoord van het kabinet:

Sinds het presenteren van de inventarisatie zijn er verschillende stakeholderconsultaties geweest. Mede op basis van deze consultaties is de inventarisatie versmald tot een palet van mogelijke nationale bindende en vrijwillige maatregelen gebaseerd op vijf V’s (verplichten, voorwaarden, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten) 10

  • Thematische gepaste zorgvuldigheid wetgeving (verplichten)

  • Brede gepaste zorgvuldigheid wetgeving (verplichten)

  • Transparantieverplichting (verplichten)

  • Voorwaarden vanuit de overheid (voorwaarden)

  • Sectorale samenwerking (verleiden)

  • Financiële en/of fiscale prikkels (verleiden)

  • IMVO steunpunt voor bedrijven (vergemakkelijken en voorlichten)

Ten aanzien van de internationale maatregelen zal van iedere optie voor een doordachte mix een proactieve parallelle inzet ten behoeve van een internationaal of Europees gelijk speelveld deel uit maken.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre derde landen draagvlak voor IMVO-beleid hebben ontwikkeld en vragen daarbij enkele voorbeelden van derde landen die ook werkelijk tot verbeterde IMVO wetgeving zijn gekomen of condities hebben gerealiseerd voor bedrijven om IMVO-beleid in de praktijk te brengen.

15. Antwoord van het kabinet:

Veel landen wereldwijd hebben een Nationaal Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven (NAP) ontwikkeld of zijn hiermee bezig. In sommige gevallen is Nederland hierbij actief betrokken geweest, zoals bijvoorbeeld in Indonesië, Maleisië en Thailand. In deze landen is er verbeterde IMVO-wetgeving gekomen, bijvoorbeeld in Thailand tegen de illegale visindustrie en in Indonesië op het gebied van bescherming tegen ontbossing.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld dat uit de monitoring van de voortgang van de IMVO-aanpak van de Minister blijkt dat nog slechts 35% van de grote bedrijven de OESO-richtlijnen onderschrijft, slechts 5 procentpunten meer dan in 2017. Dit terwijl het haar doel was in april 2020 een percentage van 90% te hebben gerealiseerd. Hoe verklaart de Minister het dat nog maar zo weinig bedrijven de OESO-normen onderschrijven? De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar een reflectie van de Minister op het door haar gevoerde IMVO-beleid in het licht van deze cijfers.

16. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft als doel dat 90 procent van de grote bedrijven in Nederland in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijft als referentiekader voor hun internationale activiteiten. Met een eerste tussenmeting over de gehele onderzoeksgroep van grote bedrijven is het huidige percentage bedrijven dat de OESO-richtlijnen onderschrijft vastgesteld; dit bedraagt inderdaad 35 procent. In dit onderzoek is geen uitvraag gedaan naar de beweegredenen van deze bedrijven om de richtlijnen wel of niet te onderschrijven. Op basis van enkel dit onderzoek kan niet verklaard worden waarom dit percentage nu op 35 procent uitkomt. Wel blijkt uit gesprekken met bedrijven in het kader van het project «IMVO-maatregelen in perspectief» dat een deel van de bedrijven het complex vindt om de OESO-richtlijnen volledig te integreren in de bedrijfsprocessen. Mede om het gewenste niveau van 90 procent te bereiken, is inzet vereist. Dit gegeven vormt input voor de te formuleren opties voor IMVO-beleid.

Heeft haar beleid gefaald, en indien de Minister van mening is van niet, welke argumenten kan zij hiervoor geven?

17. Antwoord van het kabinet:

Onder het huidige beleid onderstreept het kabinet via verschillende instrumenten het belang van de OESO-richtlijnen en stimuleert bewustwording hierover bij bedrijven. Daar waar mogelijk zet de overheid zich in om bedrijven bij te staan en complexiteit te verminderen. Met het huidige resultaat van 35 procent is het een feit dat er tot 2023 gerichte inzet nodig is om de doelstelling te realiseren. Zo komt er dit jaar een campagne om de OESO-richtlijnen nadrukkelijk onder de aandacht van de grote bedrijven te brengen. De 90-procent doelstelling en de resultaten van de tussenmeting vormen tevens input in het project «IMVO-maatregelen in perspectief».

Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie wat de Minister bedoelt met haar zinsnede dat de komende jaren een intensievere stimuleringscampagne van start gaat. Om wat voor campagne gaat het? Wanneer gaat deze campagne precies van start?

18. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft als doel dat 90 procent van de grote bedrijven in Nederland in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijft als referentiekader voor hun internationale activiteiten. Naast de al bestaande beleidsinstrumenten start het ministerie dit jaar met een specifieke stimuleringscampagne om de onderschrijving van de OESO-richtlijnen te bevorderen. Deze campagne gaat bedrijven informeren en activeren om met de OESO-richtlijnen aan de slag te gaan. Dit zal via meerdere kanalen gebeuren, onder andere via een telefonisch benadering en een campagnewebsite.

Aangezien de Minister spreekt van «intensiever» – op welke wijze gaat nu intensiever worden gestimuleerd dan reeds het geval? En als dit kan, waarom heeft de Minister hier dan niet al eerder voor gekozen?

19. Antwoord van het kabinet:

In het antwoord op vraag 18 wordt toegelicht hoe er intensiever gestimuleerd gaat worden. Deze gerichte stimuleringscampagne kon pas ontwikkeld worden nadat de eerste tussenmeting over de volledige onderzoeksgroep afgerond was (maart 2020).

De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorts benieuwd of de Minister een appreciatie kan geven van de naleving van de OESO-normen door de bedrijven die hebben aangegeven deze normen te onderschrijven. Hoe wordt dit getoetst?

20. Antwoord van het kabinet:

Voor de eerste tussenmeting van de 90-procent doelstelling is deels gebruik gemaakt van de resultaten van de Transparantiebenchmark. Hierin wordt bedrijven op het onderdeel ketenverantwoordelijkheid gevraagd inzicht te geven in hun implementatie van de stappen van gepaste zorgvuldigheid ter naleving van de OESO-richtlijnen. In het aanvullende onderzoek naar bedrijven die niet onder de Transparantiebenchmark vallen zijn dezelfde criteria gehanteerd en is bepaald hoe ver de grote bedrijven zijn in hun implementatie van gepaste zorgvuldigheid. Ongeveer de helft van de bedrijven die de richtlijnen onderschrijven lukt het ook om de risico’s in de keten in kaart te brengen (stap 2) en maatregelen te nemen om (potentiële) misstanden te voorkomen, te beëindigen of te mitigeren (stap 3). Het monitoren van de resultaten (stap 4) wordt door een kwart van de onderschrijvende bedrijven gedaan. Communiceren over de resultaten (stap 5) en het aanbieden van herstel aan benadeelden (stap 6) wordt slechts door een klein deel van de onderschrijvende bedrijven toegepast. Voor het kabinet is het belangrijk dat deze grote bedrijven starten met onderschrijving en daarmee de eerste stap zetten in het vastleggen van ketenverantwoordelijkheid in hun beleid en managementsystemen. De resultaten bevestigen dat de toepassing van alle stappen van gepaste zorgvuldigheid een proces vormt dat tijd kost en dat er voor veel van deze bedrijven nog werk aan de winkel is.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het beknopte overzicht van de lopende en afgeronde onderzoeken en evaluaties met betrekking tot toekomstige IMVO-maatregelen. Daarbij zijn zij benieuwd naar de wijze waarop Duurzaam Ontwikkelingsdoel nummer 5 (SDG5) wordt meegenomen in het vormgeven van het project «IMVO-maatregelen in perspectief» en op welke wijze SDG5 wordt meegenomen in de analyse van het Nationaal Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven en de herziening daarvan.

21. Antwoord van het kabinet:

Gendergelijkheid en vrouwenrechten is een prioriteit en dwarsdoorsnijdend thema in het Nederlands BHOS- en mensenrechtenbeleid. We weten dat vrouwen onevenredig frequente en ernstige risico’s ervaren in internationale waardeketens. Dit werd nogmaals bevestigd door de gender-tafel tijdens de stakeholderbijeenkomst in het kader van het project «IMVO-maatregelen in perspectief» op 19 november 2019. Ook in de aankomende consultatiesessies met stakeholders in productielanden wordt hier expliciet aandacht aan besteed.

In de onafhankelijke analyse van Nederlands overheidsbeleid ten aanzien van de UNGP’s ten behoeve van de herziening van het Nationaal Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven (NAP) is ook aandacht voor gendergelijkheid en vrouwenrechten. Op basis van de uitkomsten van deze analyse zal het kabinet besluiten hoe SDG5 mee te nemen in de herziening van het NAP.

De leden zijn positief over de hard nodige intensieve stimuleringscampagne over de IMVO-richtlijnen. Kan de Minister al aangeven hoe deze campagne er uit gaat zien en hoe de verschillende IMVO-thema’s onder de aandacht worden gebracht?

22. Antwoord van het kabinet:

De campagne gaat bedrijven informeren en activeren om met de OESO-richtlijnen aan de slag te gaan. Dit zal via meerdere kanalen gebeuren, onder andere via een telefonisch benadering en een campagnewebsite. De campagne maakt bedrijven duidelijk dat elke sector en elke keten andere risico’s kent. Het is gericht op het bevorderen van de naleving van de OESO-richtlijnen, dit is inclusief de thema’s die onderdeel zijn van deze richtlijnen, zoals mensenrechten en arbeidsrechten. Bedrijven wordt uitgelegd hoe ze met de OESO-richtlijnen en het proces van gepaste zorgvuldigheid risico’s in hun keten kunnen identificeren, en vervolgens kunnen voorkomen en/of beperken.

Deze leden hebben de resultaten gezien van de tussentijdse meting naar de bekendheid met en het onderschrijven van de OESO-richtlijnen. In 2023 zou 90% van de Nederlandse bedrijven deze richtlijnen onderschreven moeten hebben. Nu is voor het eerst bekend geworden dat nog maar 35 procent van de bedrijven de OESO-richtlijnen onderschrijft. Vindt de Minister dit, net als de leden van de fractie van de ChristenUnie, ook teleurstellend?

23. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet had graag gezien dat dit percentage al hoger lag. Het resultaat van deze tussenmeting biedt echter ook inzichten die helpen bij het bepalen van de vervolgstappen, onder meer in een gerichte stimuleringscampagne die dit jaar van start gaat.

Bovendien blijkt dat slechts 20 procent van de grote bedrijven in Nederland weet welke mensenrechtenrisico’s er in hun ketens spelen. Hoe beoordeelt de Minister dit, zo vragen deze leden zich af, en hoe denkt zij de 90%-doelstelling alsnog te gaan behalen.

24. Antwoord van het kabinet:

Ook met betrekking tot de mensenrechten in de keten had het kabinet graag gezien dat een hoger percentage bedrijven in Nederland weet welke risico’s er in hun keten spelen. Het laat zien dat het toepassen van de vervolgstappen van gepaste zorgvuldigheid door grote bedrijven nog moet verbeteren.

In 2020 wordt een campagne ter stimulering gestart. Met verschillende stimuleringsactiviteiten werken we naar de streefwaarde van 90 procent. Naast de nieuwe campagne stimuleert het kabinet bedrijven al op verschillende manieren, bijvoorbeeld door voorwaarden te verbinden aan het bedrijfsleveninstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij RVO en via de IMVO-convenanten. In 2021 zal een nieuwe tussenmeting worden uitgevoerd om de voortgang op de doelstelling inzichtelijk te maken en te identificeren waar een verdere intensivering van de stimuleringsactiviteiten noodzakelijk is.

In het laatste algemeen overleg over IMVO is door het lid Voordewind al een initiatiefnota aangekondigd waarin een voorstel gedaan wordt voor brede wetgeving die het principe van gepaste zorgvuldigheid verplicht gaat stellen voor bedrijven. Op basis van de terugkoppeling die enkele fracties al gegeven hebben op een concept versie is de nota verder bijgewerkt en deze zal nu zeer binnenkort worden ingediend. De eerste onderzoeksresultaten zoals de Minister die nu met de Kamer heeft gedeeld, sterken deze leden in de gedachte dat brede wetgeving voor gepaste zorgvuldigheid een belangrijk instrument kan zijn in een geheel van beleidsmaatregelen ter bevordering van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Is de Minister dat met deze leden eens?

25. Antwoord van het kabinet:

De beleidsopties voor doordachte mixen op basis van de genoemde maatregelen (zie vraag 14) worden in de zomer voor advies voorgelegd aan de SER en ter toetsing eveneens aan de ATR. Daarnaast zijn de bevindingen van de evaluatie van de IMVO-convenanten van belang. Deze resultaten zijn nodig om antwoord te kunnen geven op de vraag over het belang van brede gepaste zorgvuldigheid als instrument.

Deelt de Minister de conclusie dat veel bedrijven, ook in hoog-risicosectoren, achterblijven in de naleving van IMVO-standaarden, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

26. Antwoord van het kabinet:

Van de grote bedrijven is gemeten dat 35 procent de OESO-richtlijnen onderschrijft. De IMVO-convenantenaanpak bereikt eveneens een deel van de bedrijven in hoog-risicosectoren. Er resteert een flink aantal bedrijven dat nog niet het gewenste niveau heeft bereikt met betrekking tot de gevraagde toepassing van IMVO-standaarden.

De leden van de SGP-fractie vinden dit zorgelijk: van ondernemingen mag «gepaste zorgvuldigheid» verwacht worden, waarbij wel voorkomen moet worden deze bedrijven te overvragen en overbelasten met overbodige, onduidelijke of onhaalbare wetten en regels. Dit alles vereist een duidelijke overheidsregie en betrouwbaar langetermijnbeleid. Wat is volgens de Minister de optimale «beleidsmix» om de naleving substantieel te verbeteren, ook in het licht van de 90-procentdoelstelling?

27. Antwoord van het kabinet:

Het is prematuur om hier nu antwoord op te geven. Het kabinet wacht op het advies van de SER-commissie «internationaal» en de appreciatie van de ATR. Vóór de begrotingbehandeling van dit najaar worden de hoofdlijnen van een mogelijk nieuw IMVO beleid gepresenteerd.

Kan zij gedetailleerd ingaan op haar inzet in de komende jaren op voorlichten, vergemakkelijken, verleiden, voorwaarden en verplichten?

28. Antwoord van het kabinet:

Het is nog niet mogelijk om hier op in te gaan, voor toelichting hierbij zie antwoord op vraag 27.

Hoe ziet zij zelf de optimale houding tussen dwingende en vrijwillige IMVO-maatregelen, ook in het licht van de conclusie dat convenanten beperkt effectief zijn zonder verplichtende instrumenten?

29. Antwoord van het kabinet:

Een van de uitgangspunten is dat de opties voor nieuw IMVO-beleid de vijf V’s bevatten (Voorlichten, Vergemakkelijken, Verleiden, Voorwaarden stellen en Verplichten). Door maatregelen te combineren kunnen deze worden gericht op bedrijven die zich op verschillende niveaus van IMVO-volwassenheid bevinden (zowel voor het peloton, achterblijvers als de koplopers). Omdat de komende jaren de Wet Zorgplicht Kinderarbeid ingevoerd dient te worden, zal in alle opties sowieso een verplichtende maatregel opgenomen worden.

Kan de Minister tevens ingaan op de bewering dat een algemene wettelijke regeling in beginsel meer voordelen heeft dan een wettelijke regeling per sector (kleding, banken) of per thema (kinderarbeid, moderne slavernij)?

30. Antwoord van het kabinet:

Het naleven van de OESO-richtlijnen betekent dat bedrijven hun gepaste zorgvuldigheid moeten richten op alle thema’s genoemd in de richtlijnen. De OESO-richtlijnen maken evenmin onderscheid in sectoren, ze zijn van toepassing voor alle bedrijven die onderdeel zijn van een internationale keten. Hoewel een regeling per sector of thema dus niet goed past bij wat wordt verstaan onder naleving van de OESO richtlijnen kan het wel dienen als opstap naar een bredere aanpak.

Tot slot: op welke manier gaat de Minister ook kleine bedrijven helpen bekend te worden met, en invulling te geven aan, de OESO-richtlijnen en de UNGP’s?

31. Antwoord van het kabinet:

In de resultaten van het project «IMVO-maatregelen in perspectief» worden mogelijke maatregelen geïdentificeerd die rekening houden met verschillende doelgroepen, kleine bedrijven horen daar ook bij.

Tijdpad vervolg project «IMVO-maatregelen in perspectief»

De Minister schrijft de komende maanden «bijeenkomsten met het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld» te houden. Kan de Minister een overzicht geven van de gesprekspartners bij deze bijeenkomsten, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Met welke organisaties binnen het maatschappelijk middenveld is gesproken in het kader van deze bijeenkomsten of staan gesprekken gepland?

32. Antwoord van het kabinet:

In het project «IMVO-maatregelen in perspectief» zijn verschillende stakeholderbijeenkomsten georganiseerd om de inbreng van belanghebbenden – bedrijfsleven, maatschappelijke middenveld maar ook andere departementen- mee te nemen in het traject naar opties voor vernieuwd IMVO-beleid. De uitnodiging en deelname van Ngo’s en vakbonden is gecoördineerd door MVO Platform. Het bedrijfsleven is uitgenodigd via VNO-NCW, met deelnemers uit onder andere de textielsector, financiële sector, voedingsmiddelensector en olie- en gassector.

Kan de Minister aangeven of hierbij eveneens gesprekken gevoerd worden met organisaties die voor de uitoefening van hun activiteiten subsidie ontvangen vanuit het ministerie?

33. Antwoord van het kabinet:

Ja, een aantal van de maatschappelijke organisaties betrokken bij het project «IMVO-maatregelen in perspectief» ontvangt een subsidie voor bepaalde activiteiten, waaronder voor hun rol binnen de IMVO-convenanten, maar ook voor activiteiten op andere beleidsterreinen. Op de website van OpenAidNL staat een overzicht van de projecten/activiteiten van maatschappelijke organisaties die worden gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.11

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de innige samenwerking van de Minister met VNO-NCW, waarbij zij zelf optreed in een filmpje ter promotie van het door de werkgeversorganisatie gepubliceerde advies voor een «internationale actieagenda covid-19».12 De leden vinden het op z’n zachts gezegd vreemd dat de Minister zich hiervoor leent, aangezien de actieagenda oproept tot het pauzeren van haar eigen «IMVO in perspectief» project.13 De leden gaan ervan uit dat een dergelijk pauze niet aan de orde is?

34. Antwoord van het kabinet:

Verschillende partijen en met name bedrijven verkeren in een ingewikkelde tijd met verschillende uitdagingen, niet alleen op het vlak van IMVO. Het kabinet heeft begrip voor de situatie en luistert naar hoe stakeholders momenteel om gaan met IMVO en wat zij nodig hebben om de bedrijfsprocessen op gang te houden, maar we kijken ook naar de toekomst. Het project «IMVO-Maatregelen in perspectief» gaat, ook in deze tijden van crisis, gestaag door. De complexiteit als gevolg van de crisis is nadrukkelijk besproken met de betrokken partijen, en de actieagenda van VNO-NCW vraagt hiervoor ook aandacht, desalniettemin onderschrijven betrokken partijen het belang van solide IMVO-beleid. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 april 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 326), is het van groot belang dat bedrijven en maatschappelijke organisaties actief betrokken worden bij de ontwikkeling van dit beleid. Om te zorgen dat stakeholders ook in deze uitdagende tijden goed betrokken kunnen blijven, krijgen zij daarom meer ruimte en flexibiliteit om hun inbreng te leveren. In de afgelopen maanden werd duidelijk dat, ook ten tijde van de COVID-19 crisis, bedrijven actief deelnamen aan (digitale) ronde tafels, werkgroepen en interviews. Tot op heden zijn de gestelde tijdpaden aangehouden, mede dankzij de – ook in deze crisissituatie – niet aflatende inzet van alle betrokken stakeholders.

Kan de Minister toelichten wat haar rol is geweest in het opstellen van deze actieagenda?

35. Antwoord van het kabinet:

De «Internationale Actieagenda COVID-19» is op 23 april jl. door VNO-NCW en MKB Nederland virtueel aan mij aangeboden. De actieagenda is een privaat overzicht van knelpunten waarmee het internationaal opererend Nederlands bedrijfsleven wordt geconfronteerd als gevolg van de COVID-19 crisis. De actieagenda is opgesteld mede naar aanleiding van een door de ondernemersorganisaties opgezette conference call op 26 maart jl. met internationaal opererende Nederlandse bedrijven over de COVID-19 crisis, waaraan Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën en ikzelf deelnamen. Verschillende knelpunten die aan orde kwamen in deze conference call zijn opgenomen in de actieagenda. Waar mogelijk worden knelpunten uit de actieagenda gezamenlijk door het bedrijfsleven en de overheid opgepakt. De actieagenda is daarmee een waardevolle aanvulling op het kabinetsbeleid om in samenwerking met het bedrijfsleven duurzaam uit de crisis te herstellen.

Heeft de Minister net zulke warme banden met de andere betrokken partijen, zoals de vakbonden en maatschappelijke organisaties, die zich met IMVO bezig houden? Zo ja, hoe uit zich die dan?

36. Antwoord van het kabinet:

Te allen tijden zet het kabinet zich in voor een goede verstandhouding en constructieve dialoog met de verschillende belanghebbenden, ook met betrekking tot IMVO. In het kader van IMVO ten tijde van COVID-19 hebben bijvoorbeeld onlangs verschillende gesprekken plaatsgevonden met bedrijven in de textielsector, maar is daarover ook gesproken met maatschappelijke organisaties, zoals de Fair Wear Foundation. Daarnaast worden in het project «IMVO-maatregelen in perspectief» verschillende stakeholderbijeenkomsten georganiseerd om de inbreng van verschillende belanghebbenden, zowel vanuit het bedrijfsleven, als het maatschappelijke middenveld mee te nemen in het traject naar vernieuwd IMVO-beleid. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 april 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 326), is het van groot belang dat bedrijven en maatschappelijke organisaties actief betrokken worden bij de ontwikkeling van dit beleid, hier zet het kabinet zich dan ook consequent voor in.

De leden van de PvdA-fractie hechten er daarnaast aan dat het gehele proces om tot «IMVO-maatregelen in perspectief» te komen niet wordt vertraagd als gevolg van de coronacrisis. In tegendeel, de coronacrisis maakt het juist urgenter. Is de Minister dit met de leden van de PvdA-fractie eens?

37. Antwoord van het kabinet:

Het project «IMVO-maatregelen in perspectief» is beleidsvoorbereidend voor toekomstig IMVO-beleid en gericht op de langere termijn. Het project is in lijn met de afspraken hierover in het Regeerakkoord en het is belangrijk dat het project ook in deze turbulente tijden door gaat. Hoewel het door COVID-19 voor veel stakeholders een grote uitdaging is om de zo noodzakelijke input te blijven leveren, wordt hier volop aan gewerkt en heeft het project geen vertraging opgelopen. Het is, zeker in deze tijden, van belang om de transitie naar eerlijke handelsketens en het behalen van de SDG’s niet uit het oog te verliezen.

En is zij daarbij bereid stelling te nemen tegenover werkgeversorganisatie VNO-NCW die onlangs pleitte voor een pas op de plaats en het «on hold» zetten van het convenantenproces omdat bedrijven daar nu onvoldoende capaciteit voor zouden hebben?

38. Antwoord van het kabinet:

Het project «IMVO-maatregelen in perspectief» gaat gestaag door. Zie tevens de antwoorden op vraag 34 en 35.

Appreciatie van het onderzoek naar gepaste zorgvuldigheid in de EU

In het onderzoek naar de gepaste zorgvuldigheid in de EU merken de leden van de VVD-fractie een aantal observaties op. Ten eerste komt ook in dit onderzoek de duidelijke voorkeur van de betrokken partijen naar voren voor het eventueel nemen van IMVO-maatregelen in Europees verband, in plaats van nationale maatregelen. De Minister schrijft in reactie op deze observatie dat zij dit deelt, maar plaatst vraagtekens bij de haalbaarheid. In dit verband vernemen voorgenoemde leden graag welke stappen de Minister tot dusver heeft ondernomen om deze haalbaarheid te verkennen. Is er contact geweest met vertegenwoordigers van andere lidstaten of met de Commissie over dit onderwerp? Zo ja, wat zijn de resultaten van deze contacten?

39. Antwoord van het kabinet:

Een Europees IMVO-beleid heeft de voorkeur, bijvoorbeeld in de vorm van een EU IMVO-actieplan. Het kabinet zet zich hiervoor consequent in. Dit blijkt onder meer uit gesprekken met andere EU-lidstaten, zoals Duitsland en Frankrijk, gesprekken met Eurocommissarissen en inbreng in de Raden Buitenlandse Zaken Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 21 en 25 november 2019 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2099 en Kamerstuk 21 501-04, nr. 227) Gecoördineerde actie op Europees niveau werd in de Raden door verschillende lidstaten gesteund. De Europese Commissie heeft recent aangegeven in 2021 te komen met een initiatief op het gebied van IMVO, mogelijk in de vorm van een wetsvoorstel. Nederland volgt de ontwikkelingen hierop nauwgezet en levert actief inbreng.

En kan de Minister aangeven of zij, met inachtneming van de veronderstellingen over de haalbaarheid van mogelijke Europese regels, niet eerst alsnog de voorkeur zou willen geven aan het doen van een dergelijk Europees voorstel, alvorens de nationale route te proberen?

40. Antwoord van het kabinet:

Mogelijke Europese wetgeving op IMVO – zoals recentelijk aangekondigd door de Europese Commissie – is onderdeel van de discussie over hoe dergelijk Europees IMVO-beleid vormgegeven zou moeten worden. Het kabinet verwelkomt Europese actie en kijkt uit naar dit aangekondigde initiatief. Momenteel wordt bezien of, en zo ja welke, (dwingende) IMVO-maatregelen in Nederland genomen kunnen worden. Ontwikkelingen en kansen op het gebied van Europese IMVO-maatregelen worden hierin meegenomen en hierover wordt gerapporteerd aan uw Kamer in het najaar.

Uit het onderzoek van The Terrace blijkt dat wetgeving vooral internationaal moet zijn om effect te hebben, hetgeen ook blijkt uit de rondvraag van de Europese Commissie. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of ze deze conclusie deelt en bij welke internationale en multilaterale organisaties dergelijke IMVO-wetgeving dan vooral moet worden opgesteld.

41. Antwoord van het kabinet:

Verschillende onderzoeken – zoals het onderzoek van de Europese Commissie naar gepaste zorgvuldigheid maatregelen en het genoemde onderzoek van The Terrace – laten zien dat Europees beleid de voorkeur heeft boven nationaal beleid, mede omdat daarmee het speelveld binnen Europa gelijk wordt getrokken en omdat maatregelen op Europees niveau uiteindelijk meer impact gaan hebben. Deze conclusies worden gedeeld.

Zo heeft Eurocommissaris Reynders aangekondigd dat er Europese IMVO-maatregelen komen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de stand van zaken hiervan.

42. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie heeft onlangs aangekondigd in 2021 met een initiatief te zullen komen, mogelijk wetgevend, waarvan gepaste zorgvuldigheid onderdeel is. Nederland volgt de ontwikkelingen vanuit de Europese Commissie hierop nauwgezet; het kabinet neemt de kansen hierop mee in de overwegingen voor opties voor mogelijk nieuw IMVO-beleid.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de aankondiging van een Europees plan voor gepaste zorgvuldigheid (due dilligence) door Eurocommissaris Reynders. Kan de Minister toelichten wanneer er een uitgewerkt voorstel op het gebied van IMVO kan worden verwacht vanuit de EU en wat de Nederlandse inzet zal zijn?

43. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie heeft onlangs aangekondigd in 2021 met een initiatief te komen, waarvan gepaste zorgvuldigheid onderdeel is. Zie aanvullend het antwoord op vraag 42.

De Minister schrijft in haar brief dat het onderzoek naar Europese gepaste zorgvuldigheid wetgeving uit zou wijzen dat de kosten voor het bedrijfsleven hiervan substantieel zouden zijn. Tegelijkertijd schrijft de Minister dat dit voor het MKB 0,14% van de inkomsten zou kosten en voor grotere bedrijven 0,009%. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of deze percentages niet verwaarloosbaar zijn ten opzichte van de meerwaarde van brede toepassing van gepaste zorgvuldigheid in de EU. Deze leden vragen of de genoemde baten voor het bedrijfsleven ook gekwantificeerd zijn in dergelijke percentages, en zo ja, wat deze percentages zijn.

44. Antwoord van het kabinet:

Waar het gaat om mogelijke bindende maatregelen heeft Europees beleid de voorkeur. Het kabinet onderzoekt op dit moment de verschillende opties voor IMVO-beleid en presenteert de resultaten hiervan in het najaar van 2020. De meerwaarde van EU-wetgeving op gepaste zorgvuldigheid zal in dit licht worden bezien.

In de studie14 «Due diligence requirements through the supply chain» die in opdracht van de Europese Commissie is uitgevoerd, wordt gesteld dat brede toepassing van gepaste zorgvuldigheid in de EU tot verschillende baten op het gebied van reputatie, personeel, risicomanagement en financiële resultaten kan leiden. Deze baten zijn niet gekwantificeerd in de studie.

De Minister schrijft dat zij de ontwikkelingen bij de Europese Commissie met betrekking tot mogelijke wetgeving voor gepaste zorgvuldigheid nauwlettend volgt en waar mogelijk zal beïnvloeden. De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke ontwikkelingen het afgelopen jaar op dit punt hebben plaatsgevonden. Deze leden vragen of de Minister signalen heeft dat de huidige commissie plannen heeft voor dergelijke wetgeving, en zo ja, hoe concreet deze plannen zijn.

45. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie zet stappen op gepaste zorgvuldigheid. Zo publiceerde de Commissie in februari 2020 een studie15 naar opties voor Europese gepaste zorgvuldigheid maatregelen. Onlangs aan kondigde de Commissie aan in 2021 een initiatief te zullen voorstellen, mogelijk wetgevend, waarvan gepaste zorgvuldigheid onderdeel is. Nederland volgt de ontwikkelingen vanuit de Europese Commissie hierop nauwgezet, onder andere door het bijwonen van relevante bijeenkomsten en door gesprekken met de Commissie, en neemt de kansen die dit biedt mee in de overwegingen voor opties voor mogelijk nieuw IMVO-beleid.

Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie de Minister om te concretiseren welke stappen van beïnvloeding zij reeds heeft gezet om Europese wetgeving voor gepaste zorgvuldigheid dichterbij te brengen.

46. Antwoord van het kabinet:

Het afgelopen jaar heeft het kabinet zich hiervoor ingezet in onder andere gesprekken met andere EU-lidstaten, zoals Duitsland en Frankrijk, in gesprekken met Eurocommissarissen en in de Raden Buitenlandse Zaken Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 21 en 25 november 2019.

De leden zijn positief over de relatieve voortvarendheid waarmee de Europese Commissie aangeeft toe te willen werken naar wetgeving ten aanzien van gepaste zorgvuldigheid. Zij erkennen dat dergelijke regelgeving idealiter op Europees niveau wordt bestendigd, maar vinden dit geenszins een excuus om tot die tijd af te wachten. Is de Minister dit met hen eens?

47. Antwoord van het kabinet:

Mogelijke Europese wetgeving op IMVO – zoals recentelijk aangekondigd door de Europese Commissie – is onderdeel van de discussie over hoe dergelijk Europees IMVO-beleid vormgegeven zou moeten worden. Het kabinet verwelkomt Europese actie en kijkt uit naar dit aangekondigde initiatief. Momenteel wordt bezien of, en zo ja welke, (dwingende) IMVO-maatregelen in Nederland genomen kunnen worden. Ontwikkelingen en kansen op het gebied van Europese IMVO-maatregelen worden hierin meegenomen en hierover wordt gerapporteerd aan uw Kamer in het najaar.

Hoe ziet de Minister de huidige positie van Nederland ten aanzien van IMVO (zowel ten aanzien van daadwerkelijke naleving door bedrijven als wel lopende stimuleringsmaatregelen), en welke positie hoopt zij dat Nederland binnen nu en een jaar heeft binnen de EU? De leden zouden graag een meer proactieve houding zien van de Minister, en Nederland zodoende terugbrengen in de kopgroep waar het gaat om verantwoord ondernemen en uiteindelijk eerlijke handel.

48. Antwoord van het kabinet.

Andere landen kijken met belangstelling naar het Nederlandse beleid en vragen ook om kennis en geleerde lessen met hen te delen. Met de evaluatie van het huidige beleid, de onderzoeken naar mogelijk aanvullend beleid en het blijvend adresseren van het belang van Europees IMVO-beleid, blijft Nederland het voortouw nemen. Ook het komend jaar wordt hierop ingezet.

Controle op naleving EU conflictmineralenverordening

De Minister heeft eerder al aangegeven te onderzoeken of de namen van de importeurs die onder de Wet Uitvoering Verordening 2017/821 (de Conflictmineralenverordening) openbaar gemaakt kunnen worden. Kan de Minister al aangeven of de namen van bedrijven openbaar kunnen worden gemaakt, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?

49. Antwoord van het kabinet:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in gesprek met de Inspectie Leefomgeving en Transport en de douane om te kijken of de namen van de bedrijven openbaar kunnen worden gemaakt en zo ja, hoe.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af wat de opties van de Minister zijn als dit niet zou kunnen op grond van de vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige informatie. Kunnen de jaarlijkse rapportages inzake gepaste zorgvuldigheid van de betreffende bedrijven dienen ter informatie aan derden? In hoeverre zouden bedrijven die onder de conflictmineralenverordening zullen vallen verplicht zijn in hun jaarverslagen bekend te maken hoe zij zich aan deze verordening houden?

50. Antwoord van het kabinet:

Het klopt dat de jaarlijkse rapportages inzake gepaste zorgvuldigheid van de betreffende bedrijven ter informatie dienen aan derden. De verplichtingen voor de betreffende bedrijven zijn vastgelegd in art. 3, 4, 5, 6, en 7 van de verordening. Artikel 7 bevat de openbaarmakingsplicht: «importeurs brengen jaarlijks zo breed mogelijk, onder meer via internet, openbaar verslag uit over hun beleid van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen en hun praktijk inzake het verantwoord betrekken van mineralen of metalen». Het is niet verplicht deze informatie in jaarverslagen op te nemen.

Wanneer wordt de uitvoeringswet naar de Kamer gestuurd?

51. Antwoord van het kabinet:

Op 20 mei jl. heeft de Afdeling advisering van de Raad van State haar blanco advies uitgebracht over de Uitvoeringswet Verordening conflictmineralen. De regering zal het wetsvoorstel in juni naar uw Kamer sturen.

COVID-19

De Minister stelt terecht dat het Nederlandse bedrijfsleven hun maatschappelijke verantwoordelijkheid pakt, ook ten tijde van de coronacrisis. Verder stelt zij terecht dat het Nederlandse bedrijfsleven deze coronacrisis en de daarmee samenhangende herschikking van de handelsketens gebruikt om de «maatschappelijke aspecten beter in te bedden in de bedrijfsvoering». Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de coronacrisis een verregaande impact heeft op de maatschappelijke aspecten van deze handelsketens?

52. Antwoord van het kabinet:

Ja. Het staat vast dat de COVID-19 crisis een enorme maatschappelijke impact heeft in talrijke handelsketens. In productielanden zien we dat de sluitingen van fabrieken door terugval in de vraag leidt tot enorme gevolgen voor arbeiders, zonder effectief sociaal vangnet.16 Diverse organisaties die ook door de Nederlandse overheid gesteund worden, hebben uitgebreide analyses van dit probleem gemaakt. Voorbeelden hiervan zijn de analyse van de Fair Wear Foundation van de consequenties van COVID-19 in de textielsector17, de bevindingen van Hivos als het gaat om de consequenties voor vrouwelijke werknemers in de sierteeltsector18 en een brede analyse van de ILO van de sociaaleconomische gevolgen van de COVID-19 crisis voor allerlei sectoren19.

Is zij het eveneens met de voorgenoemde leden eens dat een voorstel voor IMVO-regels, terwijl deze handelsketens als gevolg van de coronacrisis aan snelle verandering onderhevig zijn, in potentie al achterhaald is op het moment dat het voorgesteld zou worden? Zo ja, is de Minister bereid om met het doen van voorstellen voor IMVO-regels af te wachten totdat meer duidelijk is over de internationale economie en wereldwijde handelsketens post-corona?

53. Antwoord van het kabinet:

Het project «IMVO-Maatregelen in perspectief» gaat, ook in deze tijden van crisis, gestaag door. Het is, zeker in deze tijden, van belang om in te zetten op lange termijn beleidsontwikkeling en de transitie naar eerlijke handelsketens en het behalen van de SDG’s niet uit het oog te verliezen. Ontwikkelingen als gevolg van het COVID-19 virus houdt het kabinet nauwlettend in de gaten. Tevens hebben stakeholders meer ruimte en flexibiliteit gekregen hun inbreng te leveren. In de afgelopen maanden is ondanks de grote uitdagingen waar iedereen mee kampt gebleken dat, ook ten tijde van de COVID-19 crisis, bedrijven actief deelnamen aan (digitale) ronde tafels, werkgroepen en interviews.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke gevolgen de COVID-19 crisis heeft voor het Nederlandse IMVO beleid in het algemeen en welke gevolgen de Minister signaleert bij bedrijven. Deze leden vragen de Minister of er bijvoorbeeld signalen zijn dat bedrijven die in financiële nood komen daardoor IMVO-ambities op een lager pitje zetten. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister daarom de uitdagingen die de huidige crisis brengt, maar zeker ook welke kansen het biedt in kaart te brengen.

54. Antwoord van het kabinet:

Het behoud van focus op ketenverduurzaming en IMVO is belangrijk, juist nu. De crisis vergroot risico’s voor mens en milieu in de waardeketen van bedrijven, bijvoorbeeld waar het gaat om veilige en gezonde werkomstandigheden en waar het gaat om het mitigeren van de negatieve gevolgen voor arbeiders in productielanden door de terugloop in de vraag naar deze producten. Conform de verantwoordelijkheid van bedrijven onder de OESO-richtlijnen en UNGP’s verwacht het kabinet dat bedrijven de risico’s aanpakken. Bedrijven kunnen bijdragen aan het mitigeren van de negatieve gevolgen van de crisis voor werknemers in de productielanden.

In de brief valt te lezen dat de herschikking van de handelsketens als gevolg van de coronacrisis kans biedt om de maatschappelijke aspecten beter in te bedden in de bedrijfsvoering. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven hoe die herschikking van handelsketens er uitziet. Deze leden verzoeken de Minister om aan te geven of er handelsketens verloren dreigen te gaan door de crisis.

55. Antwoord van het kabinet:

Uit de stakeholderconsultaties met het bedrijfsleven is duidelijk geworden dat veel bedrijven nu nog eens kritisch hun toeleveringsketens tegen het licht houden. Ze letten daarbij extra goed op toeleveringsrisico’s. Deze hernieuwde risicoanalyse biedt tevens mogelijkheden voor bedrijven om risico´s voor mens en milieu in hun keten beter in het vizier te krijgen en daar waar nodig maatregelen te treffen.

Voor het risico dat handelsketens verloren dreigen te gaan verwijst het kabinet naar de rapporten die hierover zijn opgesteld door onder meer de WTO en het World Economic Forum20. Het WTO rapport over de impact van COVID-19 op de handel in diensten laat de impact op toerisme, telecommunicatie en distributie zien21.

In het AIV-advies over de gevolgen van de coronacrisis voor ontwikkelingssamenwerking wordt aangegeven dat het in stand houden van handelsketens van groot belang is voor het economisch herstel van lage inkomenslanden na de crisis. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om in te zetten op het behoud van essentiële handelsketens en vragen de Minister als zodanig essentiële handelsketens te benoemen. Deze leden vragen tevens welke instrumenten de Minister daarvoor kan en zal gebruiken.

56. Antwoord van het kabinet:

Het in stand houden van handelsstromen tijdens de COVID-19 crisis is cruciaal om toegang te bieden tot essentiële voedingsmiddelen en medische goederen en om de negatieve effecten op banen en inkomen te beperken, met name ook voor lage inkomenslanden. Zoals het World Development Report 2020 aangeeft, blijven internationale waardeketens een belangrijke motor voor economische groei, betere banen en armoedevermindering in ontwikkelingslanden, mits duurzaam en inclusief. Bedrijven wereldwijd zijn zwaar geraakt door de crisis en spelen tegelijkertijd een cruciale rol in het zoveel mogelijk beperken van de negatieve gevolgen op de meest kwetsbare mensen in productieketens. Via verschillende kanalen, multilateraal, regionaal en in ketens, faciliteert Nederland het openhouden van grenzen en het herstellen van handelsketens. Ook voor de herstelfase na de pandemie is Nederland gecommitteerd aan het instandhouden van het wereldwijde multilaterale handelssysteem, dit is ook in het belang van ontwikkelingslanden. De AIV signaleert een vanwege corona ingezette beweging naar meer productie in de eigen regio, maar stelt daarbij dat het belangrijk is dat deze beweging proportioneel is en gericht op strategische maatschappelijke doelen, zoals volksgezondheid.22 Nederland zal hiervoor aandacht vragen in de relevante fora, waaronder in EU verband.

Bedrijven wereldwijd zijn zwaar geraakt door de crisis en spelen tegelijkertijd een cruciale rol in het zoveel mogelijk beperken van de negatieve gevolgen op de meest kwetsbare mensen in productieketens. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat ze verwacht van met name grote bedrijven tijdens en na de crisis met betrekking tot IMVO.

57. Antwoord van het kabinet:

De crisis kan risico’s voor mens en milieu in de waardeketen van Nederlandse bedrijven vergroten. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij conform hun verantwoordelijkheid onder de OESO-richtlijnen en de UNGP’s bestaande en nieuwe risico’s identificeren en aanpakken.

De leden van de D66-fractie zien de waarschuwing van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) voor een mogelijke toename van kinderarbeid door de COVID-19 crisis. Kan de Minister toelichten wat de huidige stand van zaken is van de algemene maatregel van bestuur ter implementatie van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid?

58. Antwoord van het kabinet:

Op 21 februari jl. is uw Kamer geïnformeerd over het tijdpad met betrekking tot de implementatie van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK) (Kamerstuk 26 485, nr. 323). Zoals met de Eerste Kamer is afgesproken, wordt de uitwerking van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) dit najaar ter hand genomen, op basis van de evaluatie van de IMVO-convenanten. In de tussentijd wordt, zoals op 21 februari jl. is aangegeven, wel met stakeholders van gedachten gewisseld over de invulling van elementen van de WZK. Deze inbreng en de uitkomsten en adviezen van de onderzoeken in het kader van het project «IMVO-maatregelen in perspectief» kunnen als input dienen voor de uitwerking van de WZK. Zodra de AMvB is uitgewerkt en is voorgelegd aan de Raad van State en het Adviescollege Toetsing en Regeldruk, wordt deze aangeboden aan het parlement.

De aan het woord zijnde leden zien dat de COVID-19 crisis de gehele waardeketen van Nederlandse bedrijven, van kledingwinkel hier tot productiehal in Bangladesh, raakt. Hoe draagt de Minister zorg dat bedrijven ook juist tijdens deze lastige periode conform de IMVO-convenanten handelen? In de kledingindustrie worden momenteel veel orders niet betaald of zomaar geannuleerd. Heeft de Minister middelen om de sector daar op aan te spreken zodat we de kosten van deze crisis niet op de allerarmste afwentelen?

59. Antwoord van het kabinet:

Het intrekken of niet betalen van reeds geplaatste orders is onwenselijk. Verantwoord ondernemen is belangrijk, juist nu. Het kabinet heeft bedrijven in de textielsector dan ook opgeroepen om de impact van de COVID-19 crisis in hun ketens te beperken door zich verantwoordelijk op te stellen. Dit is aan de orde gesteld in gesprek met de brancheorganisaties op 11 mei jl. en tijdens een bijeenkomst van deze brancheorganisaties over verantwoord inkopen op 14 mei jl. Met waardering is kennis genomen van de Gezamenlijke Verklaring van multistakeholder-initiatieven, waaronder Fair Wear Foundation en het Nederlandse convenant Duurzame kleding en textiel, en de Global Call for Action van de ILO over een verantwoorde aanpak van de COVID-19 crisis in de gehele productieketen van de textielsector. Goede inkooppraktijken zijn een cruciaal onderdeel van beide verklaringen, die zodoende invulling geven aan de OESO-richtlijnen ten tijde van COVID-19. Het SER-secretariaat voor het textielconvenant zal toezien op een goede uitvoering van gepaste zorgvuldigheid ten tijde van COVID-19. Zie ook de beantwoording op 26 mei jl. van Kamervragen van GroenLinks (Aanhangsel Handelingen 2019/20, nr. 2907).

De leden van de D66-fractie horen graag hoe de Minister staat tegenover het integreren van de OESO-richtlijnen bij het verlenen van toekomstige steunpakketten aan bedrijven, zoals ook in Denemarken gebeurt?

60. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij conform hun verantwoordelijkheid onder de OESO-richtlijnen en de UNGP’s bestaande en nieuwe risico’s identificeren en aanpakken. Ook nu blijft deze verwachting onverminderd gelden. Voor de steunmaatregelen aan bedrijven geldt dat ook in deze fase van de crisis het belang van duurzaamheid en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO), ook voor arbeiders in productielanden, niet uit het oog mag worden verloren. Dit geldt voor alle bedrijven met internationale waardeketens. Waar het gaat om steunpakketten voor bedrijven en steun voor individuele bedrijven is ook IMVO (OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles) relevant.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd over de mogelijke negatieve effecten van de coronacrisis op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Deze leden hebben de ervaring dat bij economische teruggang de naleving van regels rond IMVO en het toezicht hierop als eerste worden geofferd op het altaar van het economisch herstel. Deze leden vragen de Minister hoe zij dit risico beziet, en of zij het acceptabel acht dat standaarden en ambities rond IMVO worden verlaagd ten gunste van economisch herstel na Corona.

61. Antwoord van het kabinet:

Het verlagen van standaarden en ambities rond IMVO is uiteraard onwenselijk. De crisis stelt bedrijven voor mogelijke nieuwe risico’s in hun waardeketen. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij conform OESO-richtlijnen en UNGP’s bestaande en nieuwe risico’s identificeren en aanpakken.

Deze leden vragen in het bijzonder of de Minister ook het risico erkent dat het herstel van rijke westerse landen ten koste gaat van de economisch minst krachtige delen van de wereldbevolking, die breed genomen voor een onevenredig groot deel van de mondiale productie van goederen verantwoordelijk zijn.

62. Antwoord van het kabinet:

Het herstel van de marktvraag in Westerse landen zal ook de vraag naar grondstoffen en goederen in ontwikkelingslanden weer op gang brengen, en kan daarmee bijdragen aan het economisch herstel van deze landen. We moeten ons er echter wel rekenschap van geven dat eerdere crises hebben geleerd dat herstel vaak start in de meest koopkrachtige markten. Indien bedrijven hun inkooppraktijken gaan aanpassen of hun productie anders gaan organiseren, kan dit eveneens van invloed zijn.

In het licht van het voorgaande vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister kan toezeggen dat de geplande IMVO-evaluatie en het tot stand komen van de mix van vrijwillige en dwingende maatregelen niet «on hold» zal worden gezet, zoals VNO-NCW verzoekt.

63. Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 34, 37 en 38 gaat het project «IMVO-maatregelen in perspectief» gestaag door en is het tot op heden de gestelde tijdpad aangehouden.

Door de coronacrisis hebben veel bedrijven te maken met een sterk teruglopende vraag. Bedrijven met een internationale productieketen wikkelen de verliezen al (gedeeltelijk) af op het begin van de productieketen. Vaak betreft het fabrieken in lage-lonen landen. Zo bleek vorige maand dat diverse modeketens contracten hebben geannuleerd en rekeningen niet betalen. Dat internationale modeketens hun bestellingen terugtrekken heeft er al toe geleid dat in Bangladesh meer dan een miljoen fabrieksarbeiders zijn ontslagen of met onbetaald verlof zijn weggestuurd. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de Minister doet richting in Nederland gevestigde modeketens om ze te bewegen mede in het belang van de arbeiders in hun hele productieketen te handelen.

64. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft bedrijven in de textielsector herhaaldelijk opgeroepen om hun verantwoordelijkheid te nemen. Zie het antwoord op vraag 59 voor verdere toelichting.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorstander van het koppelen van financiële steun aan grote bedrijven aan voorwaarden rondom belastingontwijking. De leden van de GroenLinks-fractie hebben met treurnis moeten vaststellen dat het kabinet niet bereid is om voorwaarden rondom belastingontwijking op te nemen. Hierdoor wordt een kans om grote bedrijven te bewegen tot het eerlijk betalen van belasting, zowel in Nederland als in het buitenland, onbenut. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister hoe zei het gebrek aan voorwaarden bij financiële steun aan grote bedrijven rijmt met haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. De belasting die grote bedrijven niet afdragen in ontwikkelingslanden, terwijl dat moreel gezien eigenlijk wel zou moeten, is immers een factor in de ontwikkelingskracht van deze landen. Kan de Minister hier een reflectie op geven?

65. Antwoord van het kabinet:

Het bestrijden van belastingontwijking is een van de speerpunten van het kabinet, dat de afgelopen jaren een flink aantal stappen heeft gezet die Nederland minder vatbaar maken voor internationale belastingontwijking, ook in relatie tot ontwikkelingslanden. Dit past bij het belang dat het kabinet toekent aan de bestrijding van belastingontwijking in het kader van de kabinetsinzet op beleidscoherentie voor ontwikkeling. In dit verband is onder meer relevant de op 6 mei jl. aan uw Kamer aangeboden Jaarrapportage beleidscoherentie voor ontwikkeling 2019–2020 (Kamerstuk 33 625, nr. 295).

Daarnaast kan met betrekking tot de omgang met ontwikkelingslanden ook worden gewezen op de recent naar uw Kamer verzonden brief over het fiscale verdragsbeleid23. Hierin wordt benadrukt dat Nederland zich inzet om in belastingverdragen met ontwikkelingslanden algemene en specifieke antimisbruikbepalingen op te nemen waardoor de heffingsrechten van ontwikkelingslanden beter worden gewaarborgd. Ook heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst aangegeven dat Nederland door aanpassingen in het verdragsbeleid nog meer dan voorheen in de afspraken met ontwikkelingslanden rekening wil houden met hun specifieke belangen, bijvoorbeeld door ontwikkelingslanden in meer gevallen rechten te geven op belastingheffing over bepaalde inkomensstromen.

Het kabinet vindt het in deze fase van de crisis belangrijk dat generieke steunmaatregelen zo eenvoudig mogelijk zijn waardoor bedrijven snel en stevig kunnen worden ondersteund. Daarbij past het niet om voorwaarden te stellen die het doel van de generieke steunmaatregel ondergraven, zoals het behoud van werkgelegenheid of het snel bieden van liquiditeit. Dit neemt niet weg dat bij individuele steunverlening aan grote bedrijven wel fiscale voorwaarden zullen worden gesteld.

De leden van de SP-fractie merken op dat de coronapandemie toont dat de waardenketens ons verbinden met de hele wereld en dat ons gedrag invloed heeft op wat er een halve wereld verder gebeurt. Het weigeren van het betalen van geplaatste orders door bedrijven hier, leidt tot massale ontslagen en protesten daar.24 Hoe kan het zijn dat er zelfs voor orders die al klaar zijn om te verschepen nu geweigerd wordt te betalen, vragen de leden van de SP-fractie zich af.

66. Antwoord van het kabinet:

Uit overleg met bijvoorbeeld de textielsector blijkt dat er in de oorspronkelijke onderhandelingen tussen modemerken en kledingfabrieken ruimte is geweest voor contractuele bepalingen die in de huidige COVID-19 crisis nadelig uitpakken voor partijen dieper in de productieketen. Voorbeelden hiervan zijn de overmachtbepalingen in overeenkomsten waarmee inkopers hun orders kunnen annuleren indien bepaalde situaties zich voordoen.

Het kabinet beschouwt dergelijke praktijken in principe als niet wenselijk en verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. De OESO heeft voor dergelijke gevallen in de textielsector aanvullende richtlijnen opgesteld en ook in het IMVO-convenant kleding en textiel wordt gekeken hoe het ministerie, bedrijven en maatschappelijke organisaties de gevolgen van de crisis in de keten kunnen beperken.

De leden van de SP-fractie willen graag weten hoeveel van de noodfondsen die nu worden opgezet door internationale financiële instellingen (IFI’s) gaat naar de arbeiders die nu zonder werk komen te zitten? En is hierbij rekening gehouden met de informele sector?

67. Antwoord van het kabinet:

De Internationale Financiële Instellingen (IFI’s) waaronder de Wereldbank, beschouwen in hun responspakketten voor de door COVID-19 getroffen landen sociale bescherming, het behoud van banen en het minimaliseren van inkomstenderving als uitgangspunten. Er is specifieke aandacht voor het bereiken van mensen die in de informele sector werken. Instrumenten zijn onder meer sociale vangnetten en cash transfers die bijdragen aan het mitigeren van de economische impact voor de armste en meest kwetsbare groepen in gemeenschappen. Inmiddels biedt de Wereldbank in meer dan 100 landen directe ondersteuning in response op de COVID-19 crisis, bestaande uit meerdere componenten. De informatie over welk deel van de responspakketten naar de zwaarst getroffen arbeiders en producenten gaat, is vooralsnog niet beschikbaar.

Waar dat wel gebeurt, wordt er ook nagedacht over hoe dit kan leiden tot meer permanente sociale vangnetten in de getroffen landen?

68. Antwoord van het kabinet:

De VN heeft opgeroepen om bij de steun voor sociaaleconomisch herstel na COVID-19 uit te gaan van het principe «Building back better». Dit omvat ook het tot stand komen van een betere sociale zekerheid. Het kabinet steunt dat streven.

Hoe gaat de Minister het streven om 90% van de bedrijven de OESO-richtlijnen voor verantwoord ondernemen onderschrijven koppelen aan de problemen die nu zichtbaar worden in de keten, zowel aan vraag en aanbod kant?

69. Antwoord van het kabinet:

De problemen die nu met de COVID-19 crisis zichtbaar worden in productie- en toeleveringsketens laten wederom de noodzaak zien van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid door bedrijven. Het kabinet verwacht van alle bedrijven dat ze de OESO-richtlijnen naleven en zal dit blijven benadrukken in gesprekken met bedrijven. In de stimuleringscampagne die in het kader van de 90-procent doelstelling wordt gestart kunnen de actuele problemen meegenomen worden ter illustratie van het belang van het onderschrijven van de OESO-richtlijnen.

Waar moeten we concreet aan denken als het gaat over een «intensieve stimuleringscampagne» om bedrijven er toe te bewegen de OESO-richtlijnen te onderschrijven? Betekent dit ook dat er positieve en/of negatieve prikkels worden geïntroduceerd, vragen de leden van de SP-fractie.

70. Antwoord van het kabinet:

In het antwoord op vraag 18 wordt de campagne toegelicht. Onderschrijving van de OESO-richtlijnen wordt al als positieve prikkel gebruikt, bijvoorbeeld in het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze worden bij bedrijven onder de aandacht gebracht. Nieuwe positieve en/of negatieve prikkels zijn vooralsnog niet voorzien als onderdeel van deze stimuleringscampagne.

In haar brief van 3 april jl. spreekt de Minister van «kansen» door de herschikking van de handelsketens voor het integreren van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister in detail kan uitleggen welke herschikking zij ziet gebeuren en hoe zij de kansen gaat gebruiken om het IMVO-beleid effectiever te laten zijn?

71. Antwoord van het kabinet:

Uit de stakeholderconsultaties met bedrijfsleven (zie vraag 55) blijkt dat veel internationaal opererende bedrijven hun toeleveringsketens opnieuw tegen het licht houden om onder andere toeleveringsrisico’s in kaart te brengen. In deze hernieuwde analyse van risico’s in de toeleveringsketen kan tevens worden gekeken naar risico’s voor mens en milieu. In die zin kan de herschikking van handelsketens dus een kans zijn om maatschappelijk verantwoord ondernemen een prominentere plek te geven in de keuzes van het bedrijfsleven.

In een oproep van de Sociaaleconomische Raad die 26 mei jl. werd gepubliceerd worden overheden en bedrijfsleven opgeroepen gehoor te geven aan de aanbevelingen van de OESO, ILO, Global Impact en het convenant Duurzame Kleding en Textiel.25 Gaat de Minister gehoor geven aan deze aanbevelingen, zoals het beter benadrukken van IMVO-richtlijnen bij staatssteun? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan zij uiteenzetten per aanbeveling op welke manier zij dit vormgeeft in haar beleid?

72. Antwoord van het kabinet:

De aanbevelingen vallen in twee categorieën uiteen, namelijk aanbevelingen gericht aan overheden en aanbevelingen gericht aan bedrijven.

De aanbevelingen gericht aan overheden hebben betrekking op het bieden van steunpakketten aan bedrijven, het bieden van inkomenssteun op de korte termijn en het bevorderen van sociale zekerheid op de middellange termijn.

Wat betreft de aanbeveling van de OESO om IMVO als voorwaarde op te nemen voor steunmaatregelen aan bedrijven bekijkt het kabinet hoe bedrijven gestimuleerd kunnen worden de OESO-richtlijnen en UNGP’s toe te passen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 60.

De aanbeveling om IMVO-standaarden te gebruiken om risico’s te identificeren wordt van harte ondersteund, het Nederlandse IMVO-beleid gaat uit van twee internationale IMVO-standaarden: de OESO-richtlijnen voor multinationale organisaties en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights.

De aanbeveling van de OESO om ook via overheidsinkoop te sturen op de naleving van IMVO-standaarden door bedrijven naleven wordt ook van harte ondersteund. Voor de Rijksinkoop is dit ook vastgelegd in de inkoopstrategie van het Rijk, inkopen met impact.

Voor wat betreft de aanbeveling van de OESO om mogelijkheden voor geschillenbeslechting en toegang tot herstel toegankelijk te maken wanneer bedrijven IMVO-standaarden niet naleven, geldt dat er geen nieuwe mechanismen in het leven zijn geroepen. Bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) kunnen getroffenen terecht met klachten over de naleving van OESO-richtlijnen door bedrijven, ook in tijden van deze crisis.

Met waardering is kennis genomen van de «Gezamenlijke Verklaring» van multistakeholder-initiatieven26, waaronder het convenant Duurzame kleding- en textiel, en de Global Call for Action van de ILO over een verantwoorde aanpak van de COVID-19 crisis in de gehele productieketen van de textielsector.27 De ILO en de multistakelderinitiatieven roepen overheden op de wereldwijde kledingindustrie te ondersteunen en fabrikanten te helpen de economische ontwrichting als gevolg van de COVID-19-pandemie te overleven en het inkomen, de gezondheid en de werkgelegenheid van kledingmedewerkers te beschermen. Dit vraagt ook om werk te maken van duurzame systemen van sociale bescherming voor een rechtvaardiger en veerkrachtiger kledingindustrie. Als deelnemer in het textielconvenant heeft de overheid het MSI Joint Statement over COVID-19 voor de textielsector onderschreven.

Nederland spant zich in om de grote hulpbudgetten van de multilaterale instellingen als de Wereldbank, IFC en de EU voor de aanpak van COVID-19 ook te richten op het bevorderen van systemen voor sociale zekerheid. Nederland trekt hierbij op met de ILO, zowel op internationaal niveau als in de door de ILO geprioriteerde productielanden. Nederland wijst daarbij op het nut van de met Nederlandse steun berekende ILO benchmarks voor kosten van levensonderhoud in productielanden. Deze benchmarks voor leefbare lonen bieden een goede basis voor het tot stand komen van sociale zekerheidssystemen.

De aanbevelingen van de genoemde organisaties hebben ook betrekking op de rol van bedrijven. De aanbevelingen betreffen goede inkooppraktijken, het bevorderen van veilig en gezond werken, het in dialoog treden met leveranciers in de toeleveringsketen en het bijdragen aan de kosten van sociale zekerheid. Het kabinet steunt deze aanbevelingen. Via de IMVO-convenanten zet de overheid zich in voor een goede uitvoering hiervan. Dit betreft ook communicatie over het openstaan van de klachten- en geschillenprocedure van het textielconvenant, in geval er klachten zijn van leveranciers over de inkooppraktijken van bedrijven die lid zijn van het textielconvenant.

Een ander gevolg van de wereldwijde coronapandemie is het effect op kinderarbeid. De leden van de SP-fractie zijn verontrust over de berichten van het ILO dat ervoor waarschuwt dat kinderarbeid weer gaat toenemen, zoals in de ebolacrisis het geval was.28 Is de Minister zich bewust van dit risico en zo ja, wat gaat zij hierop ondernemen?

73. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is bekend met deze zorgen en deelt ze ook. Het risico op kinderarbeid neemt toe als gevolg van verlies aan inkomsten van het gezin en omdat kinderen tijdelijk niet naar school kunnen. Waar dit speelt, wordt in de programma’s met overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties die Nederland financiert, bekeken hoe de activiteiten opgeschaald kunnen worden om dit te voorkomen.

Ook hebben de door Nederland gesteunde onderwijspartners Education Cannot Wait en het Global Partnership for Education COVID-19 respons programma’s opgezet om kinderen zo snel mogelijk naar school te krijgen in landen waar dat mag.

Tot slot richt de kabinetsinzet op verduurzaming van handelsketens zich sterker dan voorheen op leefbaar loon en leefbaar inkomen, om gebrek aan inkomsten van ouders, als grondoorzaak van kinderarbeid, te adresseren.

Deelt de Minister de mening dat we door de omstandigheden niet kunnen wachten met het opstellen van de algemene maatregel van bestuur in het kader van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid? Zo nee, waarom niet?

74. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet deelt de urgentie. Omwille van effectieve wetgeving is het van belang de uitkomsten en aanbevelingen van het project «IMVO-maatregelen in perspectief» mee te nemen. De initiatiefnemer van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid heeft daar dan ook om verzocht. Daarom gaat de uitwerking van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) dit najaar van start. Zie ook antwoord vraag 58.

De leden van de PvdA-fractie hebben naast hetgeen geagendeerd voor dit schriftelijke overleg ook met belangstelling kennisgenomen van het recent uitgebrachte AIV-advies over de internationale rol die Nederland kan spelen bij de wereldwijde bestrijding van COVID-19. Zij kijken uit naar de kabinetsreactie hierop. Zij hopen dat de uitwerking van het AIV-advies onder andere bijdraagt aan het verbeteren van de positie van mensen die het zwaarst lijden onder de coronacrisis, waaronder veel mensen die aan de onderkant van productieketens werken. Is de Minister in dit licht bekend met de activiteiten van Duitsland, waar men ervoor heeft gekozen directe financiële hulp te bieden aan Bangladesh om hen onder meer te steunen bij het verbeteren van een sociaal vangnet voor arbeiders? Wat is haar reactie hierop?

75. Antwoord van het kabinet:

Nederland heeft de overheid van Bangladesh gewezen op de Nederlandse bijdrage aan het VN-trustfund voor COVID-19 en aangegeven dat Bangladesh daarop een beroep kan doen. De Duitse inspanning wordt met belangstelling gevolgd. Nederland onderhoudt nauw contact met de ILO over de aanpak in textielproducerende landen, waaronder Bangladesh.

De coronacrisis maakt de verdeling van welvaart binnen productieketens niet alleen pijnlijk zichtbaar, maar vergroot deze ook. Zoals zo vaak zijn het vooral vrouwen en kinderen die hier als eerste de dupe van (dreigen te) worden. Zo waarschuwt onder meer de Internationale Arbeidsorganisatie voor een toename van kinderarbeid, ook in internationale productieketens, als gevolg van de corona uitbraak. Bijvoorbeeld doordat ouders niet meer naar het werk kunnen of ziek worden. Kan de Minister aangeven welke mogelijkheden zij ziet om via het (Nederlands) bedrijfsleven én via afspraken met lokale overheden eraan bij te dragen dat juist zij extra worden beschermd? En erkent de Minister in dit licht dat het essentieel is om ervoor te zorgen dat inkopende bedrijven zich bewust zijn van (groeiende) risico’s op kinderarbeid in hun productieketens, juist in crisistijd?

76. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet erkent dat het belangrijk is dat inkopende bedrijven zich bewust zijn van de (toenemende) risico’s op kinderarbeid in de keten, als gevolg van COVID-19, en dat kinderen daarom goed beschermd moeten worden. Zie ook het antwoord op vraag 73.

De leden wijzen erop dat dit nog altijd volstrekt onvoldoende het geval is, en dringen er daarom op aan om vaart te maken met de uitwerking van de algemene maatregel van bestuur die nodig is voor de implementatie van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid. Graag een reactie van de Minister.

77. Antwoord van het Kabinet:

Zoals met de Eerste Kamer is afgesproken, zal de uitwerking van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) in het najaar 2020 van start gaan, wanneer de evaluatie van de IMVO-convenanten is afgerond. Zie aanvullend de beantwoording van vraag 58 en 74.

In de internationale strijd tegen corona zijn de leden het hartstochtelijk eens met de oproep van het gelegenheidscollectief «Build Back Better», bestaande uit verschillende maatschappelijke organisaties. Zij achten het hoogtijd dat leefbare lonen in landen en sectoren worden gedefinieerd. En dat bedrijven daarop hun handelen kunnen afstemmen. Erkent de Minister het groeiende belang van leefbaar loon om de wereld uit deze coronacrisis te trekken?

78. Antwoord van het kabinet:

De crisis heeft een tweeledig effect op werknemers in ontwikkelingslanden. Enerzijds lopen zij gezondheidsrisico’s, anderzijds worden zij getroffen door baanverlies als gevolg van de sterke daling in de vraag naar producten. Leefbare lonen kunnen hier een positieve bijdrage aan leveren, doordat ze mensen in staat stellen enige financiële buffers op te bouwen en daarmee de klappen van bijvoorbeeld werkloosheid enigszins op te vangen. Daarnaast kunnen de benchmarks voor leefbare lonen door overheden worden gebruikt bij het opzetten van systemen voor sociale zekerheid in het kader van «Building Back Better». Het kabinet financiert de ILO ten behoeve van het berekenen van deze benchmarks.

En hoe kijkt de Minister aan tegen de oproep van dezelfde organisaties om leefbaar loon tot een mensenrecht te maken?

79. Antwoord van het kabinet:

Het recht op eerlijke beloning is reeds een mensenrecht en is vastgelegd in artikel 23 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Het gaat erom dit recht in de praktijk te realiseren. Het kabinet spant zich daarvoor in door financiële steun aan de ILO, die nu in staat is op uniforme wijze voor ieder land kosten van levensonderhoud te berekenen en door het politiek te agenderen, bijvoorbeeld door het organiseren van de tweedaagse mondiale conferentie over leefbaar loon «The only way is up» die eind 2019 plaats vond. Leefbaar loon als mensenrecht wordt ook bevorderd in IMVO-convenanten voor de textielsector, sierteelt en voedingsmiddelen.

Een belangrijk moment om verantwoord ondernemen de norm te maken ligt tevens verscholen in de steunpakketten die momenteel door het kabinet worden opgetuigd, verlengd en aangepast. Wat is in dit kader de inzet van de Minister bij de vormgeving van het steunpakket 2.0 (geweest)?

80. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij conform hun verantwoordelijkheid onder de OESO-richtlijnen en de UNGP’s bestaande en nieuwe risico’s identificeren en aanpakken. Voor de steunmaatregelen aan bedrijven geldt dat ook in deze fase van de crisis het belang van duurzaamheid en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Waar het gaat om steunpakketten voor bedrijven en steun voor individuele bedrijven is ook IMVO (OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles) relevant.

De Minister en het kabinet erkennen het belang van de naleving van IMVO-richtlijnen door bedrijven, maar heeft zij er ook voor gepleit dit een wezenlijk onderdeel te laten zijn van de voorwaarden die aan Nederlandse bedrijven worden gesteld? Heeft zij bijvoorbeeld het Deense voorbeeld onder de aandacht gebracht van haar kabinetscollega’s, waar de naleving van internationale IMVO-richtlijnen voorwaardelijk zijn gesteld?

81. Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 60 en 80.

De leden zijn bezorgd over signalen dat autoritaire regimes de coronacrisis in toenemende mate misbruiken om de ruimte van het maatschappelijk middenveld, zoals NGO’s en vakbonden, verder in te perken. Deelt de Minister deze zorgen, en is zij bereid om in gesprek te gaan met organisaties vanuit de Power of Voices-partnerschappen om te bezien waar momenteel de grootste noden liggen en welke hulp geboden kan worden? Welke rol ziet de Minister hierbij in het bijzonder voor het Nederlandse en internationale bedrijfsleven?

82. Antwoord van het kabinet:

Ja, deze zorgen worden gedeeld. Dit gesprek wordt al gevoerd al met de huidige partners onder Samenspraak en Tegenspraak. Daarnaast zal dit zeker ook een onderwerp zijn dat de komende maanden verder besproken zal worden met de geselecteerde allianties onder Power of Voices partnerschappen en andere instrumenten onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld.

Van Nederlandse bedrijven verwacht het kabinet dat zij risico’s op mensenrechtenschendingen, waaronder bijvoorbeeld de bedreiging van mensenrechtenactivisten, in hun waardeketen in kaart brengen, waar mogelijk voorkomen dan wel aanpakken.

Het kabinet noemt IMVO en de OESO-richtlijnen in de Kamerbrief over het tweede noodpakket «relevant». De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de OESO-richtlijnen ook als voorwaarden voor steun dienen te worden gesteld. Is de Minister dat men hen eens?

83. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij conform hun verantwoordelijkheid onder de OESO-richtlijnen en de UNGP’s bestaande en nieuwe risico’s identificeren en aanpakken. Voor de steunmaatregelen aan bedrijven geldt dat ook in deze fase van de crisis het belang van duurzaamheid en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Waar het gaat om steunpakketten voor bedrijven en steun voor individuele bedrijven is ook IMVO (OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles) relevant.

Op welke manier is de Minister van plan MVO-normen te betrekken bij de steunpakketten die aan bedrijven worden verleend? Zou het in elk geval niet in de rede liggen als de MVO-voorwaarden die gelden bij steun aan bedrijven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook van toepassing zouden zijn op de steunpakketten en specifieke steun die aan individuele grote bedrijven wordt verleend? Deze leden vernemen graag een reactie van de Minister op deze vragen.

84. Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 60 en 80.

De coronacrisis richt de aandacht ook op de productie van medische hulpmiddelen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af hoe het kabinet in de komende periode rekening houdt met verantwoorde productieketens in aanbestedingen en inkoop van bijvoorbeeld medische hulpmiddelen? Of is het door de grote afhankelijkheid van Aziatische producenten feitelijk onmogelijk om arbeidsnormen te respecteren?

85. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet vindt het van belang om via inkoop bij te dragen aan de realisatie van maatschappelijke doelen. Deze maatschappelijke opgave hebben we dan ook de kern van onze inkoopstrategie «Inkopen met impact» gemaakt. Deze strategie blijft ook de komende periode het uitgangspunt. Één van deze doelen waar we met inkoop een bijdrage aan leveren is de bevordering van arbeidsomstandigheden in toeleveringsketens. Dit wordt onder andere gedaan door het verplicht toepassen van het Rijksinkoopkader internationale sociale voorwaarden (ISV) in tien risicocategorieën boven de Europese aanbestedingsdrempel. De inkoop van medische hulpmiddelen voor de zorg is geen reguliere inkoop binnen één van de huidige categorieën.

Vanwege het belang van de Volksgezondheid was de situatie tijdens de huidige COVID-19 crisis dusdanig dat het ontbrak aan opties en aan tijd om onderzoek te doen naar maatschappelijk verantwoorde productie. Voor opdrachten in de toekomst waarbij de urgentie minder groot is zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de uitgangspunten van de rijksinkoopstrategie en het ISV-beleid.

De EU is zich aan het beraden op mogelijke strategieën om te zorgen dat tijdens een volgende pandemie of andere crisis de benodigde essentiële gezondheidsproducten beschikbaar zijn. Een van de strategieën kan zijn het flexibeler en weerbaarder maken van internationale waardeketens. Als Europa voor een product minder afhankelijk wordt van één land of van één of enkele bedrijven, wordt de aanvoer minder kwetsbaar voor verstoringen en kunnen we strengere eisen stellen aan verantwoorde productie. Diversificatie van waardeketens (als maatregel om risico te mitigeren) is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van bedrijven.

Hoe beoordeelt de Minister de arbeidsomstandigheden bijvoorbeeld bij Top Glove in Maleisië?29

86. Antwoord van het kabinet:

Bevordering van de naleving van internationale arbeidsnormen door bedrijven maakt deel uit van het IMVO-beleid. Het is echter niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de arbeidsomstandigheden bij specifieke producenten zoals bijvoorbeeld Top Glove in Maleisië. Zie aanvullend de beantwoording van vraag 85.

Overig

Een prangend voorbeeld van het falende IMVO-beleid is in de ogen van de GroenLinks-fractie de olie- en gassector. Deze sector heeft tot nu toe geweigerd, ondanks aandringen van de Minister, om een plan van aanpak op te stellen voor IMVO. Dit terwijl juist door de olie- en gassector met een zekere mate van minachting over de OESO-richtlijnen heen wordt gewalst. De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke maatregelen de Minister nog in haar ambtstermijn voornemens is te nemen om de olie- en gassector te dwingen tot het voeren van een adequaat IMVO-beleid.

87. Antwoord van het kabinet:

In de Kamerbrief van 18 april 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 306) inzake kabinetsreactie NCP-rapport naleving OESO-richtlijnen door de Nederlandse olie- en gassector heeft het kabinet aangegeven graag te zien dat de olie- en gassector een gezamenlijk plan van aanpak ontwikkelt voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. In deze Kamerbrief geeft het kabinet aan dat de brancheorganisaties VNPI (Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie), VOTOB (Vereniging van Onafhankelijke Opslagbedrijven), NOVE (Nederlandse Organisatie voor de Energiebranche) en IRO (Industriële Raad voor de Olie- en Gasindustrie) een rol behoren te spelen bij dit gezamenlijke plan van aanpak. Ook heeft het kabinet de sector gevraagd dit plan uiterlijk in het eerste kwartaal van 2020 publiek te maken; dit is bij het verstrijken van de termijn niet gepresenteerd.

Op 8 mei jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de brancheorganisaties hierop aangesproken en daarbij aangegeven dat hun leden in ieder geval zelf transparant behoren te zijn over hun gepaste zorgvuldigheid, in lijn met de verwachting van het kabinet dat bedrijven de OESO-richtlijnen naleven. Ook worden deze ontwikkelingen meegenomen in de overwegingen omtrent de herziening van het IMVO-beleid.

Het ministerie is een proces gestart voor de herziening van het Nationaal Actieplan voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven (NAP) naar aanleiding van de motie van het lid Van Ojik vorig jaar (Kamerstuk 32 735, nr. 252). Kan de Minister inmiddels aangeven wanneer zij verwacht het herziene NAP te publiceren?

88. Antwoord van het kabinet:

De herziening van het Nationaal Actieplan voor Bedrijfsleven en Mensenrechten (NAP) is van start gegaan met een onafhankelijke analyse van Nederlands overheidsbeleid ten opzichte van de UNGP’s. Deze analyse wordt deze zomer afgerond. Het kabinet zal een reactie hierop aan de kamer sturen.

Het kabinet kan het gehele NAP pas uitwerken na besluitvorming over eventueel nieuw IMVO-beleid, omdat dit beleid invulling geeft aan een gedeelte van de UNGP’s.

Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de voortgang van de totstandkoming van een bindend VN verdrag voor mensenrechten en bedrijfsleven. Deze leden vragen wat de Minister de afgelopen maanden heeft ondernomen om steun te verwerven binnen de EU voor een gezamenlijke, inhoudelijke en constructieve inzet.

89. Antwoord van het kabinet:

De afgelopen maanden heeft Nederland nauw samengewerkt met acht gelijkgezinde lidstaten (België, Spanje, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Oostenrijk en Polen) om steun te verwerven voor een gezamenlijke EU-inzet voor de volgende sessie van de open-ended intergovernmental working group on transnational corporations and other business enterprises with respect to human rights (OEIGWG) met het oog op een VN-verdrag bedrijfsleven en mensenrechten. De groep vraagt de Europese Commissie en EDEO om een juridische analyse van de verdragstekst en om een helder tijdpad, zodat de verdere voorbereiding van de EU-inbreng goed gecoördineerd kan worden tussen de instellingen en de lidstaten.

Tijdens de consultaties rond het verdrag op 29 mei jl. heeft de EU-delegatie namens de lidstaten een gezamenlijke verklaring uitgesproken om steun aan de agenda met betrekking tot mensenrechten en bedrijfsleven, binnen en buiten de EU, te benadrukken. De verklaring verwelkomt verbeteringen ten opzichte van de eerdere concepttekst van het verdrag(de zero draft), en vraagt aandacht voor inhoudelijke tekortkomingen, zoals de onduidelijke definities.

Ook vragen deze leden of de Minister bereid is om een brief te sturen aan de Europese Commissie, indien mogelijk samen met collega-Ministers, met het verzoek om tot een dergelijke inzet te komen?

90. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie, alsook EDEO, zijn bekend met de door onder andere Nederland wenselijk geachte totstandkoming van een gezamenlijke EU-inzet. Een brief aan de Europese Commissie op ministersniveau zou dit pleidooi kracht bij kunnen zetten, mits ondertekend door een voldoende groot aantal lidstaten. Op dit moment zijn onvoldoende lidstaten bereid om zich achter een dergelijke brief te scharen. Vandaar dat tot de acties genoemd in antwoord 89 is over gegaan.

Met betrekking tot de convenanten hebben de leden van de SP-fractie ook een aantal vragen. In antwoord op schriftelijke vragen van de zijde van de SP-fractie (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2820) over de transparantie van de IMVO convenanten wordt tot verbazing van de SP-fractie gesteld dat een vertrouwensprotocol nodig zou zijn voor succesvolle implementatie van de convenanten. De leden van de SP-fractie vragen de Minister of zij bewijs heeft voor de stelling dat de convenanten succesvol zouden zijn? En hoe de vermeende correlatie met het vertrouwensprotocol hier een bijdrage aan zou leveren?

91. Antwoord van het kabinet:

Met de beantwoording van de schriftelijke vragen van de SP fractie is niet bedoeld vooruit te lopen op een antwoord op de vraag of het voedingsmiddelenconvenant succesvol is. In de beantwoording wordt gesteld dat het uitwisselen van informatie van belang is voor succesvolle implementatie van het convenant. Ook wordt aangegeven dat het vertrouwelijkheidsprotocol de toepassing van nationale en internationale wet- en regelgeving op het gebied van mededinging en privacy borgt.

De leden van de SP-fractie stellen het op prijs dat een deel van de notulen van de vergadering van de stuurgroep van het levensmiddelen convenant met de Kamer is gedeeld. Hierin kunnen de leden lezen dat de notulen van de stuurgroep vergaderingen vanaf de start het dit convenant publiek zullen worden gemaakt. Kan de Minister erop toezien dat zodra dit publiek is gemaakt, deze notulen wederom met de Kamer gedeeld worden? Bovendien, zo vragen de leden, merken de betrokken partijen enige gevolgen van deze eenmalige transparantie? Zo niet, kan dit aanleiding zijn tot meer structurele transparantie van de IMVO-convenanten?

92. Antwoord van het kabinet:

De stuurgroep van het voedingsmiddelen convenant kan, al dan niet op verzoek, besluiten om notulen van de vergadering publiek te maken. Voordat stukken kunnen worden gepubliceerd, moet het secretariaat erop toezien dat deze geen concurrentiegevoelige informatie bevatten of naar opvattingen van personen en/of geledingen verwijzen.

In het geval van het verzoek van de Keuringsdienst van Waarde is in samenspraak besloten om alleen relevante stukken met betrekking tot de casus die zij onderzochten te delen. De partijen zijn bereid om volledige openheid te bieden wanneer daartoe een geconcretiseerd verzoek wordt ingediend. De partijen zijn niet voornemens om, zonder verzoek daartoe, alle stukken openbaar te maken. De SP kan hiertoe een verzoek indienen.

De partijen merken in positieve en in negatieve zin geen gevolgen van het besluit om stukken publiek te maken. Er is momenteel geen verdere aanleiding om transparantie van de IMVO-convenanten te veranderen.

Een tweede punt met betrekking tot de convenanten is de aanslepende kwestie van de olie- en gassector. In antwoord op schriftelijke vragen aangaande de Pluspetrol zaak (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2568) blijkt dat de sector blijft weigeren een plan van aanpak te publiceren. Ondanks de oproep hiertoe van het kabinet. De leden van de SP-fractie zijn boos over de blijvende weigering van de olie- en gassector om hun verantwoordelijkheid te nemen en hopen dat hetzelfde geldt voor de Minister. De leden vragen dan ook of de Minister de sector kan sanctioneren op het niet nakomen van een opdracht van het kabinet? Is de Minister bereid om de volledige sector uit te sluiten van handelsmissies als het beloofde plan van aanpak niet voor de zomer wordt gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?

93. Antwoord van het kabinet:

Het presenteren van een gezamenlijk plan van aanpak is een aanbeveling uit het onderzoek Compliance of the Dutch Oil and Gas Sector to OECD Guidelines uitgevoerd door CE Delft. Het kabinet heeft deze aanbeveling overgenomen en de sector opgeroepen hieraan gehoor te geven.

Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen is de verantwoordelijkheid van individuele bedrijven. Vanuit de OESO-richtlijnen wordt aanvullend sectorale samenwerking gestimuleerd. Momenteel bevordert het kabinet deze sectorale aanpak op basis van vrijwilligheid. Het uitblijven van een gezamenlijk plan van aanpak voor IMVO van de olie- en gassector wordt wel meegenomen in de overwegingen omtrent de herziening van het IMVO-beleid. Het is niet mogelijk om op basis van het uitblijven van dit gezamenlijk plan van aanpak de gehele olie- en gassector te sanctioneren. Daarmee is het ook niet mogelijk om de sector uit te sluiten van handelsmissies. Toepassing van de OESO-richtlijnen op bedrijfsniveau is hiervoor leidend.

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie zich af wat de stand van zaken is met betrekking tot de onderhandelingen over het Binding Treaty on Business and Human Rights dat bij de VN gaande is?

94. Antwoord van het kabinet:

Zie beantwoording vraag 89.

Blijft het proces gewaarborgd gedurende de coronapandemie, zodat er geen onnodige vertraging plaatsvindt?

95 Antwoord van het kabinet:

De open informele consultaties over het verdrag hebben plaatsgehad, [resp. zullen plaats hebben] op 29 mei en 12 juni 2020 via een videoverbinding. De zesde sessie van de onderhandelingen zullen zoals nu gepland van 26-30 oktober 2020 plaatsvinden en de tweede draft verdragstekst zal eind juni 2020 gedeeld worden. Dit betekent dat er vooralsnog geen vertraging verwacht wordt.

Tot slot hebben de leden met teleurstelling geconstateerd dat de olie- en gassector, ondanks inmiddels herhaaldelijke verzoeken vanuit onder meer het Nationaal Contactpunt van de OESO, geen plan van aanpak met betrekking tot IMVO heeft gepubliceerd. De Minister zegde eerder in antwoorden op schriftelijke vragen toe de sector hier opnieuw toe op te roepen. Kan zij aangeven wat zij tot dusverre heeft ondernomen en welke resultaten dit heeft opgeleverd? Hoe apprecieert de Minister de houding van deze sector?

95. Antwoord van het kabinet:

Op 8 mei jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de brancheorganisaties hierop aangesproken en daarbij opgeroepen om hun leden te vragen in ieder geval zelf transparant te zijn over hun gepaste zorgvuldigheid, in lijn met de verwachting van het kabinet dat bedrijven de OESO-richtlijnen naleven. Ook worden deze ontwikkelingen meegenomen in de overwegingen omtrent de herziening van het IMVO-beleid. Zie aanvullend de beantwoording van vragen 87 en 93.


X Noot
10

Deze 5V’s vinden hun oorsprong in het voorstel van MVO Platform voor nieuw IMVO-beleid en is nader onderzocht en aangescherpt in het onderzoek van AEF (2020) naar de verhouding tussen verplichtende en vrijwillige maatregelen dat in het kader van het project IMVO-maatregelen in perspectief is uitgevoerd.

X Noot
11

www.openaid.nl

X Noot
13

VNO-NCW, «Internationale actieagenda COVID-19», https://www.vno-ncw.nl/sites/default/files/internationale_actieagenda_covid-19.pdf

X Noot
23

Kamerstuk 25 087, nr. 256

X Noot
24

The Washington Post, 20 mei 2020, «Bangladesh garment workers clash with police over wages», https://www.washingtonpost.com/business/bangladesh-garment-workers-clash-with-police-over-wages/2020/05/20/a1633c14–9ab0–11ea-ad79-eef7cd734641_story.html

X Noot
25

Sociaal Economische Raad, 26 mei 2020, «Oproep voor internationaal MVO in tijden van coronacrisis», https://www.ser.nl/nl/actueel/Nieuws/imvo-tijden-van-coronacrisis

X Noot
28

Internationale Arbeidsorganisatie, mei 2020, «COVID-19 impact on child labour and forced labour: The response of the IPEC+ Flagship Programme», https://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_norm/---ipec/documents/publication/wcms_745287.pdf

X Noot
29

Financieel Dagblad, 26 april 2020, «Coronapandemie is zegen voor Maleisische schoenenfabrikanten», https://fd.nl/ondernemen/1342444/coronapandemie-is-zegen-voor-maleisische-handschoenenfabrikanten

Naar boven