26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 308 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juni 2019

Op 20 juni 2019 heeft uw Kamer een Algemeen Overleg (AO) Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) gepland staan. Ten behoeve van dit AO wil ik uw Kamer, in afstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, informeren over de voortgang van de implementatie van het IMVO-beleid. Daarbij zal ik ingaan op de ontwikkelingen binnen de IMVO-convenanten, een toelichting geven op de evaluatie van het IMVO-beleid die dit najaar wordt gestart en het tijdpad schetsen voor de uitvoering van het Regeerakkoord voor het deel dat betrekking heeft op IMVO.

Daarnaast reageer ik op een aantal verzoeken van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, wordt een aantal toezeggingen uit het AO IMVO van 14 november 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 300) afgedaan en wordt de uitvoering van een aantal moties toegelicht. Het betreft een motie over het textielconvenant (Kamerstuk 26 485, nr. 225), over de evaluatie van het conventenbeleid (Kamerstuk 26 485, nr. 298), over de inzet met betrekking tot het bestrijden van Kinderarbeid (Kamerstuk 34 952, nr. 14) en over de IMVO-richtlijnen voor ambassades (Kamerstuk 35000 XVII, nr. 34).

Nieuwe IMVO-convenanten

Het aantal IMVO-convenanten blijft groeien. Zo werd op maandag 13 mei 2019 het IMVO-convenant in de natuursteensector ondertekend. Dit is het eerste internationale IMVO-convenant. De Nederlandse en Vlaamse natuursteensector hebben samen met de overheden van Nederland en Vlaanderen, NGO’s en vakbonden afspraken gemaakt over de implementatie van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna: OESO-richtlijnen) en het gezamenlijk aanpakken van mogelijke misstanden. Dit convenant legt ook nadruk op de verantwoordelijkheid van inkopende overheden. Aan hen wordt gevraagd met een getekende verklaring te bevestigen dat zij IMVO-eisen zullen stellen aan de leveranciers van natuursteen dat zij inkopen. Het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Leusden hebben deze verklaring al ondertekend. Tot september 2019 loopt er een wervingsperiode om meer bedrijven en (decentrale) overheden te betrekken. Het convenant treedt dan 1 oktober 2019 in werking.

Het IMVO-convenant voor metaalketen werd op donderdag 23 mei 2019] ondertekend. Het convenant richt zich nadrukkelijk op alle metalen en op de gehele keten (van mijnbouw tot recycling). Afgesproken is dat de door bedrijven individueel uitgevoerde gepaste zorgvuldigheid, wordt samengevoegd en geanalyseerd, wat leidt tot een selectie van «collectieve IMVO-risico’s». Dit zijn risico’s die bedrijven individueel moeilijk kunnen wegnemen, maar waar de invloed van de gezamenlijke publieke en private partijen en maatschappelijke organisaties mogelijk verandering teweeg kan brengen. Voor het aanpakken van de collectieve risico’s worden activiteiten opgezet. Ook zetten de partijen in op een duurzame secundaire metaalketen (schrootketen). De convenantspartijen richten zich in het bijzonder op het werven van nationale en internationale metaalbedrijven; echte verandering in de keten wordt pas bereikt als iedereen in die keten verantwoord onderneemt en de gezamenlijke invloed kan worden vergroot. In dat kader is het goed dat de Europese branchevereniging Eurometeaux partij is bij dit convenant. Daarnaast is de International Zinc Association steunbetuiger, waarmee de organisatie het doel en de ambities van het convenant ondersteunt en uitdraagt.

Tenslotte is ondertekening van het Sierteeltconvenant voorzien voor 2 juli 2019.

Lopende IMVO-convenanten

Naast de nieuwe convenanten worden afspraken uit reeds getekende convenanten uitgevoerd. Rapportage gebeurt conform de afspraken die in de convenanten zijn gemaakt. Zo worden de tweede voortgangsrapportages van de convenanten bevorderen duurzaam bosbeheer en de bancaire sector eind juli 2019 verwacht en van het convenant verantwoord goud na de zomer van 2019. Conform de toezegging aan uw Kamer tijdens het AO IMVO van 14 november 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 300), is binnen het convenant in de bancaire sector door de werkgroep voor de analyse van de palmoliewaardeketen besproken hoe de sector een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van duurzame palmolie. Naar aanleiding hiervan worden aanbevelingen geformuleerd, die openbaar gemaakt zullen worden.

Om bedrijven te ondersteunen bij het aanpakken van geïdentificeerde IMVO-risico’s en de implementatie van de convenanten te ondersteunen is het Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO) opgezet. Het FVO, dat wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), is maart 2019 geopend. Het biedt financiering voor gezamenlijke projecten van bedrijven en maatschappelijke organisaties die zijn gericht op het aanpakken en voorkomen van misstanden in de waardeketens van de betrokken bedrijven. Voorbeelden zijn gedwongen arbeid, het gebrek aan een leefbaar loon en milieuvervuiling. Het fonds heeft een looptijd van vier jaar en heeft een totaalbudget van 33,2 miljoen euro.

Tijdens het AO IMVO van 14 november 2018 is uw Kamer toegezegd met de SER en de secretariaten van de convenanten de transparantie van de deelnemers aan de convenanten te bespreken teneinde te voorkomen dat er bedrijfsgevoelige informatie naar buiten komt. De overheid heeft deze vraag als partij besproken met de stuurgroepen en de secretariaten van de individuele convenanten. Hierbij kwam naar voren dat het mogelijk naar buiten komen van bedrijfsgevoelige informatie momenteel niet als een probleem wordt ervaren. Binnen de convenanten zijn namelijk duidelijke afspraken gemaakt over hoe de partijen, betrokken bedrijven en het secretariaat omgaan met het delen van vertrouwelijke informatie en met mededinging.

Textielconvenant

De tweede voortgangsrapportage van het textielconvenant werd in april 2019 gepubliceerd. Hierbij geef ik een appreciatie van deze rapportage, conform verzoek van de commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelings-samenwerking van 29 april 2019. De overheid is zelf partij bij het convenant en onderwerp van deze rapportage. Het kabinet constateert aan de hand van de tweede voortgangsrapportage van het textielconvenant dat de partijen een groot aantal activiteiten hebben gerealiseerd gedurende het tweede loopjaar van het convenant.

De dekking van het convenant is uitgebreid: inmiddels dekt het convenant 48 procent van de Nederlandse markt, een toename van 10 procentpunt ten opzichte van de dekking in 2017. Hiermee wordt de doelstelling van 50 procent voor 2018 vrijwel gerealiseerd. Inmiddels zijn bijna alle Nederlandse merken lid van het convenant. Het blijkt lastiger om buitenlandse kledingmerken die opereren in Nederland te interesseren voor deelname aan het Nederlandse textielconvenant. Daarom wordt nu gekeken naar mogelijkheden om op andere wijze samenwerking met grote buitenlandse merken te realiseren ten behoeve van gezamenlijke invloed en internationaal draagvlak.

Ook is er sprake van meer transparantie in de keten van aangesloten bedrijven dankzij uitbreiding van de productielocatielijst van 2.802 locaties in 2017 naar 4.268 locaties in 2018. Daarnaast is voortgang geboekt in de kwaliteit van de gepaste zorgvuldigheid door bedrijven. Binnen het textielconvenant is afgesproken dat het SER-secretariaat de implementatie van gepaste zorgvuldigheid van de deelnemende bedrijven beoordeelt. Het secretariaat oordeelde op basis van een door partijen afgesproken beoordelingskader dat 86 procent van de deelnemende bedrijven in 2018 liet zien aan alle of bijna alle afspraken over gepaste zorgvuldigheid voor het dan geldende jaar te hebben voldaan. Dit is een belangrijke doelstelling van het convenantenbeleid en het kabinet waardeert deze resultaten. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat bedrijven de deskundige begeleiding en beoordeling door het SER-secretariaat verwelkomen. De rapportage schetst tevens dat het proces complexer en uitdagender is dan van tevoren verwacht.

Het kabinet heeft op 6 juli 2017 toegezegd in een volgende rapportage over de uitvoering van het textielconvenant aandacht te besteden aan consumentenbewustzijn (Kamerstuk 26 485, nr. 249). Volgens de afspraken in het convenant is het de verantwoordelijkheid van individuele bedrijven om uiterlijk in het derde jaar van het convenant publiek te communiceren over de uitvoering van hun gepaste zorgvuldigheid. Bedrijven die vanaf de start van het convenant deelnamen, moeten dus uiterlijk op 4 juli 2019 over hun inspanningen publiceren. Deze communicatie is belangrijk voor het consumentenbewustzijn en draagt bij aan bewuste keuzes en daarmee invloed van consumenten. De jaarlijkse voortgangs-rapportage biedt consumenten bovendien inzicht in de gezamenlijke inspanningen van de partijen op de thema’s uit het convenant. Over de communicatie aan consumenten door bedrijven zal in de rapportage over 2019 nader worden bericht.

Motie met Kamerstuk 26 485, nr. 225 van Van Laar c.s. verzoekt de regering om, samen met andere convenantpartijen kinderarbeid in 2020 uit de textielketens te weren en daartoe alle relevante instrumenten die de regering ter beschikking staan, zoals economische diplomatie en het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK), in te zetten. Kinderarbeid is één van de negen benoemde thema’s in het textielconvenant. Bedrijven die partij zijn bij het convenant worden geacht te onderzoeken in hoeverre kinderarbeid zich voordoet in hun keten. Het SER-secretariaat controleert jaarlijks de voortgang op dit thema. Zeven bedrijven nemen bovendien deel aan de collectieve projecten ter bestrijding van kinderarbeid binnen het convenant in Bangladesh en India. De projecten maken gebruik van een subsidie uit het Fonds Bestrijding Kinderarbeid en worden uitgevoerd in samenwerking met Unicef, Hivos en Fair Labor Association. Daarnaast is de textielsector een focussector in het programma van een alliantie tegen kinderarbeid (zie ook toelichting verderop in deze brief), en steunt het kabinet de ILO om kinderarbeid in de katoensector te bestrijden. Daarmee acteert het kabinet in lijn met motie met Kamerstuk 26 485, nr. 225.

Convenant plantaardige eiwitten

Op 19 maart 2019 hebben de partijen bij het IMVO-convenant plantaardige eiwitten gezamenlijk besloten het convenant te beëindigen en de uitvoering van de afspraken uit het convenant op een andere manier gestalte te geven. Aanleiding was de opheffing van de brancheorganisatie Het Planeet. Het Planeet was partij bij het convenant namens zijn leden. Door de opheffing viel vrijwel de gehele sector weg als partij bij het convenant. Door de partijen is hierna gezamenlijk geconcludeerd dat de ambities van het IMVO-convenant onverminderd aanwezig zijn, maar dat de voorkeur uitging naar andere samenwerkingsvormen. Daarom is overeengekomen dat de overgebleven partijen de – binnen het convenant – opgebouwde kennis en samenwerking omvormen tot zelfstandige trajecten. Zo kunnen bestaande projecten worden ondergebracht bij een lopend programma van stichting MVO Nederland en wordt aan de pijler van «gepaste zorgvuldigheid» invulling gegeven door de activiteiten op dit gebied, zoals afgesproken in het convenantjaarplan 2019, af te ronden. Dit omvat onder andere het opstellen van een gids over gepaste zorgvuldigheid en het organiseren van een workshop over gepaste zorgvuldigheid in de sector. De partijen bij het convenant zijn tevens gewezen op het convenant voedingsmiddelen, waarbij een deel van de sector al partij is via brancheorganisatie FNLI. Bij de realisatie van de wederzijdse afspraken blijven zowel het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit, als het Ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken.

Evaluatie IMVO-convenanten

Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 februari 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 257) zal de evaluatie van de IMVO-convenanten in het najaar van 2019 van start gaan. Momenteel wordt de onderzoeksopdracht (Terms of Reference) voor deze evaluatie voorbereid. In lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 26 485, nr. 298), heeft op 24 mei jl. een stakeholderconsultatie plaatsgevonden waarbij ook het maatschappelijk middenveld is geconsulteerd. Daarnaast ontving de Kamer op 5 juni 2019 een brief (Kamerstuk 26 485, nr. 307) met het aanbod voor een technische briefing inzake de evaluatie van de IMVO-convenanten.

Deze evaluatie van het IMVO-convenantenbeleid volgt op de afspraak uit het Regeerakkoord dat de IMVO-convenanten worden voortgezet en dat na twee jaar wordt bezien of en zo ja, welke dwingende maatregelen genomen kunnen worden. Samen met conclusies en aanbevelingen uit andere reeds uitgevoerde en voorgenomen onderzoeken, kennissessies en consultaties, worden de uitkomsten van deze evaluatie gebruikt voor het ontwerpen van een nader IMVO-beleid. De activiteiten passen in drie categorieën:

  • Evaluatie van huidig beleid en in kaart brengen wat verbetering behoeft;

  • Best practices andere landen en andere beleidsterreinen verzamelen;

  • In kaart brengen met welke interventies de geconstateerde problematiek het beste aangepakt kan worden (Theory of Change) en verbeteren van de bijbehorende «doordachte mix» van maatregelen, zoals voorgeschreven door de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs).

Het kabinet streeft ernaar de uitkomsten van deze activiteiten en de evaluatie van de IMVO-convenanten in het derde kwartaal van 2020 op te kunnen leveren. Hierdoor kunnen voortgangsrapportages van diverse convenanten die rond de zomer zijn afgesloten worden meegenomen (zoals het goudconvenant, getekend op 19 juni 2017 en het convenant verzekeringssector, getekend op 5 juli 2018).

Op 14 mei 2019 (Handelingen I 2018/19, nr. 28, item 3) stemde de Eerste Kamer voor de Wet zorgplicht kinderarbeid (Kamerstuk 35 116), waartoe het lid Kuiken het initiatief nam. Deze wet laat een aantal elementen open die door de regering moeten worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Relevante activiteiten uit de bovengenoemde strategie (zoals een publieke consultatie) zullen daarom zowel worden ingezet voor het ontwerpen van verbeterd IMVO-beleid als voor de uitwerking van de Wet zorgplicht kinderarbeid. De initiatiefnemer heeft in de Eerste Kamer aangegeven dat het pas zin heeft om de AMvB in te vullen als de evaluatie van de IMVO-convenanten beschikbaar is, zodat informatie daaruit meegenomen kan worden in het ontwerpen van de AMvB. Het kabinet neemt deze suggestie over.

Behalen 90-procent doelstelling

Het kabinet heeft de doelstelling geformuleerd dat 90 procent van de grote bedrijven in Nederland in 2023 de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen expliciet onderschrijft als referentiekader voor hun internationale activiteiten. Hierover is de Kamer op 2 juli 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 291) geïnformeerd. In december 2018 is een nulmeting uitgevoerd over 2017 door middel van een steekproef onder de circa 700 bedrijven, die onder deze doelstelling vallen. Hierover bent u in het Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking geïnformeerd (Kamerstuk 35 200 XVII, nr. 1). Hieruit bleek dat 30 procent in 2017 de OESO-richtlijnen onderschreef.

Het resultaat van de nulmeting was aanleiding om activiteiten te starten die bedrijven informeren over enerzijds de OESO-richtlijnen en anderzijds de doelstelling en bijbehorende monitoring door de overheid. Het is belangrijk dat bedrijven die binnen de doelstelling vallen weten wat er precies van hen wordt verwacht. In dat kader willen mijn collega’s van de ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik een brief te sturen, waarin we deze bedrijven oproepen zo snel mogelijk aan de slag te gaan met het ontwikkelen en/of publiceren van hun MVO-beleid op basis van de OESO-richtlijnen. Om de voortgang op deze doelstelling te blijven monitoren zullen tussenmetingen op de gehele groep grote bedrijven worden uitgevoerd over de periode 2018 – 2020. Naar aanleiding van de uitkomsten van de tussenmeting over 2018 zal worden bekeken of, en zo ja hoe, bedrijven wederom zullen worden benaderd. Na 2023 wordt een eindmeting gedaan om te bepalen of de 90-procent doelstelling is behaald.

Internationale inzet

Het kabinet zet zich op verschillende manieren in voor een Europees gelijk speelveld op IMVO-terrein en richt zich daarbij op de Europese Commissie, het Europees Parlement en op samenwerking met andere EU-lidstaten. De Europese Commissie wordt gevraagd te sturen op het bundelen van Europese IMVO-initiatieven. Een EU-actieplan voor IMVO kan daarbij helpen. Mede dankzij de inzet van Nederland wordt de Europese Commissie in de onlangs aangenomen Raadsconclusies1 bij de discussienota «Naar een Duurzaam Europa 2030» ook opgeroepen om met zo’n actieplan te komen. In dat kader is Nederland ook geïnteresseerd in de stappen die het Europees Parlement neemt. Een delegatie van het ministerie nam daarom op 19 maart 2019 deel aan de bijeenkomst «Gearing up EU action». Hier presenteerde de IMVO-werkgroep binnen het Europees Parlement zijn alternatief actieplan «Shadow Action Plan on Business and Human Rights».

Daarnaast verkent Nederland de mogelijkheden tot coalitievorming met gelijkgezinde lidstaten. In dit kader nam bijvoorbeeld een delegatie van het ministerie deel aan een conferentie over duurzame waardeketens in Berlijn en organiseerde Nederland in Parijs een bijeenkomst voor Nederlandse en Franse bedrijven en andere belanghebbenden over de Nederlandse multi-stakeholderaanpak en de Franse IMVO-wetgeving, de Loi de Vigilance. Tot slot draagt het kabinet de Nederlandse multistakeholderbenadering ook uit in andere Europese landen, zoals in Spanje tijdens het event No more (time to) waste op 5 juni 2019. Binnen de convenanten wordt actief samenwerking gezocht met initiatieven in andere lidstaten. Naast de bestaande samenwerking met Duitsland op het textielconvenant is in mei de Vlaams-Nederlandse samenwerking bevestigd met het onlangs ondertekende natuursteenconvenant en zijn er twee Europese brancheorganisaties vanaf het begin betrokken bij het ook in mei getekende metaalconvenant.

Het kabinet zet zich in voor vergroting van het draagvlak, transparantie en kennis over het gevoerde beleid en organiseert daarom met regelmaat conferenties en bijeenkomsten. Op 13 juni 2019 organiseert Nederland, als tijdelijk voorzitter van het Amsterdam Verklaringen Partnerschap een grote multistakeholder bijeenkomst, getiteld Harmonising Actions for Change. Het kabinet steunt de brancheorganisatie voor duurzaamheidskeurmerken ISEAL in haar symposium over de impact van keurmerken dat op 18 juni 2019 in Den Haag wordt gehouden. Op 5 en 6 november 2019 organiseren Nederland en Duitsland een tweedaagse conferentie in Rotterdam over leefbaar loon en leefbaar inkomen in de agrifoodsector en begin 2020 organiseert het kabinet een forum over kinderarbeid in waardeketens samen met de ILO en Global March.

Kinderarbeid

De motie Voordewind c.s. (Kamerstuk 34 952, nr. 14) verzoekt de regering de intensiveringen in de bestrijding van kinderarbeid bij voorkeur via een alliantie van maatschappelijke organisaties in te zetten. Daarnaast verzoekt de motie deze intensivering te richten op de succesvolle gecombineerde gebiedsgerichte aanpak via kinderarbeidvrije zones, eerlijke productieketens en onderwijs. In navolging daarvan heeft het kabinet recent een meerjarige subsidie (5 jaar) van 35 miljoen euro toegekend aan een brede alliantie van organisaties die zich inzetten voor de bestrijding van kinderarbeid. De subsidie is bedoeld voor de aanpak van kinderarbeid via een gebiedsgerichte aanpak. De alliantie, bestaand uit de Coalitie Stop Kinderarbeid, Unicef en Save the Children, zal bij het creëren van kinderarbeidvrije zones de link leggen met sectoren waar kinderarbeid veel voorkomt, zoals cacao, mijnbouw/goud, natuursteen, kleding/textiel/schoenen en de informele sector/huishoudelijk werk. Het werk van de alliantie zal lopende programma’s op het gebied van kinderarbeid versterken. Lopende programma’s zijn het Fonds Bestrijding Kinderarbeid en het ILO programma die zich respectievelijk richten op het Nederlands bedrijfsleven en versterking van beleid en handhaving in productielanden. In totaal investeert het kabinet met deze drie programma’s 94 miljoen euro in zijn ambitie om kinderarbeid in de komende jaren fors terug te dringen.

Overige moties en toezeggingen

Naar aanleiding van de motie Diks en Van den Hul (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 34) die de regering verzoekt een uitgebreidere IMVO-richtlijn op te stellen voor Nederlandse ambassades, vindt op dit moment een update plaats van de bestaande IMVO-richtlijnen voor de posten. Hierbij wordt, in lijn met de motie, geëxpliciteerd dat van ambassades wordt verwacht dat zij bedrijven niet ondersteunen bij activiteiten die niet in lijn zijn met de OESO-richtlijnen en UNGPs. Het uitvoeringsbeleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is hiermee in lijn gebracht. Zo wordt postenmedewerkers gevraagd te allen tijde bedrijven te informeren, en waar mogelijk te adviseren, over maatschappelijk verantwoord ondernemen bij economische activiteiten die plaatsvinden in het land van accreditatie. Waar een ambassade zelfstandig (en dus niet via de RVO) financiële steun verleent aan een bedrijf, bijvoorbeeld via een georganiseerde missie of sponsoring, wordt de ambassade gevraagd na te gaan of een bedrijf de OESO-richtlijnen onderschrijft. Voordat de richtlijnen worden gefinaliseerd, wil het kabinet graag de aanbevelingen van de evaluatie van de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) afwachten, zodat deze nog mee kunnen worden genomen in de herziening. Deze evaluatie wordt medio juni verwacht. Daarna (zomer 2019) kunnen de nieuwe richtlijnen onder ambassades worden verspreid.

Ten slotte verzocht de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 29 april 2019 om een brief met toelichting waarom het rapport van het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) over de naleving van de OESO-richtlijnen door de Nederlandse olie- en gassector, dat in juni 2018 verschenen is, pas in april 2019 naar de Tweede Kamer is gezonden. Het feitenonderzoek dat werd opgesteld door CE Delft en Arcadis is juni 2018 opgeleverd aan het NCP. Het NCP heeft vervolgens aanbevelingen geformuleerd. Op 21 februari 2019 heeft het NCP zijn aanbevelingen en het feitenonderzoek aan mij aangeboden. Daarna is interdepartementaal gewerkt aan een kabinetsreactie, welke uw Kamer op 18 april 2019 heeft ontvangen (Kamerstuk 26 485, nr. 306). De langer dan gewenste doorlooptijd van het onderzoek was het gevolg van de beschikbare capaciteit bij het NCP. Zoals ik heb toegezegd tijdens het AO IMVO van 14 november 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 300), wordt deze capaciteit versterkt.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Zie de Raadsconclusies, beschikbaar op: https://www.consilium.europa.eu/media/39019/st08286-en19.pdf

Naar boven