26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI)

Nr. 765 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juli 2024

Het kabinet vindt het van buitengewoon belang dat de sociale zekerheid toegankelijk en begrijpelijk is zodat mensen weten waar zij recht op hebben en van dit recht gebruik kunnen maken. Dit staat of valt bij een goede uitvoering. De Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (Wet SUWI) speelt hierbij een cruciale rol.

In 2026 zal uw Kamer de volgende periodieke rapportage over de uitvoering van deze wet ontvangen. Deze rapportage zal gaan over de periode 2020–2025 en zal voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Regeling periodiek evaluatieonderzoek 20221. In overeenstemming met de uitwerking2 van de motie Harbers3 informeer ik u met deze brief, mede namens de Staatssecretaris Participatie en Integratie, over de opzet en vraagstelling van deze rapportage.

Deze rapportage wordt elke vijf jaar opgesteld en combineert drie doorlichtingen die door de wet worden voorgeschreven namelijk:

  • De bovengenoemde Regeling periodiek evaluatieonderzoek over artikel 11 (Uitvoering) van de SZW-begroting.

  • De evaluatie van de bovengenoemde Wet SUWI (artikel 86).

  • De beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de zbo's (artikel 39 Kaderwet zbo's).

De bevindingen uit de rapporten Werk aan Uitvoering, het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) «Ongekend onrecht» en het rapport van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) «Klem tussen balie en beleid» nopen tot een ingrijpende koerswijziging in beleid en uitvoering. Het tijdvak 2020–2025 staat in het teken van herstel van het vertrouwen in de overheid en extra investeringen in verbetering van de uitvoering en het samenspel met beleid. Er is meer aandacht gekomen voor het burgerperspectief, doenvermogen en vereenvoudiging van wet- en regelgeving, onder de noemer van samen sturen op publieke waarden. Bestaanszekerheid als «outcome» van het SUWI-stelsel is meer centraal komen te staan. Deze rapportage zal zo veel mogelijk de vraag beantwoorden in hoeverre de maatregelen die het kabinet naar aanleiding van deze bevindingen genomen heeft, een positief effect hebben gehad op de werking van het SUWI-stelsel en daarmee aan verwezenlijking van de genoemde publieke waarden.

In deze brief ga ik achtereenvolgens in op:

  • (1) het doel van het begrotingsartikel 11, de Wet SUWI, artikel 39 Kaderwet zbo's en het budgettaire beslag,

  • (2) de afbakening van de periodieke rapportage,

  • (3) de onderzoeksvragen en de opzet van het onderzoek,

  • (4) de borging van de kwaliteit en de onafhankelijkheid

  • (5) de planning.

1. Wettelijke grondslagen van deze evaluatie en de bijbehorende beleidsdoelen

De algemene doelstelling van artikel 11 van de SZW-begroting luidt: De overheid voorziet de uitvoeringsorganisaties van financiële middelen voor een rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering van sociale zekerheidsregelingen, binnen de kaders die de overheid stelt.

De uitvoeringsorganisaties betreffen het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (UWV), het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Inlichtingenbureau (IB). De Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (Wet SUWI) regelt de uitvoering van de socialezekerheidswetgeving. De uitvoeringsstructuur moet een bijdrage leveren aan de hoofddoelen van de sociale zekerheid: (1) het bieden van bestaanszekerheid en (2) het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Als subdoelstellingen van de Wet SUWI kunnen daarbij worden benoemd (a) werk boven inkomen, (b) (betere) klantgerichtheid en (c) (betere) doelmatigheid.

Artikel 39 van de Kaderwet zbo's legt de focus op de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de zbo's. In deze periodieke rapportage betreft dat voor SZW de organisaties UWV en de SVB.

De gerealiseerde begrotingsuitgaven van artikel 11 van de SZW-begroting bedroegen in 2023 € 658 miljoen. Hiervan ging € 450 miljoen naar de uitvoeringskosten van het UWV4, € 180 miljoen naar de uitvoeringskosten van het SVB en € 13,6 miljoen naar de uitvoeringskosten van het IB. Ook was er een bijdrage van € 0,8 miljoen voor de Landelijke Cliëntenraad (LCR). Daarnaast waren de gerealiseerde premie gefinancierde uitgaven van dit artikel voor 2023 € 2.226 miljoen. Daarvan was € 1.971 miljoen voor de uitvoeringskosten van het UWV en € 154 miljoen voor de uitvoeringskosten van de SVB.

2. Afbakening

De periodieke rapportage gaat over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het stelsel dat de sociale zekerheid uitvoert in de periode 2020–2025. Tegelijkertijd dient de rapportage in te gaan op actuele ontwikkelingen in de uitvoering tijdens het tijdvak 2020–2025.

Onder «stelsel» verstaan we de uitvoeringsorganisaties binnen het SUWI-stelsel, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de samenwerking van zowel beleid als uitvoering met bijvoorbeeld de Belastingdienst en gemeenten. Gekeken wordt o.a. naar de doorstroom van mensen in de WW naar de bijstand, waarbij de inkomensondersteuning van het UWV naar de gemeenten verschuift. De inhoud van de materiewetten binnen het stelsel (zoals de WW, de WIA en de AOW) vormt daarmee geen onderwerp van onderzoek. Wel worden inzichten uit evaluaties van deze materiewetten, die betrekking hebben op de uitvoering, bij deze evaluatie betrokken.

De periodieke rapportage zich op de uitvoering van taken op het terrein van werk en inkomen. Dit betekent dat taken van uitvoeringsorganisaties die daar geen betrekking op hebben, zoals de uitvoering van de regeling persoonsgebonden budget (PGB) door de SVB, buiten deze evaluatie vallen.

3. Onderzoeksvragen en onderzoeksopzet

Net als bij vorige tijdvakken zal synthese onderzoek worden gedaan. Dat wil zeggen dat het externe bureau dat het onderzoek zal uitvoeren zich zal baseren op bestaand actueel onderzoek over de verschillende deelonderwerpen die in deze periodieke rapportage behandeld worden. Naar aanleiding van de vorige rapportage 2015–2020 is een onderzoekagenda opgesteld om te waarborgen dat over alle deelonderwerpen zoveel mogelijk informatie beschikbaar zal zijn.

Bij onderzoek naar de doelmatigheid worden twee dimensies onderscheiden. Ten eerste de doelmatigheid van de bedrijfsvoering van de uitvoeringsorganisaties (UWV en SVB): de verhouding tussen «output» en «input». Ten tweede de doelmatigheid van het SUWI-stelsel (het beleid): de verhouding tussen «outcome» en «input».

De centrale onderzoeksvragen zijn:

  • 1. In hoeverre is de uitvoering van de socialezekerheidswetgeving binnen het huidige SUWI-stelsel rechtmatig, doelmatig, doeltreffend en klantgericht?

  • 2. In hoeverre dragen de inrichting en aansturing van het huidige SUWI-stelsel bij aan een rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering?

  • 3. In hoeverre is de huidige invulling van het toezicht werkbaar en effectief?

  • 4. In hoeverre leiden de inrichting van het stelsel en de aansturing van, het toezicht op- en de uitvoering van de SUWI-organisaties tot een doelmatig en doeltreffend stelsel waarin het burgerperspectief centraal staat? (outcome)

  • 5. In hoeverre hebben de extra investeringen, die het kabinet tijdens dit tijdvak in de verbetering van de uitvoering en het samenspel met beleid heeft gedaan, een positief effect gehad op de werking van het SUWI-stelsel en daarmee een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van de sturing op publieke waarden?

Conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek wordt in de periodieke rapportage aandacht besteed aan verschillende beleidsopties die de doeltreffendheid en doelmatigheid van het SUWI-stelsel verbeteren. Daarbij worden mogelijkheden beschreven voor het vergroten van doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid bij een gelijkblijvende inzet van financiële middelen. Zo zal er ook een mogelijke besparingsvariant worden opgenomen in het onderzoek waarin een mogelijke besparing van 20% van de totale budgettaire grondslag gerealiseerd kan worden.

4. Borging kwaliteit en onafhankelijkheid

Ik neem een aantal maatregelen om de kwaliteit en onafhankelijkheid van de periodieke rapportage te garanderen. De periodieke rapportage wordt uitbesteed aan een externe partij. Een begeleidingscommissie ziet toe op de voortgang en inhoud van het onderzoek en stuurt het externe onderzoeksbureau aan. Daarnaast betrek ik enkele onafhankelijke deskundigen bij de inhoudelijke en organisatorische voorbereidingen, de onderzoeksopzet, de presentatie van de voorlopige resultaten en het concept eindrapport. Ook geven zij bij het eindrapport een afzonderlijk oordeel over de kwaliteit van de periodieke rapportage. Dit oordeel wordt meegezonden met de periodieke rapportage aan uw Kamer.

Ook het werkveld wordt betrokken bij deze periodieke rapportage. De klankbordgroep bestaat naast vertegenwoordigers van de Ministeries van SZW en Financiën en de eerder genoemde onafhankelijke deskundigen ook uit vertegenwoordigers vanuit uitvoerings- en belangenorganisaties. Het burgerperspectief krijgt in de periodieke rapportage specifieke aandacht. Vertegenwoordigers van burgers in de klankbordgroep zullen worden gevraagd het beeld van ervaringsdeskundigen nadrukkelijk naar voren te brengen. Door het werkveld nauw te betrekken wordt de aansluiting van deze rapportage op maatschappelijk relevante ontwikkelingen in de uitvoeringspraktijk zo veel als mogelijk gewaarborgd.

5. Planning

De periodieke rapportage wordt samen met het oordeel van de onafhankelijk deskundigen uiterlijk eind 2026 aan uw Kamer aangeboden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum


X Noot
2

Kamerstukken II, 2014/15, 34 000, nr. 52.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2014/15, 34 000, nr. 36

X Noot
4

Inclusief BKWI

Naar boven