26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI)

Nr. 758 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 3 juni 2024

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 15 maart 2024 inzake de Kabinetsreactie op het rapport Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (Kamerstuk 26 448, nr. 749).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 juni 2024. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, L. de Jong

Adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap

1. Kunt u een uiteenzetting geven van de te verwachten kosten per voorgestelde maatregel uit het rapport?

Antwoord

De voorgestelde maatregelen in de Wet WIA zijn doorgerekend door het Ministerie van SZW op verzoek van de commissie OCTAS. In het rapport is als bijlage 7.4 (p. 97) een tabel opgenomen met de budgettaire effecten van de diverse maatregelen in de variant «Huidig stelsel beter» ten opzichte van het huidige arbeidsongeschiktheidsstelsel. Zoals aangegeven gaat het hier om de structurele bedragen en zijn voor de meeste maatregelen alleen de eerste-orde effecten meegenomen. Er is geen rekening gehouden met gedragseffecten en interactie-effecten tussen de maatregelen. De financiële effecten van de andere twee varianten zijn in de betreffende hoofdstukken beschreven. De meeste maatregelen in deze twee varianten vergen nadere uitwerking voordat de financiële effecten kunnen worden geraamd.

Bij de nadere uitwerking van de afzonderlijke maatregelen binnen de varianten zal eveneens een raming van de verwachte kosten worden weergegeven. Gedragseffecten en interactie-effecten worden daarbij, waar relevant, noodzakelijk en mogelijk, meegenomen worden in de berekening.

2. Het kabinet spreekt in haar reactie van hardheden, welke hardheden identificeert het kabinet zelf?

Antwoord

In het Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» van 15 december 2021 heeft dit kabinet zich tot doel gesteld hardheden uit de Wet WIA weg te nemen, met oog voor uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en uitlegbaarheid. Ik heb sinds mijn aantreden geconstateerd dat het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid moeilijk uitlegbaar is geworden voor hen die ervan afhankelijk zijn en ook voor de uitvoering. Daarnaast heb ik vastgesteld dat er veel momenten zijn waarop kleine wijzigingen in iemands situatie grote gevolgen kunnen hebben, bijvoorbeeld of er wel of geen recht ontstaat op een uitkering (zogenaamde 0/1 of binaire momenten).

Ik heb in augustus 2022 in mijn Kamerbrief «Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA» mijn aanpak daartoe gepresenteerd. In die brief verwees ik onder andere naar hardheden zoals die door CNV, FNV en VCP in het «witboek hardheden in de WIA» zijn gepresenteerd en naar het onderzoek van het bureau Panteia naar hardvochtige effecten in de participatiewet, de UWV-wetten (waaronder de Wet WIA) en het persoonsgebonden budget (pgb)1. Zoals in de brief van augustus 2022 aangegeven, raakt een deel van deze gesignaleerde hardheden de kern van het stelsel. Dat was dan ook één van de aanleidingen om OCTAS in te stellen.

De aanpak van knelpunten in de uitvoering en wet- en regelgeving heeft doorlopend mijn aandacht. De afgelopen periode heb ik u geïnformeerd over diverse wijzigingen in de dienstverlening en wet- en regelgeving. Zo is er (tijdelijk) dienstverlening aan volledig arbeidsongeschikten (IVA en Wajong DGA) beschikbaar en worden zij, als zij gaan werken, niet om die reden herbeoordeeld. Ook aan het terugvorderingsbeleid worden wijzigingen voorbereid om meer ruimte te bieden aan de uitvoerder om rekening te houden met de individuele gevolgen van de terugvordering. En in het kader van pro-actieve dienstverlening worden wijzigingen aan de Wet SUWI voorbereid om door betere informatie-uitwisseling aan verzekerden een betere dienstverlening te kunnen bieden.

Daarnaast zijn er in overleg met de sociale partners WIA- onderwerpen vastgesteld waarover is doorgesproken (CBBS, verrekenen, daglonen). Een maatregel om het negatieve effect op de hoogte van het dagloon door de toekenning van een WW-uitkering in de WIA-referteperiode weg te nemen, zal naar verwachting per 1 januari 2025 in werking treden.

3. Hoe komt iemand met een lage vervolguitkering in het huidige stelsel tot het sociaal minimum? Op welke andere regelingen maakt iemand aanspraak? In hoeverre speelt hierbij mee of iemand een partner of vermogen heeft?

Antwoord

Wanneer een verzekerde in het huidige stelsel een vervolguitkering ontvangt en het totale gezinsinkomen onder het sociaal minimum valt, kan diegene een aanvullende toeslag vanuit de Toeslagenwet aanvragen. Om recht te hebben op de aanvullende toeslag wordt gekeken naar het totale gezinsinkomen, dus ook of er een partner is (en eventueel kinderen onder 12 jaar) en wat de leeftijd en inkomsten van deze partner zijn. De Toeslagenwet kent geen vermogenstoets.

Als er geen recht is op de aanvullende toeslag vanuit de Toeslagenwet of als deze onvoldoende is (bijvoorbeeld wegens maximering op het dagloon) kan men een aanvullende bijstandsuitkering aanvragen. De Participatiewet kent een toets op partnerinkomen en daarnaast een vermogenstoets.

4. Welke verbeteringen ziet het kabinet in de voorstellen van Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) voor oproepkrachten, uitzendkrachten en andere mensen die een flexibele arbeidsovereenkomst hadden die na het einde van hun flexcontract in de vangnet ziektewet belanden?

Antwoord

Werkenden zonder vaste arbeidsovereenkomst met een werkgever komen bij langdurige ziekte of arbeidsongeschiktheid in de regel in de Ziektewet terecht (zogenaamde vangnetters). OCTAS doet in haar varianten verschillende voorstellen voor mensen die een uitkering ontvangen vanuit de Ziektewet (ZW) en vanuit daar instromen in de Wet WIA. Zo stelt zij in alle drie de varianten voor dat mensen in de Ziektewet intensiever begeleid moeten worden naar werk. Ook adviseert zij dat de dagloonberekening met betrekking tot loonloze tijdvakken in de Wet WIA gelijkgesteld moet worden met die in Ziektewet en de Werkloosheidswet (WW). Dit zou de situatie voorkomen dat mensen in de Wet WIA een lagere uitkering krijgen dan in de Ziektewet doordat in beide regelingen anders wordt omgegaan met periodes zonder loon in het jaar voorafgaand aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Dit kan vooral voor mensen die vanuit de WW, via de ZW, instromen in de Wet WIA tot moeilijk uitlegbare verschillen leiden. Op dit moment is een wijziging in voorbereiding die ervoor zorgt dat mensen die door de toekenning van een WW-uitkering een periode geen loon hadden in het jaar voorafgaand aan hun ziekmelding, daar geen nadeel meer van ondervinden. De Centrale Raad van Beroep heeft hier ook uitspraak over gedaan.2

Verder geeft OCTAS aan dat de verlaging van de arbeidsongeschiktheidsdrempel in variant «Huidig stelsel beter» voor betere ondersteuning zorgt voor mensen die vanuit een flexibel contract arbeidsongeschikt worden.

5. Welke verbeteringen ziet het kabinet in de voorstellen van OCTAS voor de mensen die vanuit de Werkloosheidswet (WW) arbeidsongeschikt worden per stelsel?

Antwoord

Personen die vanuit de WW arbeidsongeschikt worden komen gedurende de eerste twee ziektejaren in aanmerking voor de Ziektewet, voordat zij een WIA-aanvraag kunnen doen. OCTAS doet in alle drie de varianten voorstellen die betrekking hebben op personen met een Ziektewetuitkering, zoals intensievere dienstverlening naar werk en meer harmonisatie van de dagloonvaststelling van de WW, ZW en de Wet WIA. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4.

6. Klopt het dat in de varianten «Werk staat voorop» en «Basis voor werkenden» de arbeidsongeschiktheidsdrempel eveneens verlaagd kan worden naar 25%?

Antwoord

OCTAS heeft ervoor gekozen om in de varianten «Werk staat voorop» en «Basis voor werkenden» geen wijziging van de arbeidsongeschiktheidsdrempel voor te stellen. Daarbij geeft de commissie wel aan dat diverse hoogtes van de drempel voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering mogelijk zijn. Een lagere drempel is dus ook bij de andere varianten mogelijk. Voor alle varianten geldt dat dit zal leiden tot een extra instroom van mensen in de uitkering, wat invloed heeft op de uitvoerbaarheid en betaalbaarheid van het stelsel en daarmee de balans tussen de diverse maatregelen in een variant. Bij de nadere uitwerking van de maatregelen zal in de berekening van de kosten rekening worden gehouden met de drempelverlaging van verschillende percentages (25% en 15%) in alle varianten, conform de Motie Van Kent over dit onderwerp (Kamerstuk 26 448, nr. 659) en de aan u gedane toezegging in het Commissiedebat Arbeidsongeschiktheid van 24 april 2024.

7. Wat is in het huidige stelsel het verschil tussen de Inkomensvoorziening Volledig duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA) en de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 80–100 ten aanzien van keuring en inkomen?

Antwoord

In het huidige stelsel is ten aanzien van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid het verschil tussen IVA en WGA gelegen in de beoordeling van de duurzaamheid van de beperkingen. De beoordeling van de resterende verdiencapaciteit is hetzelfde. Wanneer blijkt dat de verzekerde meer dan 80% inkomensverlies heeft, wordt er een aanvullende beoordeling uitgevoerd naar de duurzaamheid van de beperkingen. Wanneer deze duurzaamheid wordt aangenomen, is er recht op een IVA-uitkering. Wanneer er geen sprake is van duurzaamheid, is er recht op een WGA-uitkering (80–100% arbeidsongeschikt).

Het verschil in hoogte van de uitkering tussen IVA en WGA is als volgt. Vanaf het moment van toekenning van de IVA-uitkering (dit kan per einde wachttijd zijn, maar ook op een eerder of later moment) bedraagt de IVA-uitkering 75% van het WIA-maandloon. Eventuele inkomsten worden verrekend met de IVA-uitkering. De WGA-uitkering bedraagt vanaf de 1e uitkeringsdag gedurende maximaal 24 maanden (de loongerelateerde uitkeringsduur) 70% van het WIA-maandloon (met verrekening van eventuele inkomsten). Na deze periode start de vervolgfase. De hoogte van de WGA-uitkering is gedurende deze fase afhankelijk van iemands resterende verdienvermogen en in hoeverre deze wordt benut. Voor de uitkeringsgerechtigde die volledig arbeidsongeschikt wordt geacht (80–100%) bedraagt de WIA-uitkering 70% van het WIA-maandloon minus dat inkomen.

8. In hoeverre is het gebruikelijk bij een inkomensverzekering om bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage het laatstverdiende loon te maximeren op maximum dagloon, zoals in het rapport wordt voorgesteld?

Verder geeft OCTAS aan dat deze groep dat zou kunnen bijverzekeren, is het volgens u mogelijk om deze verlaging van de maatman (dus niet dagloon) te verzekeren? Hoe werkt dat met de premiebetaling?

Antwoord

Om te bepalen wat gebruikelijk is in de vormgeving van publieke inkomensverzekeringen, ligt een vergelijking met andere landen het meest voor de hand. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid vindt in andere landen op veel verschillende manieren plaats.3 De Nederlandse wijze van vaststellen van het verlies in verdiencapaciteit is redelijk uniek. Een vergelijking met andere stelsels, waar binnen een maximering geldt op het laatst verdiende loon voor het vaststellen van het recht op uitkering, is daarom moeilijk te maken. De maximering van het maatmanloon betreft een fundamentele wijziging van de huidige manier waarop de hoogte van de uitkering wordt bepaald. Het is dan ook van belang om dit zorgvuldig te onderzoeken. De gestelde vragen zal ik betrekken bij de nadere uitwerking van deze maatregel.

9. In hoeverre zou het in het rapport van OCTAS voorgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 25% de Nederlandse situatie in overeenstemming brengen met het International Labour Organization (ILO)-verdrag?

Antwoord

OCTAS doet voorstellen waarmee het arbeidsongeschiktheidspercentage zou worden verlaagd en het onderscheid tussen de WGA- en IVA-uitkering opgeheven zou worden. Deze voorstellen vergen nadere uitwerking. De precieze gevolgen voor de Nederlandse situatie in relatie tot het ILO-verdrag 121 kan pas na nadere uitwerking en besluitvorming over de OCTAS-varianten worden bezien. In een Kamerbrief uit 20114 is het standpunt van het kabinet ten aanzien van de opmerkingen van de ILO over de Wet WIA beschreven.

10.Hoeveel mensen extra zullen er door de drempelverlaging naar 25% in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) komen? En hoeveel zullen zij er financieel op vooruit gaan?

Antwoord

In 2021 heeft het CPB op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een analyse gedaan van de effecten van het verlagen van de WIA-drempel. Het CPB schat in dat een verlaging van de drempel van 35% naar 25% ertoe leidt dat het aantal personen met een WIA uiteindelijk structureel stijgt met 41.000.

Of en hoeveel deze mensen er financieel op vooruit gaan door het recht op een WIA-uitkering, is niet in algemene zin te beantwoorden. In principe gaat deze groep mensen er financieel op vooruit, maar er zijn situaties denkbaar waarin de financiële situatie gelijk blijft. Dit hangt bijvoorbeeld af van of zij inkomsten hebben uit arbeid die verrekend worden met de uitkering of een aanvullende uitkering uit de Participatiewet of WW ontvangen.

Een nadere analyse van de mogelijke effecten van de verschillende maatregelen binnen de door OCTAS geschetste varianten, is onderdeel van de ambtelijke uitwerking die ik heb aangekondigd in de kabinetsreactie op het rapport van OCTAS.5 Deze uitwerking wordt momenteel uitgevoerd. Het streven is om deze in het najaar van 2024 af te ronden.

11. In hoeverre wordt met de verlaging naar 25-min voldaan aan het ILO-verdrag 121?

Antwoord

Zie de beantwoording van vraag 9.

12. Kan worden weergegeven hoeveel mensen die nu in de IVA zitten er financieel op achteruit gaan?

Antwoord

Het in kaart brengen van de effecten van de verschillende maatregelen binnen de door OCTAS geschetste varianten is onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt. Daarbij is eveneens aandacht voor de mogelijkheden rondom overgangsrecht voor uitkeringsgerechtigden die in het huidige stelsel bepaalde aanspraken hebben, welke door wetswijzigingen kunnen wijzigen.

13. Wat zijn de inkomensgevolgen voor een individu van het afschaffen van de IVA?

Antwoord

Zie de beantwoording van vraag 12.

14. Leidt het afschaffen van de IVA ertoe dat mensen ook onder de (re-integratie)verplichtingen van de WGA gaan vallen? Zo ja, welke?

Antwoord

De effecten van de verschillende maatregelen en mogelijke keuzes binnen de door OCTAS geschetste varianten zijn onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt. Daarbij is eveneens aandacht voor re-integratie in de verschillende onderdelen van de geschetste maatregelen. OCTAS wijst onder andere in de beschrijving van de variant «Huidig stelsel beter» erop dat ten aanzien van de re-integratie, naast de professionele inschatting van de dienstverlener, de behoefte van de aanvrager centraal moet komen te staan.

15. Constaterende dat het kabinet schrijft dat re-integratie een belangrijk doel is en dat OCTAS stelt dat in het stelsel «Werken staat voorop» geldt dat in branches met lage lonen weinig prikkel voor werkgevers bestaat om te werken aan re-integratie, omdat een aanvullende verzekering met dan niet nodig premiedifferentiatie is, onderzoekt het kabinet dit mogelijke gebrek aan een prikkel tot re-integratie?

Antwoord

Ja, de effecten van de verschillende maatregelen binnen de door OCTAS geschetste varianten zijn onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt. De wijze waarop re-integratie wordt vormgegeven en hoe verschillende partijen ertoe bewogen kunnen worden zich optimaal in te spannen voor de re-integratie, is onderdeel van deze uitwerking.

16. Onderzoekt het kabinet de door OCTAS aangedragen mogelijkheid om 35-minners en mensen in de WIA met een WGA-uitkering onder de banenafspraak te laten vallen?

Antwoord

Ja, de mogelijkheid om WIA-gerechtigden onder de banenafspraak te laten vallen is onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt.

17. Onderzoekt het kabinet binnen de uitwerking voor de groep jonggehandicapten en mensen zonder recent arbeidsverleden de mogelijkheid van een verlichte bijstand, dus bijstand zonder partnertoets, vermogenstoets en kostendelersnorm? Onderzoekt het kabinet de door OCTAS aangedragen mogelijkheid om gemeenten financiële prikkels te geven om niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) actief te begeleiden?

Antwoord

Ja. De probleemanalyse van de OCTAS liet zien dat de Participatiewet onvoldoende perspectief biedt voor mensen zonder of met een beperkt arbeidsvermogen. Hier heeft de commissie geen uitlegbare, betaalbare en uitvoerbare oplossing voor gevonden. De commissie is van mening dat de ondersteuning passend moet worden gemaakt voor deze groep en adviseert dat deze problematiek in een apart traject opgepakt wordt. Dit zal gebeuren binnen spoor 2 van het programma Participatiewet in balans, het onderdeel dat kijkt naar de mogelijkheden voor een fundamentele herziening van de Participatiewet. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zal in dit programma nadrukkelijk kijken naar de positie van arbeidsongeschikten binnen de Participatiewet. Opties voor een «verlichte bijstand» worden daarbij ook in beschouwing genomen. Binnen spoor 2 van het programma Participatiewet in balans zal ook aandacht zijn voor de positie van niet-uitkeringsgerechtigden.

18. Kunt u aan de hand van berekeningen laten zien hoe de door OCTAS in varianten omschreven bijverdiengrens van 30% bovenop de uitkering zich verhoudt tot het recht op toeslagen?

Antwoord

OCTAS beschrijft net als in het huidig stelsel dat 30% van het inkomen wordt vrijgelaten c.q. dat 70% van het genoten inkomen wordt verrekend met de uitkering.

Stel dat iemand een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt en daarnaast recht heeft op een zorgtoeslag of huurtoeslag. Wanneer deze persoon gedeeltelijk gaat werken, wordt dit inkomen deels verrekend met de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Doordat een gedeelte van het inkomen uit arbeid wordt vrijgelaten (de bijverdiengrens van 30%), neemt het totale inkomen van deze persoon toe ten opzichte van toen alleen een arbeidsongeschiktheidsuitkering werd genoten. Doordat het totale inkomen toeneemt, kan het voorkomen dat de hoogte van de toeslagen, zoals zorg- of huurtoeslag, afneemt.

De hoogte van toeslagen hangt af van onder andere het toetsingsinkomen, de samenstelling van het huishouden en vermogen. Ook binnen de groep mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat een grote verscheidenheid aan deze karakteristieken. Een goede weergave van het recht op toeslagen met voorbeeldberekeningen vergt een uitgebreide analyse, die onderdeel zal zijn van de ambtelijke uitwerking van de door OCTAS geschetste varianten.

19. Komt de door OCTAS ingeschatte uniforme premie van 5,5% voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de variant «Huidig stelsel beter» overeen met de inschattingen van het kabinet wat betreft de hoogte van de premie van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers in eerdere eigen uitwerkingen van het kabinet?

Antwoord

De raming voor de variant «Huidig stelsel beter» is gebaseerd op dezelfde methodes als ramingen voor andere uitwerkingen van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. De vormgeving van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering die het kabinet nu uitwerkt, wijkt af van die van de vorm die OCTAS noemt (denk bijvoorbeeld aan kring van verzekerden, arbeidsongeschiktheidscriterium, maximale hoogte van de uitkering en wachttijd). Dat leidt in principe ook tot een ander premiepercentage.

20. Hoeveel mensen in de WGA hebben op papier arbeidscapaciteit maar werken toch niet? Kunt u dit weergeven in absolute aantallen en als percentages van het geheel?

Antwoord

Van de ruim 253.000 mensen in de WGA in 20236 hebben bijna 178.000 mensen (ruim 70%) vrijwel geen restverdiencapaciteit (WGA 80/100). Van de 75.000 gedeeltelijk arbeidsgeschikte mensen in de WGA 35/80 benutten circa 1.100 mensen (circa 0,40% van het geheel) de restverdiencapaciteit volledig en circa 36.500 mensen (ruim 14% van het geheel) de resterende verdiencapaciteit gedeeltelijk. Ruim 35.000 mensen (zo’n 14% van het geheel) benutten de restverdiencapaciteit helemaal niet.

21. Gaat het kabinet in de uitwerking van «Werk staat voorop» en «Basis voor werkenden» ook een variant uitwerken waarin het stelsel wordt verruimd naar alle mensen met een arbeidsbeperking?

Antwoord

Alle varianten van OCTAS laat ik ambtelijk nader uitwerken binnen de kaders die OCTAS bij de varianten heeft geschetst. Na deze uitwerking bekijk ik samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen of de varianten verruimd zouden moeten worden naar alle mensen met een arbeidsbeperking. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen onderzoekt met haar programma Participatiewet in balans, spoor 2 of er een uitvoerbare, betaalbare en uitlegbare variant voor jonggehandicapten, mensen zonder arbeidsverleden met beperkt of geen arbeidsvermogen gevonden kan worden. Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen 17, 93 en 98.

22. In het stelsel «Basis voor werkenden» wordt gesproken van een basisverzekering, maar deze heeft veel kenmerken van een voorziening, gaat het kabinet in de uitwerking tevens een variant onderzoeken waar de basisverzekering daadwerkelijk functioneert als een verzekering, inclusief premiedifferentiatie?

Antwoord

Nee, de uitwerking beperkt zich in principe tot de kaders die OCTAS bij de varianten heeft geschetst.

23. Scenario twee is doorgerekend, maar ziet er rooskleurig uit met bijna allemaal volledig groene balkjes, kunt u meer gedetailleerd aangeven waarom dit stelsel zo groen uitpakt voor deze (fictieve) personen? Is er een voorkeur voor een van deze scenario's?

Antwoord

In de variant «Werk staat voorop» kunnen volgens OCTAS de ervaren huidige complexiteit en de hardheden gedeeltelijk worden opgelost. Alle varianten worden nu goed uitgewerkt, derhalve is er nu nog geen voorkeur te geven aan één van deze varianten.

24. Hoe lang denkt u dat het duurt om variant een van OCTAS in te voeren?

Antwoord

De ambtelijke uitwerking van de verschillende maatregelen binnen de variant «Huidig stelsel beter» vindt momenteel plaats. Dat geldt ook voor de andere varianten. Daarna is het aan een volgend kabinet om een keuze te maken. Hierna kan de wetgevingsprocedure gestart worden. Afhankelijk van het moment van uitvoerbaarheid van de variant zal duidelijk moeten worden wanneer deze ingevoerd kan worden.

25. Hoe lang denkt u dat het duurt om variant twee van OCTAS in te voeren?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 24.

26. Hoe lang denkt u dat het duurt om variant drie van OCTAS in te voeren?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 24.

27. Kan er een ruwe kosteninschatting gegeven worden van het invoeren van variant twee en van variant drie van OCTAS?

Antwoord

Het is afhankelijk van de nadere uitwerking van de varianten wat het budgettaire effect van de variant «Werk staat voorop» en «Basis voor werkenden» zal worden. Op basis van de eerste inzichten becijferde OCTAS dat de variant «Basis voor werkenden» ongeveer € 300 miljoen duurder zou uitvallen dan variant 1 «Huidig stelsel beter». Een precieze raming van beide varianten is onderdeel van de nadere uitwerking die momenteel plaatsvindt.

28. Is het mogelijk om een combinatie van twee scenario's (twee en drie) te pakken? Hoe kijkt u hier tegenaan?

Antwoord

OCTAS heeft in haar eindrapport pakketten van maatregelen ter verbetering van het stelsel samengesteld. Dat zijn de varianten met oplossingsrichtingen geworden. Er zit logische samenhang in die varianten, dus ik beschouw ze ook als zodanig. Op dit moment worden de varianten ambtelijk nader uitgewerkt en daarbij worden de maatregelen die onderdeel zijn van de verschillende varianten ook los van elkaar beschreven. Daarna kan dus ook worden bezien of bepaalde maatregelen ook buiten de context van de maatregel, toepasbaar zouden kunnen zijn en kan ertoe besloten worden om onderdelen van de varianten uit te wisselen.

29. Gaat u bij het ambtelijk uitwerken van de drie varianten ook de korte- en lange termijn baten en lasten concreet uitwerken?

Antwoord

Beschrijving van de financiële gevolgen op korte en lange termijn van de varianten is onderdeel van de nadere uitwerking.

30. Wordt bij het uitwerken van de varianten ook rekening gehouden met het eventueel combineren van (onderdelen van) varianten?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 28.

31. Hoeveel mensen hebben een WIA-uitkering?

Antwoord

In de bijlage van het UWV jaarverslag 2023 is weergegeven dat in 2023 422.850 personen een WIA-uitkering ontvingen7.

32. Hoeveel mensen hebben een WGA-uitkering?

Antwoord

In de bijlage van het UWV jaarverslag 2023 is weergegeven dat in 2023 253.003 personen een WGA-uitkering ontvingen8.

33. Hoeveel mensen hebben een IVA-uitkering?

Antwoord

In de bijlage van het UWV jaarverslag 2023 is weergegeven dat in 2023 169.847 personen een IVA-uitkering ontvingen9.

34. Kunt u de ontwikkeling van het aantal verzekeringsartsen en het tekort aan verzekeringsartsen sinds 2010 weergeven?

Antwoord

Om deze vraag te beantwoorden is gebruik gemaakt van data van UWV betreffende de gerapporteerde FTE in de divisierapportage SMZ (Sociaal Medische Zaken) ultimo december van het betreffende jaar. UWV heeft divisierapportages vanaf 2016 en dit geeft een duidelijk beeld van het tekort aan verzekeringsartsen. Te zien is dat vanaf 2019 het verwachte aantal verzekeringsartsen (inclusief AIOS en ANIOS en externe inhuur) (VA begroot) voor het eerst lager is dan het werkelijke aantal verzekeringsartsen (inclusief AIOS en ANIOS en externe inhuur) (VA realisatie). Omdat de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal medische beoordelingen en de betrokkenheid van de verzekeringsarts voor 2015 niet bestond, is er geen relevant overzicht van de jaren daarvoor.

35. Hoeveel verzekeringsartsen gaan er de komende jaren met pensioen? Hoeveel verzekeringsartsen komen er jaarlijks bij?

Antwoord

Voor het beantwoorden van de vraag hoeveel verzekeringsartsen er de komende jaren met pensioen gaan, heeft UWV een uitdraai gemaakt per januari 2024 en gekeken in welk jaar de verzekeringsarts de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Uit de tabel blijkt overigens ook dat er verzekeringsartsen zijn die na hun pensioengerechtigde leeftijd blijven doorwerken.

De vraag over hoeveel verzekeringsartsen er jaarlijks bij komen, kan op twee manieren beantwoord worden. Als het gaat om de nieuwe instroom, dan is onderstaand het beeld van de afgelopen jaren. Daar staat tegenover dat UWV te maken heeft met uitstroom. In 2023 was de instroom hoger dan de uitstroom. In de jaren 2020–2022 was het tegenovergestelde het geval, de uitstroom was hoger dan de instroom.

 

Instroom

Uitstroom

Saldo

2023

120

91

29

2022

90

95

– 5

2021

73

108

– 35

2020

95

120

– 25

Als de vraag is hoeveel geregistreerde verzekeringsartsen (exclusief AIOS en ANIOS en externe inhuur) er jaarlijks bij UWV in dienst komen, dan staat in onderstaande tabel het aantal FTE’s in dienstverband bij UWV. Vanaf 2023 is de geregistreerde capaciteit voor het eerst sinds jaren iets gegroeid i.p.v. gedaald.

 

Verzekeringsartsen in fte in dienstverband

1-1-2024

351,9

1-1-2023

343,0

1-1-2022

350,4

1-1-2021

367,1

1-1-2020

387,6

36. Hoeveel mensen werken er bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?

Antwoord

In de bijlage van het UWV jaarverslag 2023 is weergegeven dat op 31 december 2023 er 21.960 medewerkers in dienst waren bij UWV10.

37. Scenario twee en drie hebben een horizon van vijf jaar voor implementatie, in één en twee zitten verschillende oplossingen die wellicht eerder al geïmplementeerd zouden kunnen worden, bent u bereid na te denken over zo'n korte termijn pakket?

Antwoord

In de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt worden de diverse individuele maatregelen die worden geschetst in het OCTAS-advies nader uitgewerkt. Hierbij is ook aandacht voor het tijdpad voor implementatie. Het maken van keuzes over individuele maatregelen of pakketten van maatregelen is aan het nieuwe kabinet.

38. Wat besteden overheden gezamenlijk per jaar aan re-integratieprojecten voor mensen die in de WIA zitten?

Antwoord

Re-integratiediensten voor WIA-gerechtigden worden ingekocht door UWV vanuit het re-integratiebudget AG dat door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar is gesteld. Re-integratieondersteuning bestaat uit gesprekken met UWV-professionals en inkoop van re-integratietrajecten bij re-integratiebedrijven. In 2023 heeft UWV in totaal € 33.195.625 besteed aan 11.415 ingekochte re-integratiediensten voor WIA-gerechtigden. In 2022 was het bestede budget € 30.415.021 aan 10.036 ingekochte re-integratiediensten voor WIA-gerechtigden.11

Naast re-integratiediensten voor WIA-gerechtigden worden vanuit het re-integratiebudget AG ook re-integratiediensten ingekocht voor gerechtigden van Wajong, WAZ, Ziektewet en WW (WIA 35-min). Het totale bestede budget aan re-integratiediensten voor alle wetten bedroeg in 2023 € 98.021.123 en in 2022 € 92.432.589.

39. Is het realistisch om het aantal verzekeringsartsen binnen vier jaar op te schalen naar een niveau waarmee alle knelpunten in de WIA zijn opgelost? Hoeveel zou dit kosten?

Antwoord

Het is niet realistisch dat de knelpunten in de Wet WIA in een relatief korte periode van vier jaar geheel kunnen worden opgelost door het opschalen van het aantal verzekeringsartsen. Dit komt doordat er een tekort is aan artsen voor arbeids- en bedrijfsgeneeskunde (verzekeringsartsen en bedrijfsartsen). Gezien het al langer bestaande tekort aan medewerkers in de gehele sector, is sterk opschalen van het aantal verzekeringsartsen geen realistische oplossing. Ook de opleidingsduur tot verzekeringsarts speelt hierin mee. Omdat deze meerdere jaren kost, is het gestelde tijdsbestek van vier jaar ook te kort om effecten te kunnen vaststellen. Daarom is het belangrijk dat de focus niet alleen ligt op het vergroten van het aantal verzekeringsartsen, maar ook wordt gekeken naar mogelijkheden om beoordelingscapaciteit vrij te spelen binnen de beschikbare groep verzekeringsartsen. OCTAS heeft terecht ook met deze bril gekeken naar oplossingsrichtingen.

40. Kunt u een schematisch overzicht geven van alle kortetermijnmaatregelen die getroffen zijn om knelpunten in de WIA te verhelpen? Kunt u hierbij per maatregel ook vermelden of deze geëvalueerd is en/of de effectiviteit ervan bekend is?

Antwoord

Ik zet mij er continu voor in om verschillende gesignaleerde knelpunten in de WIA op te lossen, waar relevant samen met UWV. De knelpuntenbrieven van UWV, waarin ook telkens wordt aangegeven wat de stand van zaken ten aanzien van eerdere knelpunten is, geven hier een overzicht van12.

Zo hebben het kabinet en UWV allerhande kortetermijnmaatregelen genomen met als doel om de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen terug te dringen. Ik heb uw Kamer recent nog een voortgangsbrief hierover gestuurd13.

De maatregelen waar het om gaat zijn:

  • Procesoptimalisatie bij UWV, waaronder de implementatie van Sociaal Medische Centra (SMC’s). In de eerste helft van 2024 zal een tweede evaluatie plaatsvinden, die UWV verwacht in het derde kwartaal van 2024 op te leveren.

  • De opvolging van de uitkomsten van de doorlichting van het WIA-claimproces door EY. Deze aanbevelingen zijn verwerkt in een plan van aanpak. De verbeteringen sluiten aan bij al eerder ingezette maatregelen en initiatieven zoals bijvoorbeeld de oproep (Kamerbrief van 28 april 2023) om verzekeringsartsen maximaal te faciliteren om met taakdelegatie en -ondersteuning te (gaan) werken.

  • De tijdelijke vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling zonder inzet verzekeringsarts voor 60-plussers. UWV heeft in 2023 9.000 60-plussers geholpen via de vereenvoudigde beoordeling. Zo’n 99% van de werknemers en werkgevers stemmen in met de toepassing van de maatregel. En de cliënttevredenheid over de dienstverlening is hoog. De maatregel is verlengd tot 1 januari 2025.

  • Door effectievere uitvoering van de Eerstejaarsziektewetbeoordelingen (EZWB) worden deze beoordelingen binnen de Ziektewet zo gericht mogelijk ingezet; niet meer standaard na één jaar ziekte, maar op het moment waarop de kans op uitstroom het grootst is.

  • Verbeterde voorlichting en dienstverlening in de voorschotperiode. UWV heeft verschillende momenten ingeregeld waarop mensen die wachten op een claimbeoordeling voorlichting krijgen over de voorschotperiode en een aanbod voor re-integratiedienstverlening ontvangen. Ook is er een mogelijkheid om gebruik te maken van een no-riskpolis voordat de verlate WIA-claimbeoordeling heeft plaatsgevonden (i.r.t. motie de Kort) (Kamerstuk 26 448, nr. 705).

  • UWV heeft het in 2023 voor sociaal-medisch professionals mogelijk gemaakt om tijdelijk over te werken. De overwerkafspraken hebben in 2023 geleidt tot een groot aantal extra beoordelingen (circa 4.200). De overwerkafspraken zijn daarom verlengd tot 1 juli 2024.

Ter illustratie noem ik hier ook de voorgenomen wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, om het negatieve effect op de hoogte van de uitkering dat kan ontstaan wanneer iemand vanuit de WW instroomt in de WIA weg te nemen. Wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de ziekmelding een WW-uitkering ontvangt, kan dat leiden tot een periode waarin geen inkomen is ontvangen; een zogenaamd «loonloos tijdvak». Zo’n loonloos tijdvak kan een verlagend effect hebben op het dagloon, op basis waarvan de uitkeringshoogte wordt bepaald. Hierover heeft de centrale raad van beroep op 29 november 2023 ook een uitspraak gedaan. Het streven is om de voorgenomen wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen per 1 januari 2025 in werking te laten treden. UWV handelt vooruitlopend daarop al naar de uitspraak van de rechter voor mensen die nu instromen in de WIA.

41. Kunt u aangeven welke wijzigingen er moeten worden ingevoerd om de WIA en het arbeidsongeschiktheidsstelsel in brede zin te laten voldoen aan de standaarden van de International Labour Organisation? Kunt u hierbij ook aangeven hoeveel kosten hiermee gemoeid zouden zijn?

Antwoord

Zie de beantwoording van vraag 9.

42. Is het correct om aan te nemen dat op basis van de OCTAS-aanbevelingen het «versoepelen» van de WIA niet voldoende is om het stelsel structureel te verbeteren?

Antwoord

Ja. In haar tussenrapport heeft OCTAS diverse problemen binnen het huidige arbeidsongeschiktheidsstelsel geschetst, zowel op het gebied van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, de inkomstenverrekening als de uitvoering. OCTAS heeft in haar eindrapport aangegeven dat voor alle varianten geldt dat niet alle geschetste problemen in het huidige stelsel met hun voorstellen kan worden opgelost. Door in het huidige stelsel aanpassingen te doen, zullen bepaalde beschreven knelpunten dan ook blijven bestaan.

43. Hoeveel mensen van het totaal aantal WIA-ontvangers komt niet in aanmerking voor arbeidskorting? Hoeveel mensen die WIA ontvangen hebben (zonder UWV-toeslagen) een inkomen onder het bestaansminimum?

Antwoord

In principe voldoet de WIA-uitkering niet aan de criteria om in aanmerking te komen voor arbeidskorting. Arbeidskorting is alleen van toepassing op inkomsten voortvloeiend uit loondienst. De Belastingdienst maakt het echter mogelijk dat werkgevers loon en uitkering samenvoegen en de werkgever dit bedrag in één inkomensopgave uitkeert aan de werknemer en opgeeft bij de Belastingdienst. Omdat de Belastingdienst niet kan zien welk deel uitkering en welk deel loon is, wordt over het gehele bedrag arbeidskorting toegepast.

Het gaat om ongeveer 11.000 uitkeringsgerechtigden (Wajong, WAO, IVA, WGA), van wie de uitkering door UWV aan de werkgever wordt betaald. Geschat wordt dat ongeveer 62% van deze 11.000 mensen een WIA-uitkering ontvangt die aan de werkgever wordt betaald. Op welke wijze de werkgever dit opgeeft aan de Belastingdienst is niet bekend.

Volgens gegevens van UWV ontvangen 45.372 uitkeringsgerechtigden een aanvulling vanuit de Toeslagenwet boven op hun WIA-uitkering14. Van deze mensen kan gezegd worden dat zij zonder deze TW-aanvulling een gezinsinkomen hebben onder het bestaansminimum.

In deze groep zitten echter ook mensen die inclusief hun aanvulling uit de Toeslagenwet een inkomen hebben beneden het sociaal minimum. Dit is het geval als zij voor aanvang van de uitkering ook al een inkomen hadden beneden het sociaal minimum. In dat geval vult de Toeslagenwet slechts aan tot het dagloon of de grondslag.

Bij de Toeslagenwet wordt uitgegaan van het gezinsinkomen. Als de uitkering van de uitkeringsgerechtigde beneden het sociaal minimum ligt maar er zijn nog andere inkomsten of die persoon heeft een partner met inkomsten dan kan het zijn dat het totale gezinsinkomen boven het sociaal minimum is. In dat geval is er geen recht op een toeslag van UWV.

Het is lastig om aan te geven hoe groot de totale groep is die zonder TW-aanvulling een inkomen heeft onder het bestaansminimum. Naast de 16.000 potentiële niet-gebruikers van de Toeslagenwet vallen hier ook de mensen onder die al voor de uitkering een inkomen hadden onder het sociaal minimum en daardoor geen recht hebben op een toeslag van UWV of recht hebben op een lagere toeslag van UWV. De omvang van deze groep is niet bekend.

Mensen met een UWV-uitkering onder het bestaansminimum hebben mogelijk recht op bijstand op grond van de Participatiewet, mits zij aan de toegangsvoorwaarden voldoen.

44. Kan de Minister inzage geven in de omvang van de onbedoelde effecten door ongewenste prikkels in het huidige stelsel, bijvoorbeeld dat mensen zich zorgen maken over eventuele terugvordering of een financieel ongunstige wijziging naar aanleiding van een herbeoordeling, waardoor mensen soms hun capaciteiten niet durven te benutten?

Antwoord

De omvang van het aantal mensen of uitkeringsgerechtigden dat zich zorgen maakt over terugvorderingen of de gevolgen van een herbeoordeling is niet bekend. Het aantal mensen dat onzekerheid ervaart rondom inkomstenverrekening ligt rond de 92%, zo blijkt uit het Panteia-rapport «Als verrekenen een beperking is» uit 2021. In haar tussenrapport15 geeft OCTAS aan dat onzekerheden over het recht op of de hoogte van de uitkering kan leiden tot inactiviteit, waardoor mensen niet in werk hervatten.

45. Is het technisch mogelijk om pilots te doen, aanbevolen door OCTAS om voorstellen eerst op kleine schaal te testen en te evalueren, en leidt dit niet tot ongelijkheid in de sociale zekerheid?

Antwoord

De mogelijkheid tot het doen van pilots en de gevolgen daarvan kan verschillen per maatregel. Afhankelijk van de aard van de maatregel zal bekeken moeten worden welke (technische) zaken daarvoor noodzakelijk zijn, welke juridische ruimte de betreffende wet biedt om te experimenteren en of dat leidt tot onrechtvaardige verschillen tussen (gelijke) groepen uitkeringsgerechtigden.

46. Behoort het starten met pilots en experimenten om de voorstellen eerst op kleine schaal te testen en te evalueren, zoals aanbevolen door OCTAS, tot de eerste stap die het kabinet wil zetten, namelijk het voorbereiden van de benodigde informatie waarvan een nieuw kabinet gebruik kan maken om tot keuzes te komen?

Antwoord

Op dit moment vindt de ambtelijke uitwerking plaats van de individuele maatregelen en varianten die OCTAS in haar eindrapport heeft geschetst. Besluitvorming over wijzigingen aan het arbeidsongeschiktheidsstelsel is aan een volgend kabinet, evenals keuzes voor het uitvoeren van pilots of experimenten in dat kader.

47. Kan per variant een (globaal) tijdspad worden gegeven voor uitwerking en uitvoering?

Antwoord

Zie de beantwoording van de vragen 24 tot en met 26.

48. Het kabinet schrijft dat OCTAS «drie verschillende varianten schetst voor een toekomstbestendig stelsel, aangevuld met maatregelen voor mensen zonder (recent) arbeidsverleden.», welke aanvullende maatregelen voor mensen zonder (recent) arbeidsverleden schetst OCTAS?

Antwoord

In het eindrapport heeft OCTAS in hoofdstuk 6 maatregelen geschetst voor de doelgroep van mensen zonder (recent) arbeidsverleden. Deze maatregelen zien onder andere op re-integratie van deze doelgroep, ondersteuning bij het vinden van het juiste loket en ondersteuning aan werkgevers om mensen uit deze doelgroep aan te nemen. Volledigheidshalve verwijs ik u naar het betreffende hoofdstuk in het eindrapport van OCTAS.

49. Veel flexwerkers komen aan de WIA-poort, voor veel van hen is flexwerk geen keuze, gaat de Minister onderzoeken hoe deze instroom vanuit flex verminderd kan worden?

Antwoord

OCTAS heeft terecht veel aandacht voor de precaire positie van flexwerkers in ons stelsel van arbeidsongeschiktheid. Met een aantal aanbevelingen (zoals de behandeling van loonloze tijdvakken) heeft OCTAS ook speciaal oog voor deze groep. Tegelijkertijd geeft zij terecht aan dat het ook belangrijk is om te kijken naar de inrichting van de arbeidsmarkt. In april 2023 heeft dit kabinet een totaal pakket aan arbeidsmarkthervormingen16 aangeboden, met daarbij ook speciaal aandacht voor de positie van flexwerkers. Met het wetsvoorstel «Meer zekerheid flexwerkers» wordt beoogd flexwerkers meer zekerheid over werk en inkomen te geven. Zo worden nulurencontracten afgeschaft (behalve voor scholieren en studenten), worden draaideurconstructies bij tijdelijk werk voorkomen en krijgen uitzendkrachten sneller een zekerder contract. Dit heeft naar verwachting ook gevolgen voor de instroom in de uitkeringen, omdat werknemers hierdoor loondoorbetaling bij ziekte ontvangen in plaats van hun baan verliezen en vangnetter worden. Ook zijn er minder nulurencontracten, waardoor minder mensen tussen wal en schip vallen als ze ziek worden. In hoeverre dit in de praktijk leidt tot minder WIA-aanvragen op de lange termijn is niet te voorspellen.

50. Welke financiële prikkels hebben een verlammend effect?

Antwoord

In haar tussenrapport17 heeft OCTAS een aantal elementen uit het sociale zekerheidsstelsel beschreven die voor betrokkenen tot onzekerheid kunnen leiden. Voorbeelden hiervan zijn onduidelijkheid en complexiteit van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, onzekerheid rondom de financiële gevolgen van werkhervatting voor het recht op of de hoogte van de uitkering en het totale inkomen of samenloop van regelingen. Voor de volledigheid verwijs ik u naar het tussenrapport van OCTAS18.

51. Welke mogelijkheden bestaan er voor betere gegevensuitwisseling tussen betrokken partijen? Is het mogelijk voor het demissionaire kabinet om hier stappen in te zetten? Welke wetgeving, bijvoorbeeld de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), staat hier mogelijk aan in de weg?

Antwoord

De analyse van mogelijkheden tot verbetering van de gegevensuitwisseling tussen betrokken partijen is onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt. Of en welke relevante wetgeving daarbij betrokken is en of en hoe deze dan aangepast moeten worden kan daarom op dit moment nog niet worden aangegeven. Eerder heb ik u geïnformeerd over de aanpassingen in de Wet Suwi19 waarin enige stappen ten aanzien van gegevensuitwisseling worden gezet.

52. De Minister geeft aan dat zij het belang van betere gegevensuitwisseling en informatievoorziening tussen de betrokken partijen deelt, kunt u uitleggen wat u bedoelt? Hoe verhoudt dit zich tot het toestemmingsrecht en blokkeringsrecht en de gerichte vraagstelling?

Antwoord

OCTAS stelt dat het uitwisselen van gegevens in het huidige arbeidsongeschiktheidsstelsel complex is en dat dat komt door de samenloop van verschillende wet- en regelgeving. Zoals bij vraag 51 aangegeven is het uitwerken van de mogelijkheden van de gegevensuitwisseling tussen betrokken partijen en eventuele verbetering daarvan, onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt. Onderdelen zoals toestemmingsrecht en blokkeringsrecht zullen daarbij betrokken worden.

Parallel hieraan voert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een verkenning uit om na te gaan of aansluiting van een arbeidsgerelateerd medisch dossier op een persoonlijke gezondheidsomgeving (PGO) mogelijk is. Dit zorgt ervoor dat de bedrijfsgeneeskundige informatie op één plek voor werkenden verzameld wordt en de gegevens niet verloren gaan bij wisseling van werkgever, een gecontracteerde bedrijfsarts of arbodienst. Gekeken wordt of daarbij aangesloten kan worden.

53. Wat wordt verstaan onder het maatmanloon?

Antwoord

Het maatmanloon (referentieloon) is het loon dat een uitkeringsgerechtigde verdiende in het jaar voorafgaand aan de eerste ziektedag. Op basis hiervan vindt de inkomstenvergelijking plaats in de arbeidsongeschiktheidsvaststelling. Het verschil tussen het maatmanloon (het loon dat iemand voorheen verdiende) en het loon dat met algemeen geaccepteerde arbeid nog kan worden verdiend is het inkomensverlies en procentueel weergegeven in de mate van arbeidsongeschiktheid.

In een rekenvoorbeeld weergegeven: iemand verdiende structureel € 4.000 bruto per maand voorafgaand aan intreden ziekte of beperking. Dit is het maatmanloon. Uit de medische en arbeidsdeskundige beoordeling volgt dat iemand nog € 1.500 bruto per maand kan verdienen met arbeid, rekening houdend met de individuele beperkingen. Het inkomensverlies is € 4.000 – € 1.500 = € 2.500 per maand. Procentueel weergegeven is dat 62,5%. Dat is ook de mate van arbeidsongeschiktheid.

54. Hoeveel werknemers in de huidige WIA verdienden meer dan het maatmanloon? Kan hierbij een onderverdeling worden gemaakt tussen werknemers die minder dan 100.000 euro en meer dan 100.000 euro verdienden?

Antwoord

Het maatmanloon is voor iedere individuele werknemer anders en afhankelijk van het inkomen uit de arbeid op het moment van intreden van de eerste ziektedag. De vraag hoeveel mensen meer verdienden dan het maatmanloon kan daarom niet beantwoord worden.

Voor de vaststelling van een genoten inkomen uit dienstverband van € 100.000,– of meer in het jaar voorafgaand aan de eerste ziektedag gaan we uit van het ongemaximeerde geïndexeerde dagloon van € 383,14. Per 1 maart 2024 zijn er volgens UWV 434.193 uitkeringsgerechtigden binnen de Wet WIA. In totaal hebben, volgens UWV, 6.971 uitkeringsgerechtigden een dagloon groter of gelijk aan € 383,14. Hiervan hebben 3.320 uitkeringsgerechtigden een IVA-uitkering en 3.649 uitkeringsgerechtigden een WGA-uitkering, van wie 1.901 met een restverdiencapaciteit en 1.748 zonder restverdiencapaciteit. Daarnaast zijn er 2 vrijwillig verzekerden.

55. Welke effect heeft de maximering van het referentieloon (maatmanloon) voor werknemers als zij in de WIA belanden?

Antwoord

Uitkeringsgerechtigden van wie het maatmanloon (referentieloon) hoger is dan de vastgestelde maximering krijgen daardoor een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan zij zouden krijgen vastgesteld zonder de maximering van het maatmanloon. In plaats van dat de uitkering wordt bepaald door de hoogte van het loon voorafgaand in het jaar aan de eerste ziektedag wordt de mate van arbeidsongeschiktheid afgeleid van de vastgestelde maximering.

In een rekenvoorbeeld weergegeven: stel dat het gemaximeerde dagloon € 6.000 bruto per maand bedraagt. Een verzekerde verdiende € 8.000 bruto per maand voor intreden van de ziekte of beperking. Als diegene met passende arbeid nog € 2.000 bruto per maand kan verdienen, zou de mate van arbeidsongeschiktheid zonder maximering 75% bedragen (€ 6.000 inkomensverlies t.o.v. € 8.000). Met maximering wordt het inkomensverlies vastgesteld op het verschil tussen € 6.000 en € 2.000, waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid op 66,66%wordt vastgesteld.

56. Hoeveel werknemers zullen hierdoor in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse vallen?

Kan een onderverdeling worden gemaakt tussen 35-min, 35–80 en 80–100?

Antwoord

Zie ook de beantwoording van vraag 54 en 55. Het maximum dagloon bedraagt per 1 januari 2024 € 274,44 bruto per dag, zijnde ongeveer € 71.500,– bruto per jaar.

Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid afhangt van meer elementen dan alleen het genoten inkomen voor intreden van de ziekte of beperking, kan geen onderverdeling worden gemaakt tussen verschillende arbeidsongeschiktheidsklassen. Voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt naast het inkomen ook gekeken naar de resterende verdiencapaciteit en de individuele belastbaarheid van de verzekerde.

57. Wat zijn de inkomenseffecten van de maximering van het referentieloon? Kan daarbij meer duidelijkheid, met rekenvoorbeelden, worden gegeven van het inkomen van een werknemer die meer dan het maatmanloon verdiende (zie ook figuur 4, p.93 uit het OCTAS-rapport)?

Antwoord

Ten aanzien van de effecten op de mate van arbeidsongeschiktheid verwijs ik naar het rekenvoorbeeld weergegeven bij vraag 55. Een verzekerde kan hierdoor een lagere mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld krijgen. Wanneer dit lagere percentage onder de 35% ligt, betekent dit dat de verzekerde geen recht heeft op een WIA-uitkering (in tegenstelling tot waarschijnlijk de situatie zonder maximering) en aangewezen zal zijn op een WW-uitkering, gevolgd door ofwel werkhervatting of bijstandsuitkering. Wanneer de verzekerde wel meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, zal de hoogte van de uitkering, door het hogere inkomen voorafgaand aan de eerste ziektedag, eveneens gemaximeerd worden op het maximum dagloon (op 1 januari 2024 bruto € 274,44 per dag, € 5.969,07 per maand). Het inkomenseffect voor WIA-gerechtigden is daarmee relatief klein gedurende de loongerelateerde fase. In de vervolgfase is de hoogte van de uitkering afhankelijk van de benutting van de resterende verdiencapaciteit en daarmee afhankelijk van de individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde. In de situatie dat de uitkeringsgerechtigde de restverdiencapaciteit niet of onvoldoende benut, dan kan diegene een vervolguitkering krijgen in een lagere klasse (bijv. 55–65% in plaats van 65–80%).

Wel dient nog opgemerkt te worden dat de lagere mate van arbeidsongeschiktheid ertoe kan leiden dat een deel van de verzekerden niet langer op arbeidsdeskundige gronden IVA-gerechtigde kan worden, omdat zij, ondanks een duurzame beperking of bijvoorbeeld chronische ziekte, onder de grens van 80% arbeidsongeschiktheid zakken. In deze gevallen krijgen zij (in vergelijking met de situatie zonder maximering) een lagere WIA-uitkering (70% dagloon in plaats van 75% dagloon). Bij de raming die is gebruikt voor het OCTAS-rapport is niet uitgegaan van doorwerking van andere maatregelen die OCTAS adviseert, zoals afschaffen van de IVA- en vervolguitkering.

58. Heeft de maximering invloed op private aanvullende verzekeringen? Zo ja, welke en wat is het effect hiervan?

Antwoord

De effecten van de verschillende maatregelen binnen de door OCTAS geschetste varianten op onder andere de private aanvullende verzekeringen zijn onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt.

59. Klopt het dat de WIA-uitkering als is gemaximeerd op het maximale dagloon?

Antwoord

Ja, dat klopt. Het maximum dagloon bedraagt per 1 januari 2024 bruto € 274,44 per dag, zijnde bruto € 5.969,07 per maand.

60. Klopt het dat, naast het arbeidsongeschiktheidspercentage, ook de correctiefactor in de WIA wordt aangepast voor werknemers met een inkomen boven het maatmanloon?

Antwoord

In het rapport van OCTAS wordt niet gesproken over specifiek de reductiefactor in de WIA-arbeidsongeschiktheidsvaststelling. Eventuele aanpassingen aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid zijn onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt.

61. Kan inzichtelijk worden gemaakt waarop de geschetste 100 miljoen euro bezuiniging in het OCTAS-rapport (p. 97) is gebaseerd?

Antwoord

Zoals in de beantwoording van de vragen 55 en 57 is weergegeven leidt de maximering van het maatmanloon tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid bij een deel van de verzekerden. Hierdoor kunnen verzekerden in bepaalde gevallen een lagere of geen uitkering krijgen, hetgeen leidt tot lagere uitkeringslasten.

62. Het kabinet schrijft dat in de eerste variant de arbeidsongeschiktheidsdrempel verlaagd wordt van 35% naar 25%, hoeveel extra instroom zou dit naar verwachting opleveren? Hoeveel extra kosten gaan hiermee gepaard? Hoeveel extra instroom zou een arbeidsongeschiktheidsdrempel van 15% opleveren? Hoeveel kosten zouden hiermee gepaard gaan?

Antwoord

Zoals in vraag 10 is aangegeven wordt bij een drempelverlaging uitgegaan naar een extra instroom van 41.000 personen in elk van de twee nieuwe klassen.20

Het verlagen van de arbeidsongeschiktheidsdrempel van 35% naar 25% zal, volgens OCTAS, leiden tot € 300 mln. meer uitgaven (zie pagina 97 van eindrapport OCTAS). De kosten van verlaging van de WIA-drempel naar 15% is door OCTAS niet weergegeven. In de Kamerbrief van

7 juli 202121 is eerder een inschatting van de kosten door het CPB weergegeven. Deze kosten worden inmiddels op basis van de huidige inzichten geraamd op 520 miljoen. In de nadere ambtelijke uitwerking zal een actualisatie van deze kosten worden gemaakt, alsmede de diverse effecten van deze maatregel, zoals voor de uitvoerbaarheid en gedragseffecten.

63. Welke kostenbesparing zou het afschaffen van de IVA, zoals voorgesteld in de eerste variant, waarmee ook de hogere uitkering van 75% afgeschaft wordt, opleveren?

Antwoord

Dit zal, volgens OCTAS, zorgen voor een daling van de uitkeringslasten van € 550 mln. (zie pagina 97 van eindrapport OCTAS).

64. Het kabinet schrijft dat het verschil in uitkomst van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling tussen de hoogste en lagere inkomens wordt verkleind, bijvoorbeeld door maximering van het referentieloon (maatmanloon), welke kostenbesparing zou dit opleveren?

Antwoord

De maximering van het maatmanloon (referentieloon) zorgt, volgens OCTAS, voor een daling van de uitkeringslasten van € 100 mln. (zie pagina 97 van het eindrapport van OCTAS).

65. Waarom verwacht het kabinet dat de variant «Huidig stelsel beter» de inkomenszekerheid versterkt? Waarom verwacht het kabinet dat het aantal herbeoordelingen zal afnemen? Als de IVA afgeschaft wordt, worden mensen die duurzaam arbeidsongeschikt dan iedere vijf jaar gekeurd?

Antwoord

Het kabinet verwacht dat de inkomenszekerheid van verzekerden versterkt wordt in de variant «Huidig stelsel beter» aangezien meer mensen recht hebben op een uitkering door het verlagen van de arbeidsongeschiktheidsdrempel en het afschaffen van de vervolguitkering.

Het aantal herbeoordelingen kan afnemen door de afschaffing van de vervolg- en IVA-uitkering. Hierdoor is er een kleinere financiële prikkel voor zowel werknemers als werkgevers om middels een herbeoordeling een hogere of lagere mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld te krijgen en daarmee een hogere uitkering of geen of lagere werkgeverslasten.

De vormgeving van de afschaffing van de IVA-uitkering is onderdeel van de nadere uitwerking.

66. Het kabinet schrijft dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers in OCTAS in de eerste variant «Huidig stelsel beter» op enkele punten verschilt van de huidige kabinetsplannen, kan het kabinet een overzicht maken van alle verschillen, dus breder dan de in de reactie genoemde verschillen? Welke verschillen of overeenkomsten ziet het kabinet specifiek wat betreft de financiering?

Antwoord

In mijn reactie22 heb ik de verschillen in wachttijd en de wijze van claimbeoordeling genoemd. Zoals beschreven beschrijft OCTAS een langere wachttijd dan in de huidige kabinetsplannen wordt gehanteerd, twee jaar in plaats van één jaar. De wijze van claimbeoordeling voor zelfstandigen verschilt per OCTAS-variant. In één variant wordt de «drempelfunctie»-variant toegepast, in twee varianten vindt een claimbeoordeling plaats conform de huidige WIA-beoordelingswijze.

Hieronder noem ik de overige verschillen:

  • Hoogte van de maximale uitkering. OCTAS stelt een maximale uitkering van 70% van het WML voor. Bij de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen is het voorstel de maximale uitkering 100% van het WML te laten bedragen. In dat verband stijgt de maximale premiegrondslag ook.

  • Geen opt-out. OCTAS stelt een verplichte publieke verzekering voor, zonder een (geclausuleerde) mogelijkheid om uit te stappen naar de private verzekeringsmarkt. Bij de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen is het voorstel dat deze opt-out er komt, mits deze op een uitvoerbare, uitlegbare en betaalbare wijze kan worden vormgegeven.

  • Uit het OCTAS-rapport valt niet op te maken of er verschillen zitten in de beoogde kring van verzekerden. Wel duidelijk is dat de grootste groep onder de zelfstandigen, de zelfstandigen die zelfstandig ondernemer zijn voor de Wet inkomstenbelasting 2001, bij zowel OCTAS als in de huidige kabinetsplannen verplicht verzekerd zijn.

  • Het bovenstaande (hoogte van de uitkering, wachttijd) heeft ook gevolgen voor de te betalen premie. Vanwege de beperktere dekking is de te betalen premie in het scenario van OCTAS lager.

67. In de eerste variant «Huidig stelsel beter» wordt omschreven dat voor mensen met een hoger inkomen geldt dat bij de vaststelling wordt uitgegaan van een gemaximeerd inkomen, OCTAS omschrijft dat voor deze groep een lagere uitkering ontstaat dan nu het geval is en zelfs in enkele gevallen geen uitkering, kunt u met voorbeelden uiteenzetten in welke gevallen dit zou spelen?

Antwoord

Zie de antwoorden op vraag 55, vraag 56 en vraag 57.

68. OCTAS omschrijft in de eerste variant «Huidig stelsel beter» dat mensen makkelijker moeten kunnen terugvallen op een uitkering als het onverhoopt toch niet lukt of het werk niet meer beschikbaar is (herlevingsrecht), als iemand wel weer aan het werk gaat en hiermee meer dan 75% van het oude loon verdient, wordt de uitkering in die variant niet direct na één jaar beëindigd, hoe lang duurt dit herlevingsrecht in de ogen van het kabinet?

Antwoord

De vormgeving van de verschillende maatregelen binnen de door OCTAS geschetste varianten op onder andere de private aanvullende verzekeringen zijn onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt.

69. Binnen welke termijn verwacht het kabinet dat de aanbevelingen van «Huidig stelsel beter» doorgevoerd zouden kunnen worden?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 24 tot en met 26.

70. 14,7% van de werkgevers heeft een werknemer met een arbeidsbeperking in dienst, in hoeverre is dit een belemmering voor variant twee?

Antwoord

De variant «Werk staat voorop» vergt van alle betrokkenen meer en vooral langere inzet op re-integratie. Ook van werkgevers. In deze variant zal van werkgevers en werknemers niet alleen meer inspanningen worden gevraagd, maar ook fors meer ondersteuning worden geboden om re-integratie zoveel mogelijk tot een succes te maken. Hoe deze ondersteuning precies vorm moet krijgen, is een van de belangrijkste punten van de verdere uitwerking van deze variant.

71. Is het mogelijk om op een objectieve wijze arbeidsvermogen te toetsen?

Antwoord

Ja, in het huidige stelsel zijn objectieve criteria vastgesteld waaraan verzekeringsartsen, arbeidsdeskundigen en andere professionals het arbeidsvermogen van iemand die ziek of arbeidsongeschikt is kunnen toetsen. Deze zijn vastgesteld in de wet- en regelgeving zoals de Wet WIA en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Zo beoordeelt de verzekeringsarts of en in welke mate gezondheidsproblemen en ervaren belemmeringen van de zieke werknemer, resulteren in beperkingen in de belastbaarheid. De verzekeringsarts baseert zich op uitgebreide instructies en richtlijnen. De beperkingen in de belastbaarheid worden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst. Op basis van die lijst gaat vervolgens de arbeidsdeskundige aan de slag om te kijken welke functies nog uitgevoerd zouden kunnen worden.

De professionals die de beoordeling uitvoeren hebben dus handvatten om de beoordeling zo objectief mogelijk uit te voeren. Natuurlijk kunnen de aard en ernst van klachten en de belemmeringen die mensen ervaren per individu verschillen. De professionals beschikken over de expertise om recht te doen aan de individuele omstandigheden van de langdurig ziekte of arbeidsongeschikte werknemer.

72. Wat zijn de gevolgen als een uitkeringsgerechtigde zich tijdens de werkhervatting onvoldoende inspant om te voldoen aan de re-integratieverplichtingen?

Antwoord

In de verschillende varianten die OCTAS schetst is veel aandacht voor re-integratie. Hieruit vloeit voort dat de uitkeringsgerechtigde verplichtingen op dat vlak heeft, evenals in het huidige stelsel het geval is. Als blijkt dat mensen zonder uitlegbare reden onvoldoende meewerken aan re-integratie, kan ook in varianten van OCTAS de uitkering (tijdelijk) stopgezet of verlaagd worden. Wel is wederzijds vertrouwen een belangrijk uitgangspunt van alle varianten die OCTAS schetst. Dat betekent onder andere dat als een uitkeringsgerechtigde in het begin weinig gemotiveerd lijkt om mee te werken aan re-integratie, eerst hulp wordt geboden om eventuele achterliggende oorzaken van de gebrekkige medewerking weg te nemen. In de vraag gaat het over de inspanningen «tijdens de werkhervatting». In de variant «Werk staat voorop» is de periode van de re-integratieuitkering de periode waarin werkhervatting centraal staat. Ik interpreteer de vraag dan ook zo dat deze op de periode van de re-integratieuitkering ziet. Als de werknemer in die periode, ook met de aanboden hulp en ondersteuning onvoldoende meewerkt, dan kan tijdens de re-integratieperiode de uitkering (tijdelijk) worden stopgezet of verlaagd (meewerkplicht). Als na de re-integratieperiode, en een eventuele verlenging, de werknemer alle kansen heeft gekregen om het arbeidsvermogen te benutten en desondanks niet werkt terwijl er wel voldoende re-integratiemogelijkheden zijn, dan komt deze werknemer niet aanmerking voor een arbeidsongeschiktheidseinduitkering. In dat geval komt deze persoon mogelijk in aanmerking voor een andere uitkering, bijvoorbeeld op grond van de Participatiewet.

73. Klopt het dat de variant «Werk staat voorop» ertoe kan leiden dat mensen na drie (of vijf) jaar met lege handen komen te staan?

Antwoord

Net als in iedere variant van een arbeidsongeschiktheidsstelsel, kan het zijn dat een verzekerde niet in aanmerking zal komen voor een arbeidsongeschiktheids(eind)uitkering. Dat is ook het geval bij de variant «Werk staat voorop». Voor die situaties vormt de Participatiewet het vangnet.

De beoordelingscriteria op de verschillende toetsingsmomenten in de variant «Werk staat voorop» zijn onderdeel van de ambtelijke uitwerking.

74. Welke verplichtingen komen bij de tweede variant bij een werknemer en een werkgever te liggen?

Antwoord

De verplichtingen die werknemers en werkgevers krijgen in de variant «Werk staat voorop» zijn onderdeel van de nadere uitwerking.

In algemene zin beschrijft OCTAS de verplichtingen van de oorspronkelijke werkgever tijdens de wachttijd als vergelijkbaar met die in het huidige stelsel. Dat betekent dat de werkgever het loon voor minimaal 70% doorbetaalt tijdens de wachttijd en zich inspant om de werknemer te re-integreren.

Werknemers houden hun verplichtingen om mee te werken aan re-integratie zowel tijdens de wachttijd als tijdens de re-integratieperiode na de wachttijd. Daarnaast hebben zij de informatieverplichting om relevante informatie (zoals werkhervatting of veranderingen in de gezondheid) te melden aan de uitvoerder.

Van werkgevers in brede zin wordt eveneens verwacht dat zij meewerken aan het re-integreren van mensen met een re-integratieuitkering in de regio. Zij krijgen hiertoe ook intensieve(re) ondersteuning.

75. Het kabinet schrijft dat er in de variant «Werk staat voorop» een aantal binaire momenten blijft bestaan, welke momenten zijn dit? En wat gebeurt er dan met het inkomen van mensen?

Antwoord

Het kabinet ziet in de variant «Werk staat voorop» in ieder geval twee potentieel binaire momenten.

Het eerste moment is nadat de wachttijd is afgelopen. Op dat moment vindt een toegangstoets plaats voor de re-integratieuitkering. Afhankelijk van de situatie ontstaat er wel of geen recht op een uitkering. In beginsel gaat het over het wel of niet recht krijgen op een re-integratie-uitkering. In bepaalde gevallen ontstaat recht op een arbeidsongeschiktheidseinduitkering als duidelijk is dat iemand nooit meer zal kunnen werken.

Het tweede moment is aan het einde van de re-integratieperiode na uiterlijk 3 tot 5 jaar. Op dat moment ontstaat wel of geen recht op de arbeidsongeschiktheidseinduitkering. Wanneer op dat moment geen recht ontstaat op een arbeidsongeschiktheidseinduitkering, kan dat grote gevolgen hebben voor het inkomen. Bijvoorbeeld doordat iemand terugvalt van een uitkering van 70% van het dagloon naar bijstandsniveau. Belangrijke kanttekening daarbij is dat dit beoordelingsmoment na 3 tot 5 jaar van een re-integratieuitkering met re-integratiebegeleiding plaatsvindt. Daardoor is deze beoordeling gebaseerd op meer informatie die over een lange periode ziet en daarom veel minder het karakter van een momentopname heeft.

Overigens bevat iedere variant die OCTAS schetst, net als het huidige WIA stelsel, een moment na de wachttijd waarop wel of geen recht op een uitkering kan ontstaan.

76. Hoeveel functies dient iemand in de variant «Werk staat voorop» in de interpretatie van het kabinet uit te proberen gedurende drie tot vijf jaar voordat vastgesteld wordt dat werken niet lukt?

Antwoord

De vormgeving van de verschillende maatregelen binnen de door OCTAS geschetste varianten zijn onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt. Daarbij is eveneens aandacht voor de criteria van de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en het recht op uitkering in de diverse varianten.

77. Wat is naar verwachting van het kabinet het verdienmodel van private re-integratiedienstverleners? Hoe kan de controle op deze dienstverleners vormgegeven worden?

Antwoord

Het verdienmodel van private re-integratiedienstverleners kan verschillen per bedrijf. In het huidige stelsel werkt UWV op basis van een inkoopkader waar private re-integratiedienstverleners op kunnen inschrijven en worden prestaties op basis van resultaatfinanciering beloond. UWV stelt daarnaast in het inkoopkader een aantal kwaliteitseisen vast waar re-integratiedienstverleners aan moeten voldoen. Ook monitort UWV hoe succesvol de trajecten zijn en op basis van de mate van succes vindt uitbetaling aan de private re-integratiedienstverleners plaats en eventuele verlenging of beëindiging van contracten met de betreffende re-integratiedienstverlener.

78. In de variant «Werk staat voorop» komen mensen niet in aanmerking voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering als ze niet werken, maar dat op basis van hun beperking wel zouden moeten kunnen, wie zou volgens het kabinet kunnen bepalen of mensen «alle kansen hebben gehad»? Hoe zou dit kunnen worden vastgesteld? Hoe kan volgens het kabinet worden beoordeeld of (private) re-integratiedienstverleners voldoende hebben gedaan?

Antwoord

De precieze wijze waarop de beoordeling voor toekenning van de arbeidsongeschiktheidseinduitkering plaatsvindt, is onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt. OCTAS beschrijft dat in ieder geval de re-integratiedienstverlener, de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige een rol hebben in deze beoordeling. Ook beschrijft OCTAS dat de publieke re-integratiedienstverlener de kwaliteit van de private re-integratiedienstverleners monitort in samenwerking met de private branche en de beroepsgroepen.

79. Als iemand aan het einde van de re-integratieperiode altijd heeft meegewerkt, maar toch niet in dienst is gekomen, bijvoorbeeld omdat het moeilijk is werkgevers te vinden die dit willen, maar op papier op basis van diens beperking wel zou moeten kunnen werken, heeft diegene dan naar interpretatie van het kabinet recht op een arbeidsongeschiktheidseinduitkering? En zo niet, op welk inkomen kan iemand dan terug vallen?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 81.

80. De re-integratieperiode kent net als de WW re-integratieplichten tegenover 70% van het oude loon, welke overeenkomsten en verschillen ziet het kabinet tussen de WW en de re-integratieperiode uit de variant «Werken staat voorop»?

Antwoord

De vormgeving en criteria voor de re-integratieuitkering als beschreven in de variant «Werk staat voorop» is onderdeel van de nadere ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt.

Wel kan al gesteld worden dat hoewel de uitkeringshoogte in de WW en de voorgestelde re-integratieperiode gelijk is met 70%, zijnde regelingen bedoeld voor verschillende doelgroepen. De WW voor werklozen en de re-integratieuitkering voor mensen die door ziekte, beperking, zwangerschap of bevalling hun eigen en of algemeen geaccepteerde arbeid geheel of gedeeltelijk niet meer kunnen uitoefenen. De aard van de re-integratiedienstverlening is daardoor anders. Ook kan de re-integratieuitkering zoals beschreven door OCTAS langer duren dan een WW-uitkering (3 tot 5 jaar ten opzichte van maximaal 24 maanden WW-uitkering).

81. Hoe ziet het inkomen en de begeleiding en het inkomen eruit van iemand die na de periode van drie tot vijf jaar re-integratieplicht vanuit de variant «Werk staat voorop» toch geen werk gevonden heeft, maar er wel sprake van (gedeeltelijke) arbeidsgeschiktheid is?

Antwoord

Het kabinet leest de variant «Werk staat voorop» zoals beschreven door OCTAS zo, dat als iemand volledig heeft meegewerkt aan re-integratie en voldoende arbeidsvermogen heeft (meer dan 65% arbeidsgeschikt), de re-integratieuitkering na 3 jaar nog met maximaal 2 jaar wordt verlengd. Als na die verlenging het aanwezige arbeidsvermogen nog altijd niet wordt benut, dan eindigt de re-integratieuitkering en ontstaat geen recht op een arbeidsongeschiktheidseinduitkering. In dat geval maakt iemand – afhankelijk van het huishoudinkomen en -vermogen – mogelijk aanspraak op een uitkering op grond van de Participatiewet. Naast de drie varianten voor een toekomstig arbeidsongeschiktheidsstelsel, doet OCTAS aanbevelingen voor het verbeteren van de begeleiding van mensen die onder het bereik van de Participatiewet vallen.

82. Kan het kabinet uitleggen of de basisverzekering in de variant «Basis voor werkenden» een voorziening of een volksverzekering is?

Antwoord

OCTAS presenteert de basisverzekering in de variant «Basis voor werkenden» niet als een voorziening. OCTAS schrijft namelijk dat «de basisverzekering wordt bekostigd via een uniforme premie die alle werkenden betalen». Dat valt het best te omschrijven als een variant op een werknemersverzekering, met als verschil dat de kring van verzekerden breder is dan werknemers omdat ook zelfstandigen er onder vallen.

83. In hoeverre is het recht op de basisverzekering in de variant «Basis voor werkenden» afhankelijk van het feit of er door of voor het individu premieafdracht heeft plaatsgevonden?

Antwoord

OCTAS noemt voor alle varianten werknemers en zelfstandigen als verplicht verzekerden. OCTAS gaat daarbij niet in op eventuele nadere eisen aan het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Voor alle varianten vergt dit nadere uitwerking. Daarbij lijkt OCTAS in de variant «Huidig stelsel beter» geen verandering voor te stellen voor werknemers op dit vlak.

84. Over welk deel draagt de werkgever premie af voor werknemers: het basisdeel, het aanvullende deel of beide?

Antwoord

OCTAS stelt voor dat werkgevers alleen voor de aanvullende verzekering premieplichtig zijn. Werknemers en zelfstandigen zijn zelf premieplichtig voor de basisverzekering.

85. Hoe wordt de basisverzekering gefinancierd? Welke relatie bestaat er in een basisverzekering tussen premieafdracht en uitkering? Hoe werkt dit voor zzp’ers?

Antwoord

OCTAS stelt voor om de basisverzekering te financieren met een uniforme premie die werkenden (werknemers en zelfstandigen) betalen, eventueel via de inkomstenbelasting. Een uniforme premie suggereert dat het premiepercentage voor alle werkenden gelijk is. Ook het uitkeringsniveau zal in veel gevallen gelijk zijn, namelijk op het niveau van het sociaal minimum, maar nooit hoger dan het inkomen voordat iemand arbeidsongeschikt werd. De hoogte van het premiepercentage en de (maximale) grondslag vergen nadere uitwerking.

Voor zzp’ers werkt dit in grote lijnen hetzelfde als voor werknemers. Een verschil daarbij is dat loonheffingen voor werknemers door werkgevers worden ingehouden en afgedragen aan de Belastingdienst, terwijl zzp’ers dit zelf afdragen.

86. Is de financieringssystematiek van de door OCTAS omschreven basisverzekering volgens het kabinet hetzelfde als die van de Algemene Ouderdomswet (AOW)? Zo niet, hoe ziet de financieringssystematiek er dan uit?

Antwoord

Nee, de financiering van een basisverzekering zoals geschetst door OCTAS is niet hetzelfde als de financiering van de AOW. De AOW is een volksverzekering waarbij de financiering loopt via inkomensafhankelijke premies en belastingen. De basisverzekering wordt alleen gefinancierd door premies betaald door werkenden en komt zo het dichtstbij een werknemersverzekering, zie het antwoord op vraag 82.

87. Binnen welke termijn acht het kabinet een stelselherziening zoals in de variant «Basis voor werkenden» reëel? En voor de variant «Werk staat voorop»?

Antwoord

Zie de beantwoording van de vragen 24 tot en met 26.

88. Is de premie van de door OCTAS omschreven basisverzekering naar lezing van het kabinet een nominale premie of een gemaximeerde procentuele premie?

Antwoord

Het gaat hier om een gemaximeerde procentuele premie. OCTAS geeft aan dat voor werknemers met een inkomen boven het wettelijk minimumloon er een verplichte aanvullende verzekering is waarvoor de werkgever de premie betaalt.

89. In hoeverre komen jonggehandicapten zonder arbeidsverleden naar lezing van het kabinet in aanmerking voor de door OCTAS omschreven basisverzekering? Hoe zit dit naar lezing van het kabinet voor flexwerkers?

Antwoord

De variant van de omschreven basisverzekering laat ik ambtelijk nader uitwerken binnen de kaders die OCTAS bij de deze variant heeft geschetst. Hierna wordt besloten of de variant verruimd moet worden naar onder andere jonggehandicapten zonder arbeidsverleden. Zie hiervoor het antwoord op vraag 21.

Ten aanzien van flexwerkers geldt dat OCTAS voorstelt dat alle werkenden in aanmerking komen voor de omschreven basisverzekering. Flexwerkers vallen daar ook onder.

90. Kan een indicatie worden gegeven welke groepen uitkeringsgerechtigden er in de derde variant op achteruit gaan?

Antwoord

In de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt worden de diverse individuele maatregelen die worden geschetst in het OCTAS-advies nader uitgewerkt. Hierbij is ook aandacht voor de inkomenseffecten.

91. Kan inzichtelijk worden gemaakt waarom de variant «Basis voor werkenden» volgens het kabinet waarschijnlijk niet tot vereenvoudiging leidt?

Antwoord

Op dit moment wordt de variant «Basis voor werkenden» verder uitgewerkt. Hierbij is ook aandacht voor vereenvoudiging.

92. Zijn er voorbeelden van aanvullende private verzekeringen die voor alle werkenden in Nederland gelden?

Antwoord

Nee, die zijn er niet.

93. Op welke termijn gaat u aan de slag met concrete oplossingen omtrent de positie van de Wajonger, gezien OCTAS niet met concrete oplossingen komt maar wel een schrijnend beeld liet zien over de situatie waarin deze groep zich momenteel bevindt en analyseerde dat de Participatiewet minder passend is voor deze groep?

Antwoord

Zie ook de beantwoording van vraag 17. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen bekijkt momenteel de opties voor een fundamentele herziening van de Participatiewet in het Programma Participatiewet in Balans. De Minister neemt het vraagstuk van het passender maken van de Participatiewet voor mensen met een arbeidsbeperking voor wie de gemeente verantwoordelijk is hierin mee. Dit zal langere tijd in beslag nemen, omdat het om een fundamentele herziening gaat. Het zal aan het nieuwe kabinet zijn om keuzes te maken in de beleidsopties die worden uitgewerkt.

Om op kortere termijn ook al iets te doen aan de verbetering van de Participatiewet wordt nu gewerkt aan een wijziging van de wet om de menselijke maat en vertrouwen als centrale begrippen beter in de (uitvoering van de) wet te verankeren en de uitvoering eenvoudiger te maken. In dit wetsvoorstel zijn meer dan 20 wijzigingen opgenomen die in meer of mindere mate ook van invloed zijn op de jonggehandicapten of chronisch zieken. Op dit moment ligt het wetsvoorstel bij de Raad van State. Enkele onderdelen die voor mensen met een arbeidsbeperking mogelijk relevant zijn, worden hierna toegelicht:

  • Het wetsvoorstel creëert de mogelijkheid voor gemeenten om activiteiten te ontwikkelen gericht op maatschappelijke participatie (in plaats van arbeidsinschakeling) voor de bijstandsgerechtigden voor wie de afstand tot de arbeidsmarkt op dit moment groot is of zelfs onoverbrugbaar.

  • Voorgesteld wordt om mantelzorg niet aan te merken als op loon te waarderen arbeid. Aanvullend is het voorstel om in een situatie waarin de intensieve mantelzorg de aanleiding is om samen te wonen, dit niet als gezamenlijk huishouden aan te merken. Dit alles moet het voor mantelzorgers makkelijker te maken om mantelzorg te verlenen, zonder zich zorgen te maken over de gevolgen voor de uitkering.

  • De bijverdienstenvrijlating bij werken vanuit de bijstand wordt geharmoniseerd naar 15% voor de duur van 1 jaar. Voor mensen die naar het oordeel van het college niet meer uren kunnen werken wegens individuele omstandigheden is er een verlengingsmogelijkheid. De doelgroep jonger dan 27 jaar wordt niet meer uitgesloten van een vrijlating. Voor mensen met een medische urenbeperking blijft situatie hetzelfde: zij kunnen na de medische keuring een structurele vrijlating krijgen van 15% van de inkomsten.

  • Automatisch verrekenen van inkomsten op basis van gegevens uit de polisadministratie mogelijk te maken: hierdoor kunnen inkomsten met de bijstand worden verrekend zonder dat mensen elke maand hun loonstrook hoeven in te leveren. Dit vermindert de inkomensonzekerheid bij mensen.

  • Versimpeling van de verrekening van vakantiegeld/IKB-budget, om te voorkomen dat sommige mensen met bijstandsuitkering als gevolg van inkomstenverrekening er (op maandbasis) op achteruit zodra ze deeltijd gaan werken naast hun uitkering.

94. Gaat het kabinet de suggestie uitwerken van OCTAS om een vrijstelling van de partner- en vermogenstoets in de Participatiewet te regelen voor vroeggehandicapten die voor de Wajong worden afgewezen?

Antwoord

Zie ook de beantwoording van de vragen 17 en 93. Binnen spoor 2 van het Programma Participatiewet in Balans, het onderdeel dat kijkt naar de mogelijkheden voor een fundamentele herziening van de Participatiewet, zal de Minister Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen kijken naar de positie van mensen met een arbeidsbeperking binnen de Participatiewet. Opties voor een «verlichte bijstand» met vrijstelling van de partner- en vermogenstoets worden daarbij ook in beschouwing genomen.

95. In hoeverre speelt de huidige toeslagensystematiek mee in de discussie over bijverdienen? Zijn er onvoorziene effecten in het toeslagensysteem aanwezig die het oplossen van dit probleem in de weg zitten?

Antwoord

Toeslagen spelen inderdaad een rol in de discussie over bijverdienen. In de verkenning van mogelijkheden voor het verruimen van de bijverdiengrenzen in de Participatiewet uit 202323 is een analyse gemaakt van de gevolgen voor het recht op toeslagen voor bijstandsgerechtigden die bijverdienen. Uit deze analyse blijkt dat bij een vrijlatingspercentage van 15% het recht op toeslagen gelijk blijft. Hogere vrijlatingspercentages zorgen voor een afname van het recht op toeslagen.

In het wetsvoorstel Participatiewet in balans dat momenteel voor advies bij de Raad van State ligt, is daarom gekozen voor een geharmoniseerde bijverdienregeling, waarbij 15% van het inkomen wordt vrijgelaten. Een voorspelbaar inkomen is voor mensen belangrijker dan een hogere vrijlating. Door het percentage van 15% heeft de bijverdienregeling zoals deze nu is voorgesteld niet of nauwelijks effect op de toeslagen van de burger. In haar brief van 25 januari 2023 heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen dit ook cijfermatig toegelicht.24 Het percentage van 15% staat ook in verhouding tot mensen die geen uitkering ontvangen en tegen het wettelijk minimumloon werken.

96. Klopt het dat in het oorspronkelijke OCTAS-rapport ook een variant voor mensen zonder recent arbeidsverleden was uitgewerkt? Zo ja, wat is de reden dat deze niet meer is opgenomen in het OCTAS-rapport? Is het mogelijk om deze conceptvariant te ontvangen?

Antwoord

Op pagina 74 tot en met 76 van het eindrapport heeft OCTAS aangegeven dat er diverse varianten voor de basisverzekering door hen zijn bestudeerd en gaan zij in op enkele aspecten van deze varianten. Aangezien de OCTAS een onafhankelijke commissie is, heeft het kabinet geen toegang tot concept-stukken.

97. Hoe groot is de groep mensen die geen of een beperkt arbeidsvermogen hebben zonder recent arbeidsverleden? Hoeveel van hen zitten in de Participatiewet, Wajong of ontvangen geen uitkering? Zijn er nog andere regelingen waarop deze mensen aanspraak maken?

Antwoord

Het is niet bekend hoe groot de groep mensen is die geen of een beperkt arbeidsvermogen heeft zonder recent arbeidsverleden, en hoeveel van hen een uitkering op grond van de Participatiewet of geen uitkering ontvangen. Bij de behandeling van een bijstandsaanvraag wordt geen onderscheid gemaakt naar aanvragers die geen of een beperkt arbeidsvermogen hebben. Daardoor is het dus ook niet mogelijk om van de omvang van deze groep een accurate inschatting te maken.

Voor de groep van Wajong-uitkeringsgerechtigden is bekend hoeveel personen een uitkering ontvangen. In 2023 waren er in het totaal 245.394 lopende Wajong-uitkering, waarvan 140.056 uitkeringen voor mensen met duurzaam geen arbeidsvermogen en 105.338 uitkeringen voor mensen met niet duurzaam geen arbeidsvermogen.25

Mensen die worden afgewezen voor de Wajong kunnen aanspraak maken op ondersteuning van de Participatiewet. De afwijzing kan te maken hebben met het hebben van arbeidsvermogen, maar ook mensen die geen arbeidsvermogen hebben maar van wie de duurzaamheid hiervan (nog) niet is vastgesteld, worden afgewezen voor de Wajong en kunnen een beroep doen op de Participatiewet. Ook kan de Wajong-afwijzing te maken hebben met het tijdstip waarop de beperking is ontstaan (na het 18e jaar of tijdens studie). Een andere groep mensen die een beroep doet op de Participatiewet betreft de mensen die gewerkt hebben in loondienst, arbeidsongeschikt zijn geworden maar vanwege hun restverdiencapaciteit geen WIA-uitkering ontvangen (de 35-minners). Ook zijn er zelfstandigen die bij de gemeenten ondersteuning kunnen ontvangen en mensen die geen uitkering ontvangen vanuit de Participatiewet. Kortom, de doelgroep in de Participatiewet met een beperkt of ontbrekend arbeidsvermogen is zeer divers. Het is niet bekend hoe groot de groep is van mensen die geen of een beperkt arbeidsvermogen hebben of zonder recent arbeidsverleden die niet in een uitkeringssituatie zitten.

Wel is er op basis van verschillende perspectieven enige informatie over ziektebelemmeringen om aan het werk te gaan vanuit de bijstand. Uit een rapport van de Nederlandse Arbeidsinspectie is bijvoorbeeld bekend dat bijna alle bijstandsgerechtigden (95%) specifieke belemmeringen ervaren om aan het werk te komen.26 De meest genoemde belemmering betreft de eigen gezondheid: twee op de drie zegt dat zijn of haar lichamelijke en/of geestelijke gezondheid het moeilijk maakt om aan het werk te komen. Daarnaast is op basis van CBS-cijfers bekend dat er bij 11% van de bijstandspopulatie sprake is van een officiële vrijstelling van de arbeidsverplichting. Verreweg de meest genoemde reden door klantmanagers om een vrijstelling te geven betreft de gezondheidssituatie van de betrokkene. Andere redenen kunnen zijn: het (nog) ontbreken van arbeidsvermogen, hoge leeftijd, zorg voor kinderen of overige familieleden en het verrichten van betaald of onbetaald werk naast de uitkering.27 De meeste vrijstellingen worden tijdelijk verleend omdat hier dringende redenen voor aanwezig zijn. 1,7% van de populatie is permanent vrijgesteld van arbeidsverplichtingen omdat is vastgesteld dat de persoon volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in de Wet WIA.

98. De commissie heeft geen betaalbare, uitlegbare en uitvoerbare variant gevonden om een oplossing te bieden voor de grote groep mensen binnen de Participatiewet die geen of beperkt arbeidsvermogen heeft, behoort nader onderzoek hiernaar tot de eerste stap die het kabinet omschrijft, namelijk het voorbereiden van de benodigde informatie waarvan een nieuw kabinet gebruik kan maken om tot keuzes te komen?

Antwoord

Met verwijzing naar de beantwoording op de vragen 17 en 93, werkt de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen dit vraagstuk verder uit in het kader van het programma Participatiewet in Balans. Hierbij worden beleidsopties voor een nieuw kabinet geïnventariseerd. Het is op voorhand echter niet te zeggen of er betaalbare, uitlegbare en uitvoerbare varianten gevonden kunnen worden.

99. Kan het kabinet voorbeeldberekeningen laten zien van ruimere bijverdiengrenzen met bijbehorende effecten op het recht op toeslagen, en het gezamenlijke effect op het totale inkomen?

Antwoord

In het wetsvoorstel Participatiewet in balans (op dit moment voor advies bij de Raad van State) wordt één bijverdienregeling voor de duur van één jaar voorgesteld. Hierin worden de bijverdiengrenzen verruimd. De gemeente mag deze bijverdienregeling verlengen voor mensen die wegens individuele omstandigheden hun uren niet of nauwelijks kunnen uitbreiden. Voor mensen met een medische urenbeperking wordt de bijverdienregeling structureel toegekend.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft in een brief van 25 januari 202328 inzage gegeven in de gevolgen voor het inkomen en toeslagen van een hoger vrijlatingspercentage dan de nu voorgenomen 15%. Daarbij zijn ook voorbeeldberekeningen gevoegd. Bij dit vrijlatingspercentage hebben de bijverdiensten geen gevolgen voor het recht op toeslagen. Uit de berekeningen voor 2023 blijkt dat een vrijlatingspercentage van 16% bij een alleenstaande die het minimumloon verdient al zorgt voor een lager recht op toeslagen als men 16 uur per week gaat werken. Hierbij gaat het specifiek om de huurtoeslag, die afbouwt vanaf een lager inkomen dan andere toeslagen. De andere toeslagen bouwen nog niet af bij het percentage van 16%. Het totale inkomen neemt wel toe. Hogere vrijlatingspercentages zorgen via hogere inkomsten voor een sterkere afname van het recht op toeslagen.

100. Ziet het kabinet de mogelijkheid om, met het oog op dat het kabinet schrijft dat gegeven de urgentie van de knelpunten het huidige stelsel het van groot belang is dat een volgend kabinet zo goed en zo snel mogelijk in staat wordt gesteld om te komen tot een overweging met betrekking tot de voorgestelde scenario’s, nader onderzoek te doen naar mogelijkheden voor de groep mensen die geen of een beperkt arbeidsvermogen hebben zonder recent arbeidsverleden?

Antwoord

Met verwijzing naar het antwoord op vraag 17, 93 en 98 werkt de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen dit vraagstuk verder uit in het kader van het programma Participatiewet in Balans.

101. In hoeverre zijn de geschetste ontwikkelingen van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 meegenomen in de effecten op financiering van de drie voorgestelde opties in het OCTAS-rapport? In hoeverre is er een duidelijk beeld van de financiële consequenties die de demografische ontwikkeling veroorzaakt in het huidige stelsel?

Antwoord

Bij de raming van financiële gevolgen is gebruik gemaakt van de Bevolkingsprognose van het CBS van december 2022 tot het jaar 2060. Daarmee zitten impliciet ook alle achterliggende aannames die het CBS doet (o.a. levensverwachting, geboortes, migratie) in de raming verwerkt. De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 heeft dezelfde Bevolkingsprognose van het CBS als uitgangspunt gebruikt, maar benadrukt de onzekerheid van demografische prognoses door met verschillende scenario’s te werken op basis van die prognose. Het Ministerie van SZW gebruikt een CPB-raming uit 2019 van bruto participatiegraden t/m 2060 om op basis van de bevolkingsprognose de beroepsbevolking te berekenen. Tot slot bekijkt het Ministerie van SZW voor de ontwikkeling van de AOW-leeftijd de SVB-raming. Hierbij bedraagt de AOW-leeftijd in 2060 69 jaar en 6 maanden. Ook voor de Wet WIA heeft het Ministerie van SZW een langetermijnraming die inzicht biedt in de gevolgen van een veranderende omvang en samenstelling van de beroepsbevolking voor de uitgaven aan het huidige stelsel. Bij deze ramingen wordt uitgegaan van prognoses op basis van het huidige beleid.

102. Aangegeven wordt dat OCTAS de indruk heeft dat de AVG meer mogelijkheden biedt dan in de praktijk wordt toegepast, kunt u hier voorbeelden van geven?

Antwoord

Zie de beantwoording van vraag 51.

103. De bedragen bij de budgettaire effecten lijken vreemd, bijvoorbeeld het verlagen van de WIA-drempel naar 25% dat slechts 300 miljoen euro kost, kunt u de juistheid van de cijfers bevestigen?

Antwoord

De € 300 miljoen voor het verlagen van de WIA-drempel naar 25% klopt inderdaad met inzichten van het Ministerie van SZW. In 2021 heeft het CPB op verzoek van het Ministerie van SZW een doorrekening van deze maatregel gedaan waarin de resultaten vergelijkbaar waren.29 Het bedrag van € 300 miljoen is een bijstelling van het eerder geraamde bedrag in 2021.

In de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt worden de diverse individuele maatregelen die worden geschetst in het OCTAS-advies nader uitgewerkt. Hierbij is ook nadrukkelijke aandacht voor de financiële effecten.


X Noot
1

Panteia, Hardvochtige effecten op burgers door knelpunten in (uitvoering) wet- en regelgeving binnen de sociale zekerheid, 20 juni 2022 (https://open.overheid.nl/documenten/ronl-170e916e22773b9fd6a22315b68108a7702fbafa/pdf)

X Noot
2

ECLI:NL:CRVB:2023:2202

X Noot
3

Internationale inventarisatie van arbeidsongeschiktheidsstelsel, UWV 2023

X Noot
4

Kamerstukken II, 2010–2011, 29 427, nr. 70.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2023–2024, 26 448, nr. 749.

X Noot
6

UWV Kwantitatieve informatie 2023

X Noot
7

UWV Kwantitatieve informatie 2023

X Noot
8

UWV Kwantitatieve informatie 2023

X Noot
9

UWV Kwantitatieve informatie 2023

X Noot
10

UWV Kwantitatieve informatie 2023

X Noot
11

UWV Jaarverslag 2023, deel 2

X Noot
12

Kamerstukken II, 26 448, nr. 717

X Noot
13

Kamerstukken II, 26 448, nr. 756

X Noot
14

UWV Kwantitatieve informatie 2023

X Noot
15

Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 26 448, nr. 730

X Noot
16

Kamerstukken II, 29 544, nr. 1176

X Noot
17

Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 26 448, nr. 730

X Noot
18

Kamerstukken II, 26 448, nr. 730

X Noot
19

Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 26 448, nr. 696

X Noot
20

CPB Notitie – Doorrekening drempelverlaging WIA, Jan-Maarten van Sonsbeek, mei 2021

X Noot
21

Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 32 716, nr. 43

X Noot
22

Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 26 448, nr. 749

X Noot
23

Berekening uit brief over bijverdiengrenzen en de invloed op toeslagen, zie Kamerstukken II 2022/23, 34 352, nr. 276.

X Noot
24

Kamerstukken II 2022/23, 34 352, nr. 276.

X Noot
25

UWV (2023), Kwantitatieve informatie.

X Noot
26

Nederlandse Arbeidsinspectie (2022), Spiegel bestaanszekerheid 2022.

X Noot
27

Nederlandse Arbeidsinspectie (2022), Spiegel bestaanszekerheid 2022.

X Noot
28

Kamerstukken II 2022/23, 34 352, nr. 276.

X Noot
29

CPB (2021). Doorrekening drempelverlaging WIA.

Naar boven