26 049 Indonesië

Nr. 80 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juli 2014

Hierbij brengen wij u op de hoogte van de voortgang van de behandeling van de claims van weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies in Zuid Sulawesi en Oost Java, onder de daartoe in de Staatscourant gepubliceerde bekendmaking.1 In 2013 is eerder een schikking getroffen met Indonesische weduwen uit Zuid Sulawesi. In de generieke regeling, zoals gepubliceerd in de Staatscourant, worden voorwaarden gesteld waaraan de claims moeten voldoen.

Bij brief van 7 maart jl. bent u geïnformeerd over de voortgang van de 17 claims die op basis van de regeling in behandeling zijn genomen.2 Eind april is aanvullende informatie over 14 van deze claims ontvangen. De advocaat van de weduwen trekt twee claims in. In april zijn drie nieuwe claims ingediend, waarmee in totaal 18 claims tot en met april zijn beoordeeld.

Om in aanmerking te komen voor een vergoeding van de geleden schade dient op basis van de aangedragen informatie aannemelijk te zijn dat de indiener van de claim getrouwd is geweest met iemand die door Nederlandse militairen om het leven is gebracht tijdens een standrechtelijke executie. Die executie moet van vergelijkbare aard en ernst als die in Rawagedeh en Zuid Sulawesi zijn en vermeld in reeds gepubliceerde openbare bronnen.

Op dit moment voldoen 8 claims daaraan. De Staat heeft de advocate van de desbetreffende weduwen voor ieder van die claims conform de gepubliceerde bekendmaking een vergoeding van € 20.000,– aangeboden.

Voor de overige claims is door ons vastgesteld dat deze niet aannemelijk zijn gemaakt. De bij die claims overgelegde bewijsmiddelen zoals getuigenverklaringen en documentatie over begraafplaatsen zijn daarvoor onvoldoende overtuigend. De parallel lopende procedure voor de rechtbank is door de advocate voortgezet. Dit laat onverlet dat eventueel nieuwe, door de weduwen, aan te dragen informatie alsnog tot inwilliging van deze claims kan leiden.

Op 20 mei jl. zijn elf nieuwe claims ontvangen. De daarbij behorende bewijsmiddelen zijn op 1 juli ontvangen. Met de beoordeling ervan is een aanvang gemaakt.

Over deze zaak zijn ook Kamervragen gesteld door het lid Van Bommel, op 23 juni jl., onder Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2651. De beantwoording ervan is u gelijktijdig toegestuurd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert


X Noot
1

Bekendmaking van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Defensie van 10 september 2013, nr. MinBuZa.2013–256644, van de contouren van een civielrechtelijke afwikkeling ter vergoeding van schade aan weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië van vergelijkbare ernst en aard als Rawagedeh en Zuid Sulawesi, Staatscourant van 10 september 2013, nr. 25383.

X Noot
2

Kamerstuk 26 049, nr. 78.

Naar boven