25 764 Wijziging van de tarieven in het Besluit paspoortgelden

Nr. 76 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 maart 2014

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 januari 2014 over de wijziging van de tarieven in het Besluit paspoortgelden (Kamerstuk 25 764, nr. 73).

Deze vragen, alsmede de daarop op 10 maart 2014 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Berndsen-Jansen

De adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

I Vragen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake de wijziging van de tarieven in het Besluit paspoortgelden (Kamerstuk 25 764, nr. 73). Graag willen zij enkele vragen stellen. Er wordt voorgesteld de tarieven voor de paspoorten en de identiteitskaarten te verhogen. Zo stijgt het tarief voor een paspoort voor iemand van 18 jaar of ouder van 50,35 euro naar 66,96 euro. Dit is een stijging van meer dan 15 euro. Hoewel het paspoort vanaf 9 maart 2014 een geldigheid heeft van tien jaar en het om maximale tarieven gaat, is een stijging van 15 euro toch niet onaanzienlijk, zo menen de leden van de VVD-fractie. Zij vragen de regering aan te geven waarop de stijging van de tarieven voor de paspoorten en identiteitskaarten is gebaseerd. In hoeverre rechtvaardigen de door de overheid te maken kosten voor deze documenten de diverse tariefstijgingen?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief «Wijziging van de tarieven in het Besluit paspoortgelden» van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze leden zijn ingenomen met het feit dat vanaf 9 maart 2014 het paspoort en de Nederlandse identiteitskaart voor iedereen boven de 18 jaar, tien jaar geldig zijn. Hiermee worden mensen kosten en tijd bespaard. Daarbij constateren zij dat een deel van het voordeel teniet wordt gedaan door hogere tarieven. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de tarieven van dergelijke noodzakelijke documenten vastgesteld moeten worden op kostendekkend niveau, niet daarboven. Deze leden kunnen uit de brief niet opmaken welke kostprijsberekening ten grondslag ligt aan de nieuwe tarieven. Ook maakt de brief niet duidelijk waardoor de aanzienlijke verhoging veroorzaakt wordt. Daarom vragen zij de regering om de tariefstijging te onderbouwen en door middel van een kostprijsberekening te onderbouwen dat de nieuwe tarieven kostendekkend zijn.

Met enige verbazing hebben de leden van de SP-fractie kennisgenomen van het voornemen om de tarieven in het Besluit paspoortgelden te verhogen. Zij constateren dat het een fikse stijging betreft: paspoorten worden 33% duurder en identiteitskaarten 26%. Deze leden hebben hierover de volgende vragen. Kan de regering onderbouwen hoe deze prijsstijging precies tot stand is gekomen? Welke elementen zorgen ervoor dat een stijging van 26% tot 33% gerechtvaardigd is? De leden van de SP-fractie wijzen erop dat zij deze vragen al hebben gesteld in het verslag over het wetsvoorstel Wijziging van(Kamerstuk 33 440, nr. 5) maar dat de vragen in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 440, nr. 5) niet beantwoord zijn. Wel wordt in de memorie van toelichting (Kamerstuk 33 440, nr. 3) gesteld dat «de maximumtarieven vastgesteld zullen worden op basis van onderzoek naar de werkelijke kosten die met het verrichten van deze handelingen zijn gemoeid.» Deze leden zien graag de uitkomst van dat onderzoek. Zij lezen in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 440, nr. 5) dat bij diefstal of verlies niet langer extra leges in rekening mogen worden gebracht: «De kosten die gemeenten maken voor de extra handelingen die in geval van diefstal of verlies moeten worden verricht zullen integraal deel uitmaken van het bedrag dat ten hoogste door de gemeente van de aanvrager mag worden geheven». Hoeveel moeten de prijzen van de identificatiebewijzen stijgen om de extra handelingen, die soms nodig zijn bij diefstal of verlies, te compenseren? Hoe vaak zijn deze extra handelingen nodig en waar bestaan deze uit? Verder wordt in de nota naar aanleiding van het verslag gesteld dat «de maatregelen die in dit wetsvoorstel zijn genomen voor de eerstkomende jaren geen noemenswaardige gevolgen hebben voor de uitvoering van de Paspoortwet en de daarmee belaste instanties. Hetzelfde geldt voor de financiële gevolgen.» Verder wordt gesteld dat: «de verlening van de geldigheidsduur van nationale paspoorten en Nederlandse identiteitskaarten van vijf naar tien jaar een vermindering van werkzaamheden zal betekenen voor de uitgevende instanties. De gevolgen daarvan zullen echter pas vijf jaar na uitgifte van de documenten met een langere geldigheidsduur merkbaar worden. Dit geldt ook voor de financiële consequenties.» Dat brengt deze leden tot de vraag waar dan de noodzaak ligt om al per 9 maart 2014 een forse tariefsverhoging in te voeren. De regering stelt zelf dat er de komende jaren nog geen financiële gevolgen zullen zijn voor de uitvoerende instanties. Waarom dan wel al de kosten voor aanvragers verhogen? Graag een nadere toelichting.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake de wijziging van de tarieven in het Besluit paspoortgelden. Deze leden hebben steeds gepleit voor verlenging van de geldigheidsduur van paspoorten en identiteitskaarten voor volwassenen. Zij zijn dan ook verheugd, dat die verlenging per 9 maart a.s. haar beslag krijgt. Overigens zijn deze leden niet overtuigd van de noodzaak om de (maximum-)tarieven zo sterk te verhogen. Zij constateren dat het nieuwe toegestane maximumtarief van het paspoort met 33% wordt verhoogd (van 50,35 euro naar 66,96 euro) en van de identiteitskaart met 26% (van 41,90 euro naar 52,95 euro). Wat is de reden van deze sterke verhoging? Is het juist dat de kosten voor het document en de kosten van uitgifte per document nagenoeg niet hoger worden? Ligt het niet voor de hand te veronderstellen dat de kosten voor de betrokken overheidsdiensten juist lager zouden kunnen worden omdat het aantal uitgiften per jaar vermindert en de daarmee gemoeide tijd voor afhandeling omdat er minder vingerafdrukken hoeven afgenomen te worden? De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een nadere uiteenzetting. Wat zijn naar het oordeel van de regering «redelijke kosten»? Hoe beoordeelt de regering in dit verband het feit dat sommige gemeenten hebben laten zien dat prijzen van 20–25% onder het maximumtarief mogelijk zijn (voorbeelden: Zaltbommel 40,50 euro en Terschelling 39 euro)? Deze leden zijn van mening dat er des te zorgvuldiger met het nieuwe prijsniveau moet worden omgegaan omdat de overheid niet alleen deze documenten voorschrijft voor bezoek aan het buitenland, maar ook zelf (terecht) het monopolie op de uitgifte heeft. Bovendien heeft de burger niet de vrijheid om het document bij de goedkoopste gemeente aan te schaffen zolang plaats onafhankelijke verstrekking van paspoorten en identiteitsbewijzen nog niet mogelijk is. Hoe onderbouwt de regering de voorgestelde verhoging van de tarieven in dit licht? Deze leden ontvangen signalen dat veel gemeenten reeds nu aankondigen per maart direct het hoogste tarief te zullen hanteren. Hoe beoordeelt de regering dat, mede in het licht van de lastenverzwaringen voor burgers op tal van terreinen? De leden van de CDA-fractie herinneren aan de recente invoering van kinderpaspoorten, toen de mogelijkheid van bijschrijving in het paspoort van (een van) de ouders kwam te vervallen. Deelt de regering de mening dat dit heeft geleid tot een substantiële lastenverzwaring voor gezinnen?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake de wijziging van de tarieven in het Besluit paspoortgelden. Zij zijn verheugd dat sinds 20 januari 2014 geen vingerafdrukken meer worden opgenomen bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart en dat voor een paspoort nog maar twee in plaats van vier vingerafdrukken worden opgenomen. Deze leden beschouwen dat als een stap in de goede richting. Over de tariefstelling hebben zij nog wel enkele vragen. Zij constateren dat de regering voornemens is de (maximum)tarieven voor de aanvraag van identiteitsbewijzen sterk te laten stijgen. Zo betaald een volwassene straks 33 procent meer voor zijn paspoort en wordt voor hem/haar een identiteitskaart 26 procent duurder. Hoewel de geldigheidsduur van deze documenten verdubbeld wordt, van vijf naar tien jaar, verklaart of rechtvaardigt dat niet uit zichzelf te stijging. Kan de regering dit verder onderbouwen? De leden van de D66-fractie kunnen zich voorstellen dat vanwege de verlengde levensduur er een verbeterde beveiliging van de gegevenschip nodig is, maar kunnen uit de brief niet direct afleiden of dat het geval is en hoe dat in de tariefstijging verwerkt is. Graag hier een reactie op. Tegelijkertijd hoeven er minder vingerafdrukken te worden afgenomen en zou men verwachten dat dat de kosten voor de productie van een paspoort of identiteitskaart drukt. Kan de hier meer duidelijkheid over worden gegeven? Deze leden merken op dat het hebben van een identiteitsbewijs een door de Staat opgelegde verplichting is. Zij zijn daarom van mening dat de kosten voor de aanvraag op zijn meest dienen te bestaan uit de productie- en proceskosten en verzoeken de regering daarom de (maximum)tariefopbouw voor elk van de in de bijlage genoemde documenten nader te specifiëren, zodat inzichtelijk wordt hoe de tariefstelling is opgebouwd. Daarnaast wordt opgemerkt dat er meerdere gemeenten zijn die enkele tientallen procenten onder de maximale tariefstelling paspoorten en identiteitskaarten uitgeven. In hoeverre komt dat door een procesmatige instelling die door andere gemeenten overgenomen kan worden? Deze leden verzoeken de regering dat nader te inventariseren en gemeenten een handreiking met best practices te overleggen om zo de kosten voor de aanvragers zo laag mogelijk te krijgen. Het maximumtarief moet niet automatisch het standaardtarief worden. Dit speelt des te meer nu er geen concurrentiemarkt kan ontstaan: de documenten zijn alleen bij eigen gemeente aan te vragen.

II Reactie op vragen en opmerkingen

De leden van de fracties van de VVD, PvdA, SP, CDA en D66 hebben allen vragen gesteld over de onderbouwing van de stijging van de tarieven.

De stijging van de maximumtarieven voor het paspoort en de identiteitskaart voor volwassenen per 9 maart 2014 wordt voor een beperkt deel veroorzaakt door een stijging van de productiekosten van de documenten als gevolg van de verlenging van de geldigheidsduur. De leden van de D66-fractie merken terecht op dat de voor een langer gebruik benodigde verduurzaming van de documenten tot hogere kosten leidt. Deze kosten bedragen enkele euro’s per document.

De belangrijkste oorzaak van de stijging van de maximumtarieven is echter gelegen in de keuze om tarieven te hanteren die voor de komende tien jaar gemiddeld kostendekkend zijn. Dit is nodig omdat de tarieven anders elke vijf jaar sterk zouden schommelen. Door de tienjarige geldigheidsduur neemt namelijk over vijf jaar het aantal aanvragen van paspoorten en identiteitskaarten sterk af. De vaste kosten die het Rijk jaarlijks maakt, zijn onafhankelijk van het aantal aanvraagde documenten en blijven in de jaren met weinig aanvragen ongeveer gelijk aan de kosten in de jaren waarin veel documenten worden aangevraagd. Doordat deze kosten in die jaren echter over minder documenten verdeeld kunnen worden, stijgen de kosten per document in die jaren flink.

Het aantal aanvragen is voor de komende tien jaar als volgt geraamd:

Aantal aanvragen van paspoorten en Nederlandse identiteitskaarten (NIK) (x 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Paspoort

1.892

1.679

1.694

1.962

1.652

280

260

264

312

545

NIK

1.289

1.585

2.089

1.544

988

428

602

860

411

671

Totaal

3.181

3.264

3.783

3.506

2.640

708

862

1.124

723

1.216

Deze tabel laat zien dat het aantal aanvragen van 2019 tot en met 2023 op een fors lager niveau ligt. Dit patroon herhaalt zich elke tien jaar. Wanneer de kosten ieder jaar zouden worden toegerekend aan de documenten die in dat jaar worden aangevraagd, zouden de tarieven zich volgens onderstaande tabel ontwikkelen:

Maximumtarief (totaal van rijksdeel en gemeentelijk deel)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Paspoort

54,63

54,84

54,24

55,16

57,83

83,05

77,45

71,42

83,72

70,76

NIK

42,10

42,17

41,44

42,22

44,75

69,82

64,07

57,89

70,04

56,92

Deze grote schommeling in de tarieven vind ik ongewenst. Burgers die tussen 2019 en 2023 hun document moeten vervangen, zouden dan immers veel meer moeten betalen dan burgers die in een jaar met veel aanvragen hun document vervangen. In 2019 zou bijvoorbeeld het tarief van de identiteitskaart met bijna 56% stijgen ten opzichte van het voorgaande jaar.

Om de maximumtarieven op een stabiel niveau te houden, heb ik ervoor gekozen maximumtarieven te hanteren die de komende tien jaar gemiddeld kostendekkend zijn. Alle kosten die het Rijk gedurende deze tien jaar maakt, worden toegerekend aan alle paspoorten en identiteitskaarten die in deze periode aangevraagd worden. Om dit te realiseren, wordt er in de jaren met veel aanvragen een opslag op de kostprijs van de documenten gehanteerd; deze opslag is verdisconteerd in het rijksdeel van de tarieven. De in die jaren in rekening gebrachte opslagen worden opgespaard om de tarieven in de jaren met weinig aanvragen op eenzelfde niveau te kunnen houden als in de jaren met veel aanvragen. Over de wijze waarop deze te vormen buffer begrotingstechnisch verwerkt wordt, is nog overleg gaande met het Ministerie van Financiën.

Daarnaast is ervoor gekozen om de meerkosten die voortvloeien uit de invoering van de tienjarige geldigheidsduur (de hogere productiekosten en de opslag voor de te vormen buffer) alleen in rekening te brengen bij volwassenen. Paspoorten en identiteitskaarten voor minderjarigen blijven immers vijf jaar geldig; ik vind het niet rechtvaardig om aan hen dan toch een hoger tarief in rekening te brengen. De tarieven voor minderjarigen zijn daarom op een gelijk niveau gehouden als voor de invoering van de tienjarige geldigheidsduur (hetzelfde geldt overigens voor reisdocumenten voor vreemdelingen en vluchtelingen; deze blijven ook maximaal vijf jaar geldig). Het aparte tarief voor een identiteitskaart voor kinderen tot veertien jaar komt hiermee te vervallen; in de nieuwe tariefstructuur kunnen alle minderjarigen een goedkoper document aanschaffen.

Dit alles leidt ertoe dat volwassenen voor een paspoort en identiteitskaart 33% respectievelijk 26% meer gaan betalen dan in de oude situatie, zoals de leden van de fracties terecht constateren. Daar staat echter tegenover dat zij daarvoor een document krijgen dat 100% langer geldig is. Per saldo zijn ook zij dus goedkoper uit.

De leden van de fracties van de PvdA en D66 hebben tevens gevraagd om aan de hand van een kostenspecificatie aan te tonen dat de nieuwe tarieven kostendekkend zijn.

Het deel van de tarieven dat het Rijk ontvangt, bestaat uit de kosten van het document zelf en de systemen die nodig zijn binnen het aanvraag- en uitgifteproces, de personele en materiële kosten van het Agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en (bij volwassenen) de eerder genoemde opslag om de schommeling in de tarieven te dempen. Daarnaast mag de gemeente een gemaximeerd tarief in rekening brengen ter dekking van de eigen kosten. Het geven van een gedetailleerde kostenspecificatie zou ertoe leiden dat inzichtelijk wordt gemaakt welke bedragen het Rijk aan de leverancier van de documenten en de voor de aanvragen en uitgiften benodigde systemen betaalt; dit is echter bedrijfsvertrouwelijke informatie. Een cijfermatige onderbouwing van het rijksdeel van de tarieven kan ik u desgewenst geven in een vertrouwelijke technische briefing.

De leden van de SP-fractie refereren aan eerder gestelde vragen over de gevolgen van het afschaffen van de vermissingsleges voor de hoogte van de maximumtarieven. Zij vragen met welk bedrag de tarieven moeten stijgen om de extra kosten van de afhandeling van vermissingen en diefstal te compenseren. Ook vragen deze leden om welke handelingen het gaat en hoe vaak deze uitgevoerd moeten worden.

Bij een vermissing van een reisdocument worden enkele extra administratieve handelingen verricht, zoals het opnemen van een verklaring van vermissing en het registreren van de vermissing in de Basisregistratie Personen. In de afgelopen jaren zijn er rond de 180.000 documenten per jaar als vermist geregistreerd.

Op basis van een in 2010 bij een steekproef van gemeenten uitgevoerde kostenmeting is vastgesteld dat de (gemiddelde) kosten van de afhandeling van verloren en gestolen documenten al gedekt worden door de tot op heden geldende maximumtarieven voor het gemeentelijke deel van de leges. Ik heb dus geen aanleiding gezien om deze te verhogen in verband met de afschaffing van de vermissingsleges.

Verder vragen de leden van de SP-fractie om een toelichting op hoe de nu doorgevoerde verhoging van de maximumtarieven zich verhoudt tot de in de nota naar aanleiding van het verslag gemaakte opmerkingen over de beperkte gevolgen van de wijziging van de Paspoortwet voor de uitgevende instanties in de eerstkomende jaren.

De opmerkingen waar deze leden op doelen, hebben met name betrekking op de werkzaamheden die de uitgevende instanties verrichten voor het aanvraag- en uitgifteproces. De wijziging van de Paspoortwet heeft op dat punt de eerstkomende jaren geen grote gevolgen. De daling van het aantal aanvragen vanaf 2019 heeft dat echter wel. Voor een lager aantal aanvragen zal er bijvoorbeeld minder baliepersoneel nodig zijn. De uitgevende instanties moeten zich daar tijdig op voorbereiden. Aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten en Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken is daarom voorgesteld om hierover op korte termijn te overleggen. Uit dit overleg zal blijken wat nodig is om de uitgevende instanties de daling in het aantal aanvragen te kunnen laten opvangen en wat hiervan de gevolgen zijn voor het gemeentelijke deel van leges.

De leden van de CDA-fractie vragen of het niet voor de hand ligt te veronderstellen dat de kosten voor de betrokken overheidsdiensten juist lager zouden kunnen worden, omdat het aantal uitgiften per jaar vermindert en de daarmee gemoeide tijd voor afhandeling vanwege de vermindering van het aantal op te nemen vingerafdrukken. Ook vragen de leden van de CDA-fractie wat naar het oordeel van de regering «redelijke kosten» zijn.

Op dit moment staat alleen vast dat de variabele kosten over vijf jaar zullen dalen als gevolg van het lagere aantal aanvragen. In hoeverre de vaste kosten op termijn verlaagd kunnen worden, is nu nog niet duidelijk. Overigens heeft de vermindering van het aantal op te nemen vingerafdrukken al wel haar effect gehad op de tarieven: het maximumtarief voor het gemeentelijke deel van de leges voor de identiteitskaart is verlaagd naar rato van de tijd die het opnemen van vingerafdrukken kostte. De verwachting van de leden van de D66-fractie op dit punt is dus juist.

De komende tijd wordt bezien welke maatregelen genomen kunnen worden om de kosten van het reisdocumentenproces verder terug te dringen. De uitkomst daarvan bepaalt in hoeverre de tarieven bijgesteld kunnen worden. En los daarvan zal nog steeds jaarlijks de gemaakte kostenraming geactualiseerd worden, opdat de vast te stellen tarieven kostendekkend blijven. Dit laatste versta ik ook onder «redelijke kosten»: aanvragers van paspoorten en identiteitskaarten betalen de komende tien jaar een tarief dat gemiddeld kostendekkend is, waarbij de minderjarigen niet meebetalen aan de financiële gevolgen van de invoering van de tienjarige geldigheidsduur.

Vervolgens vragen de leden van de CDA-fractie hoe de regering het beoordeelt dat sommige gemeenten hebben laten zien dat prijzen onder het maximumtarief mogelijk zijn, terwijl andere gemeenten nu al hebben aangekondigd per maart direct het hoogste tarief in rekening te brengen.

Ook voor gemeenten geldt het uitgangspunt dat de tarieven voor paspoorten en identiteitskaarten kostendekkend moeten zijn (tot het vastgestelde maximum). Gemeenten hebben te maken met verschillende kostenstructuren en dus ook met verschillende tarieven. Zoals ik bij de behandeling van de wijziging van de Paspoortwet op 18 september 2013 al met uw Kamer heb besproken, is het aan de gemeentebesturen om deze tarieven vast te stellen. Of de tarieven kostendekkend zijn, is ter beoordeling van de gemeenteraad. Zij stellen de gemeentelijke legesverordening vast.

Ten slotte refereren de leden van de CDA-fractie aan de afschaffing van de kinderbijschrijving; zij vragen of de regering ook van mening is dat dit een substantiële lastenverzwaring voor gezinnen was.

Die mening deel ik niet. In de afgelopen jaren hebben kinderen tot en met dertien jaar korting gekregen op het tarief voor een identiteitskaart. Aanvankelijk betaalden zij niet meer dan de prijs van een kinderbijschrijving. Later is de korting om budgettaire redenen weliswaar verlaagd, maar ook toen was er mijns inziens slechts sprake van een beperkte lastenverzwaring. En met de huidige tariefswijziging wordt de groep die aanspraak kan maken op een goedkoper document zelfs uitgebreid.

Ook de leden van de D66-fractie constateren dat er gemeenten zijn die ruim onder de maximale tariefstelling paspoorten en identiteitskaarten uitgeven en zij verzoeken de regering te inventariseren of dit door een procesmatige instelling komt die andere gemeenten zouden kunnen overnemen. De leden van de D66-fractie stellen voor dat de regering aan gemeenten een handleiding met best practices overlegt om de kosten voor aanvragers zo laag mogelijk te krijgen.

Er zijn allerlei oorzaken waardoor de kostenniveaus van gemeenten verschillen. Zo zijn de huisvestingskosten niet overal gelijk en verschillen gemeenten in de hoogte van de overheadkosten die aan de paspoorten en identiteitskaarten worden toegerekend. Maar gemeenten verschillen ook in de samenstelling van hun «klantenpopulatie». Sommige gemeenten hebben daardoor vaker dan andere gemeenten te maken met aanvragen die meer tijd kosten dan gemiddeld om af te handelen. Dit alles maakt het lastig om een handleiding met best practices te maken.

Zoals gezegd, zijn de maximumtarieven gebaseerd op een eerder uitgevoerde kostenmeting bij een steekproef van gemeenten. Bij deze meting is onder andere uitgegaan van een doelmatig verlopend aanvraag- en uitgifteproces dat uitgevoerd wordt door ervaren personeel. Bovendien zijn alleen de kosten meegerekend van activiteiten die verplicht voortvloeien uit de Paspoortwet en de bijbehorende uitvoeringsregelingen; kosten die veroorzaakt worden door eigen keuzes van gemeenten, zijn niet meegerekend. In die zin zijn eventuele ondoelmatigheden dus al buiten de maximumtarieven gehouden. Vervolgens is het aan de gemeentebesturen zelf om hun processen zo doelmatig mogelijk in te richten en de kosten zo laag mogelijk te houden. Daarbij weten zij zich gecontroleerd door hun eigen gemeenteraden.

Naar boven