Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 maart 2016
In haar vergadering van 2 maart jongstleden heeft de commissie Volksgezondheid, Welzijn
en Sport mij verzocht te reageren op de vraag of het noodzakelijk is om vooruitlopend
op de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) (Kamerstuk 32 399) een interimregeling tot stand te brengen voor de verlening van verplichte zorg voorafgaand
aan de crisismaatregel. Dit ter opvolging van één van de aanbevelingen uit het rapport
van de Commissie Hoekstra (bijlage bij Kamerstuk 29 279, nr. 247). In reactie op dit verzoek van de commissie zet ik hieronder uiteen, waarom een
dergelijke interimregeling zowel onwenselijk als onnodig is. Deze reactie is mede
namens de Minister van Veiligheid en Justitie.
Ik acht het thans treffen van een interimregeling voor het verlenen van verplichte
zorg voorafgaand aan de crisismaatregel niet aangewezen. De voornaamste reden hiervoor
is dat een interimregeling inhoudende maatregelen die zien op vrijheidsontneming,
vorm gegeven zal moeten worden door middel van een wet in formele zin, in dit geval
door een wijziging van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet
Bopz). Bedoeld is immers een grondslag te creëren waarmee een persoon voorafgaand
aan een inbewaringstelling zijn vrijheid kan worden ontnomen. Dat kan noodzakelijk
zijn in afwachting van de komst van de arts die hem moet onderzoeken of met het oog
op het vervoer. Conform artikel 15 van de Grondwet en artikel 5 van het EVRM, moet
vrijheidsontneming bij of krachtens de wet geregeld worden. De Wet Bopz biedt geen
grondslag om een interimregeling op te stellen door middel van een algemene maatregel
van bestuur. Daarmee is aanpassing van de Wet Bopz zelf een voorwaarde om een regeling
te maken die in overeenstemming is met de genoemde bepalingen uit de Grondwet en het
EVRM.
Omdat een interimregeling bij wet geregeld moet worden, zal het opstellen en indienen
van een nieuw wetsvoorstel op dit terrein naar verwachting geen tijdwinst opleveren
en kan dit zelfs tot verdere vertraging van de lopende wetstrajecten op het terrein
van de verplichte zorg leiden. Dat moet gezien de urgentie hiervan, worden voorkomen.
De overige verbeteringen die de Wvggz biedt ten opzichte van de huidige Wet Bopz,
zoals de mogelijkheid om verplicht te behandelen, ook ambulant, en de mogelijkheid
die de Wet forensische zorg (Kamerstuk 32 398) de strafrechter biedt om zelf een zorgmachtiging af te geven, zouden dan nog langer
op zich laten wachten. Thans is de indiening van de tweede nota van wijziging voor
het zomerreces voorzien.
Voorts wijs ik erop dat ook zonder een interimregeling, een deel van de knelpunten
die de commissie Hoekstra signaleert, nu al kunnen worden aangepakt.
De aanbevelingen over de gedwongen zorg gaan over een betere onderlinge communicatie,
meer samenwerking, een actievere rol van de officier van justitie en een grotere betrokkenheid
van familieleden. Daarnaast komt uit het rapport van de Commissie Hoekstra het belang
van vroegsignalering aan de orde en een adequate doorgeleiding naar de zorg en ondersteuning
die iemand nodig heeft.
Voor het realiseren van een deel van deze verbeteringen is wetgeving niet noodzakelijk.
Hiermee is inmiddels dan ook al een start gemaakt. In het Verbeterprogramma Maatschappelijke
Veiligheid, dat mijn ambtsgenoot van
Veiligheid en Justitie op 20 november 2015 aan Uw Kamer heeft aangeboden (Kamerstuk
29 279, nr. 286), is een aantal maatregelen opgenomen om, vooruitlopend op de Wvggz, ook onder de
Wet Bopz reeds een aantal belangrijke verbeteringen door te voeren. Zo moet ook onder
de Wet Bopz gegarandeerd worden dat alle relevante omgevingsinformatie (zorginhoudelijk,
naasten en familie, lokaal domein, straf) gebundeld ten behoeve van de rechterlijke
toets wordt aangeleverd. Ook zal de officier van justitie vaker bij de zitting aanwezig
zijn en is het openbaar ministerie bezig met de uitbreiding van extra capaciteit voor
de Bopz taak. Binnenkort zal in een aantal pilots ervaring worden opgedaan met de
nieuwe werkwijze onder de Wet Bopz.
Om te stimuleren dat gemeenten een sluitende aanpak hebben voor verwarde personen,
die mogelijk zorg en ondersteuning nodig hebben, is door de Vereniging Nederlandse
Gemeenten en de Ministeries van VWS en Veiligheid en Justitie in september 2015 een
aanjaagteam verwarde personen aangesteld onder leiding van mevrouw Spies (Kamerstuk
25 424, nrs. 285 en 290). Onlangs is de tussenrapportage van het aanjaagteam naar Uw kamer gezonden (Kamerstuk
25 424, nr. 304). In de tussenrapportage worden handvatten gegeven aan gemeenten en ketenpartners
voor de sluitende aanpak, worden dieperliggende knelpunten geduid en aanbevelingen
gedaan. Het aanjaagteam geeft aan dat een gedeeld perspectief nodig is waarin een
beweging naar voren wordt gemaakt naar preventie en vroegtijdige signalering. Samen
met de andere opdrachtgevers zal ik u binnenkort een reactie sturen op de tussenrapportage
van het aanjaagteam.
Zowel met de maatregelen uit het Verbeterprogramma Maatschappelijke Veiligheid, als
met hetgeen het aanjaagteam verwarde personen in gang zet, wordt op dit moment al
uitvoering gegeven aan belangrijke aanbevelingen uit het rapport van de Commissie
Hoekstra. Deze zaken zullen naar mijn overtuiging een concrete bijdrage leveren aan
het oplossen van de door de commissie Hoekstra gesignaleerde tekortkomingen. Daarnaast
zal de Wvggz daaraan een zeer belangrijke bijdrage leveren. Vertraging van deze wet
moet nadrukkelijk worden voorkomen. Ik acht deze invulling meer aangewezen dan het
treffen van een vertragende interimregeling.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers