25 295 Infectieziektenbestrijding

28 807 Vogelpest (Aviaire influenz)

Nr. 2119 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 september 2023

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 8 mei 2023 over Advies Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z) over vogelgriep (Kamerstukken 25 295 en 28 807, nr. 2051).

De vragen en opmerkingen zijn op 9 juni 2023 aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 31 augustus 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Smals

De adjunct-griffier van de commissie, Heller

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

0

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

0

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

0

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

0

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

0

 

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

0

     

II.

Reactie van het kabinet

0

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet over het advies van de Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z). De leden danken het kabinet voor deze brief en hebben hierbij nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de inschatting van het DB-Z is dat het risico op verspreiding van Hoog pathogene Aviaire Influenza (HPAI) voor de algemene bevolking laag blijft en voor mensen met beroepsmatig contact met pluimvee/besmette dieren laag tot matig. De toename van besmettingen onder wilde zoogdieren en de toegenomen wereldwijde verspreiding maakt echter wel dat de onzekerheid over de risico-inschatting is toegenomen. Kan het kabinet een nadere duiding geven van marges bij de onzekerheid, en hoe groot de onzekerheid over de risico-inschatting moet zijn dat er nadere acties vereist zijn?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het RIVM is gevraagd een land specifieke risk assessment te ontwikkelen voor de Nederlandse situatie. Wat is de stand van zaken op dit gebied? Wanneer is dit klaar voor publicatie?

Het DB-Z adviseert ook om scenario’s te laten ontwikkelen waarmee bekeken kan worden of de bestaande bestrijdingsstructuren en de wettelijke basis voldoende handvatten bieden om een uitbraak te bestrijden en om de paraatheid in de zorgsector te toetsen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Het RIVM gaat deze scenario’s met betrokken partijen uitwerken. In hoeverre wordt de publieke gezondheidssector in deze scenario’s meegenomen? Wordt de GGD naast diagnostiek ook voor andere diensten ingezet?

De leden van de VVD-fractie lezen dat er al veel in gang is gezet, ook al voor de uitbraak van COVID-19. Welke lessen uit de coronapandemie en de aanpak van de bestrijding, door onder andere de GGD’en worden meegenomen in de uitwerking van de eerdergenoemde scenario’s? Ook zijn deze leden benieuwd hoe de integrale oefening van april is verlopen. Wat ging goed en wat zijn nog aspecten waar nog meer voorbereiding voor nodig is?

Adequate voorlichting kan voorkomen dat het algemene publiek onbedoeld en onbeschermd wordt blootgesteld aan HPAI, zo valt te lezen in het advies. Ook tijdens de coronapandemie was voorlichting een belangrijk onderdeel van de bestrijding, maar juist dit onderdeel kreeg vaak kritiek. Kan het kabinet aangeven op welke manier de voorlichting wordt vormgegeven en welke punten van kritiek op de communicatie tijdens coronapandemie hierin als les worden meegenomen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat wordt geadviseerd om bewustwording bij zorgverleners te vergroten. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zal dit punt onder de aandacht brengen bij vertegenwoordigende organisaties. Om welke organisatie gaat het precies?

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de Minister van VWS geven op dit moment opdracht tot een breed palet aan onderzoek. Welke onderzoeken vinden het op Europees niveau plaats, en welke in landen buiten Europa? Is Nederland hierbij betrokken?

Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat er in plaats van passieve monitoring wordt gewerkt aan proactieve monitoring. In hoeverre kan hierbij gebruikt worden gemaakt van reeds bestaande systemen die ook gebruikt zijn tijdens de coronapandemie, zoals HPZone?

Het is de leden van de VVD-fractie opgevallen dat de aangekondigde Kamerbrief over de hoofdlijnen van het intensiveringsplan preventie vogelgriep meermaals is uitgesteld. Wat is hier de reden van geweest? Wanneer wordt deze brief naar verwachting naar de Kamer gestuurd? In de Kamerbrief «Stand van zaken vogelgriep» van januari jongstleden (Kamerstuk 28 807, nr. 284) staat dat de Tweede Kamer het uiteindelijke intensiveringsplan voor het zomerreces van 2023 zal ontvangen. De leden van de VVD-fractie zijn erg benieuwd naar dit plan, aangezien het voor de Ministers van LNV en VWS zal «dienen als basis voor de uitvoering van de acties ten behoeve van preventie en bestrijding van vogelgriep in de komende jaren». Klopt het dat het intensiveringsplan nog voor het zomerreces naar de Kamer wordt gestuurd? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stukken inzake het advies DB-Z over vogelgriep en hebben daarbij nog enkele vragen.

Deelt het kabinet met genoemde leden de zorgen over het feit dat in 2022 voor het eerst ook in de zomer vogelgriep werd geconstateerd, in plaats van alleen in de winter? Kan het kabinet reageren op de berichten over het overlijden van met vogelgriep besmette personen in China en Cambodja12? De led en van de D66-fractie vragen het kabinet of het van mening is dat overdracht van mens op mens van de vogelgriep, waardoor er een mogelijke pandemie ontstaat, niet ondenkbaar is. Kan het kabinet verder uitweiden over de studies en ontwikkelingen op het gebied van mogelijke mens-op-mens overdracht, ook in andere landen?

De D66-fractie leden lezen dat er scenario’s worden geschreven om te bekijken of de bestaande bestrijdingsstructuren en de wettelijke basis voldoende handvatten bieden om een uitbraak te bestrijden en om de paraatheid in de zorgsector te toetsen. Kan het kabinet reflecteren op hoe de status hiervan op dit moment in Nederland is? Bieden deze bestaande bestrijdingsstructuren en de wettelijke basis genoeg handvatten? Wat zijn de conclusies van het toetsen van de paraatheid in de zorgsector en wat zijn de conclusies geweest van de integrale oefening waarin betrokken partijen een scenario hebben doorleefd, zo vragen de leden van de D66-fractie. Ook vragen deze leden wat de conclusies zijn van de oefeningen door de gezondheidsinstituten in Europees verband en in hoeverre het kabinet hierbij betrokken is.

De leden van de D66-fractie zijn positief over het verlagen van de drempel om een griepvaccinatie te halen door de vaccinatie te faciliteren bij personen die professioneel in aanraking kunnen komen met aviaire influenza. Wanneer verwacht het kabinet de genoemde analyse over wat er aanvullend gedaan kan worden in de aankoop en distributie van de vaccins? Wordt deze analyse met de Kamer gedeeld? Verder lezen genoemde leden dat de risicogroepen het beste geïdentificeerd kunnen worden door werkgevers, vrijwilligersorganisaties en sectorvertegenwoordigers. Met deze organisaties wordt er gesproken over de wijze van verstrekken van de vaccinatie. De leden van de D66-fractie vragen het kabinet aan welke richtingen op dit moment wordt gedacht en wat de opties zijn.

Verder vragen de leden van de D66-fractie welke mogelijkheden voor laagdrempelige diagnostiek (testen) er nu zijn op de markt? Zijn er op dit moment genoeg testen en wordt verwacht dat dit voldoende zal blijven zijn? Heeft de GGD genoeg capaciteit om de diagnostiek uit te voeren die van hen wordt gevraagd?

De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang van prioritering op het gebied van bioveiligheid in de varkenssector. Deze leden vragen het kabinet in dit kader om een verdere toelichting. Hoe krijgt deze prioritering vorm? Welke invloed heeft die op het dierenwelzijn? Zij willen benadrukken dat de risico van verspreiding ook van belang is in wilde vogelpopulaties. Hoe worden bioveiligheidsmaatregelen toegepast op wilde vogelpopulaties? Hoe effectief zijn deze gebleken? Wordt er een risicoanalyse gemaakt om te onderzoeken wat het gevaar is voor wilde vogels wanneer er gevaccineerde vrije uitloop komt? Op de lange termijn is extensiveren in de pluimveesector essentieel voor het verlagen van de risico’s op mutaties en uitbraken. Welke maatregelen neemt het kabinet hiervoor, zo vragen de leden van de D66-fractie. Hoe worden de risico’s voor de volksgezondheid afgewogen ten opzichte van belangen in de sector?

Eerdergenoemde leden zijn positief dat de Minister van VWS richting de Autoriteit voor paraatheid en respons (HERA) kenbaar heeft gemaakt dat Nederland interesse heeft voor een Joint Procurement Initiative (JPI) van een humaan vaccin. Hoeveel verschillende soorten humane vaccins zijn er nu beschikbaar op de wereldmarkt? Is er voldoende vaccin productiecapaciteit en welke andere landen doen mee met deze JPI, zo vragen de leden van de D66-fractie. Ook vragen zij in hoeverre er wordt voorgesorteerd op het doneren van vaccins aan landen (indien nodig), zoals eerder door het programma COVAX bij COVID-19-vaccins werd gedaan. Bij het vaccineren hoort ook een exit strategie, zo liet ook de coronacrisis zien. Worden hier ook scenario’s voor geschreven en getest?

De leden van de D66-fractie vragen het kabinet tenslotte wat de status is van andere (Europese) landen als het gaat over voorbereiding op een eventuele vogelgriep uitbraak en mens-op-mens overdracht.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het advies van het DB-Z over vogelgriep. Deze leden hebben hier enkele vragen bij.

Het kabinet schrijft dat volgens het DB-Z het risico op verspreiding van HPAI voor de algemene bevolking laag blijft en voor personen met beroepsmatig contact met pluimvee/besmette dieren laag tot matig is. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet of zij het goed begrijpen dat als er een uitbraak van vogelgriep onder mensen dit gelijk komt te staat aan een pandemische gewone griep waarvoor vaccins en antiviraal middel klaarliggen in Europees verband.

Seizoensgriepvaccinatie kan het risico verkleinen dat influenzastammen van de humane seizoensgriep zich vermengen met influenzastammen van de vogelgriep, waardoor een voor de mens gevaarlijke variant van (aviaire) influenza kan ontstaan. Het kabinet wil daarom de drempel voor griepvaccinatie verder verlagen. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet waarom daarmee wordt gewacht tot het najaar.

Het DB-Z adviseert over proactieve monitoring in plaats van passieve monitoring. De leden van de CDA-fractie vragen of dit nu wel of niet wordt opgepakt door de Minister van LNV, aangezien het kabinet schrijft dat varkens al worden bemonsterd als er een uitbraak is. Is dat laatste wel proactief te noemen?

Het DB-Z adviseert langjarige financiering voor divers onderzoek. Het kabinet schrijft vervolgens dat het al opdracht geeft tot een breed palet onderzoek. De leden van de CDA-fractie vragen of dat toereikend is conform het advies van het DB-Z?

De leden van de CDA-fractie vragen ten slotte of er een overzicht kan worden gegeven van de stand van zaken van de implementatie van de aanbevelingen van het Rapport Bekedam.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet over het advies van het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z) over vogelgriep en de onderhavige stukken. Zij hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie vinden dat het DB-Z over het algemeen goede adviezen geeft wat betreft de aanpak van vogelgriep. Het valt de genoemde leden echter op dat enkele adviezen gelijk zijn aan de adviezen van vorig jaar, zoals het advies rondom de seizoensgriepvaccinatie en het laagdrempelig beschikbaar maken van beschermingsmiddelen.3 Kan het kabinet uitleggen waarom de implementatie van deze adviezen zo moeizaam lijkt te gaan? Daarnaast missen genoemde leden in deze brief voor de implementatie van deze adviezen in sommige gevallen een duidelijk tijdspad. Kan het kabinet een tijdlijn maken waarop te zien is in welke fase de implementatie van de verschillende adviezen zich bevinden, wat en wanneer de volgende fasen zijn en tot slot wanneer men denkt de implementatie rond te hebben? Aangezien de onzekerheid over de risicoschatting rondom dit virus is toegenomen, zijn genoemde leden van mening dat getreuzel rondom de aanpak van dit virus uitermate onverstandig is.

De leden van de SP-fractie vinden het verder verontrustend om in de adviesbrief van de DB-Z te lezen dat de adviezen van 2022 om het aantal pluimveebedrijven in watervogelrijke gebieden te verminderen en om het houden van zowel pluimvee als varkens op één bedrijfslocatie te voorkomen, nog niet verder zijn uitgewerkt. Daarnaast kunnen zij hierover niets terugvinden in de brief van het kabinet. Zij lezen in de adviesbrief dat er destijds vanuit de Ministeries van LNV en VWS het verzoek is gekomen om dit met meer data te onderbouwen. Aangezien het standpunt van de DB-Z in deze adviezen onveranderd is, zijn genoemde leden benieuwd hoe het kabinet van plan is om deze adviezen alsnog te implementeren.

Tot slot willen de leden van de SP-fractie nog stilstaan bij de risico’s van zoönosen in het algemeen. Vorig jaar is de motie van het lid Beckerman over onderzoek naar de Nederlandse en Europese omvang en grootte van bushmeat en traditionele medicijnen waarin bedreigde wilde dieren zijn verwerkt, aangenomen (Handelingen II 2021/22, nr. 62, item 22).4 In het Nationaal Actieplan Zoönosebeleid van 6 juli 2022 wordt uitvoering gegeven aan deze motie middels de plannen die beschreven worden onder «Actie 12».5 Zou de Minister van LNV de Kamer kunnen informeren over wat inmiddels de status is van deze plannen, zoals de status van de risico-inventarisatie ten aanzien van illegale handel in (wilde) dieren en bushmeat?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de adviezen van het DB-Z en de beleidsreactie van het kabinet en hebben hier nog een aantal vragen over.

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich ernstige zorgen over de verhoogde circulatie van HPAI H5N1 onder wilde vogels in Nederland en de rest van de wereld. Daarnaast wordt HPAI H5N1 regelmatig bij zoogdieren en zelfs af en toe bij mensen waargenomen. Hiermee wordt het risico op een variant waarvan mensen (ernstig) ziek kunnen worden steeds groter. Ondertussen zijn er al drie situaties geweest met zoönosen (Q-koorts, vogelgriep en COVID-19) en blijft er een reëel risico op nieuwe zoönosen in Nederland. Vanwege dit grote gezondheidsrisico vragen de leden van de GroenLinks-fractie waarom de Minister van VWS geen doorzettingsmacht heeft om maatregelen af te dwingen van andere Ministers, om zo de volksgezondheid te beschermen. Genoemde leden vragen het kabinet waarom deze belangrijke aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer6 niet zijn overgenomen, om ervoor te zorgen dat de lange termijn volksgezondheid belangrijker is dan korte termijn winst van gemengde bedrijven met verschillende type dieren.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de adviesbrief van DB-Z dat er twee adviezen zijn die niet terugkomen in de brief van het kabinet. In bijlage 1 staat ook geadviseerd het aantal pluimveebedrijven in vogelrijke gebieden te verminderen en te voorkomen dat zowel pluimvee als varkens op één bedrijfslocatie worden gehouden. Kan de Minister van VWS aangeven hoe hij, vanuit de bril van volksgezondheid, naar deze aanbeveling kijkt en waarom dat nog niet wordt geïmplementeerd als beleid? Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het kabinet kan becijferen wat de bijdrage is van pluimveebedrijven in watervogelrijke gebieden en van bedrijven die zowel varkens als pluimvee houden op één locatie aan de nationale economie. Als dat niet is te becijferen, kan het kabinet dat laten onderzoeken? De leden van de GroenLinks-fractie wensen namelijk inzicht te hebben in de economische voordelen voor de Nederlandse economie van het toestaan van deze bedrijven. De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook graag goed zicht op de economische belangen en hoe deze worden afgewogen ten opzichte van het belang van de volksgezondheid.

In de Kamerbrief lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat er meer prioriteit moet komen voor bioveiligheid. Het schetst hen verbazing dat er vervolgens geen concrete maatregelen worden genoemd om de bioveiligheid te verbeteren. Er worden wel maatregelen genoemd om HPAI-virussen snel te detecteren, maar dat is niet hetzelfde als bioveiligheid. Welke maatregelen gaat het kabinet wel nemen om de bioveiligheid te verbeteren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie hebben met veel interesse het tweede advies gelezen van het DB-Z over vogelgriep. De deskundigen wijzen erop dat er wereldwijd sprake is van een toename in aantal besmette vogels, maar ook in uitgebreidheid van de geografische verspreiding. Inmiddels is vogelgriep ook bij meer dan dertig soort zoogdieren vastgesteld, waarbij ook vaker mutaties worden gevonden die wijzen op aanpassing aan zoogdieren. Zij noemen dit zorgelijk.

Genoemde leden vragen het kabinet of het deze zorgen deelt, want nog altijd missen deze leden het gevoel van urgentie bij het kabinet. Al in oktober kondigde de Minister van LNV aan dat hij zou komen met een intensiveringsplan vogelgriep. Dit plan is nog altijd niet verschenen. Hoe kan dit? Waar blijft dit intensiveringsplan?

Doordat Nederland één van de hoogste dichtheden van dieren ter wereld heeft, roept het DB-Z op tot verhoogde waakzaamheid. Toch hebben lang niet alle adviezen van deze deskundigen uit begin 2022 al geleid tot concrete maatregelen.

Wanneer verwacht het kabinet dat de voorgestelde maatregelen op het gebied van vaccinatie van dieren en mensen, monitoring en surveillance, het verminderen van de dichtheid van pluimveebedrijven en het ontmoedigen van pluimveehouderij in watervogelrijke gebieden, een goed systeem van monitoring in de varkenshouderij, voorlichting over het omgaan met gevonden vogelgriepslachtoffers en duidelijke richtlijnen en persoonlijke beschermingsmiddelen voor groepen professionals die zich bezig houden met het opruimen van vogelgriepslachtoffers, in de praktijk zijn gebracht?

In dit nieuwe advies waarschuwt het DB-Z wederom dat er een reëel risico bestaat op de introductie en verdere verspreiding van het vogelgriepvirus onder varkens, en vanuit hen spillover naar de mens. Nog steeds adviseert het DB-Z daarom dat er een uitgebreidere (verplichte) surveillance onder varkens noodzakelijk is om vroeg signalen van introductie of verspreiding van vogelgriep onder varkens te kunnen detecteren. De Kamer heeft hier ook toe opgeroepen.7 Waarom duurt dit zo lang?

Het DB-Z raadt nu ook aan om een specifieke risk assessment te ontwikkelen voor Nederland, onder andere vanwege de zeer grote dichtheid van pluimvee- en varkensbedrijven. De algemene risico-inschatting is voor Nederland minder bruikbaar. Wanneer zal de specifieke risico-inschatting voor Nederland zijn afgerond? En wanneer zal deze met de Kamer worden gedeeld?

In dit advies wordt voorgesteld om verschillende scenario’s uit te werken om meer systematisch te kijken naar mogelijke verspreidingsroutes, de handelingsopties in beeld te brengen en daarop voorbereid te zijn. Zoals het scenario dat het vogelgriepvirus zich verspreidt onder varkens, maar nog niet onder mensen. Wanneer zullen deze scenario’s gereed zijn? Ook wordt door het DB-Z gewezen op de relatief jonge leeftijd van de meeste ernstig zieke patiënten die de afgelopen jaren zijn gemeld. Dit vraagt om andere maatregelen dan bij een normale griepepidemie. Is Nederland hierop voorbereid, vragen de leden aan het kabinet, en waaruit blijkt dat? Wanneer zullen deze scenario’s met de Kamer worden gedeeld?

In het voorliggende advies wordt beschreven dat er zowel bij een uitbraak van vogelgriep onder nertsen in Spanje als bij zeeleeuwen in Peru mogelijk sprake is geweest van besmetting van zoogdier op zoogdier. De specifieke mutatie die bij deze zoogdieren is gevonden, is ook aangetroffen bij een bunzing in Nederland. Dit lijkt de leden van de PvdD-fractie een zeer zorgwekkende ontdekking. Is er bij de vondst van de bunzing verder onderzoek gedaan in het gebied waar dit dier is gevonden? Is het mogelijk dat het vogelgriepvirus ook in Nederland al van zoogdier op zoogdier wordt of is overgedragen? Heeft het kabinet het idee dat hier voldoende zicht op is? Genoemde leden ontvangen in dit kader graag een toelichting van het kabinet.

Ook katten zijn vatbaar voor het vogelgriepvirus. Is er inmiddels meer bekend over het onderzoek naar H5 influenza bij zwerfkatten, dat wordt uitgevoerd bij de faculteit diergeneeskunde?

Verder zijn de leden van de PvdD-fractie blij met het besluit van het kabinet om dierenhulporganisaties een financiële vergoeding te bieden voor de extra kosten die gemaakt worden vanwege de vogelgriep. Wel hebben zij zorgen over het mogelijk eenmalige karakter van de ondersteuning en het gebrek aan structurele financiering.

Deze leden hebben al eerder gewezen op het feit dat veel wildopvangcentra kampen met zeer ernstige financiële problemen, omdat ze moeten rondkomen van donaties. Los van deze aangekondigde vergoeding ontvangen wildopvangcentra geen enkele financiering vanuit de Rijksoverheid. Sommige wildopvangcentra zijn al omgevallen, omdat ze simpelweg niet meer rondkomen. Andere wildopvangcentra schatten in nog één tot drie jaar te kunnen bestaan als er niks verandert. Erkent het kabinet de onmisbare rol die wildopvangcentra spelen bij het indammen van vogelgriep? Deelt het kabinet de visie dat de aanpak van vogelgriep nog lastiger wordt wanneer er meer wildopvangcentra zouden omvallen en er dus minder dierenhulporganisaties beschikbaar zijn voor het opruimen van dode vogels en het behandelen van zieke vogels? Zo nee, waarom niet?

Welk deel van de extra gemaakte kosten vanwege vogelgriep worden voor dierenhulporganisaties vergoed met de 100.000 euro die nu beschikbaar wordt gesteld? Is dit een kostendekkende vergoeding? Deelt het kabinet de visie dat deze vergoeding desondanks geen structurele oplossing biedt voor het voortbestaan van dierenhulporganisaties? Zo nee, waarom niet?

Wanneer kunnen genoemde leden meer informatie verwachten over de verkenning naar de financiële ruimte om dierenhulporganisaties de komende jaren te ondersteunen? Deelt het kabinet de mening dat ongeacht deze financiële ruimte, er niet van (vrijwilligers)organisaties, zoals vogelasiels of dierenambulances, kan worden verwacht dat ze zelf de persoonlijke beschermingsmiddelen betalen zonder vergoeding van de overheid, een probleem dat ook wordt aangekaart door het DB-Z? Wordt bij deze verkenning ook gekeken naar mogelijkheden voor structurele financiële ondersteuning om het voortbestaan van wildopvangcentra te waarborgen, waarmee de aanpak van vogelgriep kan worden bestendigd? Zo nee, waarom niet?

Tot slot vragen de leden van de PvdD-fractie of en wanneer de Minister van VWS door de Minister van LNV of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is geïnformeerd over het tekortschietende toezicht op de geiten- en schapenhouderij. Is het kabinet op de hoogte van het feit dat tussen 2018 en 2021 bij slechts 0,2 tot 0,9 procent van het aantal geiten- en schapenbedrijven controles zijn uitgevoerd op de Identificatie en Registratie (I&R) en dat Nederland hiermee zelfs niet voldoet aan de Europese regels die voorschrijven dat minstens drie procent van het aantal bedrijven moet worden gecontroleerd?8

Is het kabinet op de hoogte van het feit dat er in 2021 slechts negen inspecties zijn uitgevoerd bij locaties waar schapen en/of geiten worden gehouden die voor het publiek toegankelijk zijn en dat daarbij acht keer is vastgesteld dat de regels niet werden nageleefd, waarbij het niet (tijdig) vaccineren van dieren tegen Q-koorts de vaakst voorkomende overtreding was?

Is het kabinet op de hoogte van het feit dat er in 2021 slechts veertien inspecties zijn uitgevoerd bij bedrijven met melkgeiten of schapen en dat daarbij tien keer is vastgesteld dat de regels niet werden nageleefd, waarbij het niet (tijdig) vaccineren van dieren tegen Q-koorts de vaakst voorkomende overtreding was?

Wat vindt het kabinet van deze cijfers? Erkent het kabinet dat overtredingen op het gebied van I&R en Q-koorts vaccinaties direct en indirect gevaren kunnen opleveren voor de volksgezondheid? Wat gaat het kabinet hieraan doen?

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het advies van het DB-Z over vogelgriep en heeft daar nog enkele opmerkingen en vragen over.

Het gevaar van vogelgriep komt volgens het lid van de BBB-fractie niet uit de pluimveesector, maar uit de onvoorspelbare natuur. Dat is niet honderd procent te voorkomen. Via vervuilde kleine stofdeeltjes, mest en veren (luchtdeeltjes), ongedierte en mensen wordt het virus verspreid.

Besmetting vanuit de professionele pluimveehouderij is volgens het lid van de BBB-fractie praktisch gezien uitgesloten. Door continue waarnemingen in de pluimveestal, wordt vogelgriep direct waargenomen en is inroepen van een dierenarts verplicht. Binnen een dag is dan de diagnose al gesteld. Wetende dat de besmetting van pluimvee naar mens alleen mogelijk is bij een langdurige besmettingsperiode waarin het vogelgriep virus rondwaard op het bedrijf, is deze mogelijkheid niet aan de orde in de hedendaagse Nederlandse pluimveehouderij.

Dan nog het punt van verminderen van pluimveedichte gebieden. In de huidige uitbraakperiode hebben we gezien dat pluimveehouders hun verantwoordelijkheid kennen en nemen en de bestrijdingsmethode is er volgens informatie van het lid van de BBB-fractie zorgvuldig toegepast. Dit laat ook meteen zien dat het scenario van 2003 niet meer van toepassing is. Verplaatsing van bestaande bedrijven is in Nederland, met de huidige wet en regelgeving, nagenoeg onmogelijk en dus ook geen werkbare oplossing.

Het lid van de BBB-fractie wil wel graag haar zorgen uitspreken over de aanleg van nieuwe, waterrijke, natuurgebieden zoals plas/dras. Dit trekt ook watervogels aan die drager zijn van het vogelgriepvirus. Sommige dieren sterven, andere dieren en soorten blijven drager en zo continu virus uitscheiden, waardoor we in Nederland continu de dreiging van vogelgriep hebben en houden vanuit de natuur.

De Nederlandse natuur zal volgens het lid van de BBB-fractie niet meer vrijkomen van vogelgriep en zolang mensen in de natuur blijven recreëren en er interactie is tussen wilde dieren en huisdieren blijft er een risico voor mens en dier, ook dat is een natuurlijk risico.

II. Reactie van het kabinet

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de inschatting van het DB-Z is dat het risico op verspreiding van Hoog pathogene Aviaire Influenza (HPAI) voor de algemene bevolking laag blijft en voor mensen met beroepsmatig contact met pluimvee/besmette dieren laag tot matig. De toename van besmettingen onder wilde zoogdieren en de toegenomen wereldwijde verspreiding maakt echter wel dat de onzekerheid over de risico-inschatting is toegenomen. Kan het kabinet een nadere duiding geven van marges bij de onzekerheid, en hoe groot de onzekerheid over de risico-inschatting moet zijn dat er nadere acties vereist zijn?

Het kabinet kan geen nadere duiding geven van marges bij de onzekerheid. De experts geven alleen aan dat de onzekerheid gegroeid is. Indien er nadere actie vereist is, zal het DB-Z daarover gevraagd, maar ook ongevraagd, adviseren.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het RIVM is gevraagd een land specifieke risk assessment te ontwikkelen voor de Nederlandse situatie. Wat is de stand van zaken op dit gebied? Wanneer is dit klaar voor publicatie?

Het RIVM zal dit najaar een plan van aanpak opstellen voor de ontwikkeling van een risk assessment tool voor aviaire influenza. In 2024 zal het plan vervolgens worden uitgevoerd. Het plan van aanpak vergt afstemming met meerdere partijen en zal in nauwe samenwerking worden ontwikkeld met de RRAT (Rapid Risk Assessment Tool).

Het DB-Z adviseert ook om scenario’s te laten ontwikkelen waarmee bekeken kan worden of de bestaande bestrijdingsstructuren en de wettelijke basis voldoende handvatten bieden om een uitbraak te bestrijden en om de paraatheid in de zorgsector te toetsen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Het RIVM gaat deze scenario’s met betrokken partijen uitwerken. In hoeverre wordt de publieke gezondheidssector in deze scenario’s meegenomen? Wordt de GGD naast diagnostiek ook voor andere diensten ingezet?

De publieke gezondheidssector wordt – als een van de belangrijkste partijen voor de preventie en bestrijding van infectieziekten – uiteraard meegenomen in de uitwerking van de scenario’s. In de scenario’s worden geen taken van betrokken partijen opgenomen. In de scenario’s wordt beschreven welke monitoring en responsacties wenselijk zijn als een bepaald scenario zich voordoet. Daarmee kan vervolgens worden getoetst of de bestaande bestrijdingsstructuren en afspraken over rollen en taken van verschillende partijen voldoen bij een bepaald scenario.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er al veel in gang is gezet, ook al voor de uitbraak van COVID-19. Welke lessen uit de coronapandemie en de aanpak van de bestrijding, door onder andere de GGD’en, worden meegenomen in de uitwerking van de eerdergenoemde scenario’s? Ook zijn deze leden benieuwd hoe de integrale oefening van april is verlopen. Wat ging goed en wat zijn nog aspecten waar nog meer voorbereiding voor nodig is?

In de uitwerking van de scenario’s worden veel lessen die geleerd zijn van de bestrijding van de COVID-19 pandemie, zoals die ook verwerkt zijn in de beleidsagenda pandemische paraatheid, meegenomen.

De oefening in april is goed verlopen. Het scenario was een grootschalige uitbraak van een zoönose. De oefening heeft geleid tot een versteviging van het netwerk dat bij een zoönotische crisis een rol speelt. In de oefening bleek de afstemming tussen Rijk en regio een aandachtspunt te zijn. Een aanbeveling is dat er een directe informatielijn tussen de regionale en landelijke zoönosestructuur wordt gecreëerd voor feitelijke en actuele informatie. Op basis van deze informatie worden vervolgens inwoners meegenomen. Het beoogde KCR2 (samenwerkingsplatform tussen Veiligheidsregio's en Rijkspartners) kan hierbij mogelijk uitkomst bieden.

Adequate voorlichting kan voorkomen dat het algemene publiek onbedoeld en onbeschermd wordt blootgesteld aan HPAI, zo valt te lezen in het advies. Ook tijdens de coronapandemie was voorlichting een belangrijk onderdeel van de bestrijding, maar juist dit onderdeel kreeg vaak kritiek. Kan het kabinet aangeven op welke manier de voorlichting wordt vormgegeven en welke punten van kritiek op de communicatie tijdens coronapandemie hierin als les worden meegenomen?

Voor het algemeen publiek is het risico momenteel laag. Er zijn in Nederland geen besmettingen van vogelgriep bij mensen geweest, ook niet bij personen met een zeer intensieve onbeschermde blootstelling aan vogels, zoals personeel op besmette bedrijven. Er zijn in Nederland wel gevallen van vogelgriep bij wilde (carnivoren) zoogdieren gevonden door nauw (bijt-) contact met besmette zieke of dode dieren. De situatie is nu niet zodanig dat een grootschalige publiekscampagne nodig is. Het is wel van belang om informatie goed vindbaar te maken; dat wordt gedaan via een of meerdere centrale (online) informatiepunten, zoals de websites van Rijksoverheid, het RIVM en de NVWA. Er wordt ook gewerkt aan doelgroepgerichte communicatie om het blootstellingsrisico aan bronnen van vogelgriep te beperken. Ter plaatste wordt bij gebieden waar besmette wilde vogels worden gevonden informatie gegeven (bijvoorbeeld via borden) over het vermijden van het aanraken van kadavers en het aangelijnd houden van honden. De informatie over vogelgriep en zoönosen, die op diverse websites staat, krijgt een update. Dit sluit aan op diverse acties uit het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid9 op het gebied van «de zoönosegeletterdheid» voor specifieke doelgroepen, zoals dierenartsen en dierenhulpverleners. Zoals benoemd in de reactie op het DB-Z-advies10, wordt binnen het Landelijke Platform «vogelgriep in wilde fauna» ook gewerkt aan adequate communicatie: zowel voor medewerkers en vrijwilligers bij organisaties van natuurbeheer, dierenopvang als voor het algemene publiek. Leerpunt uit de COVID-19 pandemie is dat communicatie niet alleen vanuit de overheid of experts moet komen. Daarom wordt hierin juist nadrukkelijk met veldpartijen samengewerkt om de juiste vragen en onderwerpen te adresseren.

De leden van de VVD-fractie lezen dat wordt geadviseerd om bewustwording bij zorgverleners te vergroten. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zal dit punt onder de aandacht brengen bij vertegenwoordigende organisaties. Om welke organisatie gaat het precies?

Vanuit het DB-Z wordt inderdaad geadviseerd om de bewustwording bij zorgverleners te vergroten, zodat zij bij patiënten met luchtwegklachten vragen naar eventuele diercontacten om ziekte na blootstelling tijdig te herkennen en specifieke diagnostiek te verrichten. Dit wordt opgepakt binnen het Intensiveringsplan preventie vogelgriep.11 Er is al veel informatie beschikbaar voor zorgprofessionals (via richtlijnen en beroepsverenigingen zoals de NHG). Binnen het lopende zoönosegeletterdheid traject van het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid zijn al diverse partijen benaderd (NHG, NSPOH, Huisarts &Wetenschap, thuisarts.nl). In de uitwerking van het Intensiveringsplan zal nader worden bepaald wat nodig is om doelgroepen zoals huisartsen, arboartsen, GGD-artsen en -verpleegkundigen bewust te maken van vogelgriep en goed geïnformeerd te houden van eventuele ontwikkelingen. Het vestigen van aandacht op zoönosen (waaronder vogelgriep) gebeurt nu ook al via reguliere informatiekanalen voor artsen (zoals bijvoorbeeld recent in het tijdschrift Huisarts & Wetenschap en in het signaleringsoverleg zoönosen), en kan worden opgeschaald, als er aanleiding toe is.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de Minister van VWS geven op dit moment opdracht tot een breed palet aan onderzoek. Welke onderzoeken vinden het op Europees niveau plaats, en welke in landen buiten Europa? Is Nederland hierbij betrokken?

Er zijn vele onderzoeksinitiatieven op nationaal, Europees en internationaal niveau naar allerlei facetten van vogelgriep. Nederland is daar niet altijd bij betrokken, de kennis bereikt ons dan via wetenschappelijke publicaties of via de ECDC en de WHO. Een werkgroep van de instituten die deelnamen aan het onderzoeksconsortium, met vertegenwoordigers van de verschillende Nederlandse onderzoeksinstituten (Faculteit Diergeneeskunde, Erasmus Medisch Centrum, RIVM, Wageningen University and Research, SOVON en Royal GD) maakt een overzicht van lopende projecten en onderzoeken, die gerelateerd zijn aan Hoog Pathogene Aviaire Influenza (HPAI). Dit is een eerste stap, die uitgevoerd wordt door het onderzoeksconsortium, zoals eerder genoemd in het Intensiveringsplan preventie vogelgriep.

Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat er in plaats van passieve monitoring wordt gewerkt aan proactieve monitoring. In hoeverre kan hierbij gebruikt worden gemaakt van reeds bestaande systemen die ook gebruikt zijn tijdens de coronapandemie, zoals HPZone?

De systemen die tijdens de COVID-19 pandemie zijn ontwikkeld voor de registratie kunnen hiervoor niet worden gebruikt, omdat deze specifiek zijn ontwikkeld voor het registreren van het bron- en contactonderzoek van COVID-19 en niet voor andere ziekten.

Het systeem HP Zone biedt wel de mogelijkheid om een dossier aan te leggen van personen, die zijn blootgesteld aan infectieziekten, waardoor eventuele bevindingen bij deze personen kunnen worden vastgelegd in een digitaal dossier.

Het is de leden van de VVD-fractie opgevallen dat de aangekondigde Kamerbrief over de hoofdlijnen van het intensiveringsplan preventie vogelgriep meermaals is uitgesteld. Wat is hier de reden van geweest? Wanneer wordt deze brief naar verwachting naar de Kamer gestuurd? In de Kamerbrief «Stand van zaken vogelgriep» van januari jongstleden staat dat de Tweede Kamer het uiteindelijke intensiveringsplan voor het zomerreces van 2023 zal ontvangen. De leden van de VVD-fractie zijn erg benieuwd naar dit plan, aangezien het voor de Ministers van LNV en VWS zal «dienen als basis voor de uitvoering van de acties ten behoeve van preventie en bestrijding van vogelgriep in de komende jaren». Klopt het dat het intensiveringsplan nog voor het zomerreces naar de Kamer wordt gestuurd? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel?

U heeft het Intensiveringsplan preventie vogelgriep ontvangen bij brief van 6 juli jl.12

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Deelt het kabinet met genoemde leden de zorgen over het feit dat in 2022 voor het eerst ook in de zomer vogelgriep werd geconstateerd, in plaats van alleen in de winter? Kan het kabinet reageren op de berichten over het overlijden van met vogelgriep besmette personen in China en Cambodja? De leden van de D66-fractie vragen het kabinet of het van mening is dat overdracht van mens op mens van de vogelgriep, waardoor er een mogelijke pandemie ontstaat, niet ondenkbaar is. Kan het kabinet verder uitweiden over de studies en ontwikkelingen op het gebied van mogelijke mens-op-mens overdracht, ook in andere landen?

Het kabinet deelt zeker de zorgen van de leden over het feit dat het virus nu jaarrond in ons land aanwezig is. Ook het overlijden van met vogelgriep besmette personen in China en Cambodja draagt, ondanks dat dit om een ander type gaat dan het nu in Nederland betreft, bij aan deze zorgen. Overdracht van mens op mens is, als het virus zich aanpast aan de mens, inderdaad niet ondenkbaar. Er zijn vooralsnog, ook elders in de wereld, echter geen aanwijzingen van doorgaande mens op mens overdracht.

De D66-fractie leden lezen dat er scenario’s worden geschreven om te bekijken of de bestaande bestrijdingsstructuren en de wettelijke basis voldoende handvatten bieden om een uitbraak te bestrijden en om de paraatheid in de zorgsector te toetsen. Kan het kabinet reflecteren op hoe de status hiervan op dit moment in Nederland is? Bieden deze bestaande bestrijdingsstructuren en de wettelijke basis genoeg handvatten? Wat zijn de conclusies van het toetsen van de paraatheid in de zorgsector en wat zijn de conclusies geweest van de integrale oefening waarin betrokken partijen een scenario hebben doorleefd, zo vragen de leden van de D66-fractie. Ook vragen deze leden wat de conclusies zijn van de oefeningen door de gezondheidsinstituten in Europees verband en in hoeverre het kabinet hierbij betrokken is.

Eerste versies van scenario’s voor vogelgriepbesmettingen worden deze zomer ontwikkeld met betrokken partijen en experts. In het najaar van 2023 worden deze scenario's verder uitgewerkt op met name responsaspecten en worden handelingsopties toegevoegd. Op basis van deze scenario’s kan vervolgens worden getoetst of de bestaande bestrijdingsstructuren voldoen en of de bestaande draaiboeken hiervoor moeten worden aangepast.

De integrale oefening, waarin betrokken partijen een scenario hebben doorleefd, heeft geleid tot een versteviging van het netwerk dat bij een zoönotische crisis een rol speelt. In de oefening bleek de afstemming tussen Rijk en regio een aandachtspunt te zijn. Een aanbeveling is dat er een directe informatielijn tussen de regionale en landelijke zoönosestructuur wordt gecreëerd voor feitelijke en actuele informatie.

De zorgsector heeft door de COVID-19 pandemie betekenisvolle stappen gezet naar meer paraatheid op grote uitbraken: we hebben betere informatievoorzieningen, ervaringen met patiëntenspreiding (door het oprichten van een Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding), gezorgd voor betere aanpassingen bij mensen thuis, beter voorraadbeheer, bevoegdheden voor ziekenhuizen om zelf geneesmiddelen te produceren en personeel dat breder wordt opgeleid. Van de oefening door de gezondheidsinstituten in Europees verband is nog geen verslag.

De leden van de D66-fractie zijn positief over het verlagen van de drempel om een griepvaccinatie te halen door de vaccinatie te faciliteren bij personen die professioneel in aanraking kunnen komen met aviaire influenza. Wanneer verwacht het kabinet de genoemde analyse over wat er aanvullend gedaan kan worden in de aankoop en distributie van de vaccins? Wordt deze analyse met de Kamer gedeeld? Verder lezen genoemde leden dat de risicogroepen het beste geïdentificeerd kunnen worden door werkgevers, vrijwilligersorganisaties en sectorvertegenwoordigers. Met deze organisaties wordt er gesproken over de wijze van verstrekken van de vaccinatie. De leden van de D66-fractie vragen het kabinet aan welke richtingen op dit moment wordt gedacht en wat de opties zijn.

Het streven is dat tijdens het komende humane griepseizoen (dit najaar) de eerste prikken tegen de seizoensgriep worden gezet bij personen, die een hoger risico lopen op een vogelgriepbesmetting. Samen met het RIVM en het Ministerie van LNV wordt momenteel verkend hoe dit georganiseerd kan worden. De Kamer zal over de laatste stand van zaken dit najaar worden geïnformeerd.

Verder vragen de leden van de D66-fractie welke mogelijkheden voor laagdrempelige diagnostiek (testen) er nu zijn op de markt? Zijn er op dit moment genoeg testen en wordt verwacht dat dit voldoende zal blijven zijn? Heeft de GGD genoeg capaciteit om de diagnostiek uit te voeren die van hen wordt gevraagd?

De diagnostiek bij mensen in het kader van besmettingen bij dieren wordt nu uitgevoerd door de GGD, voornamelijk door middel van PCR, waarbij ook sequentie analyse door het RIVM en Erasmus MC, het referentielaboratorium voor griepvirussen, tot de mogelijkheid behoort. Daarnaast wordt diagnostiek in de reguliere patiëntenbehandeling uitgevoerd. Er is voldoende capaciteit.

De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang van prioritering op het gebied van bioveiligheid in de varkenssector. Deze leden vragen het kabinet in dit kader om een verdere toelichting. Hoe krijgt deze prioritering vorm? Welke invloed heeft die op het dierenwelzijn? Zij willen benadrukken dat de risico van verspreiding ook van belang is in wilde vogelpopulaties. Hoe worden bioveiligheidsmaatregelen toegepast op wilde vogelpopulaties? Hoe effectief zijn deze gebleken? Wordt er een risicoanalyse gemaakt om te onderzoeken wat het gevaar is voor wilde vogels wanneer er gevaccineerde vrije uitloop komt? Op de lange termijn is extensiveren in de pluimveesector essentieel voor het verlagen van de risico’s op mutaties en uitbraken. Welke maatregelen neemt het kabinet hiervoor, zo vragen de leden van de D66-fractie. Hoe worden de risico’s voor de volksgezondheid afgewogen ten opzichte van belangen in de sector?

Er wordt gewerkt aan het verplichte bioveiligheidsplan. Voor de pluimveehouderij is dit bijna gereed en ook aan het bioveiligheidsplan voor de varkenssector wordt – met voorrang op de overige diersoortenveehouderijen – gewerkt. Er zijn geen verplichte maatregelen opgesteld ten aanzien van bioveiligheid voor de omgang met wilde vogels. Wel is het zo dat mensen, die dode vogels in broedkolonies opruimen, bioveiligheidsmaatregelen nemen om het virus niet via kleding te verslepen naar andere gebieden. De verwachting is dat het gevaar voor wilde vogels wanneer er gevaccineerde vrije uitloop komt zeer beperkt zal zijn, door het gecombineerde effect van minder besmetting, minder uitscheiding en goede surveillance. Wat betreft de vragen, die betrekking hebben op de extensivering in de pluimveesector, verwijst het kabinet u naar het Intensiveringsplan preventie vogelgriep, dat u 6 juli jl. heeft ontvangen.13

Eerdergenoemde leden zijn positief dat de Minister van VWS richting de Autoriteit voor paraatheid en respons (HERA) kenbaar heeft gemaakt dat Nederland interesse heeft voor een Joint Procurement Initiative (JPI) van een humaan vaccin. Hoeveel verschillende soorten humane vaccins zijn er nu beschikbaar op de wereldmarkt? Is er voldoende vaccin productiecapaciteit en welke andere landen doen mee met deze JPI, zo vragen de leden van de D66-fractie. Ook vragen zij in hoeverre er wordt voorgesorteerd op het doneren van vaccins aan landen (indien nodig), zoals eerder door het programma COVAX bij COVID-19-vaccins werd gedaan. Bij het vaccineren hoort ook een exit strategie, zo liet ook de coronacrisis zien. Worden hier ook scenario’s voor geschreven en getest?

Er is op dit moment slechts één fabrikant in de EU die de mogelijkheid heeft gegeven een humaan vaccin tegen het op dit moment circulerende virus aan te kopen. Bij voldoende vraag vanuit EU-lidstaten zal deze fabrikant het vaccin gaan produceren. In de contractafspraken die met de fabrikant gemaakt worden zullen ook afspraken worden opgenomen over verdere opschaling van de productie na de initiële productie wanneer dit nodig blijkt te zijn. Op dit moment hebben zo’n twaalf landen – waaronder Nederland – interesse kenbaar gemaakt voor de aankoop van dit vaccin. Er wordt nog niet voorgesorteerd op het doneren van vaccins, en ook niet op een exit strategie. De initiële productieronde zal daarvoor te beperkt van omvang zijn. Naar verwachting zal er vanuit de HERA in het najaar een definitief besluit worden gevraagd over het al dan niet aankopen van dit vaccin, dit na een definitieve beoordeling door het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) van het aangepaste vaccin, welke nodig is voor de markttoelating in de EU. De Kamer wordt in het najaar geïnformeerd over het genomen besluit, alsook over mogelijke nieuwe ontwikkelingen rondom de aankoop van de vaccins wanneer die zich in de tussentijd voordoen.

De leden van de D66-fractie vragen het kabinet tenslotte wat de status is van andere (Europese) landen als het gaat over voorbereiding op een eventuele vogelgriep uitbraak en mens-op-mens overdracht.

De ECDC heeft hiernaar recent onderzoek gedaan. Daaruit blijkt onder andere dat alle lidstaten richtlijnen hebben ter voorbereiding op een mogelijke uitbraak van vogelgriep bij mensen die direct in aanraking komen met (dode) wilde vogels.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Het kabinet schrijft dat volgens het DB-Z het risico op verspreiding van HPAI voor de algemene bevolking laag blijft en voor personen met beroepsmatig contact met pluimvee/besmette dieren laag tot matig is. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet of zij het goed begrijpen dat als er een uitbraak van vogelgriep onder mensen dit gelijk komt te staat aan een pandemische gewone griep waarvoor vaccins en antiviraal middel klaarliggen in Europees verband.

Als er sprake is van incidentele overdracht van vogelgriep van dieren op mensen, dan spreken we niet van een pandemie. Als een griepvirus, dat zijn oorsprong vindt in een dier zodanig aan mensen aangepast is dat het zich van mens op mens kan verspreiden, kan dit leiden tot een uitbraak van griep onder mensen. Als deze verspreiding plaatsvindt op grote schaal, kan zich een epidemie en/of pandemie ontwikkelen. Als de verschijnselen bij een deel van de besmette mensen ernstig zijn, zal deze epidemie en/of pandemie tot maatregelen nopen. Voor een griep van die omvang hebben we in Nederland antiviraal middel op voorraad en nemen we deel aan een Europese Advanced Purchase Agreement (APA). Over deelname aan deze APA is uw Kamer op 29 maart 2019 geïnformeerd.14 Deze APA houdt in dat we binnen Europa verzekerd zijn van de mogelijkheid tot aankoop van pandemische griepvaccins. Deze liggen nog niet meteen klaar, omdat in het vaccin de variant van het griepvirus, die op het moment van uitbraak domineert, nog moet worden ingebouwd. De verwachting is dat deze vaccins ongeveer drie maanden nadat de WHO een pandemie heeft afgekondigd beschikbaar zijn. Deze moeten vervolgens worden verdeeld over de deelnemende landen.

Seizoensgriepvaccinatie kan het risico verkleinen dat influenzastammen van de humane seizoensgriep zich vermengen met influenzastammen van de vogelgriep, waardoor een voor de mens gevaarlijke variant van (aviaire) influenza kan ontstaan. Het kabinet wil daarom de drempel voor griepvaccinatie verder verlagen. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet waarom daarmee wordt gewacht tot het najaar.

Er vindt elk najaar binnen het Nationaal Programma Grieppreventie (NPG) een vaccinatiecampagne plaats tegen de seizoensgriep. Het streven is dat tijdens het komende griepseizoen (dit najaar) de eerste prikken tegen de seizoensgriep worden gezet bij personen, die een hoger risico lopen op een vogelgriepbesmetting. Samen met het RIVM en LNV wordt momenteel verkend hoe dit kan worden georganiseerd. De Kamer wordt dit najaar over de laatste stand van zaken geïnformeerd.

Het DB-Z adviseert over proactieve monitoring in plaats van passieve monitoring. De leden van de CDA-fractie vragen of dit nu wel of niet wordt opgepakt door de Minister van LNV, aangezien het kabinet schrijft dat varkens al worden bemonsterd als er een uitbraak is. Is dat laatste wel proactief te noemen?

De door het DB-Z geadviseerde proactieve monitoring heeft betrekking op het testen van mensen, die onbeschermd in contact zijn geweest met besmette dieren, ook als zij geen verschijnselen hebben. Daarbij worden de mensen, die in contact zijn geweest met varkens die besmet zijn met vogelgriep, ook meegenomen.

Het DB-Z adviseert langjarige financiering voor divers onderzoek. Het kabinet schrijft vervolgens dat het al opdracht geeft tot een breed palet onderzoek. De leden van de CDA-fractie vragen of dat toereikend is conform het advies van het DB-Z?

Onderdeel van het voornoemde Intensiveringsplan preventie vogelgriep is het opzetten van een onderzoeksconsortium. Dit onderzoeksconsortium heeft tot doel een overzicht te maken van het lopende onderzoek, dat al deels langjarig gefinancierd wordt, en de lacunes in de kennis, die nodig wordt geacht, te inventariseren. Een werkgroep van de onderzoeksinstituten is inmiddels gestart met het in kaart brengen van alle lopende projecten en onderzoeksinitiatieven. Op basis daarvan kan een inventarisatie worden gemaakt van kennislacunes en kan worden aangegeven welke onderzoeken wenselijk zijn. Bij het formuleren van onderzoeksvoorstellen wordt ook rekening gehouden met adviezen uit diverse expertgroepen, zoals het DB-Z. De Ministeries van LNV en VWS wachten de voorstellen van het consortium af en zullen deze daarna beoordelen.

De leden van de CDA-fractie vragen ten slotte of er een overzicht kan worden gegeven van de stand van zaken van de implementatie van de aanbevelingen van het Rapport Bekedam.

De stand van zaken van de implementatie van de aanbevelingen uit het Rapport «Zoönosen in het vizier» van de expertgroep zoönosen onder voorzitterschap van de heer Bekedam krijgt u separaat van deze beantwoording in de Kamerrapportage op het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vinden dat het DB-Z over het algemeen goede adviezen geeft wat betreft de aanpak van vogelgriep. Het valt de genoemde leden echter op dat enkele adviezen gelijk zijn aan de adviezen van vorig jaar, zoals het advies rondom de seizoensgriepvaccinatie en het laagdrempelig beschikbaar maken van beschermingsmiddelen. Kan het kabinet uitleggen waarom de implementatie van deze adviezen zo moeizaam lijkt te gaan? Daarnaast missen genoemde leden in deze brief voor de implementatie van deze adviezen in sommige gevallen een duidelijk tijdspad. Kan het kabinet een tijdlijn maken waarop te zien is in welke fase de implementatie van de verschillende adviezen zich bevinden, wat en wanneer de volgende fasen zijn en tot slot wanneer men denkt de implementatie rond te hebben? Aangezien de onzekerheid over de risicoschatting rondom dit virus is toegenomen, zijn genoemde leden van mening dat getreuzel rondom de aanpak van dit virus uitermate onverstandig is.

Er zijn zowel op het advies rond de seizoensgriepvaccinatie als op het laagdrempelig beschikbaar maken van beschermingsmiddelen wel degelijk vorderingen gemaakt. Zo hebben – in het kader van het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid – de dierenhulporganisaties voor de komende jaren genoeg beschermingsmiddelen gekregen uit de af te bouwen voorraad die is overgebleven van de Corona-pandemie.

In de Kamerbrief waarin het Intensiveringsplan wordt aangeboden15 is aangegeven dat de Kamer eind 2023 een eerste voortgangsrapportage ontvangt van de maatregelen in het Intensiveringsplan, met daarin een stand van zaken voor de uitwerking van de verschillende maatregelen.

De leden van de SP-fractie vinden het verder verontrustend om in de adviesbrief van de DB-Z te lezen dat de adviezen van 2022 om het aantal pluimveebedrijven in watervogelrijke gebieden te verminderen en om het houden van zowel pluimvee als varkens op één bedrijfslocatie te voorkomen, nog niet verder zijn uitgewerkt. Daarnaast kunnen zij hierover niets terugvinden in de brief van het kabinet. Zij lezen in de adviesbrief dat er destijds vanuit de Ministeries van LNV en VWS het verzoek is gekomen om dit met meer data te onderbouwen. Aangezien het standpunt van de DB-Z in deze adviezen onveranderd is, zijn genoemde leden benieuwd hoe het kabinet van plan is om deze adviezen alsnog te implementeren.

In het Intensiveringsplan16 zijn diverse structuurmaatregelen voor de pluimveehouderij opgenomen. Zo is aangekondigd dat het kabinet streeft naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveebedrijven in pluimveedichte en waterrijke gebieden. Daarnaast verkent het kabinet de mogelijkheden voor een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in deze gebieden. Dit zijn ingrijpende maatregelen waarvoor nieuwe wettelijke bevoegdheden nodig zijn. Ook vergen dit soort maatregelen een gedegen onderbouwing, waaruit blijkt dat deze maatregelen proportioneel, geschikt en noodzakelijk zijn. Aan experts is gevraagd een impactanalyse uit te voeren naar de effectiviteit van deze maatregelen op volks- en diergezondheid en de impact ervan op de sector. Het streven is dat deze impactanalyse voor het einde van het jaar gereed is.

In het Intensiveringsplan zijn ook diverse maatregelen opgenomen voor bedrijven die zowel varkens als pluimvee houden. Er wordt de komende periode veel onderzoek gedaan waarmee meer inzicht wordt verkregen in de risico's van gemengde bedrijven. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken zal worden afgewogen of er meer of andere maatregelen nodig zijn op deze bedrijven

Tot slot willen de leden van de SP-fractie nog stilstaan bij de risico’s van zoönosen in het algemeen. Vorig jaar is de motie van het lid Beckerman over onderzoek naar de Nederlandse en Europese omvang en grootte van bushmeat en traditionele medicijnen waarin bedreigde wilde dieren zijn verwerkt, aangenomen. In het Nationaal Actieplan Zoönosebeleid van 6 juli 2022 wordt uitvoering gegeven aan deze motie middels de plannen die beschreven worden onder «Actie 12». Zou de Minister van LNV de Kamer kunnen informeren over wat inmiddels de status is van deze plannen, zoals de status van de risico-inventarisatie ten aanzien van illegale handel in (wilde) dieren en bushmeat?

Uw Kamer ontvangt na de zomer een eerste Kamerrapportage met de stand van zaken rond de acties uit het Nationaal actieplan zoönosenbeleid. De risico-inventarisatie kijkt naar hoe de illegale handel in (wilde) dieren en bushmeat zich voltrekt. Deze risico-inventarisatie wordt op dit moment uitgevoerd en afhankelijk van de resultaten worden gerichte opsporing naar illegale handel en handhaving zo nodig verstevigd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich ernstige zorgen over de verhoogde circulatie van HPAI H5N1 onder wilde vogels in Nederland en de rest van de wereld. Daarnaast wordt HPAI H5N1 regelmatig bij zoogdieren en zelfs af en toe bij mensen waargenomen. Hiermee wordt het risico op een variant waarvan mensen (ernstig) ziek kunnen worden steeds groter. Ondertussen zijn er al drie situaties geweest met zoönosen (Q-koorts, vogelgriep en COVID-19) en blijft er een reëel risico op nieuwe zoönosen in Nederland. Vanwege dit grote gezondheidsrisico vragen de leden van de GroenLinks-fractie waarom de Minister van VWS geen doorzettingsmacht heeft om maatregelen af te dwingen van andere Ministers, om zo de volksgezondheid te beschermen. Genoemde leden vragen het kabinet waarom deze belangrijke aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer niet zijn overgenomen, om ervoor te zorgen dat de lange termijn volksgezondheid belangrijker is dan korte termjjnwinst van gemengde bedrijven met verschillende type dieren.

Het kabinet vindt de genoemde aanbeveling van de Algemene Rekenkamer niet nodig en niet passend. Niet nodig, omdat de volksgezondheid sowieso voorop staat in de zoönosenstructuur. In geval de signalen van zoonotische risico’s zodanig zijn, dat het OMT-Z over maatregelen moet adviseren, worden deze maatregelen voorgelegd aan het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg Zoönosen (BAO-Z), dat wordt voorgezeten door de Directeur-Generaal Volksgezondheid van VWS. De taak van het BAO-Z is om de bestuurlijk-politieke haalbaarheid van de maatregelen, die het OMT-Z voorstelt, te beoordelen. Het BAO-Z maakt vervolgens een advies en legt dit voor aan de bewindslieden van VWS en LNV. De bewindslieden besluiten in gezamenlijkheid – met behoud van eigen beleidsverantwoordelijkheid – over deze adviezen, waarbij volksgezondheid altijd voorop staat. Zo is dat bijvoorbeeld het geval geweest bij de bestrijding van COVID-19 onder nertsen. Deze aanpak is destijds positief geëvalueerd door Berenschot.

Doorzettingsmacht van een ministerie, zoals de Algemene Rekenkamer aanbeveelt, past niet in ons staatkundig bestel. Dat was ook niet aan de orde bij COVID-19; bij de bestrijding daarvan moest rekening gehouden worden met verschillende maatschappelijke aspecten, waaronder economische. Dat geldt dan dus ook voor andere infectieziekten en zoönosen.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de adviesbrief van DB-Z dat er twee adviezen zijn die niet terugkomen in de brief van het kabinet. In bijlage 1 staat ook geadviseerd het aantal pluimveebedrijven in vogelrijke gebieden te verminderen en te voorkomen dat zowel pluimvee als varkens op één bedrijfslocatie worden gehouden. Kan de Minister van VWS aangeven hoe hij, vanuit de bril van volksgezondheid, naar deze aanbeveling kijkt en waarom dat nog niet wordt geïmplementeerd als beleid? Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het kabinet kan becijferen wat de bijdrage is van pluimveebedrijven in watervogelrijke gebieden en van bedrijven die zowel varkens als pluimvee houden op één locatie aan de nationale economie. Als dat niet is te becijferen, kan het kabinet dat laten onderzoeken? De leden van de GroenLinks-fractie wensen namelijk inzicht te hebben in de economische voordelen voor de Nederlandse economie van het toestaan van deze bedrijven. De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook graag goed zicht op de economische belangen en hoe deze worden afgewogen ten opzichte van het belang van de volksgezondheid.

In het Intensiveringsplan17 zijn diverse structuurmaatregelen voor de pluimveehouderij opgenomen. Zo is aangekondigd dat het kabinet streeft naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveebedrijven in pluimveedichte en waterrijke gebieden. Daarnaast verkent het kabinet de mogelijkheden voor een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in deze gebieden. Dit zijn ingrijpende maatregelen, waarvoor nieuwe wettelijke bevoegdheden nodig zijn. Ook vergen dit soort maatregelen een gedegen onderbouwing, waaruit blijkt dat deze maatregelen proportioneel, geschikt en noodzakelijk zijn. Aan experts is gevraagd een impactanalyse uit te voeren naar de effectiviteit van deze maatregelen op volks- en diergezondheid en de impact ervan op de sector. Het streven is dat deze impactanalyse voor het einde van het jaar gereed is.

In het Intensiveringsplan zijn ook diverse maatregelen opgenomen voor bedrijven, die zowel varkens als pluimvee houden. Er wordt de komende periode veel onderzoek gedaan, waarmee meer inzicht wordt verkregen in de risico’s van gemengde bedrijven. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken zal worden afgewogen of er meer of andere maatregelen nodig zijn op deze bedrijven.

In de Kamerbrief lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat er meer prioriteit moet komen voor bioveiligheid. Het schetst hen verbazing dat er vervolgens geen concrete maatregelen worden genoemd om de bioveiligheid te verbeteren. Er worden wel maatregelen genoemd om HPAI-virussen snel te detecteren, maar dat is niet hetzelfde als bioveiligheid. Welke maatregelen gaat het kabinet wel nemen om de bioveiligheid te verbeteren?

Het risico op een besmetting met vogelgriepvirus op een veehouderij kan nooit tot nul worden gereduceerd. Met gerichte maatregelen wordt de kans op introductie echter kleiner. Het toepassen van bioveiligheidsmaatregelen om contact met uitwerpselen van wilde vogels of met HPAI verontreinigd materiaal of besmette personen te voorkomen is een belangrijke manier om insleep van hoogpathogene vogelgriepvirussen tegen te gaan. In de Nederlandse veehouderij is veel aandacht voor bioveiligheid en het is belangrijk om de bioveiligheid te blijven verbeteren. Daarom is in het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid18 het opstellen van een bedrijfsspecifiek bioveiligheidsplan voor alle veehouderijsectoren als actie opgenomen. Daarbij is prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van een bioveiligheidsplan voor pluimveebedrijven. Begin 2024 zal het hebben van een bioveiligheidsplan wettelijk verplicht worden gesteld voor commerciële pluimveebedrijven door het bioveiligheidsplan onderdeelte maken van het bedrijfsgezondheidsplan, dat jaarlijks gemaakt en daarna geëvalueerd moet worden. In het actieplan versterken zoönosebeleid dat op 6 juli 2022 aan de Tweede Kamer is aangeboden is aangekondigd dat het bioveiligheidsplan verder wordt ontwikkeld voor andere veehouderijsectoren; daarbij zal prioriteit worden gegeven aan de varkenssector.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Genoemde leden vragen het kabinet of het deze zorgen deelt, want nog altijd missen deze leden het gevoel van urgentie bij het kabinet. Al in oktober kondigde de Minister van LNV aan dat hij zou komen met een intensiveringsplan vogelgriep. Dit plan is nog altijd niet verschenen. Hoe kan dit? Waar blijft dit intensiveringsplan?

U heeft het Intensiveringsplan op 6 juli jl. ontvangen.19

Wanneer verwacht het kabinet dat de voorgestelde maatregelen op het gebied van vaccinatie van dieren en mensen, monitoring en surveillance, het verminderen van de dichtheid van pluimveebedrijven en het ontmoedigen van pluimveehouderij in watervogelrijke gebieden, een goed systeem van monitoring in de varkenshouderij, voorlichting over het omgaan met gevonden vogelgriepslachtoffers en duidelijke richtlijnen en persoonlijke beschermingsmiddelen voor groepen professionals die zich bezig houden met het opruimen van vogelgriepslachtoffers, in de praktijk zijn gebracht?

In de Kamerbrief waarin het Intensiveringsplan wordt aangeboden20 is aangegeven dat de Kamer eind 2023 een eerste voortgangsrapportage ontvangt van de maatregelen in het Intensiveringsplan, met daarin een stand van zaken van de verschillende maatregelen.

In dit nieuwe advies waarschuwt het DB-Z wederom dat er een reëel risico bestaat op de introductie en verdere verspreiding van het vogelgriepvirus onder varkens, en vanuit hen spillover naar de mens. Nog steeds adviseert het DB-Z daarom dat er een uitgebreidere (verplichte) surveillance onder varkens noodzakelijk is om vroeg signalen van introductie of verspreiding van vogelgriep onder varkens te kunnen detecteren. De Kamer heeft hier ook toe opgeroepen. Waarom duurt dit zo lang?

Het DB-Z heeft in zijn laatste twee adviezen over vogelgriep gewezen op de (potentiële) risico’s van varkensbedrijven en bedrijven, waar zowel varkens als pluimvee worden gehouden. We nemen dat signaal serieus. Het Intensiveringsplan21 bevat een aantal acties en maatregelen, die zijn gericht op deze bedrijven. We beginnen daarbij niet bij nul: er is in Nederland veel aandacht voor bioveiligheid en er is een goedwerkend systeem voor de monitoring van dierziekten, de basismonitoring diergezondheid. Bij een uitbraak van vogelgriep onder pluimvee op een gemengd bedrijf worden ook standaard de varkens bemonsterd. We hebben in Nederland nog geen vogelgriep bij varkens vastgesteld.

Wel zien we mogelijkheden om ons beleid aan te scherpen. Er is een meldplicht ingevoerd voor vogelgriep bij zoogdieren. Daarnaast zal een draaiboek met verschillende scenario’s ontwikkeld worden voor het geval er vogelgriep bij een varken wordt vastgesteld. We gaan onze inzet op bioveiligheid en monitoring versterken. Ook is een advies over gemengde bedrijven opgenomen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen in het NPLG. Tot slot wordt er momenteel onderzoek gedaan naar influenzastammen, die circuleren op varkensbedrijven, waarbij ook aandacht is voor de door het DB-Z genoemde risicobedrijven. De komende periode krijgen we dus meer kennis over en inzicht in de risico’s. We zullen de onderzoeksresultaten gebruiken om af te wegen of meer maatregelen nodig zijn, waarbij effectiviteit en proportionaliteit van maatregelen wordt meegenomen. We zullen u hierover in een voortgangsrapportage informeren.

Het DB-Z raadt nu ook aan om een specifieke risk assessment te ontwikkelen voor Nederland, onder andere vanwege de zeer grote dichtheid van pluimvee- en varkensbedrijven. De algemene risico-inschatting is voor Nederland minder bruikbaar. Wanneer zal de specifieke risico-inschatting voor Nederland zijn afgerond? En wanneer zal deze met de Kamer worden gedeeld?

Het RIVM zal dit najaar een plan van aanpak opstellen voor de ontwikkeling van een risk assessment tool voor aviaire influenza. In 2024 zal het plan vervolgens worden uitgevoerd. Het plan van aanpak vergt afstemming met meerdere partijen en zal in nauwe samenwerking worden ontwikkeld met de RRAT (Rapid Risk Assessment Tool). De specifieke risico-inschatting voor Nederland zal met de Kamer worden gedeeld, zodra deze af is. Overigens is het een levend document, dat daarna bijgehouden zal worden op de website van het RIVM.

In dit advies wordt voorgesteld om verschillende scenario’s uit te werken om meer systematisch te kijken naar mogelijke verspreidingsroutes, de handelingsopties in beeld te brengen en daarop voorbereid te zijn. Zoals het scenario dat het vogelgriepvirus zich verspreidt onder varkens, maar nog niet onder mensen. Wanneer zullen deze scenario’s gereed zijn? Ook wordt door het DB-Z gewezen op de relatief jonge leeftijd van de meeste ernstig zieke patiënten die de afgelopen jaren zijn gemeld. Dit vraagt om andere maatregelen dan bij een normale griepepidemie. Is Nederland hierop voorbereid, vragen de leden aan het kabinet, en waaruit blijkt dat? Wanneer zullen deze scenario’s met de Kamer worden gedeeld?

De eerste versie van scenario’s voor vogelgriepbesmettingen worden deze zomer ontwikkeld met betrokken partijen en experts. In het najaar van 2023 worden de scenario’s verder uitgewerkt op met name responsaspecten en worden handelingsopties toegevoegd. Op basis van deze scenario’s kan vervolgens worden getoetst of de bestaande bestrijdingsstructuren voldoen en of de bestaande draaiboeken hiervoor moeten worden aangepast.

In het voorliggende advies wordt beschreven dat er zowel bij een uitbraak van vogelgriep onder nertsen in Spanje als bij zeeleeuwen in Peru mogelijk sprake is geweest van besmetting van zoogdier op zoogdier. De specifieke mutatie die bij deze zoogdieren is gevonden, is ook aangetroffen bij een bunzing in Nederland. Dit lijkt de leden van de PvdD-fractie een zeer zorgwekkende ontdekking. Is er bij de vondst van de bunzing verder onderzoek gedaan in het gebied waar dit dier is gevonden? Is het mogelijk dat het vogelgriepvirus ook in Nederland al van zoogdier op zoogdier wordt of is overgedragen? Heeft het kabinet het idee dat hier voldoende zicht op is? Genoemde leden ontvangen in dit kader graag een toelichting van het kabinet.

Er zijn, in de monitoring die in Nederland uitgevoerd wordt door het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) in samenwerking met onder andere de WUR en het Erasmus MC, geen aanwijzingen dat het vogelgriepvirus in Nederland van zoogdier op zoogdier wordt of is overgedragen. Zoogdieren kunnen besmet raken met vogelgriep, wanneer zij geïnfecteerde zieke of dode wilde vogels eten. Er is inderdaad een mutatie gevonden, die de vermenigvuldiging van virus in zoogdieren faciliteert, maar er zijn meer mutaties nodig voor de verspreiding tussen zoogdieren of naar de mens.22 In het gebied waar de desbetreffende bunzing is gevonden, zijn geen andere dode of zieke dieren aangetroffen, die nader konden worden onderzocht.

Ook katten zijn vatbaar voor het vogelgriepvirus. Is er inmiddels meer bekend over het onderzoek naar H5 influenza bij zwerfkatten, dat wordt uitgevoerd bij de faculteit diergeneeskunde?

In het DB-Z advies werd gemeld dat bij een onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde onder zwerfkatten bij een deel van de katten in het bloed bewijs is gevonden dat ze ooit met H5 influenza in aanraking zijn geweest. Nadere informatie over dit onderzoek laat zien dat zowel huiskatten als zwerfkatten zijn getest, maar dat vooral bij zwerfkatten een positieve testuitslag werd gevonden. Het gaat hier om een specifieke antigeentest, die laat zien dat het dezelfde variant van het vogelgriepvirus betreft als die de afgelopen maanden tot uitbraken bij pluimvee heeft geleid en nu nog voorkomt bij wilde vogels in Nederland. De Ministeries van VWS en LNV geven gezamenlijk opdracht voor nader onderzoek naar de aanwezigheid van vogelgriep bij huiskatten («katten met een eigenaar»).

Verder zijn de leden van de PvdD-fractie blij met het besluit van het kabinet om dierenhulporganisaties een financiële vergoeding te bieden voor de extra kosten die gemaakt worden vanwege de vogelgriep. Wel hebben zij zorgen over het mogelijk eenmalige karakter van de ondersteuning en het gebrek aan structurele financiering.

Deze leden hebben al eerder gewezen op het feit dat veel wildopvangcentra kampen met zeer ernstige financiële problemen, omdat ze moeten rondkomen van donaties. Los van deze aangekondigde vergoeding ontvangen wildopvangcentra geen enkele financiering vanuit de Rijksoverheid. Sommige wildopvangcentra zijn al omgevallen, omdat ze simpelweg niet meer rondkomen. Andere wildopvangcentra schatten in nog één tot drie jaar te kunnen bestaan als er niks verandert. Erkent het kabinet de onmisbare rol die wildopvangcentra spelen bij het indammen van vogelgriep? Deelt het kabinet de visie dat de aanpak van vogelgriep nog lastiger wordt wanneer er meer wildopvangcentra zouden omvallen en er dus minder dierenhulporganisaties beschikbaar zijn voor het opruimen van dode vogels en het behandelen van zieke vogels? Zo nee, waarom niet?

Wildopvangcentra vervullen een maatschappelijke taak in het zorgen voor wilde dieren. Met het uitvoeren van deze taak ondersteunen de wildopvangcentra in eerste instantie de eigenaar of beheerder van het betreffende terrein. Het is aan d eigenaar of beheerder van het terrein om over te gaan tot het opruimen van dode wilde vogels. Deze verantwoordelijkheid ligt niet bij de Rijksoverheid, dus ook niet voor eventuele extra financiering. Dit neemt niet weg dat het kabinet zich inspant om dierenhulporganisaties te ondersteunen in deze uitzonderlijke uitbraak van vogelgriep onder wilde dieren.

Welk deel van de extra gemaakte kosten vanwege vogelgriep worden voor dierenhulporganisaties vergoed met de 100.000 euro die nu beschikbaar wordt gesteld? Is dit een kostendekkende vergoeding? Deelt het kabinet de visie dat deze vergoeding desondanks geen structurele oplossing biedt voor het voortbestaan van dierenhulporganisaties? Zo nee, waarom niet?

De bijdrage van 100.000 euro betreft een tegemoetkoming in de kosten die dierenhulporganisaties maken vanwege vogelgriep en de hulp aan zieke vogels. Te denken valt bijvoorbeeld aan materialen of middelen voor desinfectie van materialen en voertuigen. Het kabinet heeft aangegeven dat zij zich ook daarna zal inspannen om dierenhulporganisaties te ondersteunen, zolang de vogelgriepsituatie bij wilde dieren, vanwege de grote aantallen dode en zieke wilde vogels, een substantiële inzet van vrijwillige dierenhulporganisaties vraagt.

Wanneer kunnen genoemde leden meer informatie verwachten over de verkenning naar de financiële ruimte om dierenhulporganisaties de komende jaren te ondersteunen? Deelt het kabinet de mening dat ongeacht deze financiële ruimte, er niet van (vrijwilligers)organisaties, zoals vogelasiels of dierenambulances, kan worden verwacht dat ze zelf de persoonlijke beschermingsmiddelen betalen zonder vergoeding van de overheid, een probleem dat ook wordt aangekaart door het DB-Z? Wordt bij deze verkenning ook gekeken naar mogelijkheden voor structurele financiële ondersteuning om het voortbestaan van wildopvangcentra te waarborgen, waarmee de aanpak van vogelgriep kan worden bestendigd? Zo nee, waarom niet?

Uit de van de COVID-19 pandemie overgebleven voorraden zijn persoonlijke beschermingsmiddelen voor hen en andere vrijwilligers ter beschikking gesteld. De verwachting is dat dit voor langere tijd (jaren) voldoende materialen biedt. Daarna is het ter beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen een verantwoordelijkheid van de werkgever, ook in het geval van vrijwilligers. Er wordt breed gesproken met dierenhulporganisaties, waaronder wildopvangcentra, over de knelpunten die zij ervaren. Mogelijkheden voor financiering rondom vogelgriep voor de komende jaren, zolang vogelgriep bij wilde dieren een substantiële inzet van vrijwillige dierenhulporganisaties vraagt, worden op dit moment verkend.

Wildopvangcentra vervullen een maatschappelijk taak om voor wilde dieren te zorgen; echter het borgen van het voortbestaan van wildopvangcentra ziet de Rijksoverheid niet primair als haar taak.

Tot slot vragen de leden van de PvdD-fractie of en wanneer de Minister van VWS door de Minister van LNV of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is geïnformeerd over het tekortschietende toezicht op de geiten- en schapenhouderij. Is het kabinet op de hoogte van het feit dat tussen 2018 en 2021 bij slechts 0,2 tot 0,9 procent van het aantal geiten- en schapenbedrijven controles zijn uitgevoerd op de Identificatie en Registratie (I&R) en dat Nederland hiermee zelfs niet voldoet aan de Europese regels die voorschrijven dat minstens drie procent van het aantal bedrijven moet worden gecontroleerd?

Door verschillende omstandigheden, waaronder de COVID-19 pandemie, is er een onderrealisatie op het verplichte aantal controles met betrekking tot I&R in de afgelopen jaren. Met het beschikbaar stellen van extra middelen uit het coalitieakkoord wordt gewerkt aan een grotere inzet op dit dossier. De verwachting is echter niet dat de tekorten in een keer worden weggewerkt.

Naast de (risicogerichte) fysieke inspecties van de NVWA vinden er ook administratieve controles plaats in het kader van I&R door RVO. Deze controles zijn ook effectief en zo worden eventuele risico’s op het gebied van diergezondheid en volksgezondheid beperkt.

Is het kabinet op de hoogte van het feit dat er in 2021 slechts negen inspecties zijn uitgevoerd bij locaties waar schapen en/of geiten worden gehouden die voor het publiek toegankelijk zijn en dat daarbij acht keer is vastgesteld dat de regels niet werden nageleefd, waarbij het niet (tijdig) vaccineren van dieren tegen Q-koorts de vaakst voorkomende overtreding was?

Is het kabinet op de hoogte van het feit dat er in 2021 slechts veertien inspecties zijn uitgevoerd bij bedrijven met melkgeiten of schapen en dat daarbij tien keer is vastgesteld dat de regels niet werden nageleefd, waarbij het niet (tijdig) vaccineren van dieren tegen Q-koorts de vaakst voorkomende overtreding was?

Wat vindt het kabinet van deze cijfers? Erkent het kabinet dat overtredingen op het gebied van I&R en Q-koorts vaccinaties direct en indirect gevaren kunnen opleveren voor de volksgezondheid? Wat gaat het kabinet hieraan doen?

Het naleven van en het toezicht op de regels ten aanzien van Q-koorts is zowel in het belang van volksgezondheid als van diergezondheid. De NVWA rapporteert jaarlijks over het uitgevoerde toezicht en bespreekt de resultaten met de sectoren om ook bij hen aandacht te vestigen op vaccinatieverplichting

Het overgrote deel van de schapen- en geitenbedrijven voldoet met betrekking tot de vaccinatie- en registratieplicht aan de regelgeving.

Omdat NVWA voornamelijk risicogericht toezicht houdt, worden er voor inspectie bedrijven geselecteerd, die vermoedelijk in overtreding zijn. Zo worden bedrijven geselecteerd, waarbij uit de gegevens in het I&R-systeem van RVO blijkt dat deze bedrijven de vaccinaties niet of niet tijdig hebben geregistreerd. Naast deze risicogerichte inspecties voert NVWA ook inspecties uit naar aanleiding van meldingen en op eigen initiatief van inspecteurs. Tijdens inspecties controleert de NVWA onder meer op de uitgevoerde vaccinaties.

Doordat er op voorhand bedrijven worden geselecteerd, die vermoedelijk in overtreding zijn, is het goed te verklaren dat er vervolgens bij inspectie ook daadwerkelijk een overtreding wordt geconstateerd.

NVWA heeft recent de inspectieresultaten Q-koorts voor het jaar 2022 gepubliceerd.23 In 2022 heeft NVWA in totaal 88 inspecties uitgevoerd in het kader van Q-koorts op respectievelijk 45 professionele bedrijven en 43 publieksbedrijven. Er waren professionele bedrijven én publieksbedrijven die niet aan de vaccinatie- en/of registratieplicht hadden voldaan. De dieren waren niet op tijd gevaccineerd of de vaccinaties waren niet of niet op tijd geregistreerd. Bedrijven gaven verschillende redenen voor de overtredingen, zoals onbekendheid met de wetgeving en nalatigheid. Bij in totaal 35 bedrijven voerde de NVWA een herinspectie uit. Al deze bedrijven bleken bij de herinspectie wel aan de regels te voldoen.

Ook vindt sinds 2009 reguliere monitoring op Q-koorts plaats. Alle professionele melkschapen- en melkgeitenbedrijven met meer dan 50 dieren worden elke vier weken onderzocht op aanwezigheid van de Q-koorts-bacterie. Sinds medio 2016 zijn alle melkschapen- en melkgeitenbedrijven in Nederland officieel vrij verklaard van Q-koorts.

De NVWA is een communicatietraject gestart om bedrijven te wijzen op het belang van naleving van de regels ten aanzien van de tijdige vaccinatie en jaarlijkse hervaccinatie tegen Q-koorts.

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het gevaar van vogelgriep komt volgens het lid van de BBB-fractie niet uit de pluimveesector, maar uit de onvoorspelbare natuur. Dat is niet honderd procent te voorkomen. Via vervuilde kleine stofdeeltjes, mest en veren (luchtdeeltjes), ongedierte en mensen wordt het virus verspreid.

Besmetting vanuit de professionele pluimveehouderij is volgens het lid van de BBB-fractie praktisch gezien uitgesloten. Door continue waarnemingen in de pluimveestal, wordt vogelgriep direct waargenomen en is inroepen van een dierenarts verplicht. Binnen een dag is dan de diagnose al gesteld. Wetende dat de besmetting van pluimvee naar mens alleen mogelijk is bij een langdurige besmettingsperiode waarin het vogelgriep virus rondwaard op het bedrijf, is deze mogelijkheid niet aan de orde in de hedendaagse Nederlandse pluimveehouderij.

Dan nog het punt van verminderen van pluimveedichte gebieden. In de huidige uitbraakperiode hebben we gezien dat pluimveehouders hun verantwoordelijkheid kennen en nemen en de bestrijdingsmethode is er volgens informatie van het lid van de BBB-fractie zorgvuldig toegepast. Dit laat ook meteen zien dat het scenario van 2003 niet meer van toepassing is. Verplaatsing van bestaande bedrijven is in Nederland, met de huidige wet en regelgeving, nagenoeg onmogelijk en dus ook geen werkbare oplossing.

Het lid van de BBB-fractie wil wel graag haar zorgen uitspreken over de aanleg van nieuwe, waterrijke, natuurgebieden zoals plas/dras. Dit trekt ook watervogels aan die drager zijn van het vogelgriepvirus. Sommige dieren sterven, andere dieren en soorten blijven drager en zo continu virus uitscheiden, waardoor we in Nederland continu de dreiging van vogelgriep hebben en houden vanuit de natuur.

De Nederlandse natuur zal volgens het lid van de BBB-fractie niet meer vrijkomen van vogelgriep en zolang mensen in de natuur blijven recreëren en er interactie is tussen wilde dieren en huisdieren blijft er een risico voor mens en dier, ook dat is een natuurlijk risico.

De huidige variant van vogelgriep H5N1 is endemisch in populaties van wilde vogels in Nederland. Hierdoor is er een voortdurende dreiging van besmetting bij gehouden vogels, wilde vogels en andere in het wild levende dieren. Het is onmogelijk om de risico’s van vogelgriep volledig weg te nemen, want we hebben een zeer beperkte invloed op de (mondiale) verspreiding van het vogelgriepvirus, de infecties bij wilde vogels/dieren en het ontstaan van nieuwe varianten.

We zien dat pluimveehouders alert zijn op verschijnselen van vogelgriep en dat verdenkingen snel worden gemeld bij de NVWA. Snel melden, snelle laboratoriumdiagnostiek en de daaropvolgende snelle en efficiënte bestrijding dragen bij aan het indammen van een uitbraak en het voorkomen van verdere verspreiding («olievlekwerking»). Er zijn aanwijzingen dat er in 2022 op beperkte schaal tussenbedrijfstransmissie heeft plaatsgevonden bij de uitbraken in de Gelderse Vallei, maar dit is beperkt gebleven tot enkele bedrijven. Analyses van die uitbraken zouden kunnen worden verklaard door tussenbedrijfstransmissie. Een andere mogelijke verklaring is dat de bedrijven besmet geraakt zijn vanuit een gemeenschappelijk virusreservoir in wilde vogels. Het onderscheid is op basis van de genetische vergelijking van de virussen niet te maken. Een uitbraak, zoals in 2003, is door onder andere de toegenomen alertheid bij pluimveehouders, strengere bioveiligheidsmaatregelen en afgenomen bedrijfsdichtheid minder waarschijnlijk, maar kan niet worden uitgesloten. We houden ook rekening met mogelijke scenario's, waarbij andere varianten van vogelgriep in Nederland zouden circuleren, onder vogels, onder zoogdieren of onder mensen. Daarom wordt, naast maatregelen voor de korte termijn, gekeken naar maatregelen voor de langere termijn voor gebieden met een verhoogd risico op vogelgriep, zoals pluimveedichte en waterrijke gebieden. In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep24 wordt toegelicht dat daarvoor de komende maanden een impactanalyse wordt uitgevoerd naar de effectiviteit van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid.


X Noot
1

De Telegraaf, 12 april 2023, «Eerste overlijden van mens door vogelgriep gemeld in China» (Eerste overlijden van mens door vogelgriep gemeld in China | Buitenland | Telegraaf.nl).

X Noot
2

De Volkskrant, 24 februari 2023, « WHO noemt toestand vogelgroep «zorgwekkend» na door van 11-jarig meisje» (WHO noemt toestand vogelgriep «zorgwekkend» na dood van 11-jarig meisje (volkskrant.nl)).

X Noot
3

Kamerstuk 25 295, nr. 187.

X Noot
4

Kamerstuk 28 807, nr. 253.

X Noot
5

Kamerstukken 25 295 en 28 807, nr. 1935.

X Noot
6

Algemene Rekenkamer, 18 mei 2022, «Minister VWS heeft geen doorzettingsmacht als dierziekte overslaat op mens» (https://www.rekenkamer.nl/actueel/nieuws/2022/05/18/minister-vws-heeft-geen-doorzettingsmacht-als-dierziekte-overslaat-op-mens) (Kamerstuk 36 100 XVI, nr. 2).

X Noot
7

Kamerstuk 28 807, nr. 258.

X Noot
8

Kamerstuk 33 835, nr. 215.

X Noot
9

Kamerstukken 25 295 en 28 807, nr. 1935.

X Noot
10

Kamerstukken 25 295 en 28 807, nr. 2051.

X Noot
11

Kamerstuk 28 807, nr. 291.

X Noot
12

Kamerstuk 28 807, nr. 291.

X Noot
13

Kamerstuk 28 807, nr. 291.

X Noot
14

Kamerstuk 32 793, nr. 369.

X Noot
15

Kamerstuk 28 807, nr. 291.

X Noot
16

Kamerstuk 28 807, nr. 291.

X Noot
17

Kamerstuk 28 807, nr. 291.

X Noot
18

Kamerstukken 25 295 en 28 807, nr. 1935.

X Noot
19

Kamerstuk 28 807, nr. 291.

X Noot
20

Kamerstuk 28 807, nr. 291.

X Noot
21

Kamerstuk 28 807, nr. 291.

X Noot
23

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Inspectieresultaten Q-koorts 2022. Te raadplegen via: https://www.nvwa.nl/onderwerpen/q-koorts/inspectieresultaten/inspectieresultaten-q-koorts-2022.

X Noot
24

Kamerstuk 28 807, nr. 291.

Naar boven