25 295 Infectieziektenbestrijding

28 807 Vogelpest (Aviaire influenza)

Nr. 2051 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 mei 2023

Op ons verzoek riep het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM op 7 maart jl. het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z), bestaande uit humane en veterinaire infectieziekte-experts, bijeen om te adviseren over de risico’s van aviaire influenza voor de volksgezondheid. De definitieve versie van het advies en de lijst van aanwezigen hebben we ontvangen op 3 april jl. en vindt u als bijlagen bij deze brief. Dit is het tweede advies van het DB-Z over vogelgriep, het eerste advies heeft uw Kamer ontvangen op 1 juni 2022 (Kamerstukken 25 295 en 28 807, nr. 1872).

In deze brief geven we de epidemiologische situatie en duiding weer zoals het DB-Z schetst. Daarna gaan we in op de adviezen van het DB-Z en geven we hierop direct een beleidsreactie.

Epidemiologische situatie

Voor het derde achtereenvolgende seizoen is er sprake van verhoogde circulatie van Hoog pathogene Aviaire Influenza (HPAI) H5N1 onder wilde vogels in Nederland. Er is sprake van toenemende geografische spreiding over de wereld, ook in gebieden waar voorheen geen HPAI voorkwam. In meerdere delen van de wereld wordt regelmatig HPAI H5N1 vastgesteld bij zoogdieren, inmiddels meer dan 30 soorten, waarbij ook vaker mutaties worden gevonden die als adaptatie aan zoogdieren kunnen worden beschouwd. Bij een recente uitbraak op een nertsenhouderij in Spanje en een uitbraak onder zeeleeuwen voor de kust van Peru, kon zoogdier-naar-zoogdier-transmissie niet uitgesloten worden. Ook is bij enkele mensen HPAI H5N1, behorend tot dezelfde clade als die nu rondgaat in Europa, aangetoond, waarbij twee mensen ook ziekteverschijnselen vertoonden.

Het risico op verspreiding van HPAI in Nederland is onveranderd. De inschatting van het DB-Z is dat het risico voor de algemene bevolking laag blijft en voor mensen met beroepsmatig contact met pluimvee/besmette dieren laag tot matig. Het DB-Z geeft aan dat de toename van besmettingen onder wilde zoogdieren en de toegenomen wereldwijde verspreiding wel maakt dat de onzekerheid over de risico-inschatting is toegenomen. De regelmatig gemelde infecties bij zoogdieren nopen ook in Nederland tot verhoogde waakzaamheid, zeker ook omdat Nederland een van de hoogste dichtheden van dieren ter wereld heeft.

Adviezen en beleidsreactie

Het DB-Z onderstreept de eerdere adviezen en voegt er enkele aan toe. Onderstaand gaan we in op de nieuwe adviezen. In de brief, die eerder is toegezegd over de hoofdlijnen van het intensiveringsplan, informeren we u over de uitvoering van het eerdere DB-Z-advies.

Risicobeoordeling

Gezien de situatie in Nederland met een zeer grote dichtheid van pluimvee- en varkensbedrijven, vindt het DB-Z dat de risk assessment van ECDC/EFSA te generiek is en dat het meerwaarde heeft om een land-specifieke risk assessment te ontwikkelen. Het RIVM is gevraagd deze te ontwikkelen voor de Nederlandse situatie en deze up-to-date te houden en te publiceren op de website.

Scenario’s

Het DB-Z adviseert om scenario’s te laten ontwikkelen en aan de hand daarvan te onderzoeken welke handelingsopties bestaan, zodat daarop voorbereid kan worden. Scenario’s kunnen helpen om meer systematisch naar mogelijke verspreidingsroutes te kijken en daarop voorbereid te zijn. Denk hierbij aan uitbraken in het buitenland, in andere groepen dan we normaal gesproken bij een uitbraak van influenza gewend zijn of besmettingen van huisdieren.

Met de scenario's kan bekeken worden of de bestaande bestrijdingsstructuren en de wettelijke basis voldoende handvatten bieden om een uitbraak te bestrijden en om de paraatheid in de zorgsector te toetsen. Dit vormt een goede basis voor het verder versterken van de preparatieplannen, die nu al in ontwikkeling zijn. Het RIVM heeft opdracht gekregen deze scenario’s, inclusief mogelijkheden voor respons met betrokken partijen, voor de zomer 2023 uit te werken.

Er is al, voor de uitbraak van COVID-19, veel in gang gezet, ook voor de bestrijding van pandemische griep. Vaccins zijn voorbereid, in Europees verband zijn er afspraken gemaakt over de levering van vaccins, er is een antiviraal middel op voorraad en er zijn draaiboeken. Vorig jaar zijn de Brabantse veiligheidsregio’s, GGD’en, provincie Noord-Brabant, Ministeries van VWS en LNV, NVWA en het RIVM een traject gestart om de onderlinge samenwerking bij een uitbraak van een zoönose te optimaliseren. In de derde week van april heeft een integrale oefening plaatgevonden, waarin de betrokken partijen een scenario hebben doorleefd en aan de slag zijn gaan met de individuele en gezamenlijke aanpak ervan. Ook wordt door de gezondheidsinstituten in Europees verband geoefend.

Het DB-Z geeft aan dat adequate voorlichting kan voorkomen dat het algemene publiek onbedoeld en onbeschermd wordt blootgesteld aan HPAI, bijvoorbeeld door het oppakken en opruimen van in het wild aangetroffen kadavers.

Ten aanzien van seizoensgriepvaccinatie geeft het DB-Z aan dat mensen die potentieel blootgesteld worden nu in de praktijk maar moeizaam terecht kunnen voor vaccinatie tegen influenza. Seizoensgriepvaccinatie kan het risico verkleinen dat influenzastammen van de humane seizoensgriep zich vermengen met influenzastammen van de vogelgriep, waardoor een voor de mens gevaarlijke variant van (aviaire) influenza kan ontstaan. We willen de drempel om een griepvaccinatie te halen verder verlagen door de seizoensgriepvaccinatie te faciliteren bij personen, die professioneel in aanraking kunnen komen met aviaire influenza. Dit is voor personeel van de NVWA, dat betrokken is bij ruimingen, goed geregeld. Vervolgstap voor de seizoensgriepvaccinatie dit najaar is het verlagen van de drempel voor personen die betrokken zijn bij het opruimen van dode of zieke in het wild levende vogels en zoogdieren en houders van pluimvee of varkens. Er vindt analyse plaats van wat aanvullend gedaan kan worden in de aankoop en distributie van vaccins. Omdat deze risicogroepen het best geïdentificeerd kunnen worden door werkgevers, vrijwilligersorganisaties en sectorvertegenwoordigers, zal overlegd worden met deze organisaties over de wijze van verstrekken van de vaccinatie.

Het DB-Z vindt het verder een risico dat (vrijwilligers)organisaties, zoals vogelasiels of dierenambulances persoonlijke beschermingsmiddelen zelf moeten betalen. De persoonlijke beschermingsmiddelen die op voorraad waren in het kader van corona worden nu afgebouwd en zijn ter beschikking gesteld van de dierenhulporganisaties en worden ter beschikking gesteld aan andere vrijwilligers die in aanraking komen met wilde dieren die besmet zijn met vogelgriep. Het gaat om grote hoeveelheden en hiermee zullen de organisaties voor jaren voorzien zijn. Het is belangrijk dat mensen, die in contact kunnen komen met besmette dieren, zich goed beschermen: de communicatie daarover naar de partijen betrokken bij het opruimen van dode wilde dieren, die mogelijk besmet zijn met vogelgriep, wordt geïntensiveerd. Binnen de landelijke werkgroep «vogelgriep in wilde vogels/fauna» wordt gewerkt aan een adequate communicatie tussen landelijke overheid, regionale overheden en betrokken organisaties, zodat tussen de partijen landelijk snel geschakeld kan worden over bijvoorbeeld verandering van de vogelgriepsituatie in wilde dieren en eventueel aanvullende adviezen snel gegeven kunnen worden. In een aparte Kamerbrief, die u heeft ontvangen, zijn we ingaan op twee aangenomen moties van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 29 683, nr. 268) en van het lid Beckerman (Kamerstuk 29 683, nr. 271) inzake de financiering van hulp voor wilde dieren door genoemde vrijwilligersorganisaties, inclusief bijbehorende persoonlijke bescherming en de juiste voorlichting.

Diagnostiek en monitoring

Verder wordt vanuit het DB-Z geadviseerd om de bewustwording bij zorgverleners te vergroten, zodat zij bij patiënten met luchtwegklachten vragen naar eventuele diercontacten om ziekte na blootstelling tijdig te herkennen en specifieke diagnostiek te verrichten. Het DB-Z adviseert tevens om laagdrempelig diagnostiek aan te bieden aan alle mensen, die in contact zijn geweest met besmette dieren, in het geval dat ze klachten ontwikkelen.

Ten aanzien van bewustwording bij zorgverleners is het RIVM gevraagd om in de informatievoorziening naar medische professionals aandacht te besteden aan het tijdig herkennen van patiënten met luchtwegklachten, die (beroepsmatig of niet) contact met mogelijk besmette dieren hebben gehad. De Minister van VWS zal dit punt ook onder de aandacht brengen van de vertegenwoordigende organisaties. Het DB-Z adviseert tevens om diagnostiek aan te bieden aan mensen met klachten, die in contact zijn geweest met zieke of dode dieren. Deze diagnostiek wordt uitgevoerd door de GGD. Om zorgorganisaties van deze taak van de GGD op de hoogte te stellen zal het RIVM hier in zijn contacten aandacht aan besteden en zal dit punt onder de aandacht worden gebracht van de vertegenwoordigende organisaties. Dit wordt daarnaast meegenomen in de geïntensiveerde voorlichting aan organisaties en mensen, die zorgdragen voor zieke en dode wilde dieren.

Op dit moment wordt een aanpassing aan de monitoring uitgewerkt voor pluimveehouders en andere mogelijk blootgestelden, wanneer op het bedrijf HPAI is vastgesteld. In plaats van passieve monitoring, waarbij de GGD gebeld kan worden voor testen als er zich klachten ontwikkelen, wordt gewerkt aan een proactieve monitoring. Daarbij wordt aan iedereen, die blootgesteld is, een test aangeboden, ook als zij geen klachten hebben. In eerste instantie is dit uitgewerkt voor groepen zoals ruimers, dierenartsen en agrarisch ondernemers betrokken bij uitbraken onder pluimvee. Het RIVM is gevraagd om dit meteen uit te breiden naar varkenshouders, indien er een HPAI-infectie bij de varkens op een varkensbedrijf zou worden vastgesteld.

Varkenshouderij en vogelgriep

In zijn advies geeft het DB-Z aan dat varkens een potentieel mengvat zijn voor HPAI en varkensinfluenzavirussen. Het DB-Z adviseert om surveillance bij varkensbedrijven uit te werken, dit systeem zou zich kunnen richten op de bedrijven met het grootste risico. Het DB-Z verwijst daarbij naar gemengde pluimvee-/varkensbedrijven, varkensbedrijven met vrije uitloop of varkensbedrijven in watervogelrijke gebieden. Het DB-Z adviseert daarnaast dat op varkensbedrijven bioveiligheid (gericht op vermindering van het risico op introductie van vogelgriep) meer prioriteit zou moeten krijgen. Ook humane surveillance van varkenshouders zou volgens het DB-Z meer aandacht moeten krijgen, varkenshouders zouden mee moeten worden genomen in de eerder genoemde proactieve monitoring wanneer op een varkensbedrijf vogelgriep zou worden vastgesteld. Ten slotte adviseert het DB-Z een meldplicht voor HPAI bij varkens en zouden handelingsopties uitgewerkt moeten worden voor als vogelgriep op een varkensbedrijf wordt vastgesteld.

De genoemde adviezen van het DB-Z op het gebied van varkenshouderij zullen door de Minister van LNV worden opgepakt. Varkens worden op dit moment al bemonsterd als er een uitbraak is onder pluimvee op gemengde bedrijven. Er is in Nederland nog nooit HPAI-virus bij varkens aangetoond. Op dit moment loopt een pilot naar influenzastammen op varkensbedrijven, de resultaten verwachten we in het najaar. Na de evaluatie van deze pilot-resultaten zal de surveillance naar influenzavirussen op varkensbedrijven een vervolg krijgen. Het RIVM heeft recent een projectvoorstel ingediend bij de Europese Commissie voor een systematische surveillance van vogelgriep en varkensinfluenza, met een focus op risicogebaseerde surveillance van wilde zoogdieren, buitengehouden varkens en het milieu (water).

Recent is door het Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) een onderzoeksproject gestart waarin onderzoek wordt gedaan naar influenza-virustransmissie bij varkens, binnen en tussen varkensbedrijven. Op basis van dit onderzoek kunnen mogelijk effectieve beheer-strategieën worden ontwikkeld waarmee het risico op introductie en transmissie van influenza-stammen verkleind kan worden. Door middel van deze en de eerder genoemde onderzoeken hopen we varkenshouders en dierenartsen op termijn voldoende inzicht en handvatten te kunnen bieden om de introductie van influenza-virussen op varkenshouderijen te voorkomen, of de gevolgen van een introductie te minimaliseren. De resultaten van de betreffende onderzoeken worden tevens gebruikt voor een bioveiligheidsplan voor de varkenshouderij. De implementatie hiervan is eerder aangekondigd in het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid.

Het RIVM werkt aan proactieve monitoring voor pluimveehouders en anderen die mogelijk aan vogelgriepvirus zijn blootgesteld. Het RIVM is gevraagd varkenshouders in deze monitoring mee te nemen. De Minister van LNV verkent hoe een meldplicht voor hoog pathogene vogelgriep bij varkens kan worden ingevoerd. Daarover vindt ook overleg met betrokken partijen plaats. Daarbij is het van belang dat varkenshouders en dierenartsen weten waar zij aan toe zijn op het moment dat een dergelijke melding gedaan wordt. Daarom worden de verschillende scenario’s en bijbehorende gevolgen van een besmetting met betrokken stakeholders besproken. De Minister van LNV zal de Kamer over de meldplicht voor vogelgriep bij varkens informeren in het kader van het intensiveringsplan preventie vogelgriep.

Overige adviezen

Het DB-Z adviseert dat langjarige financiering voor onderzoek nodig is om voldoende oplossingen voor early warning-surveillance, preventie en outbreakmanagement te kunnen bieden en nieuwe opties te kunnen onderzoeken. Ook vraagt het DB-Z aandacht voor de ecologische impact van vogelgriep. Er zou meer onderzoek gedaan moeten worden naar de langetermijneffecten van vogelgriep op ecologie en biodiversiteit.

LNV en VWS geven op dit moment al opdracht tot een breed palet aan onderzoek rondom vogelgriep. Vaak zijn deze langjarig, zoals monitoring van vogelgriep bij in het wild levende vogels en gehouden dieren. Er wordt een consortium vogelgriep opgericht ten behoeve van inventarisatie van kennislacunes, verdiepend (epidemiologisch) onderzoek, kennisuitwisseling en andere relevante onderwerpen rondom vogelgriep. De gesprekken hierover zijn op dit moment gaande. VWS en LNV zullen de plannen van het consortium beoordelen zodra deze gereed zijn. Langjarige financiering voor onderzoek is daarnaast geregeld via zowel het reguliere infectieziekteprogramma van het RIVM als de aanvullende financiering voor het RIVM in het kader van pandemische paraatheid.

Sovon Vogelonderzoek Nederland heeft de impact van vogelgriep op populaties in het wild levende vogels onderzocht. Dit onderzoek is op 4 april met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 120). Het onderzoek van Wageningen Marine Research naar de uitbraak van HPAI onder grote sterns loopt nog en wordt voor de zomer met de Kamer gedeeld. Naar aanleiding van de resultaten van deze onderzoeken gaat de Minister voor NenS in gesprek met experts, terreinbeherende organisaties en provincies om de uitkomsten van deze rapporten te delen en de implementatiemogelijkheden van genoemde maatregelen te bespreken.

In het DB-Z advies wordt gemeld dat bij een onderzoek van de faculteit diergeneeskunde onder zwerfkatten bij een deel van de katten in het bloed bewijs is gevonden dat ze ooit met H5 influenza in aanraking zijn geweest. Het onderzoek loopt nog, de bevindingen moeten nog bevestigd worden. Er moet nog bekeken worden hoe specifiek deze uitslagen zijn voor HPAI of dat kruisreactiviteit met andere typen influenza kan zijn opgetreden. Het is al langer bekend dat katten en ook honden gevoelig kunnen zijn voor vogelgriep: in Amerika en Canada zijn besmettingen geconstateerd bij honden en zg. «barn cats» (semi wilde katten). Het is daarom goed om nog eens te wijzen op het advies om contact tussen hond of kat met dode of zieke vogels te vermijden en de dierenarts te raadplegen als het vermoeden bestaat dat een dier ziek is geworden na contact met een dode of zieke vogel.

Verwante ontwikkelingen: humaan vaccin

De Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA) van de EU overweegt een Joint Procurement Initiative (JPI) te organiseren in verband met de afname van een humaan vaccin, dat beschermt tegen de vogelgriepvariant, die nu circuleert. De Minister van VWS heeft richting de HERA kenbaar gemaakt dat Nederland interesse heeft voor deze JPI. De HERA zal later deze maand richting de producent van het betreffende vaccin reageren. Uw Kamer zal uiteraard op de hoogte worden gehouden van verdere ontwikkelingen en besluitvorming hierover.

Tot slot

Met deze brief hopen wij uw Kamer voldoende geïnformeerd te hebben over de voorgenomen acties die wij samen met de diverse betrokken partijen ondernemen in reactie op het advies van het DB-Z. In de brief, die eerder is toegezegd over het intensiveringsplan preventie Volgelgriep, informeren we u verder over de uitvoering van het eerdere DB-Z-advies en overige acties. Deze verwachten we uw Kamer begin juni te sturen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven