24 170 Gehandicaptenbeleid

Nr. 311 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 maart 2024

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 9 februari 2024 over de Nationale strategie rond de positie van mensen met een beperking (Kamerstuk 24 170, nr. 309).

De vragen en opmerkingen zijn op 7 maart 2024 aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 28 maart 2024 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.

De fungerend-voorzitter van de commissie, Agema

Adjunct-griffier van de commissie, Heller

Inleiding

Hierbij bied ik u mijn reactie aan op de vragen die gesteld zijn in het Verslag van het schriftelijk overleg inzake de Nationale strategie rond de positie van mensen met een beperking.

Een aantal van de gestelde vragen gingen in op de coördinerende verantwoordelijkheid voor de implementatie van het VN-verdrag handicap. Hierop geef ik graag voorafgaand aan de beantwoording een nadere toelichting. Met deze toelichting geef ik tevens invulling aan de motie Werner.1

Allereerst zie ik het als mijn coördinerende rol om ervoor te zorgen dat het VN-verdrag handicap in het kabinet breed op de agenda staat en ook wordt vertaald in de relevante beleidsagenda's. In het kader van de Nationale strategie voor dit VN-verdrag is deze coördinerende rol juist nu zeer intensief. Voortdurend staat de samenwerking met alle betrokken departementen maar ook met ervaringsdeskundigen, hun vertegenwoordigers, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven voorop.

Juist in de werkagenda bij de Nationale strategie zal het samenwerken en het integraal kijken naar drempels in het leven van mensen met een beperking dwars door leefdomeinen als werk, onderwijs, wonen, zorg en vervoer centraal staan. Een goede coördinatie van deze samenwerking vanaf een goede plek is relevant en daar werk ik dagelijks aan. Zodat we samen tot verdere en integrale oplossingen kunnen komen die de positie van mensen met een beperking in onze samenleving verbeteren.

Ik wijs u er verder graag op dat ik in december 2022 Guusje ter Horst heb aangesteld als bestuurlijk aanjager om partijen zoals bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties bij elkaar te brengen om samen te werken aan opgaven rond het VN-verdrag handicap, bijvoorbeeld in zogeheten inclusiepacten. Guusje ter Horst is in 2023 nauw betrokken geweest bij de ontwikkeling van de Nationale strategie. En in 2024 is zij volop actief rond de vorming van nieuwe inclusiepacten verbonden aan deze strategie en het intensiveren van de samenwerking met gemeenten rond de lokale aanpak.

De rol van bestuurlijk aanjager op het VN-verdrag handicap wordt vervolgens na deze activiteiten aan het einde van 2024 geëvalueerd. Deze evaluatie biedt in mijn ogen een beter passend ijkmoment voor de wijze van coördinatie.

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

7

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

8

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

9

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

10

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

10

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

11

     

II.

Reactie van de Minister

12

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de Nationale strategie rond de positie van mensen met een beperking en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen. Deze strategie bevat de opgave om gelijkwaardige deelname voor mensen met een beperking mogelijk te maken. Daar hoort ook aandacht voor de positie van hun naasten bij. Welke vernieuwing van de wet- en regelgeving is het kabinet voornemens naar de Kamer te sturen voor de verbetering van een inclusieve en toegankelijke samenleving?

De leden van de PVV-fractie lezen dat er vele gesprekken hebben plaatsgevonden met mensen met een beperking bij het opstellen van de Nationale strategie. Hebben deze gesprekken ook interdepartementaal plaatsgevonden? Deze leden vragen of mensen met een beperking en partijen die hen vertegenwoordigen ook betrokken zullen worden bij de uitvoering, monitoring en evaluatie van de strategie en de werkagenda.

Het succes van de uitvoering van de strategie is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel overheden, bedrijven, sociale partners, maatschappelijke organisaties en iedere burger in Nederland. De leden van de PVV-fractie willen weten in hoeverre de overheidsvoorzieningen toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Zijn alle openbare gebouwen zoals gemeentehuizen, ziekenhuizen etc. al volledig toegankelijk voor mensen met een beperking? Deze leden ontvangen graag een overzicht in hoeverre het openbaar vervoer (ov) volledig toegankelijk is voor mensen met een (zintuiglijke/lichamelijke) beperking.

In de Nationale strategie voor de implementatie van het Verenigde Naties (VN-)verdrag lezen de leden van de PVV-fractie dat sommige mensen het kilometerbudget voor Valys als een beperking ervaren. Waarom schrapt het kabinet de kilometerbegrenzing (hoog/laag persoonlijk kilometerbudget (pkb)) niet? Waarom moeten mensen met een beperking zeven keer het treintarief betalen voor het ov als ze door hun pkb heen zijn? Het is niet gelijkwaardig als mensen met een beperking moeten administreren waar ze wanneer naartoe gaan, en mensen zonder beperking niet.

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie op welke manier gemeentes betrokken zijn bij het opstellen en de uitvoering van de strategie en de werkagenda. Kan het kabinet aangeven op welke manier hij van Nederland een voorloper wil maken op het gebied van emancipatie en gelijke rechten van mensen met een beperking? Welke verandering in de manier van kijken naar de inrichting van de maatschappij is nodig en wat zijn daarvan de financiële gevolgen? Kan het kabinet aangeven welke landen op dit moment vooroplopen op het gebied van emancipatie en gelijke rechten van mensen met een beperking?

De leden van de PVV-fractie menen dat de kosten die mensen door hun beperking moeten maken er niet toe mogen leiden dat de behoorlijke levensstandaard in gevaar komt. Hoe wordt voorkomen dat het herinvoeren van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zal leiden tot financiële problemen bij mensen met een beperking? Hoe wordt voorkomen dat mensen met een beperking met een hoge energierekening, doordat veel apparaten waarvan zij gebruik maken veel energie gebruiken, zal leiden tot financiële problemen voor hen?

De leden van de PVV-fractie vragen op welke manier het kabinet ervoor zorg gaat dragen dat naasten en mantelzorgers voldoende mogelijkheden krijgen om werk en zorg te combineren. Op welke mogelijkheden doelt het kabinet? Op welke manier gaan ouders van kinderen met een intensieve zorgvraag, die vanwege hun zorgtaak minder kunnen werken, financieel gecompenseerd worden voor extra kosten waar het bestaansminimum niet in voorziet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn zeer verheugd met het feit dat er nu een Nationale strategie ligt voor de implementatie van het VN-verdrag handicap tot 2040. Deze leden hebben met interesse kennisgenomen van de strategie en zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de besluitvorming over het vaststellen van de werkagenda, de praktische vertaling van de strategie naar nieuw beleid, wordt overgelaten aan een nieuw kabinet. Tegelijkertijd lezen deze leden ook dat de Minister de ambitie heeft om in het vierde kwartaal van dit jaar een werkagenda naar de Tweede Kamer te sturen. Zij willen de huidige demissionaire Minister aanmoedigen om hier inderdaad mee door te gaan. En indien er geen nieuw kabinet zit, besluitvorming over te laten aan de Tweede Kamer. Zij vragen de Minister tevens of het benodigde budget voor de uitvoering van de werkagenda al in de begroting van 2025 opgenomen kan worden.

Voor de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie is het erg belangrijk dat er dit jaar nog een werkagenda komt met bijbehorend budget. Een Nationale strategie heeft enkel zin als deze ook wordt uitgevoerd. En voor de uitvoering is een stevige werkagenda en budget nodig. Om tot een goed uitgevoerde strategie te komen, moeten in de ogen van de deze leden nog een aantal randvoorwaarden worden ingevuld. Zo moeten de verschillende ministeries, overheidslagen en uitvoeringsinstanties in samenhang werken. Kan het kabinet toelichten hoe deze samenhang bewaakt zal worden?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er voor de Nationale strategie vijf belangrijke principes zijn en zeven levensdomeinen waar verbetering nodig is. Over de doelstellingen bij deze principes en levensdomeinen hebben deze leden nog een aantal vragen, te beginnen bij het eerste principe: gelijke rechten. Als speerpunt staat opgeschreven dat wet- en regelgeving zo veel als mogelijk in lijn is met het VN-verdrag handicap. Deze leden vragen het kabinet of hij een beeld heeft van wet- en regelgeving die nu nog niet in lijn is met het VN-verdrag. En of zij bereid is met ervaringsdeskundigen, als deel van de werkagenda, wet- en regelgeving door te lichten om te bezien of deze in strijd is met het VN-verdrag.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat eigen regie de leidraad is bij het maken van uitvoeren van beleid en wet- en regelgeving. Deze leden ondersteunen dit doel volledig. Tegelijkertijd constateren zij dat het met de huidige wet- en regelgeving in de zorg vaak erg moeilijk is voor mensen met een beperking om de juiste zorg, ondersteuning of hulpmiddelen te vinden, terwijl deze juist essentieel zijn voor het voeren van eigen regie. Een probleem hierbij is dat zorg en ondersteuning voor mensen met een (levenslange en levensbrede) beperking is versnipperd tussen verschillende zorgdomeinen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen het kabinet hoe hij kijkt naar het onderbrengen van alle zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking, en tenminste voor mensen in de categorie levenslang en levensbreed, in één zorgwet. Is het kabinet bereid om dit te laten onderzoeken?

Een ander belangrijk principe in de Nationale strategie is bestaanszekerheid. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de kosten die mensen moeten maken er niet toe mogen leiden dat de behoorlijke levensstandaard in gevaar komt. Deze leden zouden daar graag aan toe willen voegen dat hetzelfde moet gelden voor het inkomen. Zij maken zich zorgen over de wisselwerking tussen inkomensregelingen voor mensen met een beperking, de stapeling van eigen bijdragen en zorgkosten die voor eigen rekening zijn. De combinatie van de verschillende regelingen maken het moeilijk voor voornoemde leden om te doorgronden wat het effect is op het besteedbaar inkomen van mensen met een beperking. Deze leden vragen of het kabinet deze wisselwerking goed wil laten onderzoeken, zodat de Tweede Kamer en het kabinet goed kunnen beoordelen wat de effecten van de verschillende maatregelen zijn.

Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de monitoring. Het is deze leden nog niet helemaal duidelijk hoe de monitoring plaats moet gaan vinden. Daarnaast lezen zij dat het kabinet van plan is op tweejaarlijkse basis een monitor naar buiten te brengen. Zij vragen het kabinet waarom hij er niet voor kiest om jaarlijks te rapporteren en aan te sluiten bij de monitor van het College voor de Rechten van de Mens, zodat deze monitor ook ter sprake kan komen bij het jaarlijks debat in de Tweede Kamer over de implementatie van het VN-verdrag.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale strategie rond de positie van mensen met een beperking. Deze leden vinden het goed te lezen dat mensen met een beperking betrokken zijn bij het maken van de strategie. Zij hopen dat zij ook betrokken blijven bij de uitwerking van de strategie. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie merken op dat meerdere ministeries zijn betrokken bij dit thema. Deze leden moedigen interdepartementale samenwerking op dit gebied aan. Zij vragen de Minister wel hoe de coördinatie tussen de verschillende ministeries verloopt. Welke rol heeft de Minister daarin?

De leden van de VVD-fractie merken verder op dat de Nederlandse eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba nog niet meedoen aan het VN-verdrag handicap. Op welke termijn zullen deze eilanden meedoen aan het verdrag?

De leden van de VVD-fractie lezen in de bijlage «Werken aan een samenleving voor iedereen. Het VN-verdrag handicap in Nederland» dat mensen met een beperking vaak gescheiden leven van mensen zonder beperking en dat het doel is dat in 2040 alle kinderen en jongeren, met en zonder beperking, samen opgroeien. Deze leden onderschrijven het streven naar regulier onderwijs met de juiste ondersteuning. Voor een aantal kinderen met een beperking zal het speciaal onderwijs echter de meest passende vorm blijven. Is de Minister het met deze leden eens dat het gespecialiseerd onderwijs van grote waarde is en behouden moet blijven, juist om kinderen en jongeren met een beperking passend onderwijs te bieden en is de Minister het eens dat ingezet moet worden op passend onderwijs voor elk individueel kind? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de genoemde passage in de bijlage?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat de stand van zaken is met betrekking tot lopend beleid dat in 2023 afgerond zou moeten zijn. Zo lezen deze leden bij vervoer en mobiliteit de doelstelling dat eind 2023 alle stations reisassistentie hebben waar NS stopt en die door ProRail toegankelijk zijn gemaakt.

De leden van de VVD-fractie merken op dat Nederland vooralsnog geen deel uitmaakt van de pilot European Disability Card. Een belangrijke kaart voor gehandicapten om zich eenvoudiger door heel Europa te bewegen. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Overweegt de Minister om Nederland ook deel uit te laten maken van de pilot? Krijgt deze kaart ook een rol in de uitvoering van het VN-verdrag handicap?

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier midden- en kleinbedrijven (mkb’ers) betrokken worden in de uitvoering om de regeldruk voor deze bedrijven, die toch al groot is, binnen de perken te houden. Wat zal de impact zijn van de uitvoering van de strategie?

De leden van de VVD-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is omtrent het langer en beter beschikbaar maken van hulpmiddelen.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de monitoring van de strategie wordt vormgegeven. Hoe zorgt de Minister ervoor dat de integrale benadering hierin terugkomt?

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier gemeenten en de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken worden in de governance, uitvoering en monitoring van de strategie en de werkagenda.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van NSC-fractie hebben de brief van de Minister met interesse gelezen en hebben hierover enkele vragen. In de brief wordt vooral strategie bepaald en er komt een werkagenda. Deze leden vragen de Minister of en hoe er in de werkagenda concrete doelstellingen worden opgenomen.

De leden van de NSC-fractie lezen in het rapport «Waardevol werken, de stand van zaken» van Movisie en Divosa uit 2022 dat ruim een miljoen Nederlanders geen toegang heeft tot de arbeidsmarkt, ondanks de krapte.2 Het gaat om mensen met een beperking of kwetsbaarheid, fysiek, verstandelijk, psychisch of sociaal. Om migranten, om ouderen, om langdurig werklozen. Kan de Minister toelichten wat de resultaten zijn van het beleid tot nu toe, zoals de Banenafspraak om extra banen te creëren, het Breed Offensief om drempels op de arbeidsmarkt weg te nemen, Simpel Switchen om de overgangen tussen uitkering en (betaald) werk (en vice versa) te versoepelen en het Sociaal Innovatiefonds om inclusief werkgeverschap aan te moedigen? Wat is de analyse van de Minister dat nog steeds zoveel mensen met een beperking of kwetsbaarheid op afstand van de arbeidsmarkt staan? Op welke manier gaat de Minister nog meer prioriteit geven om deze groepen te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt zodat het aantal mensen met een beperking of kwetsbaarheid dat aan de kant staat flink gereduceerd wordt?

De leden van de NSC-fractie lezen in een onderzoek uit 2021 van de VNG en Movisie dat gemeenten vooral behoefte hebben aan handzame kennisproducten en een (interactieve) website.3 Op welke manier is de Minister bezig om dit te realiseren met de VNG en Movisie?

Tenslotte vinden de leden van de NSC-fractie dat de overheid het voorbeeld moet geven bij inclusief beleid en toegankelijkheid. Concreet is het gebouw van de Tweede Kamer niet goed toegankelijk voor mensen met een rolstoel. Op welke manier gaat de Minister haast maken om het huidige Tweede Kamergebouw meer rolstoeltoegankelijk te maken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief en de bijbehorende strategie voor de implementatie van het VN-verdrag handicap. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen over de stukken.

De leden van de D66-fractie lezen dat de planning is dat de werkagenda in het vierde kwartaal van 2024 met de Tweede Kamer zal worden gedeeld. De voorbereidingen daarvoor zijn reeds gestart, maar de Minister vermeldt ook dat de inhoudelijke en financiële afweging over de werkagenda aan een volgend kabinet is. Deze leden hopen dat de Minister bedoelt dat dit alleen aan een volgend kabinet is wanneer hij aantreedt. In demissionaire staat kan de huidige Minister doorgaan met het voorbereiden en voor zover mogelijk uitvoeren van de werkagenda. Deelt de Minister deze overtuiging van deze leden?

De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister een overzicht heeft gestuurd van lopend en voorgenomen beleid rondom het VN-verdrag handicap. Deze leden vragen de Minister dit overzicht aan te passen, zodat ook duidelijk is wat de actuele stand van zaken is van dit geplande beleid en in hoeverre het beleid is doorberekend of begroot.

De leden van de D66-fractie lezen dat mensen met een beperking nog te vaak drempels in de samenleving ervaren. Deze leden zien graag een verheldering hoe vaak dit precies voorkomt en of ook wordt gemonitord om wat voor soort drempels dit gaat. Ondanks dat deze leden zien dat er veel betrokkenheid is bij de implementatie van een Nationale strategie, mag in gevallen de ambitie omhoog worden bijgesteld. Zo schrijft de Minister dat er in 2025 minstens tien inclusiepacten gevormd moeten zijn, maar ook dat de helft van de gemeenten géén lokaal inclusiebeleid uitvoert. Deze leden zien graag een aanscherping van deze gestelde doelen. Waarom ligt de lat niet hoger, en welke rol neemt de Minister om gemeenten en andere overheden te bewegen om aan de gestelde doelen te voldoen?

In het algemeen zien de leden van de D66-fractie dat er op de zeven geïdentificeerde leefdomeinen goede doestellingen zijn geformuleerd. Tegelijkertijd vraagt het ook om een verduidelijking over prioritering en over wat ervoor nodig is om de doelstellingen te halen. Deze leden zien graag een toelichting van de Minister in hoeverre er wetgevingstrajecten nodig zijn om de doelstellingen te behalen. In hoeverre is er een specifieke prioritering die de Minister voor ogen heeft (en mogelijk zal doorgeven aan haar opvolger) als het gaat over de doelstellingen? Wat zijn de grootste bedreigingen om aan de doelstellingen te voldoen, zo vragen deze leden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale strategie rond de positie van mensen met een beperking. Deze leden hebben nog een aantal vragen.

Om te beginnen lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 mensen met een beperking altijd betrokken zijn bij het beleid door de Nederlandse overheid. Mensen met een beperking hebben inspraak bij het maken, uitvoeren en beoordelen van beleid dat hen aangaat. Kan de Minister deze leden inzicht geven in hoe de uitvoering hiervan eruit gaat zien, worden er enquêtes gehouden of regelmatige afspraken met mensen met een beperking die de praktijk ervaren?

Ook lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 de overheid rekening houdt met de eigen regie van mensen. Mensen met een beperking krijgen ondersteuning bij het maken van keuzes als zij dat willen. Mensen met een beperking kunnen zelf keuzes maken over hun levenswijze en kunnen daarbij onafhankelijke ondersteuning krijgen. Hoe ziet deze onafhankelijke ondersteuning eruit?

Verder lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 de overheid altijd denkt aan toegankelijkheid bij het maken van beleid. Op dit moment gaat dit nog niet goed als er bijvoorbeeld gekeken wordt naar de toegankelijkheid van het ov. Daarom vragen deze leden wat de Minister nu gaat doen waardoor dit wel wordt verbeterd. Zal er meer overleg en samenwerking plaatsvinden tussen de ministeries?

Daarnaast lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 de overheid altijd rekening houdt met de bestaanszekerheid van mensen met een beperking. Werken voor mensen met een beperking is net zo gewoon als voor mensen zonder beperking. Er zijn voldoende passende banen en gelijke kansen op werk en inkomen. Hoe wil de Minister ervoor zorgen dat het voor iedereen met een uitkering en een beperking mogelijk wordt om de stap naar betaald werk te zetten?

De leden van de BBB-fractie lezen dat in 2040 kinderen en jongeren met en zonder beperking samen opgroeien. Wat gaat de Minister doen om het sociale aspect hiervan te verbeteren, want jongeren met en zonder beperking samen te laten opgroeien is alleen mogelijk als jongeren met een beperking niet alleen maar worden gezien als het label dat de maatschappij hen heeft opgeplakt? Hoe kan er worden gestimuleerd om meer Samen naar School (SnS-)scholen in te richten? Wat is daarvoor nodig van de overheid en in hoeverre is daar een samenspel met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)? Verder zijn SnS-scholen heel succesvol. Hier groeien kinderen met een beperking op, samen met kinderen zonder beperking. Ze hebben een sociaal leven, want er wordt met elkaar gespeeld, geleerd en de kinderen worden bijvoorbeeld ook uitgenodigd voor verjaardagsfeestjes. De kinderen zonder beperking leren omgaan met kinderen met een beperking en zullen zo, als ze volwassen zijn, mensen met een beperking eerder accepteren, omdat ze ermee bekend zijn. Hoe gaat de Minister dit soort initiatieven breder uitrollen met het oog op de Nationale strategie? Tot slot, ook op het gebied van onderwijs en ontwikkeling zijn doelstellingen gesteld. Mensen met een beperking moeten toegang hebben tot verschillende vormen van onderwijs en ontwikkeling. Verder moet zorg en ondersteuning aansluiten bij de behoeften van mensen met een beperking, ongeacht waar zij wonen. Deze leden vragen hoe de regio betrokken wordt bij dit voorstel.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Algemeen

De leden van de CDA-fractie zijn positief gestemd dat de contouren van de Nationale strategie voor mensen met een handicap naar de Tweede Kamer is gestuurd. En dat hiermee uitvoering wordt gegeven aan de motie Werner c.s.4, de toezegging aan het lid Werner bij het commissiedebat gehandicaptenbeleid gehouden op 5 oktober 2023 en het eerste deel van de motie Krul en Westerveld.5 De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat de Tweede Kamer op deze manier betrokken wordt om het verdere proces van de werkagenda richting te geven. Deze leden zijn heel positief dat mensen met een handicap betrokken zijn bij de totstandkoming van de Nationale strategie. Hoe denkt de Minister de monitoring van de strategie vorm te geven? Hoe komt dat in de integrale benadering terug?

(b) de bedoeling en de status van de Nederlandse strategie

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er gekozen is de stip op de horizon in 2040 te zetten. Deze leden begrijpen dat sommige veranderingen langere tijd in beslag nemen en dat er soms naar «iets» moet worden toegewerkt, maar het lijkt hen raadzaam om zowel op korte als lange termijn doelen te stellen. Ziet de Minister dit punt ook en zo ja, hoe wil zij dit vorm geven?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het probleem van stippen op de horizon is dat die kunnen vervagen doordat ze ver weg zijn en de Nationale strategie dan niet de prioriteit krijgt die het verdient. Hoe verhoudt de tijdlijn met betrekking tot de werkagenda zich tot de langetermijntijdlijn van de strategie? Het gaat deze leden er ook om dat er meer bewustwording ontstaat bij andere departementen (naast VWS), maatschappelijke organisaties, lokale overheden, provinciale overheden en bedrijven. Wat betekent dit beleid en/of de uitvoering daarvan voor mensen met een handicap? Wat deze leden niet duidelijk is, is welk departement nu eindverantwoordelijk wordt voor de Nationale strategie. Blijft dat het Ministerie van VWS? Zo ja, hoe zorgt de Minister er dan voor dat de focus breder is en blijft?

De leden van de CDA-fractie vinden het heel belangrijk dat het perspectief niet zorg is, maar het potentieel van de groep mensen met een handicap zelf. Deelt de Minister dit uitgangspunt?

(c) Vooruitblik op de vertaling van de strategie van de werkagenda

De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier de list of issues wordt betrokken bij het ontwerpen van de Nationale strategie. En wordt de list of issues meegenomen in of bij het opstellen van de werkagenda’s?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de interdepartementale werkgroep rond het VN-verdrag handicap de samenwerking binnen de Rijksoverheid rond de werkagenda gaat organiseren. Hoe moeten deze leden dit lezen? Waar wordt de interdepartementale werkgroep precies verantwoordelijk voor en hoeveel keer per jaar komt deze werkgroep bij elkaar?

(d) Aansluiting tussen de strategie en lopen beleid

De leden van de CDA-fractie vinden het positief inzicht te hebben in al het lopende beleid en alle initiatieven op de verschillende departementen. Deze leden snappen ook dat het kabinet dit als vertrekpunt heeft gekozen. Maar wat is het vervolg hierop? Wat deze leden interessant zouden vinden, is om de projecten en het lopende beleid ook eens te bezien met de blik «welke projecten lopen goed en hebben de grootste kans om te slagen?». Waarom nu juist die projecten of beleidsdoelen? Het lijkt deze leden, dat wij hier «ons» voordeel mee kunnen doen. Tenslotte willen zij aangeven dat er veel onderzoek naar mensen met een handicap is gedaan. Wordt dat ook betrokken bij de uitwerking van de werkagenda?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben hier nog een aantal vragen en opmerkingen over.

De leden van de SP-fractie vinden het positief dat er wordt gewerkt aan het verbeteren van de positie van mensen met een beperking. Tegelijkertijd merken deze leden op dat er met deze strategie nog niet concreet iets gebeurt om deze positie te verbeteren, daarvoor is het nog noodzakelijk om verdere stappen te zetten.

De leden van de SP-fractie merken daarnaast op dat er expliciet geen nieuw beleid wordt aangekondigd om de positie van mensen met een beperking te verbeteren en dat de Minister dit besluit in haar brief vooral onderbouwt door te wijzen op de demissionaire status van het kabinet. Deze leden wijzen er echter op dat de problemen van mensen met een beperking niet opeens kleiner of minder urgent zijn, omdat het kabinet het niet eens kon worden over het migratiebeleid.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister tot slot hoe het nu gaat met de ratificatie van het facultatief protocol bij het VN-verdrag handicap. Is dit proces inmiddels al afgerond? Zo nee, wanneer zal dit wel het geval zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Nationale strategie voor de implementatie van het VN-verdrag handicap. Deze leden juichen het toe dat het kabinet zich tot 2040 langjarig committeert aan het verbeteren van de positie van mensen met een beperking. Verder vinden zij het terecht dat de strategie integraal wordt benaderd. Zij hebben nog een aantal vragen over de strategie, mede in het licht van de nog te verwachten werkagenda die aan een nieuw kabinet wordt overgelaten.

De leden van de SGP vragen de Minister toe te lichten hoe zij ervoor wil zorgen dat de strategie inderdaad over kabinetsperiodes heen en integraal werkt. Hoe bewaakt de Minister de samenhang in de uitvoering door ministeries, gemeenten, uitvoeringsorganisaties, vertegenwoordigende organisaties en andere betrokken partijen?

De leden van de SGP-fractie lezen dat het opstellen van de werkagenda een intensief en co-creatief proces is, dat ook afhankelijk is van de kabinetsformatie. Kan de Minister toelichten hoe dit proces de komende maanden wordt vormgegeven en welke stappen het kabinet voor zich ziet?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de voortgang van de Nationale strategie en de werkagenda wordt gemonitord. Hoe wordt gemonitord in hoeverre we op koers zijn voor het behalen van de doelstellingen voor 2040? Is of wordt er een nulmeting uitgevoerd? Is het een overweging om bijvoorbeeld een onafhankelijke instantie te betrekken bij de monitoring? Welke organisaties zouden daarvoor in aanmerking kunnen komen? Zijn er wat de Minister betreft naast het staande beleid aanvullende maatregelen nodig om de gestelde doelen te behalen?

Ten aanzien van de governance vragen de leden van de SGP-fractie wie er nu precies verantwoordelijk is voor de Nationale strategie. Is dat de Minister? Kan de Minister aangeven of gemeenten en de VNG betrokken zijn bij de governance, uitvoering en monitoring van de strategie en werkagenda, mede gelet op lokale plannen die gemeenten ook reeds hebben opgesteld om de doelen van het VN-verdrag handicap te behalen?

De leden van de SGP-fractie vragen ten aanzien van vervoer en mobiliteit specifiek naar het vervoer met Valys. Deze leden krijgen signalen dat deze landelijke voorziening voor reizigers met een mobiliteitsbeperking niet altijd levert wat het zou moeten leveren. Zij constateren dat Valys landelijk wordt bekostigd vanuit VWS. Zij vragen de Minister hoe het Ministerie van VWS toezicht houdt op de kwaliteit van deze dienstverlening. Heeft de Minister de indruk dat voldaan wordt aan de voorwaarden en verplichtingen waar de aanbieder aan zou moeten voldoen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de ambities en doelen die de Minister in de Nationale strategie verwoordt en waarderen de inzet van de Minister om samen met de doelgroep de strategie op te stellen. Wordt de doelgroep op dezelfde manier betrokken bij de vormgeving van de werkagenda? Zo nee, waarom niet? Op welke manier borgt de Minister de inbreng en betrokkenheid van de doelgroep dan wel?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister de Nationale strategie beschrijft als een kompas. Wat betekent dit voor de mate waarin de Minister af te rekenen is op de doelen en inzet, vragen deze leden. Ziet zij het ook als wenselijk dat een nieuw kabinet een werkagenda maken met afrekenbare resultaten en doelen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister op welke manier de inzichten uit het Interdepartementaal Beleidsoverleg «Mensen met een licht verstandelijke beperking» (IBO-LVB) verwerkt zijn in deze Nationale strategie.

Welke rol en taken heeft de bestuurlijk aanjager in relatie tot deze strategie en de werkagenda, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier de Minister ervoor gaat zorgen dat de werkagenda’s van de verschillende ministeries met elkaar samenhangen. Deze leden vinden het bovendien belangrijk dat deze strategie en de agenda’s niet alleen iets worden van overheden (nationaal en lokaal) maar ook van de rest van de samenleving (bedrijfsleven, onderwijs, zorg). Op welke manier krijgen de verschillende verantwoordelijkheden van overheid, maatschappelijke organisaties en private organisaties en privédomein een plek in de werkagenda’s en op welke manier haken deze organisaties aan bij het opstellen van de agenda’s?

Op welke manier is de list of issues betrokken bij het ontwerpen van de Nationale strategie en op welke manier wordt die meegenomen in het opstellen van de werkagenda’s, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Ten aanzien van de verdere samenwerking met gemeenten vragen de leden van de ChristenUnie-fractie wat de Minister concreet bedoelt met de «extra impuls» die zij gaat geven om de gemeenten die nog geen lokaal inclusiebeleid hebben te bereiken, zodat ook zij lokaal beleid opstellen. Heeft de Minister een tijdspad en jaartal in gedachten waarop alle gemeenten lokaal inclusiebeleid hebben?

II Reactie van de Minister

PVV

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de Nationale strategie rond de positie van mensen met een beperking en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen. Deze strategie bevat de opgave om gelijkwaardige deelname voor mensen met een beperking mogelijk te maken. Daar hoort ook aandacht voor de positie van hun naasten bij. Welke vernieuwing van de wet- en regelgeving is het kabinet voornemens naar de Kamer te sturen voor de verbetering van een inclusieve en toegankelijke samenleving?

Zoals ik heb toegelicht in mijn aanbiedingsbrief bij de Nationale strategie: bij de ratificatie heeft het kabinet uiteengezet hoe het VN-verdrag handicap zich reeds verhoudt tot Nederlandse wet- en regelgeving.6 Recente vernieuwingen zijn de aanpassing van artikel 1 van de Grondwet, het principebesluit tot invoering van het facultatief protocol bij het VN-verdrag handicap7 en het wetsvoorstel tot invoering van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn.

Op elk van de afzonderlijke domeinen van de Nationale strategie zijn er bovendien specifieke wettelijke kaders die het beleid voor het vergroten van de mogelijkheden van mensen met een beperking verder inrichten. Deze kaders heb ik in mijn aanbiedingsbrief toegelicht. Dit bestaande wettelijk kader is nu het vertrekpunt voor het verder werken aan toegankelijkheid en inclusie en het invulling geven aan de werkagenda. Op dit moment zijn verdere wettelijke vernieuwingen rond het VN-verdrag daarom nog niet aan de orde. Wel zal ik, met mijn collega’s in het kabinet, in het proces tot invulling van de werkagenda steeds afwegen of bestaande wet- en regelgeving aanpassing behoeft om waar nodig knelpunten op te lossen of de ambitie verder te ondersteunen.

De leden van de PVV-fractie lezen dat er vele gesprekken hebben plaatsgevonden met mensen met een beperking bij het opstellen van de Nationale strategie. Hebben deze gesprekken ook interdepartementaal plaatsgevonden? Deze leden vragen of mensen met een beperking en partijen die hen vertegenwoordigen ook betrokken zullen worden bij de uitvoering, monitoring en evaluatie van de strategie en de werkagenda.

Verschillende ministeries, decentrale overheden, ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties waren betrokken bij de totstandkoming van de nationale strategie. In een co-creatief proces zijn zij met elkaar in gesprek gegaan. De nationale strategiedagen in mei 2023 die ik in mijn aanbiedingsbrief beschreef, zijn een onderdeel van die werkwijze. Ik ga door met deze manier van werken voor de totstandkoming van de werkagenda. De doelstellingen uit de Nationale strategie beslaan de beleidsterreinen van meerdere departementen. Ieder departement is individueel verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van de maatregelen die onder hun beleidsterrein vallen. Een interdepartementale werkgroep onder voorzitterschap van VWS coördineert de samenwerking tussen departementen op de werkagenda. Ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties zullen, net als bij de strategie het geval was, vanaf het begin van dit proces betrokken worden. Vanuit mijn coördinerende rol faciliteer ik ook het gesprek tussen alle partijen voor de invulling van de werkagenda. In deze gesprekken komt ook monitoring en evaluatie aan bod.

Het succes van de uitvoering van de strategie is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel overheden, bedrijven, sociale partners, maatschappelijke organisaties en iedere burger in Nederland. De leden van de PVV-fractie willen weten in hoeverre de overheidsvoorzieningen toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Zijn alle openbare gebouwen zoals gemeentehuizen, ziekenhuizen etc. al volledig toegankelijk voor mensen met een beperking?

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) heeft geen overzicht van voor het publiek toegankelijke gebouwen in Nederland (zoals bijvoorbeeld een gemeentehuis of een ziekenhuis) waaruit blijkt of deze gebouwen toegankelijk zijn. Het beeld op basis van ervaringen is dat in elk geval de nieuwere openbare gebouwen goed toegankelijk zijn en dat bestaande openbare gebouwen door de eigenaar toegankelijk worden gemaakt vanuit een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de bouwregels in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving die gelden voor nieuwbouw en binnenkort ook van de NEN 9120 voor Toegankelijk Bouwen als aanvulling op de bouwregelgeving. Aanvullend kunnen gemeenten in hun Lokale Inclusie Agenda ambities op lokaal niveau opnemen ten aanzien van de toegankelijkheid van deze openbare gebouwen.

Deze leden ontvangen graag een overzicht in hoeverre het openbaar vervoer (ov) volledig toegankelijk is voor mensen met een (zintuiglijke/lichamelijke) beperking.

Vanuit het Bestuursakkoord Toegankelijkheid OV 2022–2032 werken het Rijk, decentrale ov-autoriteiten, vervoerders, ProRail en belangenorganisaties samen aan een toegankelijker OV. Ten eerste is sinds eind 2022 ruim 90% van alle treinstations in Nederland toegankelijk voor mensen met een beperking. Daarnaast beschikken alle regionale treinen reeds over een toegankelijke instap, en is per eind 2021 al het NS-sprintermaterieel toegankelijk. Voor regionale treinen, die rijden op grond van een door provincies verleende concessie, geldt dat deze al beschikken over een toegankelijke instap. Gaandeweg krijgt hierdoor steeds een groter deel van het treinvervoer een zelfstandige instap. Verder is sinds december 2023 reisassistentie beschikbaar op alle stations waar NS stopt en die door ProRail toegankelijk zijn gemaakt. In het bestuursakkoord is tevens afgesproken dat reisassistentie in 2025 ook beschikbaar zal zijn op stations waar regionale vervoerders stoppen. Ten slotte heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) per 2023 € 1,5 miljoen beschikbaar gesteld aan gemeenten voor OV-ambassadeurs. Zij kunnen mensen met een beperking (en andere reizigers) wegwijs maken bij het reizen met het ov. Voor de laatste stand van zaken op het gebied van toegankelijkheid in het ov verwijs ik u naar de Kamerbrief van IenW van 8 maart 2023.8

In de Nationale strategie voor de implementatie van het Verenigde Naties (VN-)verdrag lezen de leden van de PVV-fractie dat sommige mensen het kilometerbudget voor Valys als een beperking ervaren. Waarom schrapt het kabinet de kilometerbegrenzing (hoog/laag persoonlijk kilometerbudget (pkb)) niet? Waarom moeten mensen met een beperking zeven keer het treintarief betalen voor het ov als ze door hun pkb heen zijn? Het is niet gelijkwaardig als mensen met een beperking moeten administreren waar ze wanneer naartoe gaan, en mensen zonder beperking niet.

Als het maximaal aantal kilometers wordt afgeschaft dan zou iedere pashouder onbeperkt met Valys kunnen reizen. Daarmee zou de regeling een «open einde karakter» krijgen. Dit is niet mogelijk, omdat er geen middelen op de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn om de extra kosten te dekken. Inhoudelijk vind ik het ook niet wenselijk als mensen met een beperking onbeperkt met Valys kunnen reizen. Hiermee vervalt immers iedere prikkel voor mensen om (deels) met het openbaar vervoer te reizen. In het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie heeft het reizen met het openbaar vervoer – als dat mogelijk is – mijn voorkeur. Tevens zal – met het afschaffen van het maximaal aantal kilometers – extra druk ontstaan op andere vormen van doelgroepenvervoer, waaronder het leerlingenvervoer. Gezien de huidige schaarste van personeel en vervoersvoorzieningen vind ik dit onwenselijk.

Uitgangspunt van het basis kilometerbudget is dat mensen ook met het openbaar vervoer kunnen reizen. Zo is de regeling ook bedoeld. Daarom moeten mensen, als zij door hun kilometerbudget heen zijn, een tarief betalen dat veel hoger ligt dan het treintarief. Taxivervoer «van deur tot deur» is immers een zeer kostbare vorm van vervoer. Het taxitarief voor pashouders die door hun kilometerbudget heen zijn ligt overigens substantieel lager dan het «reguliere» taxitarief.

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie op welke manier gemeentes betrokken zijn bij het opstellen en de uitvoering van de strategie en de werkagenda.

Vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en een aantal individuele gemeenten hebben meegedaan aan de strategiedagen in mei 2023. Zij waren onderdeel van een breder verband aan partijen, vertegenwoordigers en ervaringsdeskundigen die input hebben geleverd tijdens deze strategiedagen. Bij de ontwikkeling van de werkagenda is de VNG wederom ambtelijk en bestuurlijk betrokken voor de beleidsthema’s met een lokaal component.

Bestuurlijk aanjager Guusje ter Horst richt zich daarnaast op de lokale implementatie van het VN-verdrag handicap. Om ervoor te zorgen dat alle gemeenten uiterlijk in 2025 werk maken van lokaal inclusiebeleid voor mensen met een beperking. Hierbij werkt zij samen met de VNG, om gemeenten aan te spreken en hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van een Lokale Inclusie Agenda.

Kan het kabinet aangeven op welke manier hij van Nederland een voorloper wil maken op het gebied van emancipatie en gelijke rechten van mensen met een beperking? Welke verandering in de manier van kijken naar de inrichting van de maatschappij is nodig en wat zijn daarvan de financiële gevolgen? Kan het kabinet aangeven welke landen op dit moment vooroplopen op het gebied van emancipatie en gelijke rechten van mensen met een beperking?

De Nationale strategie is belangrijk voor het kabinet om een voorloper te worden bij de participatie en emancipatie van mensen met een beperking. Nederland heeft immers gekozen voor ratificatie van het VN-verdrag handicap en de Nationale strategie versterkt het vervolg van de implementatie ervan. Bij de ontwikkeling van de strategie in 2023 heb ik meerdere internationale perspectieven, zoals bijvoorbeeld de strategie in Australië en het Verenigd Koninkrijk, als inspiratiebron gebruikt om tot een aanpak te komen die in onze nationale context passend is. De Nationale strategie voor het VN-verdrag handicap gaat uit van het sociaal model: niet de beperking is het probleem, maar de manier waarop de samenleving is ingericht. De kern van dit model is dat een handicap vooral ook door ontoegankelijkheid ontstaat; door de manier waarop dingen zijn georganiseerd of gemaakt.

De maatregelen die ontwikkeld worden in de werkagenda zullen bijdragen aan het toegankelijker maken van ons land, volgens het sociaal model. Op de onderdelen waar dit van toepassing is, zal deze werkagenda gepaard gaan met een financiële vertaling.

Zweden is een land dat inspiratie en inzichten kan bieden op het gebied van beleid voor mensen met een beperking, zoals eerder ook is aangegeven door uw Kamer.9

Over de Zweedse wetgeving voor mensen met een beperking, op het terrein van zorg en ondersteuning, ontvangt uw Kamer uiterlijk in het derde kwartaal van 2024 mijn toegezegde reactie.

De leden van de PVV-fractie menen dat de kosten die mensen door hun beperking moeten maken er niet toe mogen leiden dat de behoorlijke levensstandaard in gevaar komt. Hoe wordt voorkomen dat het herinvoeren van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zal leiden tot financiële problemen bij mensen met een beperking? Hoe wordt voorkomen dat mensen met een beperking met een hoge energierekening, doordat veel apparaten waarvan zij gebruik maken veel energie gebruiken, zal leiden tot financiële problemen voor hen?

De herinvoering van de inkomensafhankelijke bijdrage voor huishoudelijke hulp moet de financiële druk op de Wmo doen verminderen. Het abonnementstarief zorgde voor een veel grotere toestroom naar de Wmo dan verwacht. Deze stijging was procentueel het grootste onder hogere inkomens. Elke burger kon profiteren van hetzelfde lage abonnementstarief van 19 euro per maand. Als gevolg van de grote aanzuigende werking kwam de toegankelijkheid van de Wmo onder druk te staan voor doelgroepen die de zorg het hardste nodig hebben. Veel mensen staan op een wachtlijst en krijgen niet de ondersteuning die zij eigenlijk nodig hebben voor hun beperking.

De regering verwacht met herintroductie van een inkomensafhankelijke bijdrage een uitstroom van hogere inkomens voor deze vorm van ondersteuning vanuit de Wmo per 2026, waardoor er weer ruimte ontstaat voor ondersteuning aan mensen die niet een levensstandaard hebben waarmee ze de hulp zelf op de private markt kunnen inkopen. Deze wetswijziging komt daarom ten goede aan mensen met een beperking die de hulp niet zelf kunnen bekostigen.

Daarnaast blijven bij de wetswijziging ook de regels van kracht voor mensen die financiële problemen ervaren bij het betalen van de bijdrage (minimabeleid) en houden gemeenten de bevoegdheid om daarnaast een persoonlijke vrijstelling te verlenen aan cliënten die om wat voor reden dan ook de bijdrage niet kunnen betalen. Ook moeten gemeenten door de beoogde afschaffing van het abonnementstarief vanaf 2026 al bij de toegang tot de Wmo kijken naar de betaalbaarheid van de bijdrage voor cliënt.

Voor beantwoording op de vraag rondom energiekosten van medische apparaten verwijs ik u naar eerdere Kamerstukken rondom de Energietoeslag en speciale regelingen voor mensen met hoge energiekosten.10

De leden van de PVV-fractie vragen op welke manier het kabinet ervoor zorg gaat dragen dat naasten en mantelzorgers voldoende mogelijkheden krijgen om werk en zorg te combineren. Op welke mogelijkheden doelt het kabinet?

Op 6 juli 2023 hebben de Staatssecretaris van VWS en ik de Kamerbrief «Sociale basis inclusief de mantelzorgagenda 2023–2026» aangeboden aan uw Kamer.11 In deze agenda zijn maatregelen en acties opgenomen o.a. om werkende mantelzorgers te ondersteunen op de korte en lange termijn. De Staatssecretaris van VWS en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) ondersteunen de stichting Werk en Mantelzorg bij het ontwikkelen en uitvoeren van een ondersteuningsprogramma voor werkgevers en leidinggevenden, gericht op de combinatie van werk en mantelzorg en het voorkomen van verzuim. Daarnaast is door de Stichting van de Arbeid een inspiratiedocument gemaakt voor werkgevers en werknemers over het combineren van werk en mantelzorg. Dit zijn acties die nu al lopen, gericht op het vergroten van bewustwording, begrip en flexibiliteit. De Staatssecretaris van VWS, de Minister van SZW, de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingen en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) hebben gezamenlijk een aanvraag aan de Sociaal-Economische Raad gedaan voor de verdere fundamentele verkenning naar het faciliteren van werk en mantelzorg in de toekomst.12

Op welke manier gaan ouders van kinderen met een intensieve zorgvraag, die vanwege hun zorgtaak minder kunnen werken, financieel gecompenseerd worden voor extra kosten waar het bestaansminimum niet in voorziet?

Ouders van kinderen met een intensieve zorgvraag kunnen op dit moment vanuit de Wmo een beroep doen op regelingen op het gebied van mobiliteitshulpmiddelen, woningaanpassingen en de lokale meerkostenregelingen. Voor ouders met een thuiswonend kind tussen de 3 en 18 jaar die een intensieve zorgvraag heeft, is het ook mogelijk om dubbele kinderbijslag te krijgen. Daarnaast wordt de zorg vergoed: voor kinderen (jonger dan 18 jaar) die gebruik maken van zorg op grond van de Wet langdurige zorg geldt geen eigen bijdrage. Voor zorg uit de Zorgverzekeringswet zijn kinderen gratis meeverzekerd en hoeven dus voor kinderen geen premies of eigen risico betaald te worden. Voor bepaalde zorg of hulpmiddelen bestaat wel een eigen bijdrage. Bijvoorbeeld bij brillen, orthopedische schoenen en bij bepaalde medicijnen. Tenslotte is er de landelijke regeling aftrek specifieke zorgkosten en als laatste optie de bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand (artikel 35 Participatiewet) kan verstrekt worden door een gemeente als een huishouden uit onvoorziene omstandigheden voortkomende noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan voldoen.

Ik hecht daarnaast veel waarde aan de cliëntondersteuning die zowel vanuit de Wmo 2015 als de Jeugdwet er is om gezinnen te ondersteunen bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg en om de ouders te informeren over relevante wet- en regelgeving en bovengenoemde mogelijkheden. Het is belangrijk dat gemeenten op de mogelijkheden van cliëntondersteuning wijzen. Bij de invulling van de werkagenda bij de Nationale strategie zal besproken worden in hoeverre deze bestaande mogelijkheden aansluiten bij de wijze waarop ouders van kinderen met een intensieve zorgvraag passende zorg en ondersteuning organiseren en dit financieel ook mogelijk maken. En waar dit nodig is, inventariseren we in het proces met alle partijen mogelijkheden voor verbeteringen.

GroenLinks-PvdA

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn zeer verheugd met het feit dat er nu een Nationale strategie ligt voor de implementatie van het VN-verdrag handicap tot 2040. Deze leden hebben met interesse kennisgenomen van de strategie en zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de besluitvorming over het vaststellen van de werkagenda, de praktische vertaling van de strategie naar nieuw beleid, wordt overgelaten aan een nieuw kabinet. Tegelijkertijd lezen deze leden ook dat de Minister de ambitie heeft om in het vierde kwartaal van dit jaar een werkagenda naar de Tweede Kamer te sturen. Zij willen de huidige demissionaire Minister aanmoedigen om hier inderdaad mee door te gaan. En indien er geen nieuw kabinet zit, besluitvorming over te laten aan de Tweede Kamer. Zij vragen de Minister tevens of het benodigde budget voor de uitvoering van de werkagenda al in de begroting van 2025 opgenomen kan worden.

Voor de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie is het erg belangrijk dat er dit jaar nog een werkagenda komt met bijbehorend budget. Een Nationale strategie heeft enkel zin als deze ook wordt uitgevoerd. En voor de uitvoering is een stevige werkagenda en budget nodig.

In mijn aanbiedingsbrief gaf ik u een beeld van het inclusieve ontwerpproces dat aan de basis stond van de vorming van de Nationale strategie. Net als bij de strategie het geval was, vergt het opstellen van de werkagenda een soortgelijk proces met ruimte voor een goede betrokkenheid van ervaringsdeskundigen, ondernemers, gemeenten, overige organisaties en alle betrokken departementen. Het kost tijd om met al deze partijen een ambitieus en zorgvuldig proces te doorlopen. Pas in de loop van dit proces wordt duidelijk op welke onderdelen een financiële doorrekening van baten en lasten van toepassing zou moeten zijn. Op dit moment is een effect van de werkagenda op de begroting van 2025 daarom nog niet in beeld. In mijn aanbiedingsbrief heb ik verder aangegeven dat de demissionaire status van het kabinet van invloed is op het wegen van eventuele beleidsmatige en/of budgettaire consequenties. Dit kan ook invloed hebben op de aanpak rond de werkagenda en de planning.

Bij de aanbieding van de Nationale strategie stuurde ik u tevens een inventarisatie van bestaand beleid dat bijdraagt aan de doelstellingen van de Nationale strategie. Uiteraard blijft dit beleid, voorzien van haar financiële doorwerking zoals deze reeds via de departementale begrotingen is verantwoord, in werking terwijl de ontwikkeling van de werkagenda vorm krijgt.

Om tot een goed uitgevoerde strategie te komen, moeten in de ogen van de deze leden nog een aantal randvoorwaarden worden ingevuld. Zo moeten de verschillende ministeries, overheidslagen en uitvoeringsinstanties in samenhang werken. Kan het kabinet toelichten hoe deze samenhang bewaakt zal worden?

Ik deel de mening van de GroenLinks – PvdA fractie dat het van belang is dat meerdere partijen in samenhang werken aan de totstandkoming van de werkagenda. Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief aangaf organiseert en coördineert een interdepartementale werkgroep de samenwerking binnen de Rijksoverheid. De Ministeries van VWS, SZW, OCW, IenW, BZK, Justitie en Veiligheid (hierna: JenV), Economische Zaken en Klimaat (hierna: EZK) en Financiën zijn hierin vertegenwoordigd. Gezamenlijk zal er gekeken worden naar concrete en uitvoerbare maatregelen. De ministeries zijn individueel verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van de maatregelen die onder hun beleidsterrein vallen en het betrekken van relevante uitvoeringsinstanties. Bij de ontwikkeling van de werkagenda is de VNG ambtelijk en bestuurlijk betrokken voor de beleidsthema’s met een lokaal component. Sturend op de voortgang en samenhang zijn er gedurende het proces overleggen op DG-niveau.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er voor de Nationale strategie vijf belangrijke principes zijn en zeven levensdomeinen waar verbetering nodig is. Over de doelstellingen bij deze principes en levensdomeinen hebben deze leden nog een aantal vragen, te beginnen bij het eerste principe: gelijke rechten. Als speerpunt staat opgeschreven dat wet- en regelgeving zo veel als mogelijk in lijn is met het VN-verdrag handicap. Deze leden vragen het kabinet of hij een beeld heeft van wet- en regelgeving die nu nog niet in lijn is met het VN-verdrag. En of zij bereid is met ervaringsdeskundigen, als deel van de werkagenda, wet- en regelgeving door te lichten om te bezien of deze in strijd is met het VN-verdrag.

Zoals ik heb toegelicht in mijn aanbiedingsbrief bij de Nationale strategie: bij de ratificatie heeft het kabinet uiteengezet hoe het VN-verdrag handicap zich reeds verhoudt tot Nederlandse wet- en regelgeving.13 Recente vernieuwingen zijn de aanpassing van artikel 1 van de Grondwet, het principebesluit tot invoering van het facultatief protocol bij het VN-verdrag handicap14 en het wetsvoorstel tot invoering van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn.

Op elk van de afzonderlijke domeinen van de Nationale strategie zijn er bovendien specifieke wettelijke kaders die het beleid voor het vergroten van de mogelijkheden van mensen met een beperking verder inrichten. Deze kaders heb ik in mijn aanbiedingsbrief toegelicht. Dit bestaande wettelijk kader is nu het vertrekpunt voor het verder werken aan toegankelijkheid en inclusie en het invulling geven aan de werkagenda. Op dit moment zijn verdere wettelijke vernieuwingen rond het VN-verdrag daarom nog niet aan de orde. Wel zal ik, met mijn collega’s in het kabinet, in het proces tot invulling van de werkagenda steeds afwegen of bestaande wet- en regelgeving aanpassing behoeft om waar nodig knelpunten op te lossen of de ambitie verder te ondersteunen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat eigen regie de leidraad is bij het maken van uitvoeren van beleid en wet- en regelgeving. Deze leden ondersteunen dit doel volledig. Tegelijkertijd constateren zij dat het met de huidige wet- en regelgeving in de zorg vaak erg moeilijk is voor mensen met een beperking om de juiste zorg, ondersteuning of hulpmiddelen te vinden, terwijl deze juist essentieel zijn voor het voeren van eigen regie. Een probleem hierbij is dat zorg en ondersteuning voor mensen met een (levenslange en levensbrede) beperking is versnipperd tussen verschillende zorgdomeinen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen het kabinet hoe hij kijkt naar het onderbrengen van alle zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking, en tenminste voor mensen in de categorie levenslang en levensbreed, in één zorgwet. Is het kabinet bereid om dit te laten onderzoeken?

Dit onderwerp vergt besluitvorming van een nieuw kabinet. De knelpunten die mensen met een levenslange en levensbrede beperking ervaren herken ik. En het gesprek hierover wordt al gevoerd in het kader van de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking en zal zeker verder gevoerd worden in de totstandkoming van de werkagenda. Voor nu zie ik mogelijkheden om binnen de huidige kaders de zorg en ondersteuning verder te verbeteren voor de mensen met een levenslange en levensbrede beperking.

Een ander belangrijk principe in de Nationale strategie is bestaanszekerheid. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de kosten die mensen moeten maken er niet toe mogen leiden dat de behoorlijke levensstandaard in gevaar komt. Deze leden zouden daar graag aan toe willen voegen dat hetzelfde moet gelden voor het inkomen. Zij maken zich zorgen over de wisselwerking tussen inkomensregelingen voor mensen met een beperking, de stapeling van eigen bijdragen en zorgkosten die voor eigen rekening zijn. De combinatie van de verschillende regelingen maken het moeilijk voor voornoemde leden om te doorgronden wat het effect is op het besteedbaar inkomen van mensen met een beperking. Deze leden vragen of het kabinet deze wisselwerking goed wil laten onderzoeken, zodat de Tweede Kamer en het kabinet goed kunnen beoordelen wat de effecten van de verschillende maatregelen zijn.

Om de wisselwerking tussen inkomensregelingen voor mensen met een beperking, de stapeling van eigen bijdragen en onverzekerde zorgkosten in kaart te brengen heb ik het Nibud gevraagd een aantal voorbeeldbegrotingen te maken voor huishoudens van mensen met een beperking. De voorbeeldbegrotingen geven inzicht in de meerkosten van het leven met een beperking voor verschillende huishoudens in verschillende inkomenssituaties. De uitkomsten van dit onderzoek geven deels inzicht in de uitwerking van de combinatie van regelingen op het besteedbaar inkomen van mensen met een beperking. U kunt de uitkomsten van dit onderzoek inclusief mijn beleidsreactie in de tweede helft van 2024 verwachten. Daarnaast kijkt het programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen (VIM) specifiek naar het besteedbaar inkomen van mensen die meerkosten hebben in verband met een beperking en de knelpunten die zich daarbij voordoen, om ervoor zorg te dragen dat mensen niet onder het sociaal minimum terecht komen.15 Hierbij valt te denken aan de samenloop tussen inkomensondersteuning, meerkosten en eigen bijdragen. Of aan het feit dat sommige mensen maar weinig overhouden van de verhoging van hun uitkering, door doorwerking van deze verhoging op belastingen, toeslagen en andere regelingen. Dit doet het programma onder meer in samenwerking met belangenorganisatie Ieder(in).

Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de monitoring. Het is deze leden nog niet helemaal duidelijk hoe de monitoring plaats moet gaan vinden. Daarnaast lezen zij dat het kabinet van plan is op tweejaarlijkse basis een monitor naar buiten te brengen. Zij vragen het kabinet waarom hij er niet voor kiest om jaarlijks te rapporteren en aan te sluiten bij de monitor van het College voor de Rechten van de Mens, zodat deze monitor ook ter sprake kan komen bij het jaarlijks debat in de Tweede Kamer over de implementatie van het VN-verdrag.

Eerder informeerde ik u over de wijze waarop monitoring rond het VN-verdrag handicap in de periode 2018 – 2022 vorm kreeg en hoe er met alle betrokken partners in de aanpak is gekeken naar vernieuwingen in de wijze van monitoring.16 In dat traject is afgesproken om deze vernieuwing te hervatten zodra de Nationale strategie zou zijn vastgesteld, een moment dat we nu met elkaar hebben bereikt. Dit met als doel om ervoor te zorgen dat in de wijze van monitoring wordt aangesloten op de levensdomeinen van de strategie en de kernonderdelen uit de werkagenda. Het denken over de vernieuwing van de monitor wordt dus nu hervat, parallel aan de ontwikkeling van de werkagenda. De keuze voor een tweejaarlijkse basis voor de monitoring is gemaakt op basis van ervaringen met de monitor in de periode 2018 – 2022. Hieruit bleek dat monitoring om de twee jaar een goed ritme is om ontwikkelingen in de tijd te volgen én daarbij nieuwe informatie en inzichten uit achterliggende bronnen te kunnen ontsluiten.

In het proces tot vernieuwing van de monitor zal ik ook met het College voor de Rechten van de Mens (hierna: College) spreken. Het College is reeds bij de eerdere stappen in het vernieuwingstraject betrokken en geïnformeerd. Wel geef ik hierbij op voorhand aan dat de monitor van het College op twee belangrijke punten verschilt van de wijze van monitoring rond de Nationale strategie. Allereerst heeft het College op grond van VN-verdrag handicap artikel 33 lid 2 een eigenstandige en onafhankelijke taak op het gebied van monitoring. Om die reden moet een monitor van de regering rond de strategie hier los van georganiseerd blijven. Ten tweede vult het College die taak in door per rapportage één specifiek thema uit het VN-verdrag in haar monitor te belichten, met dus elke keer een ander thema uitgelicht. De monitor van de regering moet ook een overkoepelend beeld over meerdere thema’s kunnen schetsen, en die thema’s in de tijd blijven volgen.

VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale strategie rond de positie van mensen met een beperking. Deze leden vinden het goed te lezen dat mensen met een beperking betrokken zijn bij het maken van de strategie. Zij hopen dat zij ook betrokken blijven bij de uitwerking van de strategie. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie merken op dat meerdere ministeries zijn betrokken bij dit thema. Deze leden moedigen interdepartementale samenwerking op dit gebied aan. Zij vragen de Minister wel hoe de coördinatie tussen de verschillende ministeries verloopt. Welke rol heeft de Minister daarin?

Ik deel de mening van de VVD fractie dat het van belang is dat meerdere partijen in samenhang werken aan de totstandkoming van de werkagenda. Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief aangaf organiseert en coördineert een interdepartementale werkgroep onder voorzitterschap van VWS de samenwerking binnen de Rijksoverheid. De Ministeries van VWS, SZW, OCW, IenW, BZK, Justitie en Veiligheid (hierna: JenV), Economische Zaken en Klimaat (hierna: EZK) en Financiën zijn hierin vertegenwoordigd. Gezamenlijk zal er gekeken worden naar concrete en uitvoerbare maatregelen. Sturend op de voortgang en samenhang zijn er gedurende het proces overleggen op DG-niveau.

De leden van de VVD-fractie merken verder op dat de Nederlandse eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba nog niet meedoen aan het VN-verdrag handicap. Op welke termijn zullen deze eilanden meedoen aan het verdrag?

Er is onder meer uitvoeringswetgeving nodig om de burgerlijke en politieke rechten uit het verdrag in Caribisch Nederland te laten gelden. Een belangrijke stap hierin is het traject om de gelijke behandelingswetgeving in werking te laten treden voor Caribisch Nederland. Ondertussen werken uitvoeringsorganisaties, openbare lichamen en departementen in Caribisch Nederland aan het verbeteren van de toegankelijkheid en participatie voor mensen met een beperking. Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de lokale context van de eilanden ontwikkelen zij een apart programma voor de eilanden, met acties die samen met mensen met een beperking, lokale overheden, zorgaanbieders en andere organisaties op de eilanden zijn vastgesteld en die aansluiten bij deze nationale strategie.

De leden van de VVD-fractie lezen in de bijlage «Werken aan een samenleving voor iedereen. Het VN-verdrag handicap in Nederland» dat mensen met een beperking vaak gescheiden leven van mensen zonder beperking en dat het doel is dat in 2040 alle kinderen en jongeren, met en zonder beperking, samen opgroeien. Deze leden onderschrijven het streven naar regulier onderwijs met de juiste ondersteuning. Voor een aantal kinderen met een beperking zal het speciaal onderwijs echter de meest passende vorm blijven. Is de Minister het met deze leden eens dat het gespecialiseerd onderwijs van grote waarde is en behouden moet blijven, juist om kinderen en jongeren met een beperking passend onderwijs te bieden en is de Minister het eens dat ingezet moet worden op passend onderwijs voor elk individueel kind? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de genoemde passage in de bijlage?

Elk individueel kind heeft recht op onderwijs dat eraan bijdraagt dat hij/zij zich het beste kan ontwikkelen. Het uitgangspunt is dat dit in principe thuisnabij op een reguliere school is, met de ondersteuning die daarvoor nodig is. Bijvoorbeeld met ondersteuning van experts uit de zorg of het onderwijs, op het gebied van hoogbegaafdheid of dyslexie. Dit heeft voor iedereen voordelen. Voor het kind betekent dit bijvoorbeeld minder reistijd en meestal meer keuzemogelijkheden dan wanneer deze naar het speciaal onderwijs zou gaan. En in algemene zin betekent het bijvoorbeeld een kleinere druk op het leerlingenvervoer en meer ruimte op het gespecialiseerd onderwijs voor andere kinderen die dat (tijdelijk) nodig hebben. Er zal altijd een groep zijn die (tijdelijk of voor langere tijd) meer extra ondersteuning nodig heeft dan in het reguliere onderwijs kan worden geboden, en voor deze kinderen blijft de mogelijkheid van het gespecialiseerd onderwijs bestaan. Hierover zal de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs uw Kamer begin mei 2024 nader over informeren.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat de stand van zaken is met betrekking tot lopend beleid dat in 2023 afgerond zou moeten zijn. Zo lezen deze leden bij vervoer en mobiliteit de doelstelling dat eind 2023 alle stations reisassistentie hebben waar NS stopt en die door ProRail toegankelijk zijn gemaakt.

De inventarisatie van lopend beleid is voorzien van aanklikbare verwijzingen naar achterliggende informatie over dit bestaande beleid. Zo ook voor het Bestuursakkoord Toegankelijkheid OV 2022–2032. Dit overzicht heeft als doel u inzicht te geven in de raakvlakken tussen dit beleid en het VN-verdrag Handicap, maar had niet als doel de reguliere informatievoorziening over dit beleid aan uw Kamer te veranderen. Voor al deze achterliggende beleidsaanpakken geldt dat u hierover reeds door mijn collega’s in het kabinet of mijzelf wordt geïnformeerd. Vanuit het Bestuursakkoord Toegankelijkheid OV 2022–2032 werken het Rijk, decentrale ov-autoriteiten, vervoerders, ProRail en belangenorganisaties samen aan een toegankelijker OV. Eén van de onderdelen van dit lopende beleid betreft reisassistentie. Reisassistentie is sinds december 2023 inderdaad beschikbaar op alle stations waar NS stopt en die door ProRail toegankelijk zijn gemaakt.

De leden van de VVD-fractie merken op dat Nederland vooralsnog geen deel uitmaakt van de pilot European Disability Card. Een belangrijke kaart voor gehandicapten om zich eenvoudiger door heel Europa te bewegen. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Overweegt de Minister om Nederland ook deel uit te laten maken van de pilot? Krijgt deze kaart ook een rol in de uitvoering van het VN-verdrag handicap?

De pilot met een European Disability Card (hierna: EDC) werd van 2016 tot en met 2018 gehouden in acht lidstaten van de EU. Voortbouwend op de pilot heeft de Europese Commissie op 6 september 2023 een voorstel gedaan voor een definitief EDC. En op 31 oktober 2023 een uitbreidingsvoorstel gedaan om de richtlijn van toepassing te verklaren op derdelanders. In eerdere correspondentie aan uw Kamer over de voorstellen van de Commissie heb ik aangegeven dat Nederland hier positief in staat en de doelen van de EDC onderschrijft.17 Nadat de EDC in Europees verband is aanvaard, zal het kabinet bezien hoe deze Nederland gaat implementeren.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier midden- en kleinbedrijven (mkb’ers) betrokken worden in de uitvoering om de regeldruk voor deze bedrijven, die toch al groot is, binnen de perken te houden. Wat zal de impact zijn van de uitvoering van de strategie?

Ik betrek VNO-NCW en MKB-Nederland bij het proces voor de invulling van de werkagenda. Daarnaast zal ik in de uitwerking van de werkagenda aandacht houden voor de uitvoerbaarheid van maatregelen voor ondernemers.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is omtrent het langer en beter beschikbaar maken van hulpmiddelen.

Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het verstrekken van hulpmiddelen aan burgers die niet meer zelfredzaam zijn en niet meer mee kunnen doen in de samenleving. Als er knelpunten worden ervaren bij de toegang tot- of verstrekking van hulpmiddelen dan is het belangrijk dat overleg hierover plaatsvindt tussen gebruiker, gemeente en aanbieder (op casusniveau) of tussen aanbieder(koepel) en gemeente(koepel) bij vraagstukken van algemene aard.

Vanwege meerdere klachten en signalen rondom de toegang tot- en verstrekking van hulpmiddelen heeft VWS in 2019 een landelijk actieteam opgericht. Vervolgens is de VNG op 1 juni 2020 gestart met het project Verbeteragenda Hulpmiddelen. Dit heeft geleid tot vele handreikingen en convenanten, zoals het convenant meeverhuizen. Ook zijn afspraken gemaakt over het behouden van Wmo-hulpmiddelen thuis bij het verhuizen naar een Wlz-instelling.18

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de monitoring van de strategie wordt vormgegeven. Hoe zorgt de Minister ervoor dat de integrale benadering hierin terugkomt?

Eerder informeerde ik u over de wijze waarop monitoring rond het VN-verdrag handicap in de periode 2018–2022 vorm kreeg en hoe er met alle betrokken partners in de aanpak is gekeken naar vernieuwingen in de wijze van monitoring.19 In dat traject is afgesproken om deze vernieuwing te hervatten zodra de Nationale strategie zou zijn vastgesteld, een moment dat we nu met elkaar hebben bereikt. Het denken over de vernieuwing van de monitor wordt dus nu hervat, parallel aan de ontwikkeling van de werkagenda. In de wijze van monitoring wordt aangesloten op de levensdomeinen van de strategie en de belangrijke onderdelen uit de werkagenda, hiermee komt een integrale benadering terug in de wijze van monitoring.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier gemeenten en de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken worden in de governance, uitvoering en monitoring van de strategie en de werkagenda.

Vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en een aantal individuele gemeenten hebben meegedaan aan de strategiedagen in mei 2023. Zij waren onderdeel van een breder verband aan partijen, vertegenwoordigers en ervaringsdeskundigen die input hebben geleverd tijdens deze strategiedagen. Bij de ontwikkeling van de werkagenda is de VNG wederom ambtelijk en bestuurlijk betrokken voor de beleidsthema’s met een lokaal component.

Bestuurlijk aanjager Guusje ter Horst richt zich daarnaast op de lokale implementatie van het VN-verdrag handicap. Om ervoor te zorgen dat alle gemeenten uiterlijk in 2025 werk maken van lokaal inclusiebeleid voor mensen met een beperking. Hierbij werkt zij samen met de VNG, om gemeenten aan te spreken en hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van een Lokale Inclusie Agenda.

NSC

De leden van NSC-fractie hebben de brief van de Minister met interesse gelezen en hebben hierover enkele vragen. In de brief wordt vooral strategie bepaald en er komt een werkagenda. Deze leden vragen de Minister of en hoe er in de werkagenda concrete doelstellingen worden opgenomen.

Om de opgenomen doelstellingen in de Nationale strategie te bereiken werk ik nu, samen met mijn collega’s in het kabinet, aan de werkagenda. Deze werkagenda gaat concrete maatregelen bevatten die bijdragen aan de doelstellingen in de Nationale strategie.

De leden van de NSC-fractie lezen in het rapport «Waardevol werken, de stand van zaken» van Movisie en Divosa uit 2022 dat ruim een miljoen Nederlanders geen toegang heeft tot de arbeidsmarkt, ondanks de krapte.20 Het gaat om mensen met een beperking of kwetsbaarheid, fysiek, verstandelijk, psychisch of sociaal. Om migranten, om ouderen, om langdurig werklozen. Kan de Minister toelichten wat de resultaten zijn van het beleid tot nu toe, zoals de Banenafspraak om extra banen te creëren, het Breed Offensief om drempels op de arbeidsmarkt weg te nemen, Simpel Switchen om de overgangen tussen uitkering en (betaald) werk (en vice versa) te versoepelen en het Sociaal Innovatiefonds om inclusief werkgeverschap aan te moedigen? Wat is de analyse van de Minister dat nog steeds zoveel mensen met een beperking of kwetsbaarheid op afstand van de arbeidsmarkt staan? Op welke manier gaat de Minister nog meer prioriteit geven om deze groepen te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt zodat het aantal mensen met een beperking of kwetsbaarheid dat aan de kant staat flink gereduceerd wordt?

Op de huidige krappe arbeidsmarkt is het van belang dat we de talenten van mensen met een beperking benutten. Het kabinet blijft inzetten op stimulering van het extra arbeidsaanbod en ondersteuning van de mensen hierbij. Werk biedt de mensen kansen: naast eigen inkomen, kan werk ook bijdragen aan zelfontplooiing en welbevinden. Een aanzienlijke groep mensen staat nog langs de kant. De arbeidsmarkt is nog onvoldoende inclusief. De inventarisatie van lopend beleid die bij de brief van 9 februari 202421 over de nationale strategie is gevoegd, geeft voorbeelden van maatregelen die het kabinet genomen heeft.

  • Sociaal ontwikkelbedrijven spelen een belangrijke rol bij het aan het werk helpen van mensen met een beperking. De afgelopen tijd heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen nauw samengewerkt met VNG, Cedris, Divosa, UWV en sociale partners om varianten uit te werken voor een toekomstbestendige infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven. In de brief aan de Tweede Kamer van 21 december 202322heeft zij een breed pakket aan maatregelen gepresenteerd met incidentele en structurele investeringen.

  • Verder heeft de banenafspraak tot en met 2022 ruim 81.000 extra mensen met een arbeidsbeperking aan het werk geholpen. Met haar brief van 7 juni 202323heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen extra maatregelen omtrent de banenafspraak aangekondigd.

  • Per 1 juli 2023 zijn de meeste maatregelen uit de wet Breed Offensief24in werking getreden. Deze maatregelen beogen ook de arbeidsdeelname van mensen met een beperking (onder meer behorend tot de doelgroep banenafspraak) te bevorderen. De wet verbetert onder meer het instrument loonkostensubsidie van de Participatiewet en er zijn meer waarborgen gekomen voor ondersteuning op maat. Het kabinet blijft de ontwikkelingen volgen en de inzet van het instrument bevorderen.

  • Ook zijn de resultaten van de pilot het Sociaal Innovatiefonds (SIF) tot nu toe veelbelovend. Zo hebben de huidige zeven werkgeversdeals bijna 450 inclusieve (duurzame) banen gerealiseerd. De pilot heeft tot nu toe uitgewezen dat het fonds financiële drempels voor werkgevers weg kan nemen en tegelijkertijd de verbinding kan leggen met de arbeidsmarktregio.

  • Verder beoogt het kabinet met het programma Simpel Switchen dat mensen makkelijker en veiliger kunnen switchen tussen uitkering en werk en tussen dagbesteding – beschut werk – banenafspraak – regulier werk. Mede hierom stelt het kabinet in het wetsvoorstel Participatiewet in Balans voor om de bijverdiengrenzen te verruimen en komen er maatregelen die bijdragen aan het oplossen van de (financiële) problemen rondom het verrekenen van inkomsten uit werk met de bijstand. Een meerjarige monitor is in ontwikkeling om meer inzicht te krijgen in de data en resultaten van Simpel Switchen.

Deze maatregelen dragen reeds bij aan het behalen van de doelstellingen uit de Nationale strategie. Het proces met alle betrokken partners brengt verder in beeld of en wat aan aanvullende maatregelen nodig is en dit leidt tot de uitgewerkte werkagenda.

De leden van de NSC-fractie lezen in een onderzoek uit 2021 van de VNG en Movisie dat gemeenten vooral behoefte hebben aan handzame kennisproducten en een (interactieve) website.25 Op welke manier is de Minister bezig om dit te realiseren met de VNG en Movisie?

VWS ondersteunt het VNG-project «Iedereen doet mee», om gemeenten te voorzien van informatie over het VN-verdrag Handicap en hoe zij lokaal beleid voor én met mensen met een beperking kunnen ontwikkelen. Vanuit dit project zijn diverse webinars en regionale (live)bijeenkomsten georganiseerd en diverse handreikingen opgesteld, zoals de handreiking Lokale Inclusie Agenda.26 Ook is het VN-verdrag Handicap en de lokale implementatie van dit verdrag een onderdeel van het werkprogramma van Movisie. Movisie voert onder andere een jaarlijks onderzoek uit onder gemeenten hoe de lokale implementatie van het VN-verdrag Handicap verloopt.

Bestuurlijk aanjager Guusje ter Horst richt zich daarnaast op de lokale implementatie van het VN-verdrag handicap. Om ervoor te zorgen dat alle gemeenten uiterlijk in 2025 werk maken van lokaal inclusiebeleid voor mensen met een beperking. Hierbij werkt zij samen met de VNG, om gemeenten aan te spreken en hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van een Lokale Inclusie Agenda.

Tenslotte vinden de leden van de NSC-fractie dat de overheid het voorbeeld moet geven bij inclusief beleid en toegankelijkheid. Concreet is het gebouw van de Tweede Kamer niet goed toegankelijk voor mensen met een rolstoel. Op welke manier gaat de Minister haast maken om het huidige Tweede Kamergebouw meer rolstoeltoegankelijk te maken?

Bij renovaties en nieuwbouw van rijkskantoren wordt het niveau van de Integrale Toegankelijkheidsstandaard (ITs2012) als norm gehanteerd. Dit is een breed erkende standaard voor toegankelijk bouwen. Door toepassing van deze norm worden rijkskantoren geleidelijk steeds toegankelijker. Ook wordt gewerkt aan een nationale standaard die nog beter invulling geeft aan integrale toegankelijkheid.

In de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer voldoet het gehele publieke gedeelte aan ITs. Voor de zones buiten het publieke gebied is hier zoveel als mogelijk rekening mee gehouden en is de afspraak gemaakt dat oplossingen op maat worden verzorgd in nauw overleg met de gebouwgebruiker. Er is altijd ruimte om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan specifieke behoeftes van gebouwgebruikers, die tijdens het gebruik aan het licht komen. Zo heeft het Rijksvastgoedbedrijf, na overleg met de Tweede Kamer, aanpassingen gedaan om drempels te weg te nemen, om meer contrast op wegwijzers aan te brengen, knoppenpanelen in liften te verlagen en is automatische bediening aangebracht op de deuren van de huidige plenaire zaal van de Tweede Kamer waardoor deze makkelijker te openen zijn.

D66

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief en de bijbehorende strategie voor de implementatie van het VN-verdrag handicap. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen over de stukken.

De leden van de D66-fractie lezen dat de planning is dat de werkagenda in het vierde kwartaal van 2024 met de Tweede Kamer zal worden gedeeld. De voorbereidingen daarvoor zijn reeds gestart, maar de Minister vermeldt ook dat de inhoudelijke en financiële afweging over de werkagenda aan een volgend kabinet is. Deze leden hopen dat de Minister bedoelt dat dit alleen aan een volgend kabinet is wanneer hij aantreedt. In demissionaire staat kan de huidige Minister doorgaan met het voorbereiden en voor zover mogelijk uitvoeren van de werkagenda. Deelt de Minister deze overtuiging van deze leden?

In mijn aanbiedingsbrief kon ik u een inkijk geven in het inclusieve ontwerpproces dat aan de basis stond van de vorming van de Nationale strategie. Net als bij de strategie het geval was, vergt het opstellen van de werkagenda een dergelijk proces met ruimte voor een goede betrokkenheid van ervaringsdeskundigen, ondernemers, gemeenten, overige organisaties en alle betrokken departementen. Het kost tijd om met al deze partijen een zorgvuldig proces te doorlopen. Op dit onderdeel van het vervolgproces is nu ten eerste mijn inzet gericht en de tijd in 2024 is volop nodig om vanuit dit proces tot een volledige werkagenda te komen. In mijn aanbiedingsbrief heb ik verder aangegeven dat de demissionaire status van het kabinet van invloed is op het wegen van eventuele beleidsmatige en/of budgettaire consequenties. Dit kan ook invloed hebben op de aanpak rond de werkagenda en de planning.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister een overzicht heeft gestuurd van lopend en voorgenomen beleid rondom het VN-verdrag handicap. Deze leden vragen de Minister dit overzicht aan te passen, zodat ook duidelijk is wat de actuele stand van zaken is van dit geplande beleid en in hoeverre het beleid is doorberekend of begroot.

Bij de aanbieding van de Nationale strategie stuurde ik u een inventarisatie van bestaand beleid dat bijdraagt aan de doelstellingen van de Nationale strategie. Deze inventarisatie is bovendien voorzien van aanklikbare verwijzingen naar achterliggende informatie over dit bestaande beleid. Bijvoorbeeld de mantelzorgagenda 2023–2026 of het programma «een thuis voor iedereen». Dit overzicht heeft als doel u inzicht te geven in de raakvlakken tussen dit beleid en het VN-verdrag Handicap, maar had niet als doel de reguliere informatievoorziening over dit beleid aan uw Kamer te veranderen. Voor al deze achterliggende beleidsaanpakken geldt dat u hierover reeds door mijn collega’s in het kabinet of mijzelf wordt geïnformeerd. Financiële informatie over specifieke maatregelen, activiteiten en projecten wordt bovendien via departementale begrotingen verantwoord.

De leden van de D66-fractie lezen dat mensen met een beperking nog te vaak drempels in de samenleving ervaren. Deze leden zien graag een verheldering hoe vaak dit precies voorkomt en of ook wordt gemonitord om wat voor soort drempels dit gaat. Ondanks dat deze leden zien dat er veel betrokkenheid is bij de implementatie van een Nationale strategie, mag in gevallen de ambitie omhoog worden bijgesteld. Zo schrijft de Minister dat er in 2025 minstens tien inclusiepacten gevormd moeten zijn, maar ook dat de helft van de gemeenten géén lokaal inclusiebeleid uitvoert. Deze leden zien graag een aanscherping van deze gestelde doelen. Waarom ligt de lat niet hoger, en welke rol neemt de Minister om gemeenten en andere overheden te bewegen om aan de gestelde doelen te voldoen?

Wat betreft de inclusiepacten ben ik hard aan de slag om de eerder gestelde doelstelling te verwezenlijken om in 2025 minstens 10 inclusiepacten te hebben ontwikkeld. Zoals ik in de aanbiedingsbrief bij de Nationale strategie aangaf: er zijn nu o.a. in het praktijk- en voortgezet speciaal onderwijs van de regio Zwolle, in de revalidatiesector en binnen de gemeente Deventer op het thema inclusieve generatie voorstellen voor inclusiepacten ontwikkeld. En deze pacten gaan vanuit een kleinschaliger schaalniveau concrete resultaten en aanknopingspunten opleveren voor landelijke vernieuwingen. In 2024 ontwikkelen initiatiefnemers op diverse andere terreinen voorstellen voor pacten, waarmee doorgewerkt wordt aan de gestelde doelstelling voor 2025.

Ten aanzien van de inzet van gemeenten is het mijn ambitie en de ambitie van bestuurlijk aanjager Guusje ter Horst dat in 2025 alle Nederlandse gemeenten lokaal inclusiebeleid ontwikkelen of uitvoeren, bijvoorbeeld in de vorm van de lokale inclusie agenda. Bestuurlijk aanjager Guusje ter Horst werkt hierbij samen met de VNG, om gemeenten aan te spreken en hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van een Lokale Inclusie Agenda.

In het algemeen zien de leden van de D66-fractie dat er op de zeven geïdentificeerde leefdomeinen goede doestellingen zijn geformuleerd. Tegelijkertijd vraagt het ook om een verduidelijking over prioritering en over wat ervoor nodig is om de doelstellingen te halen. Deze leden zien graag een toelichting van de Minister in hoeverre er wetgevingstrajecten nodig zijn om de doelstellingen te behalen.

Zoals ik heb toegelicht in mijn aanbiedingsbrief bij de Nationale strategie: bij de ratificatie heeft het kabinet uiteengezet hoe het VN-verdrag handicap zich reeds verhoudt tot Nederlandse wet- en regelgeving.27 Recente vernieuwingen zijn de aanpassing van artikel 1 van de Grondwet, het principebesluit tot invoering van het facultatief protocol bij het VN-verdrag handicap28 en het wetsvoorstel tot invoering van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn.

Op elk van de afzonderlijke domeinen van de Nationale strategie zijn er bovendien specifieke wettelijke kaders die het beleid voor het vergroten van de mogelijkheden van mensen met een beperking verder inrichten. Deze kaders heb ik in mijn aanbiedingsbrief toegelicht. Dit bestaande wettelijk kader is nu het vertrekpunt voor het verder werken aan toegankelijkheid en inclusie en het invulling geven aan de werkagenda. Op dit moment zijn verdere wettelijke vernieuwingen rond het VN-verdrag daarom nog niet aan de orde. Wel zal ik, met mijn collega’s in het kabinet, in het proces tot invulling van de werkagenda steeds afwegen of bestaande wet- en regelgeving aanpassing behoeft om waar nodig knelpunten op te lossen of de ambitie verder te ondersteunen.

In hoeverre is er een specifieke prioritering die de Minister voor ogen heeft (en mogelijk zal doorgeven aan haar opvolger) als het gaat over de doelstellingen? Wat zijn de grootste bedreigingen om aan de doelstellingen te voldoen, zo vragen deze leden.

Bij de invulling van de doelstellingen van de levensdomeinen is in de Nationale strategie gekeken vanuit een brede, integrale blik.29 Levensdomeinen zijn met elkaar verbonden en hebben invloed op elkaar. Verbetering in het onderwijs leidt bijvoorbeeld tot meer perspectief op werk. Verbetering van de rechtspositie kan leiden tot een hoger welzijnsniveau. Juist om die reden is er geen prioritering in de doelstellingen van de levensdomeinen aangebracht en wordt elk van de doelstellingen in de werkagenda nader uitgewerkt. Wel kunnen de betrokken partners in het proces van de werkagenda afspraken maken over welke maatregelen onder de doelstellingen veel prioriteit krijgen.

De kracht achter de totstandkoming van de Nationale strategie is het proces met ruimte voor een goede betrokkenheid van ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties, ondernemers, gemeenten, overige organisaties en alle betrokken departementen. De belangrijkste uitdaging is om voor de werkagenda wederom de tijd te creëren en de betrokkenheid te organiseren.

BBB

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale strategie rond de positie van mensen met een beperking. Deze leden hebben nog een aantal vragen. Om te beginnen lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 mensen met een beperking altijd betrokken zijn bij het beleid door de Nederlandse overheid. Mensen met een beperking hebben inspraak bij het maken, uitvoeren en beoordelen van beleid dat hen aangaat. Kan de Minister deze leden inzicht geven in hoe de uitvoering hiervan eruit gaat zien, worden er enquêtes gehouden of regelmatige afspraken met mensen met een beperking die de praktijk ervaren?

Het samenwerken met vertegenwoordigende organisaties en mensen op wie beleid invloed heeft, staat centraal in de stappen van het Beleidskompas.30Hoe mensen met een beperking precies betrokken worden bij het maken, uitvoeren en beoordelen van beleid is afhankelijk van het type beleids- of wetgevingstraject. In mijn brief van 5 juli 2023 heb ik u informatie gestuurd over hoe deze werkwijze nu binnen het Rijk vorm krijgt en hierbij ook een aantal voorbeelden geschetst, zoals de samenwerking met ervaringdeskundigen in het Bestuursakkoord Toegankelijk OV, in het Gebruikernetwerk Digitale Incusie en bij de aanpak Simpel Switchen.31

Wat ik belangrijk vind is dat de mensen en organisaties die meepraten een goede representatie zijn van de groep mensen met een beperking wie het beleid aangaat. En dat hun inbreng serieus genomen wordt. Tijdens de ontwikkeling van de werkagenda doe ik daar, samen met mijn collega’s in het kabinet, ook zelf opnieuw ervaring mee op. Ik benut daarbij de ervaring en geleerde lessen uit het co-creatieve proces dat geleid heeft tot de Nationale strategie.

Ook lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 de overheid rekening houdt met de eigen regie van mensen. Mensen met een beperking krijgen ondersteuning bij het maken van keuzes als zij dat willen. Mensen met een beperking kunnen zelf keuzes maken over hun levenswijze en kunnen daarbij onafhankelijke ondersteuning krijgen. Hoe ziet deze onafhankelijke ondersteuning eruit?

Een voorbeeld van wat hier wordt bedoeld, is dat alle gemeenten onafhankelijke clientondersteuning aanbieden. Onafhankelijke clientondersteuning houdt in dat het belang en perspectief van de persoon met een ondersteuningsvraag centraal staan, de clientondersteuner staat naast de persoon. De persoon met een ondersteuningsvraag wordt dus op verzoek ondersteund bij het aanvragen van ondersteuning en zorg. Onafhankelijke clientondersteuning kan bijvoorbeeld helpen bij het in kaart brengen van de verschillende opties, mogelijkheden en gevolgen hiervan en dit op een begrijpelijke manier te bespreken.

Verder lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 de overheid altijd denkt aan toegankelijkheid bij het maken van beleid. Op dit moment gaat dit nog niet goed als er bijvoorbeeld gekeken wordt naar de toegankelijkheid van het ov. Daarom vragen deze leden wat de Minister nu gaat doen waardoor dit wel wordt verbeterd.

De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Het uiteindelijke doel is om het openbaar vervoer voor iedereen toegankelijk te maken in 2040, conform het VN-verdrag Handicap. Dit is reeds vastgelegd in het Toekomstbeeld OV. De spoorsector werkt hier sinds 2006 aan via het Implementatieplan Toegankelijkheid. Hiermee wordt in totaal ongeveer € 550 miljoen geïnvesteerd in betere toegankelijkheid van stations, waaronder de aanleg van liften en hellingbanen. Deze inspanningen staan niet op zichzelf, maar moeten worden gezien in de bredere context van internationale verdragen, Europese en nationale wet- en regelgeving en (interdepartementale) beleidsprogramma’s om reizen met het openbaar vervoer voor mensen met een beperking te verbeteren. Zo zijn sinds respectievelijk 2011 en 2012 het Besluit en de Regeling toegankelijkheid van het openbaar vervoer van kracht.

Voorts geeft het Ministerie van IenW onder meer met het Bestuursakkoord toegankelijkheid 2022–2032 samen met decentrale ov-autoriteiten, vervoerders, ProRail en belangenorganisaties van mensen met een beperking verder invulling aan de ambitie om vanuit het VN-verdrag handicap de toegankelijkheid van het openbaar vervoer te vergroten. Voor de laatste stand van zaken op het gebied van toegankelijkheid in het ov verwijs ik u naar de Kamerbrief van 8 maart 2023.32

Zal er meer overleg en samenwerking plaatsvinden tussen de ministeries?

Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief bij de Nationale strategie aangaf organiseert en coördineert een interdepartementale werkgroep onder voorzitterschap van VWS de samenwerking binnen de Rijksoverheid. De Ministeries van VWS, SZW, OCW, IenW, BZK, JenV, EZK en Financiën zijn hierin vertegenwoordigd. Gezamenlijk zal er gekeken worden naar concrete en uitvoerbare maatregelen. Sturend op de voortgang en samenhang zijn er gedurende het proces overleggen op DG-niveau.

Daarnaast lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 de overheid altijd rekening houdt met de bestaanszekerheid van mensen met een beperking. Werken voor mensen met een beperking is net zo gewoon als voor mensen zonder beperking. Er zijn voldoende passende banen en gelijke kansen op werk en inkomen. Hoe wil de Minister ervoor zorgen dat het voor iedereen met een uitkering en een beperking mogelijk wordt om de stap naar betaald werk te zetten?

In de brief van 9 februari 2024 worden voorbeelden van de aanpak genoemd: de banenafspraak, het Breed Offensief, de pilot Sociaal Innovatiefonds en het programma Simpel Switchen.

  • De banenafspraak heeft tot en met 2022 ruim 81.000 extra mensen met een arbeidsbeperking aan het werk geholpen. Met haar brief van 7 juni 202333 heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen extra maatregelen omtrent de banenafspraak aangekondigd.

  • Per 1 juli 2023 zijn de meeste maatregelen uit de wet Breed Offensief34 in werking getreden. Deze maatregelen beogen ook de arbeidsdeelname van mensen met een beperking (onder meer behorend tot de doelgroep banenafspraak) te bevorderen. De wet verbetert onder meer het instrument loonkostensubsidie van de Participatiewet en er zijn meer waarborgen gekomen voor ondersteuning op maat. Het kabinet blijft de ontwikkelingen volgen en de inzet van het instrument bevorderen.

  • Ook zijn de resultaten van de pilot het Sociaal Innovatiefonds (SIF) tot nu toe veelbelovend. Zo hebben de huidige zeven werkgeversdeals bijna 450 inclusieve (duurzame) banen gerealiseerd. De pilot heeft tot nu toe uitgewezen dat het fonds financiële drempels voor werkgevers weg kan nemen en tegelijkertijd de verbinding kan leggen met de arbeidsmarktregio.

  • Verder beoogt het kabinet met het programma Simpel Switchen dat mensen makkelijker en veiliger kunnen switchen tussen uitkering en werk en tussen dagbesteding – beschut werk – banenafspraak – regulier werk. Mede hierom stelt het kabinet in het wetsvoorstel Participatiewet in Balans voor om de bijverdiengrenzen te verruimen en er komen maatregelen die bijdragen aan het oplossen van de (financiële) problemen rondom het verrekenen van inkomsten uit werk met de bijstand. Een meerjarige monitor is in ontwikkeling om meer inzicht te krijgen in de data en resultaten van Simpel Switchen.

  • Sociaal ontwikkelbedrijven spelen tenslotte ook een belangrijke rol bij het aan het werk helpen van mensen met een beperking. De afgelopen tijd heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen nauw samengewerkt met VNG, Cedris, Divosa, UWV en sociale partners om varianten uit te werken voor een toekomstbestendige infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven. In de brief aan de Tweede Kamer van 21 december 202335heeft zij een breed pakket aan maatregelen gepresenteerd met incidentele en structurele investeringen.

Deze maatregelen dragen reeds bij aan het behalen van de doelstellingen uit de Nationale strategie. Het proces met alle betrokken partners brengt verder in beeld of en wat aan aanvullende maatregelen nodig is en dit leidt tot de uitgewerkte werkagenda.

De leden van de BBB-fractie lezen dat in 2040 kinderen en jongeren met en zonder beperking samen opgroeien. Wat gaat de Minister doen om het sociale aspect hiervan te verbeteren, want jongeren met en zonder beperking samen te laten opgroeien is alleen mogelijk als jongeren met een beperking niet alleen maar worden gezien als het label dat de maatschappij hen heeft opgeplakt? Hoe kan er worden gestimuleerd om meer Samen naar School (SnS-)scholen in te richten? Wat is daarvoor nodig van de overheid en in hoeverre is daar een samenspel met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)? Verder zijn SnS-scholen heel succesvol. Hier groeien kinderen met een beperking op, samen met kinderen zonder beperking. Ze hebben een sociaal leven, want er wordt met elkaar gespeeld, geleerd en de kinderen worden bijvoorbeeld ook uitgenodigd voor verjaardagsfeestjes. De kinderen zonder beperking leren omgaan met kinderen met een beperking en zullen zo, als ze volwassen zijn, mensen met een beperking eerder accepteren, omdat ze ermee bekend zijn. Hoe gaat de Minister dit soort initiatieven breder uitrollen met het oog op de Nationale strategie? Tot slot, ook op het gebied van onderwijs en ontwikkeling zijn doelstellingen gesteld. Mensen met een beperking moeten toegang hebben tot verschillende vormen van onderwijs en ontwikkeling.

Samen naar schoolklassen (hierna: SNS-klassen) zijn een goed middel om kinderen met en zonder beperking elkaar meer te laten ontmoeten en waar mogelijk samen onderwijs te laten volgen. Er zijn op dit moment al meer dan 50 SNS-klassen, en dit aantal groeit nog verder. Voor ondersteuning van de SNS-klassen hebben de Ministeries van VWS en OCW eerder een handreiking laten ontwikkelen voor het opzetten van dit soort initiatieven in het primair onderwijs, samen met o.a. de Stichting Het Gehandicapte Kind en de PO-Raad. Daarnaast wordt er subsidie verstrekt voor het ondersteunen van startende initiatieven door experts. De volgende stap is dat met het veld wordt bezien wat er nodig is om ook in het voortgezet onderwijs SNS-klassen op te kunnen zetten. Het is belangrijk om het mogelijk te maken dat kinderen en jongeren met en zonder een beperking samen kunnen opgroeien. Dit beoogt OCW door thuisnabij onderwijs meer mogelijk te maken. Hierover zullen de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer begin mei 2024 nader over informeren.

Verder moet zorg en ondersteuning aansluiten bij de behoeften van mensen met een beperking, ongeacht waar zij wonen. Deze leden vragen hoe de regio betrokken wordt bij dit voorstel.

De komende periode gaan we gezamenlijk met allerlei partijen aan de slag om de maatregelen voor de werkagenda op te stellen voor de komende jaren. Ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties spelen hierin een belangrijke rol, maar ook andere partijen zoals gemeenten en zorgaanbieders.

Het streven is om een diversiteit van stakeholders hierbij te betrekken vanuit de verschillende regio’s.

CDA

Algemeen. De leden van de CDA-fractie zijn positief gestemd dat de contouren van de Nationale strategie voor mensen met een handicap naar de Tweede Kamer is gestuurd. En dat hiermee uitvoering wordt gegeven aan de motie Werner c.s.36, de toezegging aan het lid Werner bij het commissiedebat gehandicaptenbeleid gehouden op 5 oktober 2023 en het eerste deel van de motie Krul en Westerveld.37 De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat de Tweede Kamer op deze manier betrokken wordt om het verdere proces van de werkagenda richting te geven. Deze leden zijn heel positief dat mensen met een handicap betrokken zijn bij de totstandkoming van de Nationale strategie. Hoe denkt de Minister de monitoring van de strategie vorm te geven? Hoe komt dat in de integrale benadering terug?

Eerder informeerde ik u over de wijze waarop monitoring rond het VN-verdrag handicap in de periode 2018 – 2022 vorm kreeg en hoe er met alle betrokken partners in de aanpak is gekeken naar vernieuwingen in de wijze van monitoring.38 In dat traject is afgesproken om deze vernieuwing te hervatten zodra de Nationale Strategie zou zijn vastgesteld, een moment dat we nu met elkaar hebben bereikt. Het denken over de vernieuwing van de monitor wordt dus nu hervat, parallel aan de ontwikkeling van de werkagenda. In de wijze van monitoring wordt aangesloten op de levensdomeinen van de strategie en de belangrijke onderdelen uit de werkagenda, hiermee komt een integrale benadering terug in de wijze van monitoring.

(b) de bedoeling en de status van de Nederlandse strategie.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er gekozen is de stip op de horizon in 2040 te zetten. Deze leden begrijpen dat sommige veranderingen langere tijd in beslag nemen en dat er soms naar «iets» moet worden toegewerkt, maar het lijkt hen raadzaam om zowel op korte als lange termijn doelen te stellen. Ziet de Minister dit punt ook en zo ja, hoe wil zij dit vorm geven?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het probleem van stippen op de horizon is dat die kunnen vervagen doordat ze ver weg zijn en de Nationale strategie dan niet de prioriteit krijgt die het verdient. Hoe verhoudt de tijdlijn met betrekking tot de werkagenda zich tot de langetermijntijdlijn van de strategie? Het gaat deze leden er ook om dat er meer bewustwording ontstaat bij andere departementen (naast VWS), maatschappelijke organisaties, lokale overheden, provinciale overheden en bedrijven. Wat betekent dit beleid en/of de uitvoering daarvan voor mensen met een handicap?

De Nationale strategie beschrijft wat we in 2040 bereikt willen hebben. Daarvoor werken we met een werkagenda met een looptijd van vijf jaar, waarin we beschrijven wat we gaan doen om de doelstellingen te bereiken. Aan het einde van die looptijd zullen we de werkagenda herijken. We zullen in de werkagenda realistisch zijn: niet alles kan in korte tijd en voor sommige ambities is een langere adem dan 5 jaar nodig. Tegelijkertijd moeten we zaken die snel kunnen niet uitstellen en daarom in de werkagenda haalbare, ambitieuze en realistische doelen stellen. Door iedere vijf jaar de werkagenda te herijken en nieuwe ambities te bepalen, willen we borgen dat de ambities niet achter de horizon verdwijnen. Door de werkagenda gezamenlijk met ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties, de verschillende departementen, andere overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties te ontwikkelen, werken we tegelijk aan een grotere bewustwording over het belang van verbeteringen.

Wat deze leden niet duidelijk is, is welk departement nu eindverantwoordelijk wordt voor de Nationale strategie. Blijft dat het Ministerie van VWS? Zo ja, hoe zorgt de Minister er dan voor dat de focus breder is en blijft?

De doelstellingen uit de Nationale strategie beslaan de beleidsterreinen van meerdere departementen. De Ministeries van SZW, OCW, IenW, BZK, JenV, EZK en Financiën zijn dan ook vanaf het begin van het proces betrokken bij de invulling van de werkagenda. Zij committeren zich hiermee ook aan de inhoud en het behalen van de doelstellingen die in de werkagenda worden uitgewerkt. En zijn verantwoordelijk voor de maatregelen die binnen hun beleidsterrein vallen. Zelf neem ik deze verantwoordelijkheid op de beleidsterreinen van zorg, welzijn en sport en heb ik een coördinerende rol bij de werkagenda als geheel.

De leden van de CDA-fractie vinden het heel belangrijk dat het perspectief niet zorg is, maar het potentieel van de groep mensen met een handicap zelf. Deelt de Minister dit uitgangspunt?

Ja, de Nationale strategie voor het VN-verdrag handicap gaat daarom uit van het sociaal model: niet de beperking is het probleem, maar de manier waarop de samenleving is ingericht. De kern van dit model is dat een handicap vooral ook door ontoegankelijkheid ontstaat; door de manier waarop dingen zijn georganiseerd of gemaakt.

(c) Vooruitblik op de vertaling van de strategie van de werkagenda.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier de list of issues wordt betrokken bij het ontwerpen van de Nationale strategie. En wordt de list of issues meegenomen in of bij het opstellen van de werkagenda’s?

De list of issues heb ik bij het opstellen van de Nationale strategie gebruikt.39 Ook bij de invulling van de werkagenda neem ik de list of issues mee bij het kijken naar passende maatregelen die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de interdepartementale werkgroep rond het VN-verdrag handicap de samenwerking binnen de Rijksoverheid rond de werkagenda gaat organiseren. Hoe moeten deze leden dit lezen? Waar wordt de interdepartementale werkgroep precies verantwoordelijk voor en hoeveel keer per jaar komt deze werkgroep bij elkaar?

De doelstellingen uit de Nationale strategie beslaan de beleidsterreinen van meerdere departementen. De ministeries zijn individueel verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van de maatregelen die onder hun beleidsterrein vallen. De interdepartementale werkgroep komt elke 4 weken samen en coördineert de samenwerking tussen departementen op de werkagenda. In ieder geval de Ministeries van VWS, SZW, OCW, IenW, BZK, JenV, EZK en Financiën zijn in de werkgroep vertegenwoordigd.

(d) Aansluiting tussen de strategie en lopend beleid

De leden van de CDA-fractie vinden het positief inzicht te hebben in al het lopende beleid en alle initiatieven op de verschillende departementen. Deze leden snappen ook dat het kabinet dit als vertrekpunt heeft gekozen. Maar wat is het vervolg hierop? Wat deze leden interessant zouden vinden, is om de projecten en het lopende beleid ook eens te bezien met de blik «welke projecten lopen goed en hebben de grootste kans om te slagen?». Waarom nu juist die projecten of beleidsdoelen? Het lijkt deze leden, dat wij hier «ons» voordeel mee kunnen doen.

Ik neem de suggestie van de CDA-fractie over om de inventarisatie lopend beleid op deze manier als bron te gebruiken bij de totstandkoming van de werkagenda.

Tenslotte willen zij aangeven dat er veel onderzoek naar mensen met een handicap is gedaan. Wordt dat ook betrokken bij de uitwerking van de werkagenda?

Onderzoek dat reeds beschikbaar is of binnenkort zal verschijnen, zal inderdaad als bron van kennis worden benut bij de ontwikkeling van de werkagenda. Een voorbeeld is het onderzoek van het Nibud naar meerkosten van het leven met een beperking voor verschillende huishoudens in verschillende inkomenssituaties dat in de tweede helft van 2024 verschijnt.

SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben hier nog een aantal vragen en opmerkingen over. De leden van de SP-fractie vinden het positief dat er wordt gewerkt aan het verbeteren van de positie van mensen met een beperking. Tegelijkertijd merken deze leden op dat er met deze strategie nog niet concreet iets gebeurt om deze positie te verbeteren, daarvoor is het nog noodzakelijk om verdere stappen te zetten.

De leden van de SP-fractie merken daarnaast op dat er expliciet geen nieuw beleid wordt aangekondigd om de positie van mensen met een beperking te verbeteren en dat de Minister dit besluit in haar brief vooral onderbouwt door te wijzen op de demissionaire status van het kabinet. Deze leden wijzen er echter op dat de problemen van mensen met een beperking niet opeens kleiner of minder urgent zijn, omdat het kabinet het niet eens kon worden over het migratiebeleid.

Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief toelichtte: de Nationale strategie is een fundament op basis waarvan het kabinet en daaropvolgende kabinetten samen met alle partners nieuwe initiatieven en activiteiten aan de voortdurende implementatie van het VN-verdrag handicap kunnen verbinden. De eerstvolgende stap is nu om te komen tot een werkagenda. Graag had ik u deze werkagenda reeds tezamen met deze strategie gepresenteerd. Net als bij de strategie het geval was, vergt het opstellen van de werkagenda echter een intensief en co-creatief proces met ruimte voor een goede betrokkenheid van ervaringsdeskundigen, ondernemers, gemeenten, overige organisaties en alle betrokken departementen. Een grondige uitwerking is nodig om de werkagenda robuust, toekomstbestendig, gedragen en effectief te maken.

Bij de aanbieding van de Nationale strategie stuurde ik u tevens een inventarisatie van bestaand beleid dat bijdraagt aan de doelstellingen van de Nationale strategie. Uiteraard blijft dit beleid in werking terwijl de ontwikkeling van de werkagenda vorm krijgt.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister tot slot hoe het nu gaat met de ratificatie van het facultatief protocol bij het VN-verdrag handicap. Is dit proces inmiddels al afgerond? Zo nee, wanneer zal dit wel het geval zijn?

Het kabinet heeft het principebesluit genomen om het facultatief protocol bij het VN-verdrag handicap te ratificeren. Mei 2023 heeft u de Kamerbrief ontvangen waarin dit principebesluit verwoord stond.40 De voorbereiding van het goedkeuringsproces voor het protocol bij het VN-verdrag handicap is vervolgens gestart. Een eerste stap in dit proces is het opstellen van een nadere beleidsreactie over de voorlichting van de Raad van State, die een basis vormde voor het genomen principebesluit. Het opstellen en afstemmen van deze reactie nam de afgelopen periode meer tijd in beslag dan verwacht, maar ik zal u deze beleidsreactie spoedig toesturen. Daarnaast zijn de goedkeuringsstukken voor het facultatief protocol bij het VN-verdrag handicap in voorbereiding. De goedkeuringsstukken worden na instemming van de ministerraad en na ontvangst van het advies van de Raad van State bij het parlement ingediend ter uitdrukkelijke goedkeuring. Mijn verwachting is dat dat uiterlijk in het eerste kwartaal van 2025 zal gebeuren.

SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Nationale strategie voor de implementatie van het VN-verdrag handicap. Deze leden juichen het toe dat het kabinet zich tot 2040 langjarig committeert aan het verbeteren van de positie van mensen met een beperking. Verder vinden zij het terecht dat de strategie integraal wordt benaderd. Zij hebben nog een aantal vragen over de strategie, mede in het licht van de nog te verwachten werkagenda die aan een nieuw kabinet wordt overgelaten.

De leden van de SGP vragen de Minister toe te lichten hoe zij ervoor wil zorgen dat de strategie inderdaad over kabinetsperiodes heen en integraal werkt. Hoe bewaakt de Minister de samenhang in de uitvoering door ministeries, gemeenten, uitvoeringsorganisaties, vertegenwoordigende organisaties en andere betrokken partijen?

Ik deel de mening van de SGP fractie dat het van belang is dat meerdere partijen in samenhang werken aan de totstandkoming van de werkagenda. Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief aangaf organiseert een interdepartementale werkgroep de samenwerking binnen de Rijksoverheid. De Ministeries van VWS, SZW, OCW, IenW, BZK, Justitie en Veiligheid, Jen, EZK en Financiën zijn hierin vertegenwoordigd. Gezamenlijk zal er gekeken worden naar concrete en uitvoerbare maatregelen. Sturend op de voortgang en samenhang zijn er gedurende het proces overleggen op DG-niveau.

Verder is het voor het realiseren van de samenhang waar de SGP fractie naar vraagt van belang dat er voor de werkagenda een intensief en co-creatief proces met ruimte voor een goede betrokkenheid van ervaringsdeskundigen, ondernemers, gemeenten en overige organisaties plaatsvindt.

De leden van de SGP-fractie lezen dat het opstellen van de werkagenda een intensief en co-creatief proces is, dat ook afhankelijk is van de kabinetsformatie. Kan de Minister toelichten hoe dit proces de komende maanden wordt vormgegeven en welke stappen het kabinet voor zich ziet?

Verschillende ministeries, decentrale overheden, ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties waren betrokken bij de totstandkoming van de Nationale strategie. In een co-creatief proces zijn zij met elkaar in gesprek gegaan. De nationale strategiedagen in mei 2023 die ik in mijn aanbiedingsbrief beschreef, zijn een onderdeel van die werkwijze geweest. Ik ga door met deze manier van werken voor de totstandkoming van de werkagenda. De departementen, ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties zullen, net als bij de strategie het geval was, vanaf het begin van dit proces betrokken worden. Dit zorgt voor de goede betrokkenheid en de aandacht voor samenhang waar de leden van de SGP-fractie naar vragen. Vanuit mijn coördinerende rol faciliteer ik het gesprek tussen alle partijen voor de invulling van de werkagenda.

De Nationale strategie heeft als horizon 2040, juist om de integrale werkwijze in meerdere kabinetsperiodes te realiseren waar de leden van de SGP-fractie naar vragen. De eerste werkagenda bij de strategie wordt gevormd voor een periode van vijf jaar.

Mijn ambitie is om de werkagenda aan het einde van 2024 te kunnen afronden. In mijn aanbiedingsbrief heb ik verder aangegeven dat de demissionaire status van het kabinet van invloed is op het wegen van eventuele beleidsmatige en/of budgettaire consequenties. Dit kan ook invloed hebben op de aanpak rond de werkagenda en de planning.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de voortgang van de Nationale strategie en de werkagenda wordt gemonitord. Hoe wordt gemonitord in hoeverre we op koers zijn voor het behalen van de doelstellingen voor 2040? Is of wordt er een nulmeting uitgevoerd? Is het een overweging om bijvoorbeeld een onafhankelijke instantie te betrekken bij de monitoring? Welke organisaties zouden daarvoor in aanmerking kunnen komen?

Eerder informeerde ik u over de wijze waarop monitoring rond het VN-verdrag Handicap in de periode 2018–2022 vorm kreeg en hoe er met alle betrokken partners in de aanpak is gekeken naar vernieuwingen in de wijze van monitoring.41 In dat traject is afgesproken om deze vernieuwing te hervatten zodra de Nationale strategie zou zijn vastgesteld, een moment dat we nu met elkaar hebben bereikt. Het denken over de vernieuwing van de monitor wordt dus nu hervat, parallel aan de ontwikkeling van de werkagenda.

In de wijze van monitoring wordt aangesloten op de levensdomeinen van de strategie en de belangrijke onderdelen uit de werkagenda. Samen met de betrokken partners stel ik de uitgangspunten voor de wijze van monitoring verder vast. Op basis daarvan kan ik bezien welke instantie de benodigde ervaring en expertise heeft om de monitor vorm te geven.

Zijn er wat de Minister betreft naast het staande beleid aanvullende maatregelen nodig om de gestelde doelen te behalen?

Ik ga er van uit dat er naast het huidige beleid aanvullende maatregelen nodig zullen zijn, al zal dat per levensdomein en doelstelling in verschillende mate het geval zijn. Het proces met alle betrokken partners brengt dit verder in beeld en leidt tot een uitgewerkte werkagenda. Mijn ambitie is om de werkagenda aan het einde van 2024 te kunnen afronden. In mijn aanbiedingsbrief heb ik verder aangegeven dat de demissionaire status van het kabinet van invloed is op het wegen van eventuele beleidsmatige en/of budgettaire consequenties. Dit kan ook invloed hebben op de aanpak rond de werkagenda en de planning.

Ten aanzien van de governance vragen de leden van de SGP-fractie wie er nu precies verantwoordelijk is voor de Nationale strategie. Is dat de Minister? Kan de Minister aangeven of gemeenten en de VNG betrokken zijn bij de governance, uitvoering en monitoring van de strategie en werkagenda, mede gelet op lokale plannen die gemeenten ook reeds hebben opgesteld om de doelen van het VN-verdrag handicap te behalen?

De doelstellingen uit de Nationale strategie beslaan de beleidsterreinen van meerdere departementen. De ministeries zijn individueel verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van de maatregelen die onder hun beleidsterrein vallen. Een interdepartementale werkgroep organiseert en coördineert de samenwerking tussen departementen op de werkagenda. Sturend op de voortgang en samenhang zijn er gedurende het proces overleggen op DG-niveau. Verder betrek ik vanuit het perspectief van gemeenten en ondernemers VNG en VNO-NCW en MKB Nederland bij de totstandkoming van de werkagenda.

De leden van de SGP-fractie vragen ten aanzien van vervoer en mobiliteit specifiek naar het vervoer met Valys. Deze leden krijgen signalen dat deze landelijke voorziening voor reizigers met een mobiliteitsbeperking niet altijd levert wat het zou moeten leveren. Zij constateren dat Valys landelijk wordt bekostigd vanuit VWS. Zij vragen de Minister hoe het Ministerie van VWS toezicht houdt op de kwaliteit van deze dienstverlening. Heeft de Minister de indruk dat voldaan wordt aan de voorwaarden en verplichtingen waar de aanbieder aan zou moeten voldoen?

Het Ministerie van VWS krijgt elk kwartaal van de opdrachtnemer – die het Valys-vervoer uitvoert – een rapportage met daarin onder andere gegevens over de stiptheid van de gereden ritten, het aantal verwijtbare klachten, het aantal verreden kilometers en de wachttijden bij het callcenter. Mede op basis van deze gegevens vindt elk kwartaal een contractmanagementoverleg plaats. Daarnaast is er minimaal maandelijks overleg over operationele zaken en vindt jaarlijks een klanttevredenheidsonderzoek plaats. Op deze manier houd ik zicht op de uitvoering van het Valys-vervoer.

De uitvoering is tot op heden conform contractafspraken en dus binnen de afgesproken marges. Als het Valys-vervoer niet conform contractafspraken wordt uitgevoerd dan is het aan de opdrachtnemer om met verbeterplannen komen. Dat is op dit moment niet aan de orde.

Bovenstaande betekent uiteraard niet dat er geen klachten zijn en/of dat er geen ontevreden pashouders zijn. Soms gaat er helaas iets mis in de dienstverlening door bijvoorbeeld het uitvallen van chauffeurs of miscommunicatie. Mijn indruk is dat signalen en klachten door de opdrachtnemer adequaat worden opgepakt.

ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de ambities en doelen die de Minister in de Nationale strategie verwoordt en waarderen de inzet van de Minister om samen met de doelgroep de strategie op te stellen. Wordt de doelgroep op dezelfde manier betrokken bij de vormgeving van de werkagenda? Zo nee, waarom niet? Op welke manier borgt de Minister de inbreng en betrokkenheid van de doelgroep dan wel?

Ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties waren betrokken bij de totstandkoming van de Nationale strategie. De Nationale strategiedagen in mei 2023 die ik in mijn aanbiedingsbrief beschreef, zijn een onderdeel van die werkwijze geweest. Ik ga door met deze manier van werken voor de totstandkoming van de werkagenda. Ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties worden, net als bij de strategie het geval was, vanaf het begin van dit proces hierbij betrokken.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister de Nationale strategie beschrijft als een kompas. Wat betekent dit voor de mate waarin de Minister af te rekenen is op de doelen en inzet, vragen deze leden. Ziet zij het ook als wenselijk dat een nieuw kabinet een werkagenda maken met afrekenbare resultaten en doelen?

Ik vind het belangrijk dat we als kabinet met alle betrokken partners stappen blijven zetten naar een meer toegankelijke en inclusieve samenleving. Daarom moet de werkagenda concrete maatregelen bevatten, maar ook een beschrijving geven van de beoogde resultaten daarvan in het leven van mensen met een beperking. Zodoende kan ik steeds samen met mensen met een beperking, hun vertegenwoordigende organisaties en alle overige betrokken partners blijven toetsen of we op de goede weg zitten. En tijdens de uitvoering van de werkagenda bijsturen, of bij de herijking van de werkagenda na 5 jaar waar nodig komen met aanvullende maatregelen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister op welke manier de inzichten uit het Interdepartementaal Beleidsoverleg «Mensen met een licht verstandelijke beperking» (IBO-LVB) verwerkt zijn in deze Nationale strategie.

De Nationale strategie is tot stand gekomen in samenwerking met ervaringsdeskundigen en organisaties die hen vertegenwoordigen. Op basis van hun input zijn de doelstellingen in de strategie geformuleerd. In het proces is gebleken dat het vooral toepasselijk is om de inzichten uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek «Mensen met een licht verstandelijke beperking» (IBO-LVB) mee te nemen bij het opstellen van de maatregelen in de werkagenda. Daarnaast zijn verschillende aanbevelingen uit het IBO-LVB reeds meegenomen in de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking.

Welke rol en taken heeft de bestuurlijk aanjager in relatie tot deze strategie en de werkagenda, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Bestuurlijk aanjager Guusje ter Horst richt zich in relatie tot de Nationale Strategie op de lokale implementatie van het VN-verdrag handicap. Om ervoor te zorgen dat alle gemeenten uiterlijk in 2025 werk maken van lokaal inclusiebeleid voor mensen met een beperking. Hierbij werkt zij samen met de VNG, om gemeenten aan te spreken en hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van een Lokale Inclusie Agenda.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier de Minister ervoor gaat zorgen dat de werkagenda’s van de verschillende ministeries met elkaar samenhangen. Deze leden vinden het bovendien belangrijk dat deze strategie en de agenda’s niet alleen iets worden van overheden (nationaal en lokaal) maar ook van de rest van de samenleving (bedrijfsleven, onderwijs, zorg). Op welke manier krijgen de verschillende verantwoordelijkheden van overheid, maatschappelijke organisaties en private organisaties en privédomein een plek in de werkagenda’s en op welke manier haken deze organisaties aan bij het opstellen van de agenda’s?

Ik werk samen met mijn collega’s in het kabinet aan één werkagenda voor de uitvoering van de Nationale strategie. Alle departementen hebben daarin hun eigen verantwoordelijkheid op onderdelen van die werkagenda. Maar het bereiken van de doelstellingen in de Nationale strategie vraagt inderdaad inspanning van alle partijen die u benoemt. Daarom organiseer ik per leefdomein een aantal sessies waar juist ook deze partijen bij uitgenodigd worden.

Daarnaast blijf ik ook de samenwerking voortzetten met gemeenten, ondernemers en maatschappelijke initiatiefnemers, waar ik u eveneens over informeerde in mijn aanbiedingsbrief. Ik zet de aanpak met inclusiepacten voort, met als doel om in 2025 minstens 10 inclusiepacten te hebben die impact realiseren voor mensen met een beperking. In het kader van de Nationale strategie werk ik samen met de VNG en bestuurlijk aanjager Guusje ter Horst aan een extra impuls, om juist gemeenten te bereiken die nog geen beleid ontwikkelen voor én met mensen met een beperking. En in het programma MKB Toegankelijk werk ik met VNO-NCW en MKB Nederland, en ondernemers verder aan de ontwikkeling en oplevering van nog eens 150 Toegankelijke Routes. Ik verbind de inzet in deze initiatieven ook aan de ontwikkeling en uitvoering van de werkagenda.

Op welke manier is de list of issues betrokken bij het ontwerpen van de Nationale strategie en op welke manier wordt die meegenomen in het opstellen van de werkagenda’s, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De list of issues heb ik bij het opstellen van de Nationale strategie gebruikt.42 Ook bij de invulling van de werkagenda neem ik de list of issues mee bij het kijken naar passende maatregelen die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.

Ten aanzien van de verdere samenwerking met gemeenten vragen de leden van de ChristenUnie-fractie wat de Minister concreet bedoelt met de «extra impuls» die zij gaat geven om de gemeenten die nog geen lokaal inclusiebeleid hebben te bereiken, zodat ook zij lokaal beleid opstellen. Heeft de Minister een tijdspad en jaartal in gedachten waarop alle gemeenten lokaal inclusiebeleid hebben?

Alle Nederlandse gemeenten dienen uiterlijk in 2025 lokaal inclusiebeleid te ontwikkelen of uit te voeren, bijvoorbeeld in de vorm van lokale inclusieagenda. Bestuurlijk aanjager Guusje ter Horst richt zich daarom specifiek op de lokale implementatie van het VN-verdrag handicap. Om ervoor te zorgen dat alle gemeenten uiterlijk in 2025 werk maken van lokaal inclusiebeleid voor mensen met een beperking. Hierbij werkt zij samen met de VNG, om gemeenten aan te spreken en hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van een Lokale Inclusie Agenda.


X Noot
1

Kamerstukken II 2023/24, 24 170, nr. 299.

X Noot
2

Movisie, mei 2022, «Waardevol werken, de stand van zaken», (https://www.movisie.nl/sites/movisie.nl/files/2022–06/Waardevol_werken_de_stand_van_zaken.pdf).

X Noot
3

VNG/Movisie, 2021, «Inventarisatie implementatie VN-verdrag Handicap in gemeenten», (https://vng.nl/sites/default/files/2021–06/trendrapportage_implementatie_vn-verdrag_handicap_in_gemeenten_2018–2021.pdf).

X Noot
4

Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 70.

X Noot
5

Kamerstuk 36 410 XVI, nr. 64.

X Noot
6

In de memorie van toelichting bij de aangenomen goedkeuringswet rond het VN-verdrag handicap (2016) (Kamerstuk 33 992 (R2034), nr. 3

X Noot
7

Kamerstukken II 2022/23, 24 170, nr. 284.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2023/24, 23 645, nr. 819.

X Noot
9

Kamerstukken 2023–2024, 24 170, nr. 303.

X Noot
10

In de eerdere beantwoording is gedetailleerd ingegaan op de regelingen die beschikbaar zijn voor mensen met een beperking en hoge energiekosten. Zie onder andere recente Kamerbeantwoording d.d. 23 november 2023, Aanhangsel Handelingen II 2023/24, nr. 443, en Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 218.

X Noot
11

Kamerstukken II, 2022/2023, 30 169, nr. 75

X Noot
12

Kamerstukken II, 2023/2024, 30 169, nr. 76

X Noot
13

In de memorie van toelichting bij de aangenomen goedkeuringswet rond het VN-verdrag handicap (2016).

X Noot
14

Kamerstukken II 2022/23, 24 170, nr. 284.

X Noot
15

Kamerstukken II 2023/24, 29 362, nr. 347.

X Noot
16

Kamerstukken II 2022/23, 24 170, nr. 287.

X Noot
17

Kamerstukken II 2023/24, 22 112, nr. 3791 en Kamerstukken II, 2023/24, 22 112, nr. 3848

X Noot
19

Kamerstukken II 2022/23, 24 170, nr. 287.

X Noot
21

Kamerstukken II, 2023/24, 24 170, nr. 309

X Noot
22

Kamerstukken II, 2023/24, 34 352, nr. 307

X Noot
23

Kamerstukken II, 2022/23, 34 352, nr. 281

X Noot
24

Wet van 30 november 2022 (Stb. 2022, nr. 499)

X Noot
27

In de memorie van toelichting bij de aangenomen goedkeuringswet rond het VN-verdrag handicap (2016).

X Noot
28

Kamerstukken II 2022/23, 24 170, nr. 284.

X Noot
29

Zie Nationale Strategie, p. 20.

X Noot
31

Kamerstukken II 2022/23, 24 170, nr. 287

X Noot
32

Kamerstukken II, 2023/24, 23 645, nr. 819.

X Noot
33

Kamerstukken II, 2022/23, 34 352, nr. 281

X Noot
34

Wet van 30 november 2022 (Stb. 2022, nr. 499)

X Noot
35

Kamerstukken II, 2023/24, 34 352, nr. 307

X Noot
36

Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 70.

X Noot
37

Kamerstuk 36 410 XVI, nr. 64.

X Noot
38

Kamerstukken II 2022/23, 24 170, nr. 287.

X Noot
39

Kamerstukken II 2021/22, 24 170, nr. 268.

X Noot
40

Kamerstukken II 2022/23, 24 170, nr. 284.

X Noot
41

Kamerstukken II 2022/23, 24 170, nr. 287.

X Noot
42

Kamerstukken II 2021/22, 24 170, nr. 268.

Naar boven