24 077 Drugbeleid

Nr. 415 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 juni 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Medische Zorg over de brieven van 23 februari 2018 en 9 maart 2018 inzake het experiment gesloten coffeeshopketen en het onderzoeksrapport «Internationaal recht en cannabis II» (Kamerstuk 24 077, nrs. 410 en 411).

De vragen en opmerkingen zijn op 6 april 2018 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Medische Zorg voorgelegd. Bij brief van 30 mei 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie, Schoor

Inhoudsopgave

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Medische Zorg

2

 

1. Inleiding

2

 

2. Brief van 23 februari 2018 (Kamerstuk 24 077, nr. 410)

2

 

3. Brief van 9 maart 2018 (Kamerstuk 24 077, nr. 411)

3

   

3.1 Planning

3

   

3.2 Effectmeting en Evaluatie

10

   

3.3 Onderzoeksrapport «Internationaal recht en cannabis II»

11

   

3.4 Adviesvragen onafhankelijke commissie experiment gesloten coffeeshopketen

13

     

3.4.1 Inleiding

13

     

3.4.2 Selectie gemeenten en deelnemende coffeeshops

13

     

3.4.3 Hennepteelt

17

     

3.4.4 Toezicht en handhaving

18

     

3.4.5 Effectmeting

19

   

3.5 Overig

20

     

3.5.1 Artikel 3b, tweede lid, van de Opiumwet

20

     

3.5.2 VN-Biodiversiteitsverdrag

20

II. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Medische Zorg

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt gewaarborgd dat de experimenten kunnen slagen.

Als de leden van de VVD-fractie met deze vraag bedoelen hoe we waarborgen dat het experiment ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd, kunnen wij de leden van deze fractie ervan verzekeren dat wij ons hiervoor tot het uiterste inspannen. We zijn ons ervan bewust dat het een hele opgave is om het experiment in te richten. Zoals wij in onze brief van 15 december 20171 hebben toegelicht, roept het experiment bijvoorbeeld mogelijk spanning op met internationale en Europese regelgeving. Hoewel de spanning rondom de relatie van het experiment met de verdragen wordt verminderd door het wetenschappelijke karakter, de beperkte omvang, het tijdelijke karakter en de omkeerbaarheid van de experimenten, is het van belang hierbij zorgvuldig te werk te gaan. Wij laten ons mede daarom door de Adviescommissie experiment gesloten coffeeshopketen (hierna: adviescommissie) adviseren over alle aspecten van het experiment.

2. Brief van 23 februari 2018 (Kamerstuk 24 077, nr. 410)

De leden van de SP-fractie, PvdA-fractie, D66-fractie en GroenLinks-fractie hebben vragen gesteld over de samenstelling van de Adviescommissie experiment gesloten coffeeshopketen. De leden van de SP-fractie vragen of de Ministers kunnen uitleggen waarom in de adviescommissie geen biologen (het gaat om een plant), economen en betrokkenen zoals coffeeshopondernemers en cannabisconsumenten zitting hebben. De leden van de PvdA-fractie hebben er eerder op aangedrongen dat vertegenwoordigers van de coffeeshopsector betrokken worden bij de opzet van de experimenten. Deze leden missen echter in de adviescommissie een dergelijke vertegenwoordiger. Waarom is de sector niet vertegenwoordigd? En hoe gaan de Ministers ervoor zorgen dat de sector, zoals tijdens het algemeen overleg van 20 december 2017 is toegezegd (Kamerstuk 24 077, nr. 407, p. 32), wel betrokken wordt? En op welke wijze wordt de sector betrokken? De leden van de D66-fractie vragen hoe de Ministers vormgeven aan de toezegging tijdens het algemeen overleg over coffeeshopbeleid op 20 december 2017 dat de cannabissector op een actieve manier betrokken wordt bij de voorbereiding, totstandkoming en uitvoering van het experiment. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom geen biologen, economen en (vertegenwoordigers van) cannabisondernemers en -consumenten zijn aangezocht om aan de Adviescommissie experiment gesloten coffeeshopketen deel te nemen. Zij verzoeken de Ministers daar alsnog in te voorzien.

De adviescommissie is een onafhankelijke commissie. Wij hebben prof. dr. J.A. Knottnerus bereid gevonden het voorzitterschap van deze commissie op zich te nemen. Zoals gebruikelijk bij een onafhankelijke commissie gaat de voorzitter zelf over de samenstelling van zijn commissie. Wij hebben er alle vertrouwen in dat de commissie voldoende expertise heeft om de opdracht uit te voeren. Bovendien organiseert de commissie met diverse partijen rondetafelgesprekken, waaronder met vertegenwoordigers van de cannabisbranche, zodat ook op die manier de benodigde kennis kan worden verkregen.

De leden van de SGP-fractie vragen of de Adviescommissie experiment gesloten coffeeshopketen ook de Moedige Moeders betrekt bij de uitwerking van het experiment, aangezien die in het verleden ook vaak richting de Kamer van zich hebben laten horen over de effecten van cannabisgebruik.

In het Algemeen Overleg coffeeshopbeleid van 20 december 2017 hebben wij uw Kamer toegezegd om de Moedige Moeders te betrekken bij de vormgeving van het experiment. Naar aanleiding van die toezegging hebben wij de adviescommissie de suggestie gedaan om ook de Moedige Moeders te betrekken bij het vormgeven van het advies.

3. Brief van 9 maart 2018 (Kamerstuk 24 077, nr. 411)

3.1 Planning

Wat betreft de afbouwfase vragen de leden van de CDA-fractie hoe de regering deze in de praktijk voor zich ziet. Kan de regering nader duiden wat wordt bedoeld met «de situatie is hersteld zoals deze bestond voor het experiment»? Verder vragen zij waartoe deze fase dient, gelet op het gegeven dat in het regeerakkoord staat dat, na het experiment, de regering «beziet wat het te doen staat».

Het experiment creëert een nieuwe situatie met rechten en verplichtingen voor ondernemers en overheidsinstanties. Deze nieuwe situatie is van tijdelijke duur. Zonder afbouwfase zou na afloop van het experiment direct in strijd met de wet worden gehandeld, omdat de experimenteerwet dan niet meer van kracht is. Om te voorkomen dat er een abrupt einde komt aan het experiment en er in strijd met de wet wordt gehandeld, wordt voorzien in een afbouwperiode van een half jaar. Ten aanzien van de vraag waartoe deze afbouwfase dient, gelet op het gegeven dat in het regeerakkoord staat dat, na het experiment, de regering «beziet wat het te doen staat», merken wij op dat de evaluatie van het experiment plaats zal vinden aan het eind van de experimenteerfase zodat verdere besluitvorming op grond van deze evaluatie kan plaatsvinden voor aanvang van de afbouwfase.

De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom geen advies wordt gevraagd aan de Adviescommissie experiment gesloten coffeeshopketen over de integrale planning van het experiment.

Het onderhavige wetsvoorstel is een zogeheten «experimenteerwet». Omdat een experimenteerwet naar zijn aard een beperkte geldigheidsduur heeft, dient de duur van het experiment en de afzonderlijke fasen daarvan gespecificeerd onderdeel uit te maken van het wetsvoorstel. Het vragen van advies over de planning van het experiment aan de adviescommissie zou de voortgang van het wetsvoorstel substantieel vertragen. Het werk van de adviescommissie vindt immers parallel aan onze werkzaamheden voor het wetgevingstraject plaats, zodat wij kunnen voldoen aan onze toezegging om het wetsvoorstel voor het zomerreces naar uw Kamer te sturen.

De leden van de D66-fractie vragen om een overzicht van de integrale planning (inclusief data) met daarin alle stappen die plaatsvinden vanaf nu tot het einde van het experiment. De leden van de D66-fractie vragen ook of de verschillende fasen (voorbereidings-, experimenteer- en afbouwfase) in de wettekst worden genoemd. De leden vragen tevens hoe lang de voorbereidingsfase duurt en waarom er geen termijn is opgenomen, zoals bij de experimenteerfase. Deze leden vragen ook van wanneer tot wanneer de experimenteerfase plaatsvindt. Zij vragen zich verder af wanneer de evaluatiefase plaatsvindt en hoe lang deze is. Tot slot vragen zij ook hoe lang het hele proces, met daarin voorbereiding-, experiment- en evaluatiefase duurt.

Bij de eerder aangehaalde brief van 9 maart jl. hebben wij uw Kamer bericht over de planning en doorlooptijden van het experiment. Zo hebben wij bericht dat de adviescommissie is verzocht uiterlijk 31 mei 2018 haar advies in rapportvorm uit te brengen en dat de commissie in het najaar van 2018 een schriftelijke voordracht zal doen van zes tot tien gemeenten voor deelname aan het experiment. Inmiddels heeft de adviescommissie ons laten weten het rapport in juni aan ons aan te bieden.

Voor zover het gaat om het wetsvoorstel, leveren wij een uiterste inspanning om, met inachtneming van de noodzakelijke stappen in het wetgevingsproces en zonder daarbij de zorgvuldigheid uit het oog te verliezen, het wetsvoorstel voor het zomerreces bij uw Kamer in te dienen. De algemene maatregel van bestuur zal worden opgesteld nadat de adviescommissie haar advies aan ons heeft uitgebracht.

Het experiment zal bestaan uit drie fasen: een voorbereidingsfase, een experimenteerfase en een afbouwfase. In beginsel wordt uitgegaan van een voorbereidingsfase van zes maanden, waarbij aangetekend wordt dat dit een voorlopige, grove indicatie is. We willen ons ervan verzekeren dat de voorbereidingen van het experiment (aanwijzing teler(s), teelt, voorbereidingen op lokaal niveau etc.) daadwerkelijk zijn afgerond alvorens de experimenteerfase kan aanvangen. In de concept-wettekst is een termijn van vier jaar voor de experimenteerfase voorzien. De evaluatie zal plaatsvinden aan het einde van de experimenteerfase zodat verdere besluitvorming op grond van deze evaluatie kan plaatsvinden voor aanvang van de afbouwfase. Voor de afbouwfase is een termijn van zes maanden voorzien. De afbouwfase is bedoeld om te voorkomen dat zij na afloop van de experimenteerfase meteen in strijd met de wet handelen. Hiermee wordt geenszins vooruit gelopen op de uitkomst van de evaluatie en verdere besluitvorming op grond van deze evaluatie. Voor het geval een volgend kabinet en parlement besluiten om het experiment in algemeen geldende wetgeving om te zetten, is in de wet de mogelijkheid opgenomen om het experiment met ten hoogste anderhalf jaar te verlengen, zodat inclusief de afbouwperiode van zes maanden de geldigheidsduur van beide fasen ten hoogste zes jaar zal zijn.

De stappen die plaatsvinden vanaf nu tot het einde van het experiment zijn verder afhankelijk van het advies van de adviescommissie en de behandeling van het wetsvoorstel in beide Kamers. We willen daar verder niet op vooruitlopen.

De leden van de D66-fractie vragen tevens om een uitgebreide toelichting over welke activiteiten plaatsvinden in de verschillende fasen?

Het experiment zal bestaan uit drie fasen: een voorbereidingsfase, een experimenteerfase en een afbouwfase. De voorbereidingsfase zal worden gebruikt om de teler(s) aan te wijzen en om telers, gemeenten, coffeeshops en andere deelnemers aan het experiment in staat te stellen zich voor te bereiden op hun deelname aan het experiment. De adviescommissie zal in haar advies nader ingaan op de activiteiten die in de voorbereidingsfase moeten worden verricht. Op het advies van de adviescommissie kunnen en willen we verder niet vooruitlopen.

In de experimenteerfase wordt het experiment uitgevoerd. Tijdens deze fase mag in het kader van het experiment hennep en hasjiesj2 worden geproduceerd, geleverd aan coffeeshops die zijn gevestigd in de deelnemende gemeenten en aldaar worden verkocht. De evaluatie zal plaatsvinden aan het einde van de experimenteerfase.

In de afbouwfase zal de situatie worden hersteld zoals deze bestond vóór het experiment.

De leden van de D66-fractie vragen in welke fase (voorbereidings- of experimenteerfase) er een aanbod beschikbaar moet zijn dat voldoende is qua omvang en divers genoeg is om representatief te zijn voor het huidige aanbod. Hoe wordt dit laatste vastgesteld?

In de voorbereidingsfase wordt toegewerkt naar een representatief aanbod zodat bij aanvang van de experimenteerfase gestart kan worden met de verkoop van hennep. De adviescommissie is gevraagd advies uit te brengen ten aanzien van de soorten hennep die geteeld moeten worden. Als aandachtspunt is in het belang van een representatief experiment aan de commissie meegegeven dat voldoende variëteit beschikbaar moet zijn. Het advies van de commissie zal worden afgewacht voordat bepaald wordt wat een voldoende aanbod is qua omvang en wat divers genoeg is om representatief te zijn voor het huidige gebruik.

De leden van de D66-fractie vragen waarom er voor is gekozen de termijn van vier jaar voor het experiment reeds vast te stellen en niet de Adviescommissie experiment gesloten coffeeshopketen in de gelegenheid te stellen hierover vanuit wetenschappelijk oogpunt te adviseren.

Zoals wij eerder in reactie op een vraag van de leden van de D66-fractie hebben opgemerkt, dient de duur van het experiment en de afzonderlijke fasen daarvan gespecificeerd onderdeel uit te maken van het wetsvoorstel. Het vragen van advies over de planning van het experiment aan de adviescommissie zou de voortgang van het wetsvoorstel substantieel vertragen.

De leden van de D66-fractie vragen tevens of een gedetailleerde onderbouwing gegeven kan worden van de keuze voor een vierjarig experiment.

Voor een termijn van vier jaar is gekozen omdat een kortere termijn als risico heeft dat het experiment te kort is om voldoende inzicht in de effecten daarvan te kunnen verkrijgen. Tegelijkertijd verwachten wij dat in vier jaar tijd ook voldoende inzicht verkregen kan worden.

In een interview (Radio 1, Dit is de dag, 12 maart 2018) sprak de Minister van Justitie en Veiligheid over zeer beperkte experimenten. De leden van de D66-fractie vragen wat de Minister hiermee bedoelt.

Op dit moment telt Nederland 103 coffeeshopgemeenten.3 Het experiment zal worden uitgevoerd in zes tot tien (middel)grote gemeenten. In de gemeenten die niet deelnemen aan het experiment, zal het huidige coffeeshopbeleid van kracht blijven. Daarom kan gesproken worden van een experiment dat beperkt is in omvang. Aan deze beperkte vorm van het experiment hechten wij omdat het experiment, zoals wij hebben toegelicht in de brief van 15 december 2017, wellicht spanning oproept met internationale regelgeving. De spanning rondom de relatie van het experiment met de verdragen wordt verminderd door onder andere de beperkte omvang van het experiment.

De leden van de D66-fractie vragen wat de motivatie achter de afbouwperiode van een halfjaar is.

Het experiment creëert een nieuwe situatie met rechten en verplichtingen voor ondernemers en overheidsinstanties. Deze nieuwe situatie is van tijdelijke duur. Zonder afbouwfase zou na afloop van het experiment direct in strijd met de wet worden gehandeld, omdat de experimenteerwet dan niet meer van kracht is. Om te voorkomen dat er een abrupt einde komt aan het experiment en er in strijd met de wet wordt gehandeld, wordt voorzien in een afbouwperiode van een half jaar. Ten aanzien van de vraag waartoe deze afbouwfase dient, gelet op het gegeven dat in het regeerakkoord staat dat, na het experiment, de regering «beziet wat het te doen staat», merken wij op dat de evaluatie van het experiment plaats zal vinden aan het eind van de experimenteerfase zodat verdere besluitvorming op grond van deze evaluatie kan plaatsvinden voor aanvang van de afbouwfase.

Dezelfde leden vragen waarom er voor is gekozen de termijn van de afbouwperiode reeds vast te stellen en niet de Adviescommissie experiment gesloten coffeeshopketen in de gelegenheid te stellen hierover vanuit wetenschappelijk oogpunt te adviseren.

Zoals wij in reactie op eerdere vragen van de leden van de D66-fractie hebben opgemerkt, zou het vragen van advies over de planning van het experiment aan de adviescommissie de voortgang van het wetsvoorstel substantieel vertragen.

De leden van de D66-fractie vragen waarom de brief van de Ministers met betrekking tot de afbouwperiode vooruit loopt op wat hierover in het regeerakkoord staat? In de brief staat: «Na de experimenteerfase eindigt het experiment en volgt de afbouwfase, die binnen enkele maanden moet zijn afgerond. Dat wil zeggen dat dan de situatie is hersteld zoals deze bestond vóór het experiment. Wij voorzien dat voor de afbouwfase een termijn van zes maanden nodig zal zijn.» Maar in het regeerakkoord staat: «De experimenten worden onafhankelijk geëvalueerd, waarna het kabinet beziet wat het doen staat». Zien wat het te doen staat is toch wat anders dan eerst afbouwen en dan reflecteren? De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom de Ministers ervoor kiezen met deze afbouwperiode reeds vooruit te lopen op de (thans nog ongewisse) uitkomst van de experimenten.

Het experiment creëert een nieuwe situatie met rechten en verplichtingen voor ondernemers en overheidsinstanties. Deze nieuwe situatie is van tijdelijke duur. Zonder afbouwfase zou na afloop van het experiment direct in strijd met de wet worden gehandeld, omdat de experimenteerwet dan niet meer van kracht is. Om te voorkomen dat er een abrupt einde komt aan het experiment en er in strijd met de wet wordt gehandeld, wordt voorzien in een afbouwperiode van een half jaar. Ten aanzien van de vraag waartoe deze afbouwfase dient, gelet op het gegeven dat in het regeerakkoord staat dat, na het experiment, de regering «beziet wat het te doen staat», merken wij op dat de evaluatie van het experiment plaats zal vinden aan het eind van de experimenteerfase zodat verdere besluitvorming op grond van deze evaluatie kan plaatsvinden voor aanvang van de afbouwfase.

De leden van de D66-fractie vragen of we in detail kunnen beschrijven hoe het kabinet het teruggaan naar de oude situatie voor zich ziet vanuit zowel het oogpunt van een teler als van een coffeeshophouder.

Om de afbouwperiode in detail te kunnen beschrijven, dient duidelijk te zijn hoe het experiment wordt vormgegeven. Daarvoor wachten wij het advies van adviescommissie over de vormgeving van het experiment af.

De leden van de D66-fractie vragen waarom het wetsvoorstel voor consultatie naar een aantal instanties is gestuurd, maar niet in de openbare wetgevingsconsultatie gegaan.

Zoals wij hebben toegezegd in de brief van 9 maart jl., leveren wij een uiterste inspanning om het wetsvoorstel voor het zomerreces bij uw Kamer in te dienen. In het kader van die snelheid, hebben wij ervoor gekozen niet te kiezen voor een openbare wetgevingsconsultatie, maar om het wetsvoorstel gericht te consulteren. Bovendien zal de adviescommissie met diverse partijen rondetafelgesprekken organiseren, zodat ook op die manier de benodigde kennis van mensen die geen onderdeel uitmaken van de geconsulteerde organisaties, kan worden verkregen.

De leden van de D66-fractie vragen of de Adviescommissie experiment gesloten coffeeshopketen nog een advies uitbrengt over het wetsvoorstel. Zo nee, waarom niet? Zo ja, over welke(e) onderwerp(en)?

De adviescommissie werkt parallel aan het wetgevingstraject aan het advies over de inrichting van het experiment. Het vragen van advies over het wetsvoorstel aan de adviescommissie, zou, zoals wij eerder in deze paragraaf hebben toegelicht, de voortgang van het wetsvoorstel substantieel vertragen. De adviescommissie is daarom niet gevraagd om advies uit te brengen over het wetsvoorstel. Wel staat het de adviescommissie vrij om ook advies te geven over onderwerpen die niet in de adviesvragen zijn opgenomen (ongevraagd advies).

Voor het zomerreces komt het wetsvoorstel naar de Kamer. De leden vragen of een meer exacte datum kan worden aangegeven.

Bij de eerder aangehaalde brief van 9 maart jl. hebben wij uw Kamer toegezegd om een uiterste inspanning te leveren om het wetsvoorstel voor het zomerreces bij uw Kamer in te dienen. Een meer exacte datum kan niet aangegeven worden omdat wij in het wetgevingsproces ook afhankelijk zijn van factoren waar wij minder invloed op hebben.

De algemene maatregel van bestuur (AMvB) komt in het derde en vierde kwartaal naar de Kamer. De leden vragen of een meer exacte datum kan worden aangegeven.

De AMvB wordt opgesteld nadat advies is ingewonnen van de adviescommissie over de vormgeving van het experiment. Wat het advies van de commissie behelst, is pas duidelijk wanneer de commissie haar advies heeft uitgebracht. Een meer exacte datum kan daarom op dit moment niet gegeven worden.

De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet bereid is de Kamer periodiek te informeren over de stand van zaken van de experimenten. Zo ja, op welke wijze?

Wij zijn bereid uw Kamer per brief periodiek te informeren over de stand van zaken van het experiment. We zullen het advies van de commissie afwachten om te bepalen wat de meest voor de hand liggende momenten zijn om uw Kamer te informeren.

Inzake de afbouwfase van het experiment vragen de leden van de GroenLinks-fractie zich af of niet expliciet ruimte moet worden opengelaten om bij een gebleken positief resultaat voortzetting van de bedrijfsvoering mogelijk te maken.

De evaluatie van het experiment zal plaatsvinden aan het eind van de experimenteerfase zodat verdere besluitvorming op grond van deze evaluatie kan plaatsvinden voor aanvang van de afbouwfase. Op de weging van de naar aanleiding van het experiment opgetreden effecten en wat daarvan de consequenties zijn, lopen wij niet vooruit. Pas nadat het experiment en bijbehorende effecten in de deelnemende gemeenten zijn geëvalueerd zal het kabinet bezien wat het te doen staat.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af hoe bijvoorbeeld de Belastingdienst wordt geïnstrueerd inzake uitvoeringskwestie bij aanvang en bij afbouw van het experiment (voorhanden hebben en aanschaffen illegale handelsvoorraad).

De adviescommissie is gevraagd advies uit te brengen over de wijze waarop het toezicht op de gesloten coffeeshopketen georganiseerd kan worden. Op dit moment is nog niet duidelijk of er een, en zo ja welke, rol voor de Belastingdienst is weggelegd.

De leden van de SP-fractie vragen of kan worden aangegeven wat de motivatie is achter de afbouwperiode van 6 maanden.

Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar het antwoord dat wij eerder in deze paragraaf, in een reactie op een vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie en D66-fractie hebben gegeven.

De leden van de SP-fractie vragen of wij het met hen eens zijn dat het wenselijk is de proef na twee jaar te evalueren, waarna het experiment eventueel zou kunnen worden bijgesteld. Mocht de proef na twee jaar al succesvol blijken dan kan er volgens deze leden al begonnen worden aan de verandering naar gereguleerde teelt voor alle coffeeshops.

Zoals uit het eerder in deze paragraaf al in een reactie op een vraag van de D66-fractie kan worden afgeleid, vinden wij een termijn van twee jaar te kort om als evaluatietermijn te hanteren. Aan een kortere termijn dan de door ons voorgestelde evaluatie in het vierde jaar kleeft namelijk het risico dat onvoldoende inzicht kan worden verkregen in de effecten van het experiment.

Verder vragen de leden van de SP-fractie wat er na het experiment gebeurt met telers die tijdens het experiment met een vergunning kweekten? Moeten deze tijdelijk «legale» telers na afloop van het experiment weer de illegaliteit in?

Het experiment creëert een nieuwe situatie die van tijdelijke duur is. Na afloop van het experiment geldt de op dat moment van kracht zijnde wet- en regelgeving. Als teelt van hennep op dat moment illegaal is, zijn telers dus verplicht de teelt van hennep te stoppen. Om te voorkomen dat er een abrupt einde komt aan het experiment en er in strijd met de wet wordt gehandeld, wordt voorzien in een afbouwperiode van een half jaar.

De leden van de SP-fractie vragen welke ondernemer bereid is om een flinke investering te doen in een project waarvan de afloop zo ongewis is. Hoe wordt voorkomen dat coffeeshops die bijvoorbeeld nu in het licht van de experimenten geopend worden, na afloop van de experimenten hun deuren weer moeten sluiten wanneer zij niet meer op de legale markt kunnen inkopen?

Wij stellen na het uitbrengen van het advies door de adviescommissie de inrichting van het experiment vast. Pas dan zal duidelijk worden welke investeringen mogelijk noodzakelijk zijn voor deelname.

De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief dat na de experimenteerfase de afbouwfase volgt die binnen enkele maanden moet zijn afgerond. Verder staat er dat wordt voorzien dat voor de afbouwfase een termijn van zes maanden nodig zal zijn. Deze leden vragen zich af of het nu om enkele maanden gaat of om zes maanden. Of begint de afbouwfase al tijdens de experimenteerfase?

Er is voorzien in een afbouwfase van zes maanden.

Samen met de experimenteerfase van vier jaar, betekent dit dus dat investeringen die telers of coffeeshops ten behoeve van het experiment hebben gedaan binnen een termijn van circa 4,5 jaar moeten worden terugverdiend. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of wij dit een geschikte termijn achten om met name nieuwe telers of coffeeshops voor een experiment te enthousiasmeren. De leden van de PvdA-fractie vragen ook of coffeeshops die aan het experiment hebben deelgenomen hun activiteiten daarna onder het huidige gedoogbeleid mogen voortzetten. Zo nee, waarom niet? De leden van de PvdA-fractie vragen bovendien wat er gebeurt met de tijdens het experiment legale telers. Moeten die na het experiment weer de illegaliteit in of stoppen met hun bedrijf? De aan het woord zijnde leden maken zich zorgen dat de experimenten bij voorbaat al gehinderd worden door het feit dat telers en coffeeshops onvoldoende toekomstperspectief hebben en zullen afzien van deelname aan experimenten. Deze leden vragen of wij die zorg kunnen wegnemen.

Zoals wij eerder al in een reactie op een vraag van de SP-fractie hebben opgemerkt, stellen wij na het uitbrengen van het advies door de adviescommissie de inrichting van het experiment vast. Pas dan zal duidelijk worden welke investeringen mogelijk noodzakelijk zijn voor deelname en of partijen hier voldoende toekomstperspectief in zien. Ten aanzien van coffeeshops geldt dat het experiment een nieuwe situatie creëert die van tijdelijke duur is. Na afloop van het experiment geldt het op dat moment van kracht zijnde coffeeshopbeleid.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom er niet wordt voorzien in een langere afbouwfase? In die afbouwfase zouden dan ook de experimenten kunnen worden geëvalueerd.

De evaluatie zal plaatsvinden aan het einde van de experimenteerfase.

De leden van de PvdA-fractie vragen ook of het bij gebleken succes denkbaar is dat de experimenten worden omgezet in een blijvende manier om de achterdeur te reguleren. De leden vragen of wij de mening delen dat als het experiment tot de conclusie heeft geleid dat de regulering van de wietsector op die wijze succesvol mogelijk is, het dan wenselijk is dat voort te zetten. Zo nee, waarom niet?

Op de weging van opgetreden effecten en wat daarvan de consequenties zijn, lopen wij niet vooruit. Pas nadat het experiment en bijbehorende effecten in de deelnemende gemeenten zijn geëvalueerd zal het kabinet bezien wat het te doen staat.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat ten behoeve van het experiment een wetsvoorstel wordt opgesteld. Dit betreft een experimenteerwet, wat betekent dat voor de duur van het experiment wordt afgeweken van de bestaande wet- en regelgeving. Deze leden vragen de Ministers of de conclusie klopt dat de werking van de experimenteerwet na de experimenteerfase eindigt en daarna de bestaande wet- en regelgeving resteert.

Het experiment creëert een nieuwe situatie die van tijdelijke duur is. Om te voorkomen dat er een abrupt einde komt aan het experiment en er in strijd met de wet wordt gehandeld, wordt voorzien in een afbouwperiode van een half jaar. Ten aanzien van de vraag waartoe deze afbouwfase dient, gelet op het gegeven dat in het regeerakkoord staat dat, na het experiment, de regering «beziet wat het te doen staat», merken wij op dat de evaluatie van het experiment plaats zal vinden aan het eind van de experimenteerfase zodat verdere besluitvorming op grond van deze evaluatie kan plaatsvinden voor aanvang van de afbouwfase.

De leden van de SGP-fractie lezen dat het experiment na de experimenteerfase eindigt en dat er daarna een afbouwfase van 6 maanden start. Deze leden vragen op basis waarvan deze termijn van 6 maanden is bepaald. De leden van de SGP-fractie vragen of wij kunnen toelichten wat wij eronder verstaan dat daarna «de situatie is hersteld zoals deze bestond vóór het experiment.»

Het experiment creëert een nieuwe situatie met rechten en verplichtingen voor ondernemers en overheidsinstanties. Deze nieuwe situatie is van tijdelijke duur. Zonder afbouwfase zou na afloop van het experiment direct in strijd met de wet worden gehandeld, omdat de experimenteerwet dan niet meer van kracht is. Om te voorkomen dat er een abrupt einde komt aan het experiment en er in strijd met de wet wordt gehandeld, wordt voorzien in een afbouwperiode van een half jaar. Ten aanzien van de vraag waartoe deze afbouwfase dient, gelet op het gegeven dat in het regeerakkoord staat dat, na het experiment, de regering «beziet wat het te doen staat», merken wij op dat de evaluatie van het experiment plaats zal vinden aan het eind van de experimenteerfase zodat verdere besluitvorming op grond van deze evaluatie kan plaatsvinden voor aanvang van de afbouwfase.

De leden van de SGP-fractie vragen tevens of wij kunnen garanderen dat de bedrijven gesloten worden nadat het experiment is afgesloten en dat zij daarna niet illegaal mogen doorgaan. Welke waarborgen worden hiervoor in het aangekondigde wetsvoorstel ingebouwd?

Zoals wij eerder in deze paragraaf al hebben toegelicht, creëert het experiment een nieuwe situatie die van tijdelijke duur is. Wij lopen niet vooruit op de resultaten van de evaluatie van het experiment. Pas aan de hand van die resultaten zal het kabinet bezien wat het te doen staat.

3.2 Effectmeting en Evaluatie

De leden van de CDA-fractie vragen om nadere toelichting over de opzet van de effectmeting en de begeleidingscommissie die verantwoordelijk is voor de evaluatie van het experiment. Zij vragen naar de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van deze begeleidingscommissie en hoe de onafhankelijkheid van de evaluatie wordt gegarandeerd. De leden van de D66-fractie vragen daarnaast waarom er is gekozen om dezelfde onafhankelijke begeleidingscommissie die verantwoordelijk is voor de effectmeting van het experiment verantwoordelijk te maken voor de evaluatie. Zij vragen of niet gebruikelijk is om een commissie verantwoordelijk te maken voor de effectmeting van het experiment en een andere commissie de uitkomsten van het experiment te laten evalueren.

De opzet en invulling van de effectmeting zal voor een groot deel volgen uit het advies van de adviescommissie, die gevraagd is ook op dit onderwerp advies uit te brengen. Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de begeleidingscommissie, alsmede doel en opzet van de evaluatie zullen dan ook pas na ontvangst van dit advies worden vastgesteld.

De leden van de D66-fractie vragen waarom de samenstelling van het onderzoeksteam of -consortium dat de effecten gaat meten nog niet is vastgesteld. Welke expertise moet daarin aanwezig zijn? Waarom is de onafhankelijke begeleidingscommissie die die dit team gaat begeleiden nog niet ingesteld? Welke expertise moet daarin aanwezig zijn? Wat is de relatie tussen het onderzoeksteam of -consortium en de onafhankelijke begeleidingscommissie? Is deze hiërarchisch?

De reden dat het onderzoeksteam en de bijbehorende begeleidingscommissie nog niet zijn samengesteld danwel ingesteld, is dat de opzet en invulling hiervan voor een groot deel volgt uit het advies van de adviescommissie. Ook de benodigde expertise zal afhangen van dit advies: op welke gebieden is er effectmeting gewenst en mogelijk? De relatie tussen onderzoeksteam en begeleidingscommissie is die zoals gebruikelijk bij beleidsonderzoek: het onderzoeksteam onderzoekt in opdracht van de beide Ministers; de begeleidingscommissie waarborgt de onafhankelijkheid van het onderzoek en de wetenschappelijke kwaliteit.

3.3 Onderzoeksrapport «Internationaal recht en cannabis II»

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of wij onderschrijven dat positieve (mensenrechten)verplichtingen prioriteit hebben boven de verplichtingen die uit het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen voortvloeien. Zij vragen tot welk handelen dit uitgangspunt noopt.

De vraag welke internationale verplichting prioriteit toekomt, is pas relevant ingeval van botsende verplichtingen. In de brief van 9 maart 2018 hebben wij uiteengezet dat wij van mening zijn dat van een dergelijke botsing geen sprake is. Bij de invulling van positieve (mensenrechten)verplichtingen bestaat een zekere mate van beoordelingsvrijheid om passende en adequate maatregelen te nemen waarbij ook rekening moet worden gehouden met andere internationale verplichtingen die zijn aangegaan, zoals die uit de VN-drugsverdragen. Deze integrale benadering is passend in het internationale recht, waarin verschillende verplichtingen zodanig moeten worden uitgelegd dat een conflict daartussen zoveel mogelijk wordt voorkomen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast of wij in ieder geval kunnen bevestigen dat regulering juridisch mogelijk is indien daarmee aantoonbaar mensenrechten gerealiseerd worden. Hoe wordt gewaarborgd dat dit essentiële onderdeel van de voorgenomen experimenten wordt geëvalueerd?

Mensenrechtenverdragen verzetten zich niet tegen de regulering van cannabisteelt- of gebruik, maar verplichten daar ook niet toe. Wij baseren ons voor wat betreft het experiment niet op positieve mensenrechtenverplichtingen. Dit zal dus ook geen onderdeel uitmaken van de evaluatie van deze experimenten.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen om alsnog inhoudelijk in te gaan op de constatering van de onderzoekers dat een dergelijke positieve verplichting kan worden afgeleid uit het internationale mensenrechtenkader en waarom aan de hand van de Nederlandse omstandigheden al dan niet van een dergelijke verplichting sprake is. Indien wij bij ons standpunt blijven dat er geen positieve verplichting voor beleid bestaat, vernemen voornoemde leden graag hoe dan wel invulling gegeven wordt aan het behartigen van de betreffende mensenrechtenverplichtingen.

In de brief van 9 maart 2018 bestrijden wij niet dat positieve mensenrechtenverplichtingen überhaupt bestaan, maar wel dat uit deze verplichting een specifiek middel kan worden afgeleid dat moet worden ingezet om aan de verplichting te voldoen. De regering geeft invulling aan het behartigen van de betreffende mensenrechtenverplichtingen inzake gezondheid, leven, onmenselijke behandeling en privéleven door middel van het gehele overheidsbeleid in den brede op deze zaken.

De leden van de SGP-fractie constateren dat wij stellen dat we het met de onderzoekers van het rapport «Internationaal recht en cannabis II» eens zijn dat mensenrechtenverdragen zich niet verzetten tegen regulering. De leden vragen waarom wij hier niet bij vermelden dat er aan vijf strikte voorwaarden voldaan moet zijn wil er enige ruimte zijn voor landen om af te wijken.

Aan de vijf voorwaarden refereren wij wel degelijk. In de brief van 9 maart 2018 staat: «[i]n antwoord op schriftelijke vragen van uw Kamer heeft de ambtsvoorganger van de Minister van Justitie en Veiligheid bovendien eerder toegelicht dat de door de onderzoekers genoemde voorwaarden voor een «op positieve mensenrechten gebaseerde ruimte» voor regulering evenzeer onzeker zijn dan wel niet vervuld worden.»

De leden van de SGP-fractie vragen of bij het experiment aan alle vijf de voorwaarden wordt voldaan, en zo nee, welke consequenties hieraan worden verbonden.

Het onderzoek Internationaal recht en cannabis II richt zich op volledige regulering; niet op experimenten. Bovendien gebruiken wij de positieve mensenrechten niet als onderbouwing van het experiment. Of aan de door de onderzoekers genoemde voorwaarden wordt voldaan achten wij daarom niet relevant.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe wij de mensenrechtenverdragen wegen ten opzichte van de drugsverdragen die geen ruimte bieden aan de legalisering van cannabis.

Wij zijn van mening dat, hoewel de mensenrechtenverdragen zich niet verzetten tegen het gereguleerd toestaan van cannabisteelt en -handel voor recreatief gebruik, het aannemen van positieve verplichtingen tot regulering op grond van mensenrechtenverdragen te ver gaat. Derhalve kan ook niet worden gesproken van een botsing tussen enerzijds de positieve verplichtingen uit mensenrechtenverdragen en anderzijds de VN-drugsverdragen.

3.4 Adviesvragen onafhankelijke commissie experiment gesloten coffeeshopketen

3.4.1 Inleiding

De leden van de PvdA-fractie vragen of wij de mening delen dat, indien de experimenten succesvol blijken, het landelijk en blijvend uitrollen van een gereguleerde keten wel degelijk een slag kan toebrengen aan de georganiseerde criminaliteit. Zo ja, achten de Ministers het mogelijk dat succesvolle experimenten verdere en blijvende legalisering of regulering van deze keten tot gevolg kunnen hebben?

Zoals wij in paragraaf 3.1. hebben opgemerkt, lopen wij op de weging van de naar aanleiding van het experiment opgetreden effecten en wat daarvan de consequenties zijn, niet vooruit. Pas nadat het experiment en bijbehorende effecten in de deelnemende gemeenten zijn geëvalueerd zal het kabinet bezien wat het te doen staat.

3.4.2 Selectie gemeenten en deelnemende coffeeshops

De leden van de CDA-fractie vragen of expliciet bevestigd kan worden dat deelname door alle coffeeshops in een geselecteerde gemeente onderdeel is van het experiment gesloten coffeeshopketen.

Besloten is dat in een deelnemende gemeente alle coffeeshops moeten meedoen. Dit is in het document met adviesvragen ook meegegeven aan de adviescommissie.

Binnen het experiment wordt het ingezetenencriterium losgelaten, behalve in de grensstreek. De leden van de CDA-fractie vragen zich derhalve af of kan worden bevestigd dat gemeenten die het ingezetenencriterium niet hanteren/handhaven niet in aanmerking komen voor deelname.

Binnen het experiment mag het ingezetenencriterium worden losgelaten, behalve in de gemeenten in de grensstreek. Dit is in het document met adviesvragen ook meegegeven aan de adviescommissie. Dit betekent niet per definitie dat gemeenten buiten de grensstreek die het ingezetenencriterium niet hanteren/handhaven niet in aanmerking komen voor deelname aan het experiment. De adviescommissie is gevraagd in het najaar van 2018 een schriftelijke voordracht te doen van 6 tot 10 gemeenten voor deelname aan het experiment.

De leden van de D66-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat er aan de experimenten zo veel eisen worden gesteld dat het lastig is deelnemende gemeenten, telers en coffeeshops te vinden. De leden van de D66-fractie vragen ook hoe er voor wordt gezorgd dat de gestelde eisen ook handhaafbaar zijn.

Wij hebben de adviescommissie gevraagd een advies uit te brengen over de vormgeving en inrichting van het experiment. Dit advies beslaat het gehele spectrum aan voorwaarden waarbij het experiment -en de haalbaarheid daarvan- ook in zijn totaliteit wordt bezien. De adviescommissie laat zich bij de advisering breed informeren door onder andere vertegenwoordigers van gemeenten en de cannabisbranche.

De leden van de D66-fractie vragen zich af wat een middelgrote en wat een grote gemeente is. Kan bijvoorbeeld een deel van een grote gemeente mee doen aan het experiment?

Er is geen vastomlijnde definitie van een middelgrote of grote gemeente. Dat alleen (middel)grote gemeenten aan het experiment kunnen meedoen, is een richtlijn om aan te geven dat het beperkt aantal gemeenten dat mee doet (maximaal tien), wel enige omvang moet hebben. Een indicatie voor wat grote gemeenten zijn, is de lijst grote gemeenten van de G40 en voor middelgrote gemeenten de 31 gemeenten zoals georganiseerd in Platform 31. De adviescommissie zal een advies uitbrengen over selectiecriteria voor de groep gemeenten die deelneemt aan het experiment en over de gemeenten die in aanmerking komen om deel te nemen. Uitsluitend individuele gemeenten kunnen aan het experiment deelnemen. Het is niet voorzien dat een deel van een gemeente kan deelnemen.

De leden van de D66-fractie vragen of de uiteindelijke telers aangewezen worden door de Minister voor Medische Zorg en Sport. Zo ja, waarom staat dat niet in de opdracht aan de adviescommissie? De leden van de D66-fractie vragen zich tevens af waarom de uiteindelijke aanwijzing van gemeenten zal plaatsvinden door de Minister van Justitie en Veiligheid. De Opiumwet valt immers onder de Minister voor Medische Zorg en Sport.

Het experiment valt onder de gezamenlijke bevoegdheid van de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Medische Zorg en Sport. Wij zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de uitvoering ervan, en dus ook voor de aanwijzing van telers en gemeenten. Tevens zijn wij beiden ondertekenaars van de Opiumwet.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of uiteengezet kan worden hoe breed de vertegenwoordiging van de coffeeshopbranche in het experiment wordt.

De adviescommissie organiseert rondetafelgesprekken met diverse partijen, waaronder met vertegenwoordigers van de cannabisbranche. Het uitnodigingsbeleid voor deze gesprekken is aan de commissie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er niet beter voor had kunnen worden gekozen om gemeenten toe te staan binnen de vastgestelde randvoorwaarden hun eigen experiment vorm te geven.

In het Regeerakkoord is opgenomen dat er wet- en regelgeving komt ten behoeve van uniforme experimenten. Het uniforme karakter van het experiment is nodig om de resultaten in deelnemende en niet-deelnemende gemeenten te kunnen vergelijken en representatieve conclusies te kunnen trekken. Over de eisen die worden gesteld aan deelnemende gemeenten is tevens advies gevraagd aan de adviescommissie.

De leden van de SP-fractie lezen dat binnen het experiment het ingezetenencriterium mag worden losgelaten, behalve in de gemeenten in de grensstreek. Waarom is hier voor gekozen? Zeker ook gezien het feit dat er grensgemeentes zijn die in het verleden juist meer overlast hebben ervaren mét het ingezetenencriterium dan zonder.

Zoals wij in de brief van 15 december 2017 uiteen hebben gezet, blijven de zogenaamde AHOJG-criteria grotendeels gelden binnen het experiment. Het ingezetenencriterium maakt onderdeel uit van het gedoogkader in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie. Een aantal gemeenten heeft dit criterium ook toegevoegd aan het lokale (bestuurlijke) coffeeshopbeleid en ziet er actief op toe. Dit zijn voornamelijk grensgemeenten, die eerder veel overlast ervaarden van de grote stroom coffeeshoptoeristen. Een groot aantal gemeenten handhaaft niet actief op het ingezetenencriterium. Bijvoorbeeld omdat er geen overlast wordt ervaren door coffeeshoptoeristen, omdat er weinig toeristen zijn, of vanwege de (verwachte) overlast door illegale straathandel door handhaving van het ingezetenencriterium. Het is nu aan de burgemeester om te beslissen in welke mate het bestuurlijk instrumentarium wordt aangewend en om binnen de lokale driehoek afspraken te maken over de inzet van handhavingscapaciteit op dit punt (lokaal maatwerk). Om te voorkomen dat gemeenten bij voorbaat al worden uitgesloten van deelname aan het experiment, mag het ingezetenencriterium worden losgelaten, behalve in de gemeenten in de grensstreek. Dit is in het document met adviesvragen ook meegegeven aan de adviescommissie.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze coffeeshopondernemers gehoord worden door de adviescommissie en hoe breed moet de vertegenwoordiging zijn gezien de lokale verschillen.

Zoals eerder opgemerkt organiseert de adviescommissie rondetafelgesprekken met diverse partijen, waaronder met vertegenwoordigers van de cannabisbranche. Het uitnodigingsbeleid voor deze rondetafels is aan de commissie.

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat in een deelnemende gemeenten alle coffeeshops mee moeten doen. De leden van de SP-fractie vragen wat dit betekent voor een coffeeshophouder die niets voelt voor het meedoen aan de proef. Is de coffeeshophouder strafbaar als hij weigert mee te doen aan de proef? Tevens vragen de leden van de SP-fractie zich af of de kans bestaat dat een coffeeshophouder gedwongen wordt aan het experiment mee te doen. Zo ja, waarom? Wordt er een vangnet ingebouwd voor coffeeshopondernemers die verplicht worden mee te doen wanneer mocht blijken dat experiment financieel onhaalbaar blijkt voor de ondernemer?

Besloten is dat in een deelnemende gemeente alle coffeeshops mee moeten doen. Dit is in het document met adviesvragen ook meegegeven aan de adviescommissie. De nadere uitwerking vindt plaats in de AMvB. De AMvB wordt opgesteld nadat advies van de adviescommissie is ontvangen.

Binnen het experiment mag, binnen een marge, van de huidige maximale handelsvoorraad (500 gram) worden afgeweken. De leden van de SP-fractie vragen hoe groot die marge is.

Binnen het experiment mag, binnen een marge, van de huidige maximale handelsvoorraad worden afgeweken. Wij hebben de adviescommissie expliciet gevraagd om een advies over de implicaties van het verruimen van de maximale handelsvoorraad en de te hanteren marges. Wij zijn in afwachting van dit advies.

De leden van de SP-fractie vragen zich af of in het kader van het experiment de invoering van het zogenoemde T-criterium is overwogen in aanvulling op de zogenoemde AHOJGI-criteria uit de Aanwijzing Opiumwet. Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?

Het T-criterium (teelt) is een begrip dat bij ons geïntroduceerd is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Door hen is aangeven dat het betekent dat in de coffeeshops alleen hennep zou mogen worden verkocht die gereguleerd (niet crimineel) gekweekt is, geen bestrijdingsmiddelen bevat en waarbij het bekend is wat de samenstelling is (waaronder de THC-waarde). Uitgangspunt in het experiment is dat de hennep die in deelnemende coffeeshops wordt verkocht alleen de, gedecriminaliseerd geproduceerde, op kwaliteit gecontroleerde teelt is. Wij hebben de adviescommissie gevraagd te adviseren over de meer specifieke eisen aan de teelt, zoals de eis dat op de verpakking van de hennep een duidelijke omschrijving van de samenstelling van het product wordt gegeven, alsmede de gezondheidsrisico’s van het product.

De PvdA leden vragen waarom bij voorbaat al is besloten regionale samenwerking niet toe te laten en waarom, voordat die beslissing is genomen, niet eerst het advies van de Adviescommissie experiment gesloten coffeeshopketen kon worden afgewacht.

Zoals aangegeven tijdens het Algemeen Overleg Coffeeshopbeleid van 20 december 2017 is er geen ruimte voor samenwerkende gemeenten in regionaal verband. Uitsluitend zes tot tien individuele gemeenten kunnen meedoen aan het experiment. De gekozen omvang van zes tot tien gemeenten draagt bij aan een kleinschalig en overzichtelijk experiment.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat in een deelnemende gemeente alle coffeeshops aan een experiment moeten meedoen. Betekent dit dat als een gemeente voor een experiment wordt uitgekozen dat alle coffeeshops verplicht worden mee te doen? Of gebeurt dat op vrijwillige basis en kan een ongewillige coffeeshop in een gemeente voorkomen dat die gemeente mee kan doen aan het experiment? Kan het ook betekenen dat als een gemeente meedoet aan het experiment dat een onwelwillende coffeeshop niet langer onder de criteria van het gedoogbeleid valt en gesloten moet worden? Deze leden lezen dat ook nieuwe coffeeshops kunnen deelnemen aan het experiment. Is het mogelijk dat een gemeente deelneemt met nieuwe coffeeshops en dat bestaande coffeeshops buiten het experiment gehouden kunnen worden?

Besloten is dat in een deelnemende gemeente alle coffeeshops mee moeten doen. Dit is in het document met adviesvragen ook meegegeven aan de adviescommissie. De nadere uitwerking vindt plaats in de AMvB. De AMvB wordt opgesteld nadat advies van de adviescommissie is ontvangen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Ministers nader toe te lichten voor welke onderdelen het advies richtinggevend is en welke onderdelen bij voorbaat al vaststaan. Kan er bijvoorbeeld vanuit worden gegaan dat de zogeheten AHOJGI-criteria onverminderd van kracht zullen blijven, zodat zeker is dat coffeeshops geen reclame mogen maken, geen harddrugs voorhanden hebben of verkopen, geen overlast veroorzaken, niet toegankelijk zijn voor en niet verkopen aan jeugdigen en slechts een beperkte hoeveelheid verkopen per transactie?

Zoals wij in onze brief van 15 december jl.4 hebben medegedeeld, blijven voor de deelnemende coffeeshops de volgende eisen in ieder geval gelden: geen affichering, geen harddrugs, geen overlast, geen verkoop aan en toegang voor jeugdigen en geen verkoop van grote hoeveelheden per transactie. Zoals beantwoord op de vraag van de SP-fractie over het ingezetenencriterium, is besloten dat binnen het experiment het ingezetenencriterium mag worden losgelaten, behalve in de gemeenten in de grensstreek. Dit is in het document met adviesvragen ook meegegeven aan de adviescommissie.

De leden van de SGP-fractie vragen of de Ministers kunnen aangeven welk afwegingskader gaat gelden op basis waarvan de keuze voor gemeenten tot stand zou moeten komen.

Wij hebben de adviescommissie gevraagd te adviseren over selectiecriteria voor de groep gemeenten die deelneemt aan het experiment en over voorwaarden voor deelnemende gemeenten. Wij zijn in afwachting van dit advies.

De leden van de SGP-fractie vragen of de Ministers kunnen bevestigen dat de Adviescommissie experiment gesloten coffeeshopketen daarbij moet adviseren binnen de bestaande wettelijke kaders, inclusief het ingezetenencriterium (dus geen cannabis voor toeristen). Op welke wijze wordt het ingezetenencriterium concreet gehandhaafd binnen het experiment? Erkennen de Ministers dat het ongewenst is dat gemeenten die dit criterium nog niet (kunnen) handhaven meedoen aan dit experiment omdat zij beter eerst de nodige stappen kunnen zetten om te voldoen aan de huidige regels?

Omdat de huidige wetgeving geen mogelijkheid kent om cannabis te telen ten behoeve van een experiment met een gesloten coffeeshopketen is een wijziging van de Opiumwet nodig. Wij ontwikkelen daarom een wetsvoorstel en een AMvB. Het advies van de adviescommissie zal als input voor de AMvB worden gebruikt. Zoals beantwoord op de vragen van de SP-fractie en ChristenUnie-fractie over het ingezetenencriterium, is besloten dat binnen het experiment het ingezetenencriterium mag worden losgelaten, behalve in de gemeenten in de grensstreek. Dit is in het document met adviesvragen ook meegegeven aan de adviescommissie. Voor de deelnemende coffeeshops blijven verder de volgende eisen in ieder geval gelden: geen affichering, geen harddrugs, geen overlast, geen verkoop aan en toegang voor jeugdigen en geen verkoop van grote hoeveelheden per transactie.

3.4.3 Hennepteelt

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of er al iets te zeggen valt over de (toedeling van de) kosten die zullen moeten worden gemaakt en of deze kosten worden doorberekend in de verkoopprijs van de hennep. Wordt er wel naar gestreefd om de hennep te verkopen volgens een marktconforme prijs? Zo ja, is dat mogelijk wanneer er ook voldaan dient te worden aan strike veiligheids- en kwaliteitseisen? Worden kosten van de beveiliging verdisconteerd in de verkoopprijs?

Wij hebben de adviescommissie gevraagd advies uit te brengen over de prijsstelling en de veiligheidseisen die worden gesteld aan de hennep, bijvoorbeeld over het gebruik van

bestrijdings-, gewasbeschermingsmiddelen en/of groeibevorderende stoffen. Wij zijn in afwachting van het advies.

De leden van de D66-fractie vragen zich af of de Minister de mening deelt dat het experiment een representatie van de huidige werkelijkheid moet zijn (voldoende diversiteit). Zo ja, zijn de Ministers het ermee eens dat er voldoende soorten/smaken wiet beschikbaar moeten zijn, omdat de consument het anders in het illegale (online) circuit zal zoeken? Is in het experiment ook al voorzien in de productie van hasj? Zo ja, hoe zien de Ministers dit voor zich?

Wij hebben de adviescommissie gevraagd te adviseren over soorten hennep en de kwaliteit van de hennep, waarbij voldoende variëteit in het belang van een representatief experiment een aandachtspunt is. In het kader van het experiment geproduceerde hasj vormt een onderdeel van dit assortiment.

De leden van de D66-fractie vragen zich af of wij kunnen beschrijven hoe de aanbestedingsprocedure in zijn werk zal gaan. Zal ervaring met het telen van hennep daarbij een criterium zijn? Hoeveel telers zullen uiteindelijk aan de slag gaan? In hoeverre maken telers die nu via het illegale circuit cannabis leveren aan coffeeshops kans op het winnen van de aanbesteding? Zullen inschrijvers bij de aanbesteding worden onderworpen aan een toets op grond van de Wet Bibob? Hoe kunnen telers die nog geen ervaring hebben met het telen van hennep beschikken over de kennis die nodig is voor het telen van een ruime keuze aan soorten cannabis?

Wij hebben de adviescommissie gevraagd te adviseren over de teelt van hennep en de criteria waaraan (een) teler(s) en teeltlocaties moeten voldoen. Wij zijn in afwachting van dit advies.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af of wij kunnen aangeven of, en zo ja in hoeverre de vrijheid bestaat om het cannabisaanbod in de experimenten af te stemmen op de consumentenvraag. Op welke wijze worden in de wetgeving inzake de wietteeltexperimenten de verdrags-verplichtingen die voortvloeien uit het VN-Biodiversiteitsverdrag verwerkt? Wordt gefaciliteerd dat de genetische biodiversiteit van cannabis voor recreatief gebruik behouden blijft?

Zoals wij eerder in reactie op een vraag van de leden van de D66-fractie hebben opgemerkt, hebben wij de adviescommissie gevraagd te adviseren over soorten hennep, waarbij voldoende variëteit in het belang van een representatief experiment een aandachtspunt is. Wij zijn in afwachting van het advies. Bij het uitwerken van het experiment en het opstellen van wet- en regelgeving zal acht geslagen worden op verdragsverplichtingen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af of aangegeven kan worden welke modaliteiten zullen worden toegepast in het experiment. Klopt de veronderstelling dat de voorkeur zal uitgaan naar bulktelers die niet noodzakelijkerwijze zullen voorzien in de consumentenvraag? Hoe denken de Ministers het risico te ondervangen dat consumenten bij gebrek aan adequate diversiteit in het cannabisaanbod hun heil zullen zoeken op de illegale markt? Hoeveel ruimte wordt gegeven aan zogenoemde craft growers die op professionele wijze wel kunnen voorzien in de specifieke consumentenvraag? Wat vinden de Ministers van het idee om een soort bedrijfsverzamellocaties aan te wijzen waar onder strikte veiligheids- en kwaliteitscriteria ruimte wordt geboden voor dit soort telers? In hoeverre kunnen thuistelers in de experimenten worden betrokken?

Zoals wij in deze paragraaf, in reactie op vragen van de leden van de CDA-, D66- en GroenLinks-fractie hebben opgemerkt, hebben wij de adviescommissie gevraagd te adviseren over soorten hennep en de kwaliteit van de hennep, waarbij voldoende variëteit een aandachtspunt is. Wij hebben de adviescommissie tevens gevraagd te adviseren over de teelt van hennep en de criteria waaraan (een) teler(s) en teeltlocaties moeten voldoen. Wij zijn in afwachting van het advies.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de verplichtingen die voortvloeien uit het VN-Biodiversiteitsverdrag hierbij een rol spelen. Op welke manier brengt dit verdrag ook buiten de voorgenomen experimenten voor Nederland verplichtingen met zich mee ten aanzien van het behoud van biologische diversiteit en het duurzame gebruik van bestanddelen van hennep en hasjiesj?

Bij het uitwerken van het experiment en het opstellen van wet- en regelgeving zal acht geslagen worden op verdragsverplichtingen.

3.4.4 Toezicht en handhaving

De leden van de D66-fractie vragen zich af of de Minister de passage over het toezicht op de kwaliteit nader kan toelichten. Wat is de rol van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – kijkend naar de experimenten en de rol van gemeenten?

Wij hebben de adviescommissie gevraagd te adviseren over hoe het toezicht en handhaving tijdens het experiment in de deelnemende gemeenten moet worden vormgegeven. Wij zijn in afwachting van dit advies. De partijen die genoemd staan in de toelichting bij de adviesvragen zijn de handhavende partijen die op dit moment een rol hebben bij het toezicht op de hennep teelt. Welke partij toezicht gaat houden op de kwaliteit is één van de vragen aan de adviescommissie. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is betrokken bij het wetsvoorstel ten behoeve van het experiment.

De leden van de SP-fractie vragen zich af of kan worden aangegeven hoe dit extra toezicht vorm gaat krijgen. Wordt hier extra budget voor vrijgemaakt/toegekend? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?

Wij hebben de adviescommissie gevraagd advies uit te brengen over de organisatie van het toezicht op de gesloten coffeeshopketen. Wij zijn in afwachting van dat advies.

3.4.5 Effectmeting

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of er al iets te zeggen valt over de wijze waarop gemeten zal worden en of met name jongeren door de gereguleerde wiet minder ontmoedigd worden verdovende middelen te gebruiken? Op welke wijze zal de jeugd worden gemonitord?

Wij hebben de adviescommissie gevraagd te adviseren over de factoren die gemeten kunnen worden. Zodra het advies gereed is zullen wij besluiten over de wijze waarop gemeten gaat worden.

De leden van de D66-fractie vragen zich af of de volgende vragen beantwoord worden in het experiment. Heeft het experiment geleid tot een betere verwezenlijking van belangen die relevant zijn vanuit positieve mensenrechtenverplichtingen, in het bijzonder de kwaliteitsbewaking, bescherming van de gezondheid van jeugdigen, de scheiding van de markten van softdrugs en harddrugs, het gesloten houden van de keten van teelt tot verkoop, vermindering van met de teelt en verkoop van cannabis verbonden criminaliteit en de bescherming van omwonenden van plaatsen waar cannabis wordt geteeld en verkocht, zoals tegen overlast en brandgevaar? Hebben andere (buur)landen nadeel ondervonden van het experiment? Is een effectief beleid ter ontmoediging, beperking en risicobewustwording van recreatief cannabisgebruik gevoerd?

Hoe wordt de continue monitoring van het experiment geborgd? Hoe worden alle relevante stakeholders betrokken zoals consumenten, coffeeshops, telers, hulpverlening, lokaal bestuur, politie en lokaal midden- en kleinbedrijf?

Wij hebben de adviescommissie gevraagd een advies uit te brengen over wat minimaal nodig is voor een gedegen effectmeting. Pas na het advies van de onafhankelijke adviescommissie wordt duidelijk welke factoren meetbaar zijn en welke vragen daarmee beantwoord kunnen worden. Wij zijn in afwachting van dit advies.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af hoe in de evaluatie de waardevolle input van alle relevante stakeholders betrokken? Hierbij valt te denken aan consumenten, coffeeshophouders, telers, hulpverleners, het lokale bestuur, de politie en het openbaar ministerie.

De adviescommissie is gevraagd advies uit te brengen over de te meten factoren. Hierna zal worden geoperationaliseerd hoe dit precies gemeten gaat worden en welke stakeholders hierbij om informatie gevraagd gaan worden.

3.5 Overig

3.5.1 Artikel 3b, tweede lid, van de Opiumwet

De leden van de SP-fractie vragen zich af of het mogelijk is om op basis van artikel 3b lid 2 Opiumwet een bijsluiter te ontwikkelen voor cannabisproducten, vergelijkbaar met andere bijsluiters voor geneesmiddelen. Is de Minister bereid een cannabisbijsluiter te (laten) ontwikkelen in het kader van het aanstaande experiment met gereguleerde wietteelt, waarbij dan in de bijsluiter bijvoorbeeld is opgenomen wat er precies in het gekochte product zit en wat de bijwerkingen kunnen zijn? Meer in het algemeen: biedt de huidige wet volgens de Minister voldoende mogelijkheden om mensen voor te lichten over de risico’s van het gebruik van cannabisproducten tijdens de proef met gereguleerde wietteelt? Zo nee, is de Minister bereid de wet hier op aan te passen? Kan dit antwoord nader toegelicht worden?

Het Nederlandse drugsbeleid is in eerste instantie gericht op ontmoediging van gebruik. Ook gedurende en in het kader van dit experiment zal worden ingezet op voorlichting over de risico’s van het gebruik van cannabis. Wij hebben de adviescommissie gevraagd een advies uit te brengen op het gebied van preventie. Wij zijn in afwachting van dit advies. Of de huidige wet voldoende mogelijkheden biedt om mensen voor te lichten over de risico’s van het gebruik van cannabisproducten tijdens het experiment, is mede afhankelijk van dit advies.

3.5.2 VN-Biodiversiteitsverdrag

De leden van de SP-fractie vragen zich af of de Minister van Justitie en Veiligheid bekend is met artikel 1 van het VN-Biodiversiteitsverdrag waarin de doelstelling van het behoud van biologische diversiteit en het duurzame gebruik van bestanddelen daarvan is vastgelegd. Op welke wijze beoogt het kabinet de biologische diversiteit van vezelhennep en andere cannabissoorten in stand te houden, te reproduceren en voor duurzaam gebruik te behouden? Is de Minister bereid hiertoe de reeds bestaande genenbank te ondersteunen? Zo ja, vanuit welke middelen?

Kan de Minister zich voorstellen dat het overdragen van in beslag genomen planten aan een genenbank kan bijdragen aan de doelstelling van het behoud van de biologische diversiteit? Tot slot, hoe zal bij de voorgestelde uniformiteit van het experiment worden omgegaan met de genetische diversiteit van cannabis soorten? Hoe zal de onafhankelijke adviescommissie toezien op het naleven van het Biodiversiteitsverdrag, specifiek ook op artikel 8j?

Bij het uitwerken van het experiment en het opstellen van wet- en regelgeving zal acht geslagen worden op verdragsverplichtingen.


X Noot
1

Kamerstuk 24 077, nr. 406, blz. 3.

X Noot
2

Ten behoeve van de leesbaarheid van deze toelichting zal hierna uitsluitend worden gesproken van hennep, maar daaronder moet mede hasjiesj worden begrepen.

X Noot
3

Kamerstuk 24 077, nr. 397

X Noot
4

Zie Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 406.

Naar boven