Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 24077 nr. 269 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 24077 nr. 269 |
Vastgesteld 16 februari 2012
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie over de brief van 10 oktober 2011 inzake de reactie op het rapport «Drugs in lijsten» van de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet (Kamerstuk 24 077, nr. 263).
De op 31 oktober toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie bij brief van 14 februari 2012 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Smeets
Adjunct-griffier van de commissie, Clemens
Inhoudsopgave |
||
I. |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
|
II. |
Reactie van de ministers van VWS en van V&J |
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie op het rapport «Drugs in lijsten». Zij hebben echter een aantal vragen en opmerkingen.
Het kabinet is voornemens het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) formeel te benoemen als meldpunt monitoring nieuwe drugs, in plaats van het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) zoals de commissie voorstelde. In de reactie van het kabinet komt nadrukkelijk aan de orde wat de taken zijn van het DIMS. Zo volgen zij de ontwikkelingen op de markt en brengen zij hun informatie in bij het CAM, dat vervolgens een adviserende functie heeft. Deze toelichting roept de vraag op wat de toegevoegde waarde van het CAM is: is het in het kader van efficiëntie niet mogelijk dat het DIMS ook deze adviserende rol op zich neemt?
Er zullen afspraken gemaakt worden tussen het DIMS en douane en politie over regelmatige uitwisseling van informatie over nieuwe drugs. Kan deze summiere toelichting verder wordt uitgewerkt, door bijvoorbeeld in te gaan op vragen als: wie neemt het voortouw voor deze afspraken, welke afspraken dienen gemaakt te worden en (hoe) wordt de Kamer op de hoogte gehouden van deze afspraken en de daaruit voortvloeiende resultaten?
Hoe beoordeelt het kabinet de gekozen methodiek van twee lijsten waarop verdovende middelen worden geplaatst? Is het gegeven de overvloed van telkens nieuwe zogenaamde «designerdrugs» niet wenselijk dat ook aan een generiek stelsel wordt gewerkt? Zou hiermee niet voorkomen kunnen worden dat de lijstensystematiek telkens achter de feiten aanloopt?
In navolging van het advies van de commissie wordt voortaan onder schade voor de samenleving zowel sociale als maatschappelijke schade verstaan. Kan nader gedefinieerd wordt wat moet worden verstaan onder sociale schade en onder maatschappelijke schade?
De commissie adviseert het onderscheid tussen cannabis met een laag en een hoog gehalte aan THC aan te scherpen: cannabis met een gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van meer dan 15% dient naar lijst I verplaatst te worden. Het kabinet neemt deze aanbeveling over. Coffeeshops zullen dan alleen nog cannabis met een THC-gehalte van maximaal 15% kunnen aanbieden. De leden van de VVD-fractie vragen om een toelichting op de controlemogelijkheden van deze maatregel: worden coffeeshops bijvoorbeeld steekproefsgewijs gecontroleerd op de naleving van deze maatregel? Zo ja, wie gaat deze controles uitvoeren en welke gevolgen heeft deze maatregel voor de belasting van deze uitvoeringsorganisatie? Zo nee, op welke wijze vinden dan toezicht en handhaving plaats? Deze leden hebben nog wel een aantal praktische vragen. Hoe ziet het kabinet het voor zich dat de coffeeshophouder voor zichzelf vaststelt wat de hoogte van het THC-gehalte is? Hij kan immers geen garanties vragen aan zijn – anonieme – leveranciers. Kan een leverancier of de coffeeshophouder zelf opdracht verstrekken aan een laboratorium om het gehalte vast te stellen en wat is dan de positie van dit laboratorium als blijkt dat het gehalte boven de 15% is?
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie welke gevolgen deze maatregel heeft voor burgers die cannabis aanschaffen in coffeeshops. Worden kopers die voor persoonlijk gebruik cannabis in bezit hebben ook gecontroleerd op het THC-gehalte van de cannabis die zij bij zich dragen? Mocht blijken dat het inderdaad cannabis betreft met een hoog THC-gehalte, is dan de verkopende coffeeshop of de betreffende koper daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk? Deze leden nemen aan dat in ieder geval de verkopende coffeeshop strafbaar is wegens verkoop van hard drugs. Hoe zit het met de bewijslast voor de koper? In het laatste geval: op welke wijze kan de koper bij de aankoop van cannabis verifiëren dat hij / zij daadwerkelijk cannabis met een laag THC-gehalte aanschaft?
Volgens het kabinet levert deze maatregel een bijdrage aan het verder bemoeilijken van het crimineel ondernemerschap in de cannabisbranche. Kan deze stelling nader worden toegelicht?
De commissie adviseert de komende jaren de verhouding tussen THC en cannabidiol (CBD) in cannabis te monitoren en de effecten daarvan op de gezondheid van de gebruiker te onderzoeken. Het kabinet geeft aan het Trimbos Instituut opdracht te hebben gegeven een literatuuronderzoek te doen naar de relatie tussen THC en CBD in cannabis en de effecten op de gezondheid. Betekent dit dat het kabinet de aanbeveling om empirisch onderzoek te doen (vooralsnog) niet overneemt? In hoeverre kan een literatuurstudie inzicht geven in de daadwerkelijke verhouding tussen THC en CBD in cannabis de komende jaren? Is het niet wenselijk naast het THC-gehalte ook het CBD-gehalte te reguleren?
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende brief. Zij hebben daarover de volgende vragen.
Deze leden lezen dat het meldpunt nieuwe drugs niet ondergebracht wordt bij het CAM, maar bij het DIMS. Kan het kabinet aangeven waarom de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet (de commissie) wel voor het CAM heeft gekozen als meldpunt nieuwe drugs? Welke overwegingen had de commissie die het kabinet niet deelt?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het CAM wel een grote rol houdt ten aanzien van de plaatsing van een middel op een van de lijsten van de Opiumwet. Echter, de commissie deed de aanbeveling om bij iedere plaatsing van een nieuw middel op een van de lijsten het CAM verplicht om advies te vragen. Aan die aanbeveling wordt geen gevolg gegeven. Het is genoemde leden niet geheel duidelijk waarom de commissie het CAM een zwaardere rol wenste te geven en waarom het kabinet daaraan geen gevolg wil geven.
Hoe vaak is het in het verleden voorgekomen dat een nieuw middel in verband met acuut gevaar voor de gezondheid of schade aan de samenleving onmiddellijk verboden moest worden? Wie of welke instantie bepaalde in die gevallen dat er van een dergelijk acuut gevaar sprake was?
Het kabinet neemt het advies van de commissie over om cannabis met meer dan 15% THC onder te brengen op lijst I van de Opiumwet. De leden van de PvdA-fractie lezen dat sinds de jaren 80 over de gehele linie het THC-gehalte sterk is toegenomen. Beschikt het kabinet over recente concrete gegevens waaruit dit blijkt? Beschikt het kabinet ook over gegevens waaruit een direct causaal verband tussen een hoger THC-gehalte en gezondheidsschade blijkt? Deze leden nemen aan dat op individueel niveau dit verband er mogelijk zal zijn, maar zij vragen vooral of de gehele populatie aan cannabisgebruikers door de mogelijke stijging van het THC-gehalte daardoor in gezondheid is achteruitgegaan. Zijn er door het hogere THC-gehalte meer mensen verslaafd geraakt? En zo ja, hoeveel?
Is er een direct verband tussen verslaving aan producten met THC en het gehalte aan THC in een product? Is er een gelijkaardig verband tussen alcoholverslaving en het percentage alcohol dat de verslaafde pleegt te gebruiken?
De leden van de PvdA-fractie vinden het opmerkelijk dat het Trimbos Instituut pas net begonnen is met het onderzoek naar de verhouding tussen THC en CBD en de gezondheid. Waarom worden er dan wel al conclusies getrokken over een grenswaarde van 15% THC?
Hoe moeten coffeeshops het THC-gehalte van de door hen verkochte producten vaststellen? Beschikken de coffeeshophouders over de technische middelen die daarvoor nodig zijn of kunnen zij dit elders laten testen?
Hoe kunnen coffeeshophouders overigens het THC-gehalte bijsturen aangezien zij in de filosofie van het kabinet klaarblijkelijk geen cannabis kunnen inkopen anders dan via het illegale circuit?
Hoeveel personen en van welke diensten gaan zich bezighouden met de handhaving van de 15%-grens aan THC? Komt hiervoor extra capaciteit bij die diensten beschikbaar of moet dit binnen de bestaande formatie plaatsvinden?
Wat is de mening van het kabinet in dit verband over voorstellen om accijns dan wel btw te gaan heffen over cannabis? Acht het kabinet het mogelijk en wenselijk om de hoogte van de accijns en btw afhankelijk te maken van het gehalte aan werkzame stof in een product, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van het kabinet op het rapport «Drugs in lijsten». Hennep en hasjiesj komen op lijst I als de THC-waarde hoger is dan 15%. Lager dan 15% blijft op lijst II.
De leden van de CDA-fractie vinden het fijn dat een deel van cannabis op lijst I komt te staan. Maar graag hadden deze leden gezien dat alle cannabis op lijst I terecht zou zijn gekomen. Genoemde leden vragen dan ook op welke wijze het kabinet dit onderscheid gaat onderzoeken en handhaven. Graag ontvangen zij hierop een reactie.
In de kabinetsreactie is aangegeven dat het onderscheid tussen de lijst I en lijst II cannabis mede zal bijdragen aan het verder bemoeilijken van het crimineel ondernemerschap in de cannabisbranche. Maar hennepteelt is toch sowieso illegaal en crimineel? Hoe bedoelt het kabinet deze zin? Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een reactie ter zake.
De minister van VWS gaf in haar reactie op de mondelinge vragen van 25 oktober 2011 over de uitzending van Zembla over de rooklobby aan, dat als men iets wil laten verdwijnen men het moet verbieden. De leden van de CDA-fractie zijn het daar van harte mee eens. Wordt het dan nu geen tijd alle cannabis te verbieden en van de gedoogconstructie af te stappen? Zo nee, waarom niet. Zo ja, wat is het stappenplan?
Tot slot. Er is onvoldoende wetenschappelijk bewijs voor de schade van cannabis. Maar daar gaat dit kabinet iets aan doen. Het Trimbos Instituut gaat literatuuronderzoek uitvoeren naar de effecten van cannabis op de gezondheid van mensen. Dat is mooi, maar er is toch al heel lang veel literatuur beschikbaar? Waarom nog een jaar wachten en wat gaat het anders opleveren dan wat nu al bekend is? De leden van de CDA-fractie vinden het van groot belang dat jongeren überhaupt niet beginnen aan cannabis, ook niet om het uit te proberen. Wat gaat het kabinet in het kader van preventie doen om te voorkomen dat jongeren beginnen aan cannabis?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de ministers van VWS en V&J op het rapport «Drugs in lijsten». Zij hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie zijn het met de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet eens dat het CAM altijd om advies moet worden gevraagd bij iedere plaatsing van een middel op een van de lijsten van de Opiumwet. Waarom wil het kabinet het CAM niet altijd om een risicobeoordeling vragen van een middel? Alleen in het uitzonderlijke geval dat plaatsing op een van de lijsten van de Opiumwet grote haast zou hebben, kunnen de leden van de SP-fractie zich voorstellen dat die risicobeoordeling niet afgewacht kan worden. Voor alle andere gevallen zou een gedegen beoordeling van de aan het middel verbonden risico’s plaats moeten vinden, al was het alleen maar om de plaatsing op een van de lijsten van de Opiumwet gedegen te kunnen onderbouwen. Dat geldt volgens deze leden zeker ook voor die gevallen wanneer op grond van internationale verplichtingen een middel op een van de lijsten van de Opiumwet geplaatst wordt. Waarom wordt deze aanbeveling van de commissie niet overgenomen? In welke gevallen kan volgens het kabinet een risicoschatting van het CAM achterwege blijven?
De leden van de SP-fractie delen de zorgen van het kabinet over de toegenomen schade voor de gezondheid die gepaard gaat met het gebruik van cannabis en de rol die het hoge THC-gehalte daarbij speelt. Vooral bij jonge mensen leidt cannabisgebruik geregeld tot problemen, zoals afhankelijkheid, schooluitval, psychische problemen etc. Dat is zeer zorgelijk.
Genoemde leden delen dan ook de mening dat er iets moet gebeuren. De reactie van het kabinet, te weten een verbod op cannabis met meer dan 15% THC, is echter ondoordacht en zal naar verwachting averechts werken. De zware wiet zal naar verwachting worden aangeboden in het illegale circuit, met als gevolg dat de straathandel zal toenemen met alle overlast die dat met zich meebrengt. Dit kost meer geld aan bestrijding van overlast en opsporing- en handhavingscapaciteit door politie en justitie. Bovendien is er in het illegale circuit al helemaal geen voorlichting meer over de risico’s of controle op de kwaliteit. Kan het kabinet een reactie geven op deze visie? Deelt het kabinet deze visie? Zo niet, waarom niet?
Heeft het kabinet al deze en mogelijk andere risico’s die zijn verbonden aan het plaatsen op lijst I van de Opiumwet van cannabis met meer dan 15% THC in ogenschouw genomen? Op welke wijze heeft overleg plaatsgevonden? Met wie is hierover gesproken? Zijn ook de coffeeshophouders in deze besluitvorming betrokken? Zo niet, waarom niet? Is ook naar de gemeentebestuurders geluisterd? En de verslavingsinstellingen? Van welke deskundigen is hierover advies ingewonnen?
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet om een schatting te maken welk deel van de huidige cannabisproductie een hoger THC-gehalte dan 15% heeft. Is het waar dat het voorstel van het kabinet ertoe leidt dat wel 80% van de cannabis verboden is? Zo niet, welk deel dan wel? Wat is de verwachting van het kabinet, waar zal deze zware softdrug dan blijven? Kan worden verwacht dat dit (deels) op de illegale (niet-gedoogde) markt, dus buiten de coffeeshops om, alsnog zal worden verkocht?
De leden van de SP-fractie vragen nadrukkelijk aandacht voor de medicinale verstrekking van cannabis. Deze leden krijgen verontrustende berichten van mensen die gebaat zijn bij het gebruik van cannabis tegen bepaalde pijnen en aandoeningen. Welke oplossing biedt het kabinet aan die mensen voor wie de cannabis, als gevolg van gewijzigd beleid, voortaan verboden zal zijn? Zijn deze mensen voortaan aangewezen op het illegale circuit? Is het kabinet bereid de medicinale verstrekking van cannabis uit te breiden? Zo niet, waarom niet?
De leden van de SP-fractie benadrukken dat het belang van de volksgezondheid absoluut voorop gesteld moet worden. De belangrijkste vraag zou moeten zijn hoe gezorgd gaat worden dat cannabisgebruik zo min mogelijk schade oplevert voor de volksgezondheid, met name voor jongeren. Deelt het kabinet de mening dat het belang van de volksgezondheid nog steeds voorop moet worden gesteld? Is het kabinet bereid de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg om advies te vragen over dit vraagstuk? Zo niet, waarom niet? Zou aan deze raad de vraag niet voorgelegd moeten worden of een verbod op cannabis wel of niet wenselijk is voor de volksgezondheid, zodat deze deskundigen zich hierover puur vanuit het belang van de volksgezondheid gezien kunnen uitlaten?
De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet ook de constatering deelt dat alle vergelijkingen met andere landen en andere onderzoeken uitwijzen dat het verbieden van softdrugs niet leidt tot minder gebruik. En dat om die reden het verbieden van bepaalde softdrugs niet als vanzelf goed is voor de volksgezondheid, maar dat daarvoor meer nodig is. Deelt het kabinet de mening dat het van groot belang is dat voorlichting wordt gegeven over de kwaliteit, de samenstelling en de risico’s van bepaalde softdrugs? Werkt dat niet beter dan het verbieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan deze voorlichting (o.a. over samenstelling) worden verbeterd?
De leden van de SP-fractie missen in het voorstel van het kabinet een breder plan om te voorkomen dat het THC-gehalte van de in coffeeshops verkochte hennep en hasjiesj zo hoog wordt. Het kabinet zou moeten durven voorstellen dat de teelt van cannabis en het bevoorraden van de coffeeshops gereguleerd wordt. Alleen dan weet men precies wat de samenstelling is van de softdrug, en kan worden voorkomen dat het THC-gehalte te hoog wordt. Bovendien zou dan betere voorlichting gegeven kunnen worden over de samenstelling en kan expliciet gewezen worden op de risico’s voor de volksgezondheid en mogelijkheid van verslaving. Eigenlijk zou er bij verkochte softdrugs een bijsluiter moeten zitten, met daarin onder meer het THC-gehalte (net als de verplichte vermelding van het alcoholpercentage op alcoholhoudende dranken). Dan zou het kabinet pas echt opkomen voor de volksgezondheid. Deelt het kabinet deze visie? Zo niet, waarom niet? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting hierop.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de handhaving zeer problematisch (zo niet onmogelijk) zal worden. Door wat het kabinet nu voorstelt is er geen enkele mogelijkheid voor coffeeshops om de samenstelling te controleren. Een coffeeshop is immers geen laboratorium. Hoe kan een coffeeshophouder het THC-gehalte meten? Dit is een belangrijk punt. Namelijk, door de verantwoordelijkheid voor de samenstelling van de softdrugs zo naar de coffeeshop te verschuiven, zonder de gelegenheid toe te staan om in gecontroleerde omgeving op verantwoorde wijze niet al te zware cannabis te telen en aan de coffeeshops te leveren, maakt het kabinet het de coffeeshops doelbewust bijzonder moeilijk. Is dat doelbewust beleid van het kabinet? Is dat de agenda van het kabinet, het op termijn sluiten van coffeeshops door onmogelijke voorwaarden aan hen te stellen, zoals het THC-gehalte wat voor een coffeeshophouder niet te controleren is en het niet toestaan van (experimenten voor) gereguleerde teelt en bevoorrading?
De leden van de SP-fractie vragen hoe intensief de politie in dit nieuwe beleid bij de coffeeshops zal gaan handhaven. Wordt de controle op de samenstelling van de aangeboden softdrugs geïntensiveerd? Kan het kabinet een inschatting maken van de kosten die verbonden zijn aan deze controles?
De leden van de SP-fractie roepen het kabinet op om experimenten toe te staan die op wetenschappelijk-experimentele basis de teelt en toelevering aan de coffeeshops reguleren. Zoals in Utrecht. Dat heeft als belangrijk voordeel dat de samenstelling (zoals het THC-gehalte) in de hand gehouden kan worden. Precies wat het kabinet ook wil. Voorkomen is beter dan genezen, dat geldt ook hier. Gezondheidsschade kan worden voorkomen door dit te reguleren. Dat is in dit geval veel verstandiger dan de weg die het kabinet kiest, namelijk die van het verbod, de repressie, met alle daaraan verbonden kosten van politie en justitie.
Waarom worden dergelijke experimenten niet toegestaan? Is het kabinet bang dat het experiment een succes wordt?
De leden van de SP-fractie steunen het nader onderzoek dat zal worden verricht naar de sociale en maatschappelijke schade van qat-gebruik. Met name binnen de Somalische gemeenschap levert dit inderdaad grote problemen op. Deze leden vragen nader toe te lichten hoe dit nader onderzoek naar qat zal worden verricht. Wordt daarbij ook de Somalische gemeenschap zelf betrokken, alsmede de gemeentebesturen van gemeentes waar problemen met qat zich met name voordoen? Aan welke maatregelen denkt het kabinet?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 zijn – binnen de kaders van de opzet van het huidige drugsbeleid – tevreden dat het kabinet er niet voor kiest om de lijstensystematiek van de Opiumwet te wijzigen. Deze leden benadrukken echter op voorhand dat zij twijfels hebben over de wijze waarop de zogenaamde «strijd tegen drugs» momenteel – ook door dit kabinet – gevoerd wordt. De sociale en maatschappelijke schade – om de termen te hanteren zoals die in de context van hoofdstuk 7 van het rapport van de commissie aan de orde komen – van het drugsbeleid wordt ook in onderhavige reactie niet aangestipt. De negatieve bijeffecten van dit beleid zijn fors. Genoemde leden missen aandacht hiervoor in het kabinetsbeleid.
De leden van de D66-fractie constateren dat het kabinet een meldpunt monitoring nieuwe middelen wil instellen en dit wil onderbrengen bij het DIMS. Zij begrijpen uit de brief van de ministers echter ook dat dit meldpunt(!) «zo nodig adviseert over het plaatsen van een middel op een van de lijsten van de Opiumwet.» Tevens schrijven zij: «Het CAM heeft veel meer een adviserende functie.» Derhalve vragen deze leden om een nadere toelichting op de adviserende rol van het meldpunt vis-à-vis de vervulling van die rol door het CAM. Voorts zijn genoemde leden van mening dat het instellen van een duidelijk meldpunt voor nieuwe middelen een welkom initiatief is.
De leden van de fractie van D66 hebben sympathie voor het voorstel van de commissie om advisering door het CAM bij plaatsing op een van de lijsten uit de Opiumwet verplicht te stellen. Deze beoordeling door het CAM voegt een objectieve beoordeling toe aan de gronden waarop een middel op een van deze lijsten wordt geplaatst. Tegen de achtergrond van een steeds verdere politisering van deze keuze, zou deze meer wetenschappelijke dimensie een welkome aanvulling zijn. Dit zou bovendien meer recht doen aan het uitgangspunt om het voorkomen van (gezondheids)schade als primaire doelstelling van het drugsbeleid te hanteren.
De leden van de D66-fractie constateren dat het kabinet ervoor kiest om – in navolging van de commissie – de interpretatie van «schade voor de samenleving» te verruimen. Deze leden vragen echter om te verduidelijken of in de toelichting van toekomstige besluiten dan ook sociale en maatschappelijke schade zullen worden gesplitst en apart beargumenteerd. Tevens vragen zij of ook de te verwachten sociale en maatschappelijke schade die het gevolg zou kunnen zijn van een verbod aan de orde zullen komen in deze toelichting.
Hennep en hasjiesj
De leden van de fractie van D66 constateren dat het kabinet in het volgen van het advies van de commissie geen bezwaar ziet in het feit dat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs is om een exacte grens te bepalen.
De leden van de fractie van D66 hebben grote vraagtekens bij de wijze waarop het kabinet voornemens is het onderhavige voorstel te handhaven. Welke controle vindt momenteel plaats op het THC-gehalte van verkochte cannabisproducten? Zal bij de verkooppunten worden gecontroleerd of bij de productie? Waarom wordt overgegaan tot een verbod, terwijl de volgende stap op de «proportionaliteitsladder» – namelijk adequate voorlichting over het THC-percentage, zoals meermaals door deze leden bepleit – nooit is gezet. Deze leden zien hier een parallel met het nuttigen van alcohol: jenever wordt in de regel niet uit een bierglas gedronken. Oftewel: mensen nuttigen meer of minder van een bepaald product afhankelijk van de concentratie werkzame stof – THC respectievelijk alcohol. Kan het kabinet kwantificeren hoeveel extra kosten de «uitvoeringsconsequenties van de aanbeveling» jaarlijks met zich zullen brengen? Voorts vragen zij hoe de grens van 15% gecontroleerd zal worden? Welke methodologie wordt hiervoor gevolgd?
Mogen deze leden het voorstel van het kabinet zo duiden dat 14,5% niet strafbaar is en 15,5% wel strafbaar is? Kan het kabinet nader toelichten – met verwijzing naar wetenschappelijk onderzoek – in welke mate het THC-gehalte met precisie bepaalbaar is? Wat is de reguliere foutmarge bij dergelijke vaststellingen? Hoe veranderlijk is het THC-gehalte, bijvoorbeeld vanaf «moment van oogst» tot «gedroogd» tot «moment van verkoop»? Voorziet het kabinet – analoog aan de zogenaamde «flitsmarge» et cetera bij overtredingen van de maximumsnelheid – een extra marge boven deze 15% voordat vervolgd zal worden? Kan het kabinet beargumenteren waarom het ervan overtuigd is dat het juridisch houdbaar zal zijn om bijvoorbeeld een coffeeshop die cannabis verkoopt dat op moment van verkoop een THC-gehalte van 15,3% heeft te vervolgen? Zal de mate van overschrijding van de grens van 15% meewegen in de hoogte van de straf? Graag ontvangen deze leden op elk van deze vragen een antwoord.
Om de effecten van dit voorstel goed in te kunnen schatten vragen de leden van de D66-fractie te kwantificeren welk deel van de huidige verkoop in coffeeshops verboden wordt door het voorstel cannabis boven de 15% THC op lijst I te plaatsen.
Deze leden zijn bovendien van mening dat de exclusieve focus op het THC-gehalte van cannabis achterhaald aandoet. Uit onderzoek blijkt dat andere bestanddelen van cannabis een belangrijke factor zijn in het bepalen van de uitwerking van cannabis. Graag ontvangen zij hierop een reactie.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie. Deze leden onderschrijven de prioritaire doelstelling van het kabinet om drugscriminaliteit te bestrijden. Genoemde leden hebben het rapport «Drugs in lijsten» ook met belangstelling gelezen en hebben een aantal vragen over de brief.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn ervan overtuigd dat activiteiten als drugshandel altijd in criminele sferen plaatsvinden, waarbij misbruik wordt gemaakt van andermans afhankelijkheid. Rondom de gereguleerde sectoren ontstaat een crimineel schemergebied wat niet getolereerd mag worden. Deze leden zijn het niet eens met de commissie die concludeert dat de huidige systematiek van de Opiumwet, te weten een systeem met twee lijsten, geen wijziging behoeft. Door over te gaan op een systeem van één lijst wordt flexibiliteit wellicht beperkt, maar er komt duidelijkheid voor in de plaats. Genoemde leden menen dat het tweeslachtige drugsbeleid de laatste tientallen jaren een bron van ellende is geweest. Het doel, softdrugs buiten de criminaliteit houden, is niet bereikt. In plaats daarvan is het beleid een enorme impuls geweest voor de groei van de georganiseerde criminaliteit. Het samenvoegen van lijst I en lijst II geeft een duidelijk signaal weer: alle op de lijst geplaatste middelen zijn schadelijk. Dit laatste is voor de leden van de fractie van de ChristenUnie van groot belang. Deze leden vragen verduidelijking van de keuze dat de huidige systematiek van de Opiumwet, te weten een systeem met twee lijsten, geen wijziging behoeft.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn verheugd dat het advies van de commissie om voortaan onder schade voor de samenleving zowel sociale als maatschappelijke schade mee te nemen, wordt overgenomen. Het is voor deze leden van groot belang dat telkens wordt aangegeven in welke mate de schade voor de gezondheid, de maatschappelijke en de sociale schade een rol hebben gespeeld bij de voorgenomen plaatsing en bij de keuze tussen lijst I en lijst II. Op welke wijze en door wie zal sociale en maatschappelijke schade worden meegenomen bij het bepalen van de plaatsing van een middel op een van de lijsten?
Ook zijn deze leden verheugd dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen cannabis met een laag en hoog gehalte aan THC. Het kan niet langer worden aangenomen dat aan cannabis met een hoog THC-gehalte geen onaanvaardbare risico’s zijn verbonden. De schade voor de samenleving van cannabis is aanzienlijk toegenomen, dit blijkt onder meer uit de omvang van de illegale teelt van nederwiet en al zijn randverschijnselen en de daarmee verbonden georganiseerde criminele activiteiten. Dit bevestigt het standpunt van de leden van de ChristenUnie-fractie. Deze leden hebben altijd als einddoel voor ogen gehad om drugs in welke vorm dan ook niet toe te staan. En door softdrugs te gedogen maakt de overheid zich mede verantwoordelijk voor een gebruikerscultuur waarvan de zwakken in onze samenleving de dupe zijn. Deze leden willen helemaal geen onderscheid maken tussen lijst I en lijst II. En het handhavingsprobleem is in een scenario met één lijst ook geen issue. Maar met het verplaatsen van cannabis met een gehalte aan THC van meer dan 15% van lijst II naar lijst I wordt er wel een stap in de goede richting gezet. Deze leden zijn zich ervan bewust dat het maken van onderscheid tussen cannabis met een maximum van 15% en daarboven de nodige maatschappelijke onrust teweeg zal brengen. Toch zijn deze leden er wel van overtuigd dat het goed mogelijk is om deze maatregel te handhaven. Zij vragen met belangstelling hoe de handhaving van deze maatregel zal plaatsvinden.
Vragen en opmerkingen van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het standpunt van het kabinet over het rapport van de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet. Zij vinden het belangrijk dat het gebruik van en de handel in drugs zoveel mogelijk worden tegengegaan.
Deze leden vragen hoe het standpunt van het kabinet zich verhoudt tot het voornemen in het regeerakkoord om te komen tot aanpassing van het onderscheid tussen harddrugs en softdrugs. Weliswaar vindt er als gevolg van dit standpunt enige verschuiving plaats tussen de twee lijsten uit de Opiumwet, maar het kabinet kiest er niet voor om het onderscheid tussen hard- en softdrugs op te heffen. Graag vernemen de leden van de SGP-fractie of meer in het algemeen niet moet gelden dat het genoemde onderscheid niet meer gehandhaafd moet worden. Waarom kiest het kabinet er toch voor om het bestaande onderscheid en daarmee ook het bestaande gedoogbeleid te handhaven?
Deze leden lezen in het rapport van de commissie dat «niet uitgesloten kan worden dat de expressieve functie van lijst II een tegendraads effect heeft, te weten dat de plaatsing van een middel op die lijst als signaal wordt gezien van geringe schadelijkheid, waardoor de maatschappelijke acceptatie toeneemt» (blz. 32). Hoe ziet het kabinet de precieze waarde van lijst II van de Opiumwet? Hoe wordt bevorderd dat deze middelen niet inderdaad als «maatschappelijk acceptabel» worden gezien? Is het kabinet voornemens om maatregelen te nemen om dat te voorkomen?
Een van de argumenten om twee lijsten te handhaven is dat er anders minder mogelijkheden zijn om verschillen in schadelijkheid aan te geven. De leden van de SGP-fractie vernemen graag van het kabinet in hoeverre er ook binnen één lijst al op basis van de huidige wet- en regelgeving een mogelijkheid is om onderscheid aan te brengen in schadelijkheid en in de bijbehorende strafmaat. Is er qua strafmaat ook binnen de huidige lijstensystematiek geen gedifferentieerde strafmaat mogelijk?
De leden van de SGP-fractie vernemen verder graag in hoeverre de verplaatsing van middelen naar lijst I ook automatisch gevolgen heeft voor het gedoogbeleid ten aanzien van drugs met een hoog THC-gehalte. Deelt het kabinet de mening van deze leden dat voor een gedoogbeleid van die drugs geen enkele ruimte meer moet zijn? Worden er nog aanvullende maatregelen genomen om de verkoop van deze drugs aan te pakken?
Het kabinet schrijft dat in navolging van het advies van de commissie voortaan onder schade voor de samenleving zowel sociale als maatschappelijke schade wordt verstaan.
Graag willen de leden van de SGP-fractie verduidelijking wat hiervan de precieze consequenties zijn. Naar welke schade wordt dan concreet gekeken om vast te stellen of er sprake is van sociale dan wel maatschappelijke schade?
Het kabinet stelt dat de strengere normen voor zware cannabis ervoor zorgen dat crimineel ondernemerschap in de cannabisbranche verder wordt bemoeilijkt. Graag ontvangen de leden van de SGP-fractie hierop een nadere toelichting.
De leden van de fracties van de VVD en D66 vragen of het in het kader van efficiency niet mogelijk is dat het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (hierna: DIMS) ook de adviserende functie van het Coördinatie Assessment en Monitoring nieuwe drugs (hierna: CAM) op zich neemt. Het DIMS gaat functioneren als meldpunt voor nieuwe drugs en brengt de verzamelde informatie in het CAM in. Het CAM is een multidisciplinair samengestelde, onafhankelijke commissie van drugsexperts die is ingesteld door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze commissie komt enkele keren per jaar bij elkaar en voert zo nodig risicobeoordelingen uit waarin alle aspecten, zoals de risico’s van een stof voor de openbare orde en veiligheid, worden meegewogen en brengt op basis daarvan advies uit aan de minister. Het DIMS heeft uitsluitend expertise op toxicologische- en gezondheidsaspecten en is daarom niet in staat een brede risicobeoordeling uit te voeren.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke afspraken gemaakt moeten worden tussen het DIMS en douane en politie over regelmatige uitwisseling van informatie over nieuwe drugs en hoe de Kamer op de hoogte wordt gehouden van de afspraken tussen het DIMS en douane en politie en de daaruit voortvloeiende resultaten. Het DIMS neemt het voortouw om met deze organisaties afspraken te maken over regelmatige uitwisseling van informatie. In de huidige praktijk rapporteert het DIMS eens per half jaar aan VWS, het CAM en de deelnemende instellingen over de samenstelling van de op de markt waargenomen drugs. Vanaf 2012 zal in deze rapportages een apart deel worden gewijd aan de bevindingen van het meldpunt nieuwe drugs, inclusief de informatie die uit de contacten met douane en politie is verkregen. Het is tot nu toe niet gebruikelijk de rapportages van het DIMS aan de Kamer te sturen, maar wij zijn, desgevraagd, gaarne bereid de Kamer hierover te informeren.
De leden van de fracties van de VVD en de ChristenUnie vragen hoe de door het kabinet gekozen methodiek van twee lijsten wordt beoordeeld en of het niet wenselijk is dat ook aan een generiek stelsel wordt gewerkt. Het kabinet is van mening dat de huidige systematiek met twee lijsten, waarop alle middelen die onder de werking van de Opiumwet vallen afzonderlijk zijn benoemd, afdoende functioneert. De expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet concludeert in hoofdstuk 5 van het rapport «Drugs in lijsten» dat de huidige systematiek van de Opiumwet geen wijziging behoeft. Het kabinet is het eens met deze analyse. Vooropgesteld wordt dat ongeacht de systematiek die wordt gehanteerd, de introductie van nieuwe middelen niet zal worden voorkomen, omdat het aantal mogelijke chemische verbindingen vrijwel oneindig is. Met betrekking tot de vraag over een generiek stelsel in het kader van de problematiek rond designer drugs, is in antwoord op Kamervragen (Kamerstukken II 2010–2011, nr. 2743, 28 juli 2011) al aangegeven dat als daar aanleiding toe bestaat, een middel snel op een van de lijsten van de Opiumwet kan worden geplaatst. In EU verband vindt op dit moment een inventarisatie van de mogelijkheden voor de introductie van een verbod op groepen stoffen, in plaats van het iedere keer benoemen van een apart middel. De Europese Commissie heeft in zijn mededeling van 25 oktober 2011 «Naar een sterker Europees antwoord op drugs» (COM (2011) 689 final) aangegeven met een wetgevingsvoorstel te komen inzake psychotrope stoffen, dat zowel het ontdekken van nieuwe drugs, de beoordeling van de schadelijkheid ervan als snellere en duurzame maatregelen zal omvatten. Voor het standpunt van de regering over deze mededeling wordt verwezen naar het terzake opgestelde BNC-fiche.
De leden van de fracties van de VVD, D66,de ChristenUnie en de SGP vragen hoe sociale en maatschappelijke schade voor de samenleving wordt gedefinieerd en of deze schade in de toelichting van toekomstige besluiten apart zal worden beargumenteerd. Onder sociale en maatschappelijke schade verstaat het kabinet schade die niet alleen de gebruiker betreft, maar ook de samenleving als zodanig raakt, zoals schooluitval, arbeidsverzuim, agressie, gezondheids- en veiligheidsrisico’s in woonomgevingen, verkeersongevallen en de ontwikkeling van (grensoverschrijdende) criminaliteit. Ook wordt hieronder verstaan dat Nederland als illegaal productieland van bepaalde middelen fungeert en dat er illegale in- en uitvoer van bepaalde middelen plaatsvindt. In de toelichting op voorgenomen besluiten zal hier nader op worden ingegaan.
De leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP en D66 vragen hoe (intensief) wordt gecontroleerd dat coffeeshops alleen cannabis met 15% of minder THC aanbieden, welke gevolgen deze maatregel heeft voor de belasting van de uitvoeringsorganisaties, welke kosten hieraan verbonden zijn en welke diensten en hoeveel personen zich gaan bezighouden met de handhaving van de 15% grens. Voor de controle van coffeeshops wordt aangesloten bij de bestaande bestuurlijke handhaving van de zogenoemde gedoogcriteria. De controle op het THC-gehalte in cannabis bij coffeeshops zal dus plaatsvinden tijdens de reguliere controles die gemeenten uitvoeren op de naleving van alle gedoogcriteria. Door de plaatsing van cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer op lijst I van de Opiumwet zal dergelijke cannabis voortaan worden beschouwd als een harddrug en zal het komen te vallen onder het verbod op de aanwezigheid van harddrugs in coffeeshops. Tijdens de controles van coffeeshops zal de politie voortaan steekproefsgewijs monsters nemen van de cannabisvoorraad om daarvan vervolgens het THC-gehalte te laten controleren door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Nu dit in de reguliere controles van coffeeshops zal worden meegenomen, zal de belasting voor de uitvoeringsinstanties naar verwachting niet substantieel zijn. Bij het NFI zal sprake zijn van een nieuwe taak, die overigens goed valt uit te voeren met behulp van reeds bestaande onderzoeksmethoden.
De leden van de fracties van de VVD en de SP vragen hoe een coffeeshophouder voor zichzelf kan vaststellen wat het THC-gehalte in cannabis is. Coffeeshops bieden nu ook al diverse typen cannabis aan en hanteren daarbij verschillende prijzen, die worden bepaald aan de hand van de sterkte (het THC-gehalte), de herkomst en de kwaliteit van de cannabis. Hieruit mag worden afgeleid dat coffeeshophouders nu dus al kennis hebben van de sterkte van de cannabis die ze verkopen. De verwachting is dan ook dat coffeeshophouders in staat zullen zijn cannabis te verkopen met een THC-gehalte tot 15%.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke gevolgen deze maatregel heeft voor de burgers die cannabis aanschaffen in coffeeshops. Uit het voorgaande antwoord blijkt dat coffeeshops een gevarieerd aanbod van cannabis aanbieden. Coffeeshophouders hebben belang bij het voortbestaan van hun bedrijf, hetgeen slechts mogelijk is als de gedoogcriteria worden nageleefd. Tegen die achtergrond zullen zij alleen cannabis willen verkopen die op lijst II staat, omdat anders de gedoogvoorwaarden worden overtreden. Een burger die in de toekomst cannabis koopt bij een coffeeshop, zal er van uitgaan dat de daar gekochte cannabis tot 15% THC bevat. Hij blijft echter zelf aansprakelijk voor de drugs die hij aanwezig heeft, ongeacht waar hij deze heeft gekocht.
De leden van de fracties van de VVD, het CDA en de SGP vragen of de stelling dat deze maatregel een bijdrage levert aan het verder bemoeilijken van het crimineel ondernemerschap nader kan worden toegelicht. Het is bekend dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse teelt van cannabis bestemd is voor het buitenland. De criminaliteit die daarmee gepaard gaat en de criminele winsten die deze illegale teelt en export opleveren zijn dermate omvangrijk dat de strafbedreigingen van artikel 11 van de Opiumwet niet langer passend worden geacht. Door verplaatsing van cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer naar lijst I van de Opiumwet zullen aanzienlijke hogere strafbedreigingen gaan gelden, in het bijzonder voor het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer. De verwachting is dat deze verplaatsing een generaal preventief effect zal hebben, omdat de criminele ondernemer daardoor een wezenlijk hoger risico gaat lopen. Een tweede effect is dat hiermee de verschillen in strafbedreiging tussen Nederland en andere landen wordt teruggedrongen. Dit, in combinatie met de reeds ingezette intensivering van de bestrijding van de illegale hennepteelt, maakt Nederland voor illegale telers en exporteurs minder aantrekkelijk als vestigingsplaats.
De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeverre een literatuurstudie inzicht kan geven in de daadwerkelijke verhouding tussen THC en CBD in cannabis de komende jaren en of het niet wenselijk om naast het THC-gehalte ook het CBD-gehalte te reguleren. De hier bedoelde literatuurstudie kan inzicht geven in de rol van THC en CBD en de verhouding tussen beide stoffen op de gezondheid van (met name jonge) cannabisgebruikers. Via de THC-monitor, die al een aantal jaren door het Trimbos-instituut wordt uitgevoerd, zijn naast de THC-gehaltes ook de CBD-concentraties in de verschillende soorten wiet en hasj gemeten. Het is moeilijk te voorspellen hoe de verhouding tussen THC en CBD zich de komende jaren zal ontwikkelen. Maatregelen ten aanzien van het CBD-gehalte in cannabis zijn daarom nu niet aan de orde.
De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet heeft gekozen voor het CAM als meldpunt nieuwe drugs. De expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet gaf het advies het CAM als meldpunt te laten fungeren, gezien de coördinerende taak die het CAM nu al heeft bij het signaleren van nieuwe drugs. Het kabinet deelt met de expertcommissie de zorgen over de opkomst van steeds nieuwe middelen op de markt, maar heeft ervoor gekozen het meldpunt onder te brengen bij het DIMS, omdat het DIMS, anders dan het CAM, continu bereikbaar is voor meldingen. Met behulp van de expertise van het DIMS kan bovendien snel actie worden ondernomen als er sprake is van acute gezondheidsdreigingen. Het CAM heeft een meer adviserende functie en vergadert een paar keer per jaar.
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe vaak het in het verleden is voorgekomen dat een nieuw middel in verband met acuut gevaar voor de gezondheid of schade aan de samenleving onmiddellijk verboden moest worden. De afgelopen jaren is het één keer voorgekomen dat een middel onmiddellijk werd verboden en wel bij MDMA (ecstasy). Dit is gebeurd na enkele sterfgevallen als gevolg van het gebruik van dit middel. De toenmalige minister van VWS heeft toen besloten gebruik te maken van de aan hem op grond van artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet toekomende bevoegdheid om bij ministeriële regeling een middel onverwijld te verbieden.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of het kabinet beschikt over recente concrete gegevens waaruit blijkt dat sinds de jaren 80 over de gehele linie het THC-gehalte sterk is toegenomen. In de jaren 80 van de vorige eeuw werden door diverse instellingen en volgens uiteenlopende methoden nu en dan gegevens verzameld over het THC-gehalte in cannabis. Sinds 1999 wordt het THC-gehalte van in coffeeshops verkochte cannabis systematisch onderzocht door het Trimbos-instituut. Uit deze reeks metingen blijkt dat het THC-gehalte in nederwiet tot 2004 steeg tot 20%. Daarna was er sprake van een lichte daling en sinds 2005 ligt de gemiddelde THC-concentratie tussen de 15 en de 18%. Dit beeld wordt bevestigd door de meest recente meting die begin 2011 is uitgevoerd.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of er gegevens zijn waaruit een direct causaal verband tussen een hoger THC-gehalte en gezondheidsschade blijkt. Voor zover bekend is een direct causaal verband tussen een hoger THC-gehalte in cannabis en gezondheidsschade niet wetenschappelijk aangetoond, maar een dergelijk verband is wel plausibel. In het rapport «Drugs in lijsten» wordt verwezen naar enkele onderzoeken die dit onderschrijven.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of door het hogere THC-gehalte meer mensen verslaafd zijn geraakt en of er een direct verband is tussen verslaving aan producten met THC en het gehalte aan THC in een product, vergelijkbaar met alcohol.
Verslaving is een complexe aandoening, waarbij diverse factoren een rol spelen, zoals genetische predispositie, de persoonlijkheid, bepaalde sociale en omgevingsfactoren, etc. Het is onduidelijk of meer mensen verslaafd zijn geraakt aan cannabis als gevolg van een hoger THC-gehalte, omdat er geen herhaalde vergelijkbare schattingen voorhanden zijn van het aantal cannabisverslaafden in de bevolking. Wel kan worden geconstateerd dat het aantal hulpvragen bij de verslavingszorg in verband met cannabisgebruik is toegenomen, evenals het aantal opnames in ziekenhuizen met als hoofd- of nevendiagnose misbruik of afhankelijkheid van cannabis. Echter, een hoog THC-gehalte, respectievelijk alcoholgehalte, is op zichzelf geen oorzakelijke factor voor verslaving en deze tijdelijke samenhang is nog geen bewijs voor een eventueel oorzakelijk verband tussen verslaving en het gehalte aan werkzame stof in een middel.
De leden van de fracties van de PvdA en D66 vragen waarom er al conclusies worden getrokken over een grenswaarde van 15% THC terwijl het Trimbos-instituut pas net
begonnen is met het onderzoek en waarom wordt overgegaan tot een verbod, terwijl adequate voorlichting over het THC-percentage nooit heeft plaatsgevonden. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het onderzoek van het Trimbos-instituut niet gaat over de grenswaarde van 15% THC. Het betreft een literatuuronderzoek naar de rol van THC en CBD en de verhouding tussen beide stoffen op de gezondheid van (met name jonge) cannabisgebruikers. Het kabinet neemt het advies van de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet over om een grenswaarde in te stellen voor cannabis. De expertcommissie erkent dat voor de onderbouwing van een grenswaarde longitudinaal wetenschappelijk onderzoek nodig is, dat een aantal jaren in beslag zal nemen. Zij acht het niet raadzaam een dergelijk onderzoek af te wachten en adviseert de maatregel in te voeren op grond van het voorzorgsbeginsel.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of coffeeshophouders beschikken over technische middelen om het THC-gehalte te testen of dat zij dat elders moeten laten doen. Ook vragen deze leden hoe coffeeshophouders het THC-gehalte kunnen bijsturen aangezien zij geen cannabis kunnen inkopen anders dan via het illegale circuit. Coffeeshops zijn de laatste decennia uitgegroeid tot professionele ondernemingen, waarbij gebleken is dat zij in staat zijn zich aan te passen aan de vraag in de markt en aan de eisen die aan hen worden gesteld. De verwachting is dat zij zich nu ook kunnen en zullen aanpassen. In coffeeshops worden ook nu al verschillende soorten cannabis verkocht, variërend van licht tot zwaar. Het is bekend dat er nu al coffeeshophouders zijn die in het kader van hun bedrijfsvoering onderzoek doen naar de sterkte van de cannabis die zij toegeleverd krijgen. Verder hebben coffeeshops baat bij een systematische en stabiele toelevering van cannabis met een constante kwaliteit. Om dit te garanderen maken zij veelal gebruik van vaste toeleveranciers. Deze toeleveranciers zijn in het verleden in staat gebleken het THC-gehalte in cannabis te laten stijgen. Het ligt voor de hand dat zij dit gehalte ook kunnen laten dalen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen wat de mening van het kabinet is over voorstellen om accijns dan wel BTW te gaan heffen op cannabis. Het Europese Hof van Justitie heeft in 1999 geoordeeld dat heffing van BTW over levering van producten zoals verdovende middelen niet mogelijk is. Deze producten vormen een bijzonder geval doordat zij wegens hun aard in alle lidstaten onder een volstrekt verhandelingsverbod vallen, met uitzondering van het streng bewaakte handelsverkeer ten behoeve van gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden.2 Ook het heffen van accijns is niet mogelijk, gelet op het illegale karakter van cannabis.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het geen tijd wordt om van de gedoogconstructie af te stappen en cannabis in zijn geheel te verbieden. Het kabinet heeft, zoals bekend, diverse maatregelen in voorbereiding om het gedoogbeleid aan te scherpen, o.a. door de coffeeshops kleiner en meer beheersbaar te maken. Het kabinet is niet voornemens het gedoogbeleid af te schaffen.
De leden van de fracties van het CDA en de ChristenUnie vragen op welke wijze het kabinet het onderscheid tussen cannabis gaat onderzoeken en handhaven. Cannabis zal gehandhaafd blijven op lijst II van de Opiumwet, met dien verstande dat cannabis met met een THC-gehalte van 15% of meer op lijst I van de Opiumwet zal worden geplaatst. Met betrekking tot laatstbedoelde cannabis zal dan het zwaardere strafregime van onder andere artikel 10 van de Opiumwet van toepassing zijn. Alleen om vast te stellen of er sprake is van een cannabis die onder lijst I van de Opiumwet valt, zal onderzoek naar het THC-gehalte van cannabis noodzakelijk zijn. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door het NFI, dat op redelijk eenvoudige wijze het THC-gehalte in cannabis kan vaststellen. Zoals hierboven is aangegeven zal dit onderdeel vormen van de bestuurlijke handhaving van de gedoogcriteria voor coffeeshops. Bij de opsporing van hennepteelt wordt aangesloten bij de geïntensiveerde opsporing en vervolging daarvan. Overigens zal niet steeds onderzoek nodig zijn naar het THC-gehalte van in kwekerijen aangetroffen hennepplanten. Zo is bekend dat (nog) niet bloeiende hennepplanten een laag THC-gehalte hebben en dus nimmer onder lijst I van de Opiumwet zullen vallen. In dergelijke gevallen kan onderzoek door het NFI achterwege blijven.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat het literatuuronderzoek van het Trimbos Instituut anders gaat opleveren dan wat nu al bekend is over de gezondheidseffecten van cannabis. De bedoelde literatuurstudie moet inzicht geven in de rol van THC en CBD en de verhouding tussen beide stoffen op de gezondheid van (met name jonge) cannabisgebruikers. Daarover is nu nog weinig bekend.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat het kabinet gaat doen in het kader van preventie om te voorkomen dat jongeren beginnen aan cannabis. In het kader van preventie voert het Trimbos-instituut het programma «De Gezonde school en genotmiddelen» uit. In dit kader wordt informatie aan jongeren gegeven, maar komt ook de rol van ouders aan bod, als ook die van het schoolbestuur bij het voeren van een genotmiddelenbeleid. In het nieuwe leefstijlprogramma van VWS wordt meer aandacht besteed aan het bevorderen van de weerbaarheid en worden ouders ondersteund met informatie over hoe met hun kinderen in gesprek te gaan over middelengebruik. Dit programma verkeert nog in de ontwikkelingsfase.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom het kabinet het CAM niet altijd om een risicobeoordeling wil vragen van een middel en in welke gevallen volgens het kabinet een risicoschatting van het CAM achterwege kan blijven. Indien wordt overwogen een middel onder de werking van de Opiumwet te brengen, kan het CAM worden gevraagd een risicoschatting uit te voeren. Een dergelijke risicoschatting is nuttig als nog onduidelijk is welke risico’s verbonden zijn aan een middel. Als deze risico’s voldoende bekend zijn, kan een risicoschatting door het CAM achterwege blijven.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet een reactie kan geven op de visie dat een verbod op cannabis met meer dan 15% THC averechts zal werken, omdat zware wiet zal worden aangeboden in het illegale circuit, met als gevolg dat de straathandel zal toenemen met alle overlast die dat met zich meebrengt. Het kabinet miskent de kans op enige verplaatsing naar het illegale circuit niet. Maar van de plaatsing van cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer op lijst I van de Opiumwet gaat ook een helder signaal uit naar de samenleving dat dergelijke cannabis niet langer wordt beschouwd als «softdrugs». De hogere strafbedreigingen voor een lijst I middel maakt het criminele ondernemerschap onaantrekkelijker en zal van invloed zijn op het aanbod.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet alle bovengenoemde risico’s in ogenschouw heeft genomen en wie allemaal bij het besluit betrokken zijn geweest. Dit besluit is door het kabinet genomen naar aanleiding van het advies van de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet, waarin deskundigen vanuit de wetenschap, de politie, het Openbaar Ministerie en het Trimbos Instituut zitting hadden. Naar aanleiding van dit advies heeft een nadere consultatie plaatsgevonden van onder andere de politie, het OM, het NFI, enkele gemeenten en de instellingen voor verslavingszorg.
De leden van de fractie van de SP en van D66 vragen welk deel van de huidige cannabisproductie op dit moment naar schatting een hogere THC-waarde heeft dan 15% en welk deel van de huidige verkoop in coffeeshops door het uitvoeren van de maatregel op lijst I komt. Er bestaat geen inzicht in het huidige THC-gehalte van de illegale cannabisproductie. In coffeeshops wordt cannabis van uiteenlopende sterkte verkocht. Op basis van metingen van de THC-monitor van de afgelopen vijf jaar van de in coffeeshops verkochte nederwiet bevat naar schatting ongeveer 71% meer dan 15% THC en van de in coffeeshops verkochte buitenlandse hasjiesj ongeveer 59%. Over het afgelopen jaar (meting 2010/2011) is dat respectievelijk 75% en 41%.
De leden van de fractie van de SP vragen welke oplossing het kabinet biedt aan die mensen die cannabis op medicinale wijze gebruiken en of het kabinet bereid is de medicinale verstrekking van cannabis uit te breiden. Het beleid met betrekking tot medicinale cannabis wijzigt niet. Mensen die cannabis voor medisch gebruik verstrekt krijgen worden niet geraakt door de wijziging van de lijsten van de Opiumwet, omdat zij cannabis met een hoger THC-gehalte kunnen blijven betrekken via de apotheek. Voor zover zij cannabis in een coffeeshop kopen, gelden voor hen dezelfde regels als voor de andere bezoekers van een coffeeshop.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet de mening deelt dat het belang van de volksgezondheid nog steeds voorop moet worden gesteld als het gaat om cannabisgebruik. Het Nederlandse drugsbeleid steunt op twee pijlers. Die van de bescherming van de volksgezondheid enerzijds en van de bestrijding van overlast en criminaliteit anderzijds. In het huidige drugsbeleid is er, meer dan voorheen het geval is geweest, aandacht voor de aspecten van veiligheid en criminaliteit, evenals voor de negatieve sociale en maatschappelijke effecten die zijn verbonden aan de illegale productie en handel in drugs.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet bereid is de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg om advies te vragen over het vraagstuk hoe gezorgd gaat worden dat cannabisgebruik zo min mogelijk schade oplevert voor de volksgezondheid, met name voor jongeren en of aan deze Raad niet voorgelegd zou moeten worden of een verbod op cannabis wel of niet wenselijk is voor de volksgezondheid. De afgelopen jaren hebben twee commissies (Van de Donk in 2009 en Garretsen in 2011) advies uitgebracht over het drugsbeleid in brede zin. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om de Raad voor de Volkgezondheid en Zorg in aanvulling daarop eveneens om advies te vragen.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet de constatering deelt dat alle vergelijkingen met andere landen en andere onderzoeken uitwijzen dat het verbieden van softdrugs niet leidt tot minder gebruik en of om bovengenoemde reden het verbieden van bepaalde softdrugs niet als vanzelf goed is voor de volksgezondheid.
Uit internationale vergelijkingen die betrekking hebben op de prevalentie van het gebruik van Opiumwetmiddelen, zoals het ESPAD onderzoek (EMCDDA) uit 2007 en het World Drug Report (UNODC) uit 2010, blijkt dat het verbieden van cannabis weinig tot geen invloed heeft op het gebruik ervan. Het in Nederland gevoerde beleid van de afgelopen 40 jaar heeft ertoe geleid dat er inzicht is in de groep mensen die drugs gebruiken en dat er laagdrempelige hulpvoorzieningen zijn voor die mensen die daardoor in de problemen komen. Ook is gebleken dat het gedogen van de verkoop van cannabis niet heeft geleid tot meer gebruik van softdrugs in vergelijking met bepaalde andere landen die een meer repressief beleid hanteren. Overigens zijn alle drugs in Nederland verboden, ongeacht of het nu middelen zijn die op lijst I of lijst II van de Opiumwet staan. Alleen de verkoop van cannabis in coffeeshops wordt onder bepaalde voorwaarden gedoogd.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet van mening is dat het van groot belang is dat voorlichting wordt gegeven over de kwaliteit, de samenstelling en de risico’s van bepaalde drugs en of voorlichting niet beter werkt dan verbieden. Het kabinet onderschrijft het belang van voorlichting als generaal preventief middel om te voorkomen dat jongeren drugs gaan gebruiken en verder om acute gezondheidsincidenten tegen te kunnen gaan. Via het DIMS is bekend welke middelen in Nederland in omloop zijn en kan ook de kwaliteit en de samenstelling van deze middelen in de gaten worden gehouden. Als er sprake is van drugs die een acuut gevaar voor de gezondheid opleveren, kan een waarschuwing worden gegeven (red alert) aan het algemene publiek.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet de visie deelt dat het beter is de teelt en bevoorrading te reguleren, omdat met dan precies weet wat de samenstelling is van softdrugs. Volgens deze leden zou dan ook betere voorlichting gegeven kunnen worden over de samenstelling en de cannabis zou vergezeld kunnen gaan van een bijsluiter. Het reguleren van de teelt en de bevoorrading van coffeeshops is in strijd met de geldende wetgeving en met internationale verplichtingen. Voor het overige wordt opgemerkt dat via allerlei kanalen voorlichting gegeven over de schadelijke effecten van cannabisgebruik, inclusief de kans op verslaving. In het kader van preventie voert het Trimbos-instituut het programma «De Gezonde school en genotmiddelen» uit. In dit kader wordt informatie aan jongeren gegeven, maar komt ook de rol van ouders aan bod, als ook die van het schoolbestuur bij het voeren van een genotmiddelenbeleid. In het nieuwe leefstijlprogramma van VWS wordt meer aandacht besteed aan het bevorderen van de weerbaarheid en worden ouders ondersteund met informatie over hoe met hun kinderen in gesprek te gaan over middelengebruik. Het Trimbos-instituut heeft de Drugsinfolijn, waar mensen terecht kunnen met vragen over cannabis. Daarnaast is in de meeste coffeeshops voorlichtingsmateriaal aanwezig en ook de verkopers kunnen hun klanten adviseren over de werking van de diverse cannabissoorten.
De leden van de fractie van de SP vragen of het een doelbewust beleid van het kabinet is om het de coffeeshops moeilijk te maken door de verantwoordelijkheid voor de samenstelling van de softdrugs naar de coffeeshops te verschuiven. Het doel van deze maatregel is de productie van cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer terug te dringen en de verkoop ervan in coffeeshops niet langer te gedogen, aangezien dit middel zodanige risico’s voor de gezondheid en de samenleving met zich brengt, dat het niet langer kan worden gekwalificeerd als «softdrugs».
De leden van de fractie van de SP vragen of het de agenda van het kabinet is om coffeeshops op termijn te sluiten door onmogelijke voorwaarden aan hen te stellen. Het kabinet heeft, zoals bekend, diverse maatregelen in voorbereiding om het gedoogbeleid aan te scherpen, o.a. door de coffeeshops kleiner en meer beheersbaar te maken. Het kabinet is niet voornemens het gedoogbeleid af te schaffen.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom experimenten die op wetenschappelijk-experimentele basis de teelt en toelevering aan de coffeeshops reguleren niet worden toegestaan. Regulering van de teelt van cannabis, dan wel experimenten in dit kader, zijn in strijd met de geldende wetgeving en met internationale verplichtingen. In de brief aan uw Kamer van 8 februari 2006 (Kamerstukken II, 24 077, nr. 179) is uitgebreid uiteengezet dat noch de toepasselijke VN-verdragen, noch het recht van de Europese Unie, ruimte bieden voor (experimenten met) regulering en legalisering van cannabis. Sindsdien is hier niets in gewijzigd en het standpunt blijft dan ook hetzelfde. Kern van het kabinetsbeleid is dat elke vorm van teelt van cannabis verboden is en blijft, zoals ook verwoord in de brief aan uw Kamer van 27 mei 2011 (Kamerstukken II, 24 077, nr. 259).
De leden van de fractie van de SP vragen hoe het nadere onderzoek naar qat is verricht en wie erbij zijn betrokken. Het onderzoek was gericht op de aard en omvang van qatgebruik en het voorkomen van daaraan gerelateerde problemen op het gebied van gezondheid, werk en sociale relaties. Leden van de Somalische gemeenschap zijn geïnterviewd en er is gesproken met bij deze gemeenschappen betrokken sleutelinformanten. Daarnaast zijn vertegenwoordigers bevraagd van tien gemeenten die met Somalische gemeenschappen te maken hebben.
De leden van de fractie van de SP vragen aan welke maatregelen het kabinet denkt ten aanzien van qat. Het kabinet heeft besloten het middel qat op lijst II van de Opiumwet te plaatsen in verband met de aan qatgebruik verbonden schade voor de gezondheid en voor de samenleving. Op 10 januari 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 24 077, nr. 268) is uw Kamer hiervan op de hoogte gesteld.
De leden van de fractie van de D66 vragen welke controle momenteel plaatsvindt op het THC-gehalte van verkochte cannabisproducten en of bij de verkooppunten wordt gecontroleerd of bij de productie. Omdat op dit moment alle cannabisproducten onder lijst II van de Opiumwet vallen vindt van overheidswege geen controle van het THC-gehalte plaats.
De leden van de fractie van de D66 vragen welke methodologie zal worden gebruikt om de 15% grens te controleren en in welke mate het THC-gehalte met precisie te bepalen is en wat de reguliere foutmarge is bij dergelijke vaststellingen. Zoals hierboven al is aangegeven gaat het om een nieuwe taak van het NFI die overigens goed valt uit te voeren met behulp van reeds bestaande onderzoeksmethoden. Aangezien de vraag van deze leden in hoeverre het juridisch houdbaar is een coffeeshop die cannabis met een THC-waarde van 15,3 procent te vervolgen hiermee nauw samenhangt, zal ook daarop in de toelichting bij het AMVb worden ingegaan.
De leden van de fractie van de D66 vragen of de mate van overschrijding meeweegt in de hoogte van de straf. Het THC-gehalte van 15% is een grenswaarde. Indien wordt vastgesteld dat sprake is van cannabis, die onder lijst I van de Opiumwet valt, is het zwaardere strafregime van onder andere artikel 10 van de Opiumwet van toepassing. De mate van overschrijding van het THC-gehalte speelt daarbij geen rol.
De leden van de fractie van de D66 vragen wat het kabinet van de stelling vindt dat de exclusieve focus op het THC-gehalte achterhaald aandoet, omdat er nog andere bestanddelen van cannabis een belangrijke factor zijn in het bepalen van de uitwerking hiervan. Het kabinet heeft het Trimbos-instituut opdracht gegeven literatuuronderzoek te doen naar de rol van THC en CBD en de verhouding tussen beide stoffen op de gezondheid van (met name jonge) cannabisgebruikers. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek zal het kabinet bezien of nader onderzoek nodig is.
De leden van de fractie van de SGP vragen hoe het standpunt van het kabinet zich verhoudt tot het voornemen in het regeerakkoord om te komen tot aanpassing van het onderscheid tussen harddrugs en softdrugs. Met deze maatregel wordt uitvoering gegeven aan het voornemen tot aanpassing van dit onderscheid.
De leden van de fractie van de SGP vragen waarom het kabinet er voor kiest om het bestaande onderscheid en daarmee ook het bestaande gedoogbeleid te handhaven. De expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet concludeert in het rapport «Drugs in lijsten» dat de huidige systematiek van de Opiumwet met twee lijsten geen wijziging behoeft. Het kabinet is het eens met deze analyse en is dan ook van plan de lijstensystematiek van de Opiumwet in de huidige opzet te handhaven. Verder blijkt uit het regeerakkoord dat is voorzien in aanscherping van het bestaande gedoogbeleid en niet voor het afschaffen ervan.
De leden van de fractie van de SGP vragen hoe het kabinet de precieze waarde ziet van lijst II van de Opiumwet. Behalve cannabis bevat lijst II van de Opiumwet een groot aantal andere middelen en paddenstoelen die niet worden beschouwd als middelen met een onaanvaardbaar risico.Dit onderscheid tussen lijst II en lijst I van de Opiumwet is nog steeds valide, met uitzondering van cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer.
De leden van de fractie van de SGP vragen hoe wordt voorkomen dat middelen op lijst II niet als maatschappelijk acceptabel worden gezien en of het kabinet voornemens is om maatregelen te nemen om de maatschappelijke acceptatie te voorkomen. Gelijk de middelen die op lijst I van de Opiumwet staan, zijn alle middelen die op lijst II van de Opiumwet staan verboden. Het gedoogbeleid geldt alleen voor cannabis en niet voor de andere middelen die op lijst II van de Opiumwet staan.
De leden van de fractie van de SGP vragen in hoeverre het mogelijk is om binnen een lijst op basis van huidige wet- en regelgeving onderscheid aan te brengen in schadelijkheid en in de bijbehorende strafmaat. De huidige wet- en regelgeving maakt een onderscheid naar schadelijkheid van middelen mogelijk door plaatsing op een van twee lijsten, behorende bij de Opiumwet. Hierbij wordt uitgegaan van een onderscheid tussen middelen met een onaanvaardbaar risico (lijst I) en andere middelen (lijst II). Gelet op het systeem van de Opiumwet kan binnen de lijsten geen onderscheid worden gemaakt in schadelijkheid en de bijbehorende strafmaat.
De leden van de fractie van de SGP vragen in hoeverre de verplaatsing van middelen naar lijst I automatisch gevolgen heeft voor het gedoogbeleid ten aanzien van drugs met een hoog THC-gehalte en of het kabinet de mening deelt dat voor een gedoogbeleid van drugs met een hoog THC-gehalte geen enkele ruimte meer moet zijn en of er nog aanvullende maatregelen worden getroffen om de verkoop van drugs met een hoog THC-gehalte aan te pakken. De plaatsing van cannabis met een THC-gehalte van 15% of meer op lijst I van de Opiumwet in combinatie met het gedoogcriterium dat geen harddrugs aanwezig mogen zijn in een coffeeshop, leidt ertoe dat coffeeshops hun aanbod zullen moeten beperken tot cannabis met een THC-gehalte tot 15%.
Staaij, C.G. van der (SGP), Smeets, P.E. (PvdA), Voorzitter Smilde, M.C.A. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Veen, E. van der (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Agema, M. (PVV), Leijten, R.M. (SP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Wolbert, A.G. (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Elias, T.M.Ch. (VVD), ondervoorzitter Dijkstra, P.A. (D66), Dille, W.R. (PVV), Gerbrands, K. (PVV), Mulder, A. (VVD), Venrooy-van Ark, T. (VVD), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Voortman, L. G. J. (GL), Klaver, J.F. (GL) en Straus, K.C.J. (VVD).
Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Kuiken, A.H. (PvdA), Omtzigt, P.H. (CDA), Berndsen, M.A. (D66), Klijnsma, J. (PvdA), Ulenbelt, P. (SP), Hazekamp, A.A.H. (PvdD), Mos, R. de (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Arib, K. (PvdA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Burg, B.I. van der (VVD), Ham, B. van der (D66), Beertema, H.J. (PVV), Bosma, M. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Miltenburg, A. van (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Sap, J.C.M. (GL), Tongeren, L. van (GL) en Liefde, B.C. de (VVD).
Arrest van het Hof van 29 juni 1999 – Staatssecretaris van Financiën tegen Coffeeshop «Siberië» vof – Verzoek om een prejudiciële beslissing door de Hoge Raad – Zaak C-158/98.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24077-269.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.