24 077 Drugbeleid

Nr. 263 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 oktober 2011

Op 24 juni 2011 hebben wij het rapport «Drugs in lijsten» van de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet (hierna: de commissie) aan uw Kamer gezonden.1 Wij hebben kennis genomen van de inhoud van het rapport en spreken onze waardering uit voor het werk dat door de commissie is verricht. Hieronder gaan wij nader in op de conclusies en aanbevelingen van de commissie.

Opiumwet

De commissie concludeert in hoofdstuk 5 dat de huidige systematiek van de Opiumwet, te weten een systeem met twee lijsten, geen wijziging behoeft. Volgens de commissie zijn er geen overwegende voordelen aanwijsbaar voor het wijzigen van de bestaande systematiek van twee lijsten.

Wij zijn het eens met deze analyse en zijn dan ook van plan de lijstensystematiek van de Opiumwet in de huidige opzet te handhaven.

Flankerende maatregelen

De commissie geeft tevens aan dat met het oog op de optimalisering van de werking van de Opiumwet een aantal flankerende maatregelen wenselijk is.

Instellen meldpunt en monitoring nieuwe middelen

In hoofdstuk 6 van het rapport stelt de commissie voor een meldpunt monitoring nieuwe middelen in te stellen dat gebruik en prevalentie van nieuwe drugs in kaart kan brengen en zo nodig adviseert over het plaatsen van een middel op een van de lijsten van de Opiumwet. Voorgesteld wordt dit meldpunt onder te brengen bij het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM).

Het instellen van een meldpunt monitoring nieuwe middelen vinden wij een goed voorstel, mede gelet op de opkomst van designer drugs en de risico’s die daar aan zijn verbonden. Wij willen deze aanbeveling van de commissie graag overnemen, met de kanttekening dat wij voornemens zijn dit meldpunt bij het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) te beleggen.

Het DIMS vervult nu al voor een groot deel de door de commissie bedoelde taken op het gebied van de monitoring en surveillance van bestaande en nieuwe middelen. Het DIMS verzamelt informatie via een landelijk netwerk met testfaciliteiten, ondergebracht bij instellingen voor verslavingszorg, in 22 plaatsen in Nederland. Op deze manier volgt het DIMS de ontwikkelingen op de markt van uitgaansdrugs en heeft het zicht op de ontwikkelingen met betrekking tot nieuwe middelen, bijvoorbeeld of een middel slechts incidenteel op de markt verschijnt of dat het gebruik ervan toeneemt. Door de directe contacten van het DIMS met de verslavingszorg, kan in geval van gezondheidsproblemen snel worden opgetreden. Pluspunt is daarnaast dat het DIMS nauw betrokken is bij het project incidentenmonitor waarbij gezondheidsincidenten gerelateerd aan drugsgebruik op regionaal niveau worden gemeld. Het CAM heeft veel meer een adviserende functie.

Wij willen het DIMS formeel als meldpunt monitoring nieuwe drugs benoemen, zodat ook voor andere betrokken organisaties duidelijk is waar informatie over nieuwe middelen beschikbaar is. Voorts zullen afspraken worden gemaakt tussen het DIMS en douane en politie over regelmatige uitwisseling van informatie over nieuwe drugs.

Omdat het DIMS deelneemt aan het CAM kan het de informatie over nieuwe drugs inbrengen in dat platform. Het CAM beoordeelt vervolgens of een risicoschatting gewenst is en kan de Minister van VWS adviseren over de te nemen maatregelen.

Herziening van de procedure voor plaatsing van middelen op de lijsten van de Opiumwet

De commissie beveelt in hoofdstuk 7 aan dat de minister van VWS advies moet vragen aan het CAM bij iedere plaatsing van een middel op een van de lijsten van de Opiumwet. Bij plaatsing op grond van internationale verplichtingen dient volgens de commissie het CAM geraadpleegd te worden over de keuze voor lijst I of II. Bij plaatsing op eigen initiatief door de minister van VWS dient deze volgens de commissie het CAM de vraag voor te leggen of het middel onder de Opiumwet gebracht moet worden en zo ja, op welke lijst het moet worden geplaatst.

Op dit moment is in de Opiumwet geen bepaling opgenomen die de minister van VWS verplicht het CAM om advies te vragen, alvorens bepaalde middelen op een van de lijsten van de Opiumwet te kunnen plaatsen.

Indien de minister van VWS overweegt een middel onder de werking van de Opiumwet te brengen, kan het CAM worden gevraagd een risicoschatting uit te voeren. Een dergelijke risicoschatting is bedoeld om de eventuele plaatsing van bepaalde middelen op een van lijsten van de Opiumwet afdoende te kunnen onderbouwen. Deze procedure voldoet wat ons betreft goed en wij zien dan ook geen reden om de Opiumwet op dit punt te wijzigen.

Overigens, als er sprake is van een situatie waarbij volgens de minister een middel onmiddellijk moet worden verboden en gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid als genoemd in artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet, is er altijd sprake van een acuut gevaar voor schade aan de gezondheid en schade voor de samenleving. In dat geval zal een middel per definitie op lijst I van de Opiumwet worden geplaatst, omdat het een middel betreft met een onaanvaardbaar risico. Ook in dat geval zou een verplichte advisering door het CAM weinig toe kunnen voegen.

Begrip schade voor de samenleving

In hoofdstuk 7 pleit de commissie er tevens voor het begrip schade voor de samenleving ruimer uit te leggen, in die zin dat hieronder zowel maatschappelijke als sociale schade moet worden verstaan. De commissie stelt voor bij de plaatsing van een middel op een van de lijsten telkens aan te geven in welke mate de schade voor de gezondheid, de maatschappelijke en de sociale schade een rol hebben gespeeld bij de voorgenomen plaatsing en bij de keuze tussen lijst I en lijst II.

Volgens artikel 3a, tweede lid, van de Opiumwet kunnen middelen op één van de lijsten van de Opiumwet worden geplaatst indien is gebleken dat (a) deze middelen het bewustzijn beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot (b) schade aan zijn gezondheid en (c) schade voor de samenleving. Een middel kan op een van de lijsten van de Opiumwet worden geplaatst als aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

In navolging van het advies van de commissie wordt voortaan onder schade voor de samenleving zowel sociale als maatschappelijke schade verstaan.

Voor wat betreft de aanbeveling van de commissie ten aanzien van de motivering van een besluit een middel onder de werking van de Opiumwet te brengen, is het van belang dat zowel de schade voor de gezondheid als de schade voor de samenleving expliciet worden meegenomen in de toelichting bij een besluit al dan niet onder de werking van de Opiumwet te brengen.

De weging van deze criteria vindt in onderlinge samenhang plaats, hetgeen voldoende ruimte laat om hieraan gevolg te kunnen geven.

Enige verdovende middelen nader bezien

In hoofdstuk 8 heeft de commissie een aantal middelen nader bezien. Het betreft de middelen hennep en hasjiesj, qat, MDMA en GHB.

Hennep en hasjiesj

Ten aanzien van hennep en hasjiesj adviseert de commissie het onderscheid tussen cannabis met een laag en een hoog gehalte aan THC (tetrahydrocannabinol) aan te scherpen, in verband met de toegenomen schade voor de gezondheid van de gebruiker en de schade voor de samenleving. De commissie stelt voor cannabis met een gehalte aan THC van meer dan 15% naar lijst I te verplaatsen en op lijst II uitsluitend cannabis met een THC-gehalte van maximaal 15% te handhaven.

Hoewel de commissie erkent dat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs is om een exacte grens te bepalen, stelt zij voor deze te leggen bij een THC-gehalte van 15%.

Wij zijn voornemens deze aanbeveling over te nemen.

Het brengen van zware cannabis onder lijst I van de Opiumwet is in lijn met het in 1976 gemaakte onderscheid tussen hennepproducten met een hoog en een laag gehalte aan THC (Kamerstukken II, 1974/75, 13 407, nrs. 1 en 3, p. 16).

Het THC-gehalte in cannabis is sinds de jaren 80 over de gehele linie sterk toegenomen. Wij maken ons zorgen over de toegenomen schade voor de gezondheid die gepaard gaat met het gebruik van cannabis en de rol die het hoge THC-gehalte daarbij speelt, vooral bij gebruik op jonge leeftijd. Het kabinet erkent, met de commissie, dat een exacte grens op dit moment niet wetenschappelijk onderbouwd kan worden, maar vindt dat voldoende aannemelijk is dat er sprake is van toegenomen schade voor de gezondheid. Met het uitvoeren van deze aanbeveling zullen de coffeeshops voortaan alleen nog cannabis met een THC-gehalte van maximaal 15% kunnen aanbieden.

Door hogere straffen op onder meer de handel en de in- en uitvoer van zware cannabis geven wij een duidelijk signaal aan de samenleving dat zware cannabis wordt gezien als een middel met een onaanvaardbaar risico en dat het ook als zodanig zal worden bestraft. Tevens levert het een bijdrage aan het verder bemoeilijken van het crimineel ondernemerschap in de cannabisbranche. De bestrijding van drugscriminaliteit is prioriteit voor dit kabinet.

Hiermee geven wij tevens uitvoering aan het regeerakkoord, waarin is aangekondigd dat het kabinet komt met voorstellen om zwaardere straffen te stellen op onder meer de handel in drugs en tot aanpassing van het onderscheid tussen harddrugs en softdrugs.

Met de betrokken organisaties is een eerste inventarisatie gemaakt van de uitvoeringsconsequenties van de aanbeveling. Hieruit komt naar voren dat de aanbeveling extra inspanningen met zich mee brengt.

Dit houdt verband met het feit, dat:

  • voor de vervolgingsbeslissing voor een lijst I-delict het THC-gehalte in de in beslag genomen cannabis dient te worden vastgesteld. Overigens geldt voor alle lijst I stoffen dat deze moeten worden onderzocht;

  • voor lijst I delicten hogere vrijheidsstraffen kunnen worden opgelegd.

Hiervoor geldt dat:

  • zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het bestaande beleid, zoals de reeds geïntensiveerde opsporing en vervolging van georganiseerde hennepteelt en wat betreft de coffeeshops de bestaande bestuurlijke handhaving van de AHOJG-criteria;

  • bij de aanpak van georganiseerde hennepteelt nu bij de strafvordering en straftoemeting reeds een combinatie van vrijheidsstraffen en financiële sancties, inclusief ontneming van criminele winsten, worden toegepast.

De uitvoering van deze aanbeveling zal vorm krijgen door wijziging van de lijsten van de Opiumwet. Hennep en hasjiesj met een THC-gehalte van meer dan 15% worden op lijst I geplaatst en op lijst II blijven hennep en hasjiesj met een THC-gehalte van maximaal 15% gehandhaafd. Ook doet de commissie de aanbeveling de komende jaren de verhouding tussen THC en CBD in cannabis te monitoren en de effecten daarvan op de gezondheid van de gebruiker te onderzoeken, opdat een beter inzicht ontstaat in de werking daarvan.

Inmiddels hebben wij het Trimbos Instituut opdracht gegeven literatuuronderzoek te doen naar de relatie tussen THC en CBD in cannabis en de effecten daarvan op de gezondheid. Naar verwachting zal dit onderzoek begin 2012 klaar zal zijn.

Afhankelijk van de uitkomsten van dit literatuuronderzoek zal worden besloten of nader onderzoek nodig is.

Qat

Ten aanzien van het middel qat adviseert de commissie het CAM opdracht te geven voor een nieuwe risicoschatting, waarbij aandacht wordt besteed aan de sociale en maatschappelijke schade en in het bijzonder aan de internationale context.

Zoals wij hebben geschreven in de brief over het drugsbeleid van 27 mei 2011 zijn er aanwijzingen dat de problemen rond het gebruik van en de handel in qat bij bepaalde groepen migranten toenemen, in het bijzonder in de Somalische gemeenschap. Dit is voor het kabinet aanleiding om te bezien of qat op de lijst van verboden middelen moet worden geplaatst.

Dit najaar wordt in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar de situatie binnen de Somalische gemeenschap. Daarbij zal ook het gebruik van en de handel in qat worden meegenomen. Eind 2011 zal het kabinet, in het licht van de resultaten van het onderzoek, een besluit nemen over welke maatregelen er nodig zijn. Hiermee is de aanbeveling van de commissie reeds overgenomen.

GHB

Over het middel GHB doet de commissie geen aanbevelingen, onder verwijzing naar de risicoschatting van het CAM over GHB. Over dit rapport is uw Kamer inmiddels separaat geïnformeerd.

MDMA

Tot slot pleit de commissie voor handhaving van het middel MDMA (ecstasy) op lijst I. Ook deze conclusie onderschrijven wij.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. I. Schippers

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 24 077, nr. 260.

Naar boven