23 432 De situatie in het Midden-Oosten

Nr. 420 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 mei 2016

Hierbij informeer ik u, mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over de uitvoering van de motie Ten Broeke c.s. waarin het kabinet wordt verzocht om niet alleen te inventariseren, maar ook actief te pleiten voor «richtsnoeren voor álle producten uit álle gebieden die krachtens het internationaal recht bezet of illegaal geannexeerd zijn, teneinde consumenten correct, duidelijk en consequent voor te lichten over de werkelijke herkomst van producten» (Kamerstuk 34 300 V, nr. 22). Deze motie werd ingediend naar aanleiding van de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie van 12 november 2015 inzake de vermelding van de oorsprong van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden (2015/C 375/05) (kort: interpretatieve mededeling).

Naar aanleiding van een verzoek van de Kamer werd in een Kamerbrief van 17 december 2015 (Kamerstuk 23 432, nr. 418) uiteengezet op welke wijze het kabinet invulling zou geven aan de motie. In deze Kamerbrief werd ook het kabinetsstandpunt ten aanzien van de interpretatieve mededeling vermeld.

Zoals gesteld in de beantwoording van de feitelijke vragen over deze Kamerbrief van 16 maart jl. (Kamerstuk 23 432, nr. 419), geeft de interpretatieve mededeling uitleg aan bestaande EU-wetgeving betreffende de herkomstaanduiding van producten, waaronder de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) in relatie tot producten afkomstig uit de door Israël bezette gebieden.

Deze richtlijn bepaalt in algemene zin dat consumenten een geïnformeerde keuze moeten kunnen maken bij de aanschaf van producten en dat etikettering daarom niet misleidend mag zijn. Indien de herkomst van een product is aangegeven, moet deze informatie – om de consument niet te misleiden – correct zijn.

Zoals aangegeven in eerdergenoemde brief van 17 december 2015 heeft de afgelopen maanden een uitgebreide sondering plaatsgevonden. Alle EU lidstaten zijn op hoofdstedenniveau actief benaderd met de vraag of zij, in lijn met de motie, ook van mening zijn dat andere gebieden die krachtens het internationaal recht bezet of illegaal geannexeerd zijn in aanmerking komen voor interpretatieve mededelingen. Bovendien heb ik hierover gesproken met Hoge Vertegenwoordiger Mogherini. Daarnaast is deze kwestie ook aan de orde gesteld bij de Europese Commissie, de Europese Dienst voor Extern Optreden en de Juridische Dienst van de Raad. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen draagvlak bestaat om te komen tot richtsnoeren voor álle producten uit álle gebieden die krachtens het internationaal recht bezet of illegaal geannexeerd zijn. Onder EU-lidstaten en EU-instellingen bestaat brede consensus ten aanzien van de situatie in de door Israël bezette gebieden. Dit heeft te maken met de combinatie van enerzijds een vraag vanuit consumenten en het bedrijfsleven om duidelijkheid en anderzijds een duidelijk gearticuleerde EU-positie ten aanzien van de door Israël bezette gebieden, vastgelegd in Raadsconclusies, gebaseerd op het internationaal recht. Beide elementen ontbreken ten aanzien van andere gebieden, waardoor de situatie in de door Israël bezette gebieden als een eigenstandige aangelegenheid wordt gezien.

Uit de sondering blijkt dat bij andere lidstaten geen vraag bestaat naar interpretatieve mededelingen voor herkomstaanduiding voor producten uit andere gebieden. Een grote groep lidstaten, evenals de EU-instellingen, zijn van mening dat dergelijke gebieden te verschillend zijn om met elkaar te vergelijken of met elkaar in verband te brengen. Ook wordt betwijfeld of er vanuit volkenrechtelijk perspectief sprake is van een eenduidige visie op betreffende gebieden. Daarnaast is er een groep lidstaten die aangeeft dat een bredere aanpak niet haalbaar en/of niet effectief is, omdat de inschatting is dat hiervoor geen draagvlak bestaat onder lidstaten en dat implementatie, ook vanwege de grote verschillen erg moeilijk zal zijn. Een aantal lidstaten stelt geen belangstelling te hebben voor dit vraagstuk. Er is een klein aantal lidstaten dat geen bezwaar heeft tegen het aanhoren van een voorstel maar hier niet actief op wil aansturen. Vastgesteld moet worden dat de grote meerderheid van lidstaten afwijzend staat tegenover een dergelijk voorstel. Additionele mededelingen die uitleg geven over de wijze van interpretatie van bestaande richtlijnen over consumentenbescherming zouden voort moeten komen uit een brede, Europees gedeelde behoefte aan verduidelijking. Voor andere gebieden is die echter niet vastgesteld.

Het kabinet wijst erop dat EU-wetgeving met betrekking tot juiste en niet- misleidende herkomstaanduiding algemeen van toepassing is, ongeacht waar het product vandaan komt. Het bedrijfsleven blijft onverminderd verantwoordelijk voor juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding. Consumenten kunnen, indien zij vermoeden dat er sprake is van misleiding ten aanzien van een product, hierover een klacht indienen bij de Autoriteit Consument en Markt en/of de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit. Aan nadere uitleg voor andere gebieden, zoals voor de door Israël bezette gebieden, zou volgens het kabinet een breed gedeelde behoefte/vraag om verduidelijking over de wijze van interpretatie van bestaande richtlijnen over consumentenbescherming ten grondslag moeten liggen. Daarvan is geen sprake. Mocht dergelijke onduidelijkheid wel breed worden vastgesteld, dan blijft het uitgangspunt voor het kabinet dat een EU-brede aanpak dient te worden nagestreefd om te zorgen voor een eenduidige uitleg binnen de interne markt.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven