22 831 De Hoorn van Afrika

Nr. 130 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN, VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE EN VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 september 2017

In een brief aan uw Kamer van 15 december 2016 («Eritrea en de invloed van Eritrea in Nederland», Kamerstuk 22 831, nr. 125) heeft het kabinet laten weten opdracht te zullen geven tot een onderzoek naar de diasporabelasting in een aantal Europese landen. Dit onderzoek vloeide voort uit een wens van uw Kamer als vervat in de motie van het lid Karabulut (Kamerstuk 22 831, nr. 119). Het onderzoek is nu afgerond en het kabinet biedt u hierbij het onderzoeksrapport aan1, getiteld «The 2% Tax for Eritreans in the diaspora».2

Het DSP-onderzoek, achtergrond en methodologie

In 2016 zijn verschillende wegen afgetast om onderzoek te doen «in Europees verband naar de aard en omvang van de diasporabelastingheffing», zoals verzocht in de motie. Contacten in Brussel met de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) en met relevante EU-lidstaten wezen uit dat er politieke steun noch prioriteit bestond bij andere lidstaten voor een gezamenlijke Europese studie naar dit onderwerp.

Daaropvolgend heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf opdracht gegeven tot het uitvoeren van een onderzoek in een zevental landen. Dit onderzoek werd uitgevoerd door de DSP-groep te Amsterdam in samenwerking met European External Policy Advisors (EEPA) te Brussel en de Universiteit van Tilburg. De DSP-groep deed eerder een kwalitatief onderzoek voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de integratie van Eritreeërs en naar misstanden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. Ook de diasporabelasting kwam in dat onderzoek aan de orde.3 Het huidige onderzoek bouwt daarop voort: naast 34 Eritreeërs in Nederland werden in Italië (15), Noorwegen (14), België (11), Duitsland (9), Zweden (8) en het Verenigd Koninkrijk (7) Eritreeërs ondervraagd op basis van interviews en vragenlijsten. Al deze landen zijn formeel ingelicht en in staat gesteld bij te dragen aan deze studie. Met uitzondering van België hebben zij alle een relatief grote Eritrese diaspora. Ook werden 34 internationale experts geraadpleegd en werd een uitgebreid literatuuronderzoek verricht over de diasporabelasting.

Daarmee is dit rapport, voor zover bekend, de tot dusver eerste gerichte proeve om deze belasting in kaart te brengen. Het kabinet is de auteurs dan ook dankbaar voor het geleverde werk. Uiteraard legden de beschikbare financiële middelen en tijd, de diversiteit van de omstandigheden in de onderzochte landen en de geslotenheid van de Eritrese diaspora beperkingen op aan de reikwijdte en de methodologie van het onderzoek. Om tot een representatief beeld te komen voor de Eritrese gemeenschap zou een substantieel hoger aantal Eritreeërs moeten worden geïnterviewd. Daarnaast kan individuele casuïstiek meestal niet worden geëxtrapoleerd tot een objectief verifieerbaar beeld, hoe behoedzaamuitgevoerd ook. De bevindingen van het onderzoek moeten in het licht van deze omstandigheden worden gezien.

De Eritrese ambassades in vijf studielanden zijn benaderd door de DSP-groep, maar reageerden niet.4 Ook heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een vragenlijst voorgelegd aan de Eritrese ambassade over de diasporabelasting. De Eritrese regering heeft daarop laten weten dat Eritrea in de loop der jaren al vele malen gedetailleerde informatie over de belasting heeft verschaft en dat het de nieuwe vragen als een provocatie beschouwt die in Eritrese ogen tekenend is voor de vijandigheid en het gebrek aan respect van de Nederlandse regering en het Nederlands parlement voor Eritrea.

De bevindingen van het DSP-rapport

Het rapport gaat in op de volgende aspecten van de diasporabelasting:

  • 1. De historische context en de juridische basis van de belasting.

    Het rapport legt uit dat de belasting is ontstaan op de EPLF-kantoren in het buitenland in de jaren tachtig.5 De EPLF vocht toen voor de onafhankelijkheid van Eritrea, en hielp Eritreeërs in de diaspora geld naar huis over te maken. Gaandeweg ontstond een cultuur binnen de diaspora om via de EPLF-kantoren bij te dragen aan de gewapende strijd. Na de onafhankelijkheid werden dergelijke bijdragen door middel van twee proclamaties uit 1991 en 1995 geformaliseerd. De DSP-groep stelt dat vanwege de afwezigheid van een geldige Grondwet en een legitieme wetgevende macht in Eritrea er geen sprake is van een duidelijke juridische basis voor de heffing van de diasporabelasting. Hetzelfde geldt voor de sancties bij niet-betaling van de belasting. De gevolgen van niet-betaling (zie onder 3) zouden volgens het DSP-rapport kunnen worden beschouwd als vormen van dwang. Deze dwang wordt uitgeoefend tegen personen in Nederland en Europa en tegen familieleden in Eritrea. De instrumenten die de Eritrese overheid zou gebruiken worden door de onderzoekers ingedeeld in vier categorieën: 1. emotionele druk, 2. intimidatie en angst, 3. bestraffing en 4. afpersing (gelieerd aan fraude).

  • 2. De internationaalrechtelijke context.

    Het rapport haalt rapportages aan van de «Somalia-Eritrea Monitoring Group» (SEMG) en Resoluties van de VN Veiligheidsraad, de Afrikaanse Unie, de EU en het advies van de Extern Volkenrechtelijke Adviseur.6 In al deze rapportages en verklaringen wordt benadrukt dat het heffen van een diasporabelasting onder internationaal recht in beginsel is toegestaan, maar dat inning van de belasting alleen mag plaatsvinden zonder dwang of intimidatie.

  • 3. De organisatie rondom de inning van de belasting.

    In hoofdstuk 5 gaat het DSP-rapport in op de instanties die betrokken zijn bij de inning van de belasting, waaronder ook Eritrese ambassades en consulaten. De voornaamste bevindingen betreffen de rol van de politieke partij PFDJ en de conclusie dat het arbitrair (en soms onderhandelbaar) is wie belastingplichtig is en over welk deel van het inkomen belasting moet worden afgedragen. Volgens het rapport zijn Eritrese ambassades verantwoordelijk voor de inning van de diasporabelasting en vallen zij hiërarchisch onder de regeringspartij PFDJ. Binnen de ambassades is het lokale hoofd van de PFDJ degene die feitelijk de scepter zwaait. Deze persoon is veelal geen Eritrese diplomaat.

    Vervolgens komt de wijze waarop de diasporabelasting wordt geïnd aan de orde en de vraag of er sprake is van een vrijwillige of verplichte belasting. Het DSP-rapport schrijft dat belastingbetaling wordt afgedwongen (enforced) door het weigeren van diensten, vooral consulaire diensten.7 Ook spreken geïnterviewden over het gebruik van andere instrumenten, zoals het ontnemen van privileges, sociale druk en uitsluiting. Het DSP-rapport constateert ook vaagheid omtrent de procedures, het bedrag en vooral ook de consequenties van het wel of niet betalen van de diasporabelasting.

  • 4. Verschillen tussen de onderzochte landen

    Bij de vergelijking van de belastinginning in de verschillende Europese landen concludeert de DSP-groep dat diverse factoren van invloed zijn op de gehanteerde modus operandi, zoals: de aanwezigheid van een Eritrese ambassade, de omvang en onderlinge cohesie (strength) van de diaspora en de belangstelling die politiek en overheid van het gastland tonen voor de belasting.

  • 5. Perceptie Eritrese belastingbetalers en conclusie

    Tenslotte beschrijven de auteurs hoe de Eritrese geïnterviewden de diasporabelasting en de manieren waarop zij onder druk worden gezet om te betalen ervaren. Samenvattend stellen de auteurs dat het innen van de belasting gepaard gaat met vormen van dwang die de Eritrese autoriteiten een sterke greep geven op de Eritrese diaspora in de landen waar het onderzoek zich op richtte.

De VN-appreciatie van de diasporabelasting

De door de VN ingeroepen «Somalia-Eritrea Monitoring Group» (SEMG) onderzoekt sinds 2011 de inning van de diasporabelasting door Eritrea en het eventueel gebruik van de opbrengst ervan voor doeleinden waarvoor sancties gelden (bijv. aanschaf van wapens). In deze jaarrapporten doet de SEMG geen uitspraak over de juridische basis, maar volstaat zij met een verwijzing naar de proclamaties die volgens de Eritrese overheid de basis vormen voor het heffen van de diasporabelasting.8

In resolutie 2023 (2011) heeft de VN Veiligheidsraad Eritrea opgeroepen te stoppen met de inning van de diasporabelasting. Dezelfde resolutie gebiedt VN-lidstaten om alle personen ter verantwoording te roepen die zich – op hun grondgebied – schuldig maken aan het gebruik van afpersing en andere illegale methoden bij de inning van deze belasting. De SEMG concludeert dat belastinginning door de Eritrese overheid als gevolg hiervan steeds meer onder de radar plaatsvindt en niet langer «van deur tot deur».9 Men is zich volgens de SEMG gaan toeleggen op inning op «vrijwillige» wijze via de organisatie van culturele evenementen waar belasting wordt geïncasseerd en op het gebruik van tussenpersonen die naar Eritrea reizen met contanten. Ook de SEMG ziet de dreiging van het ontzeggen van consulaire dienstverlening als een instrument om de diaspora te dwingen de belasting te betalen.10 De SEMG adviseerde de VN-lidstaten al in 2013 om via hun eigen nationale politiediensten de inning een halt toe te roepen.11 Het voornaamste obstakel bij het aanpakken van de inning die gepaard gaat met dwang, fraude en afpersing is het beperkte aantal aangiftes van Eritreeërs, uit angst voor mogelijke gevolgen voor zichzelf of hun familieleden in Eritrea.12

Maatschappelijke gevolgen van de Eritrese diasporabelasting in Nederland

De beschreven wijzen van inning kunnen ertoe bijdragen dat het voor Eritreeërs in Nederland zeer moeilijk is om los te komen van het land waaruit velen van hen zijn gevlucht. Het kabinet heeft dat eerder onacceptabel genoemd en blijft bij die karakterisering.

De door het rapport beschreven wijze van inning van de diasporabelasting heeft negatieve gevolgen voor de integratie van Eritreeërs in Nederland. Er is kans op sociale uitsluiting en isolatie voor hen die de belasting niet (tijdig) betalen waardoor Eritreeërs zich onder druk gezet voelen om te voldoen aan de hen opgelegde «verplichting». Het DSP-rapport stelt dat het betalen van de belasting soms een voorwaarde is voor deelname aan sociale evenementen en daarom door een grote groep Eritreeërs wordt aanvaard om een eventuele confrontatie met de Eritrese overheid te voorkomen en om de imaginaire «rode lijn» niet te overschrijden. Ook de vrees dat de familieleden in Eritrea de dupe worden van niet-betaling kan hierbij een rol spelen.

De combinatie van de diasporabelasting, de hoge bijstandsafhankelijkheid (50% in 2014), en eventuele overige afdrachten13 compliceren de toch al moeilijke participatie van Eritreeërs in de Nederlandse samenleving. Wanneer deze mensen onder druk worden gezet om een deel van hun in veel gevallen al beperkte financiële middelen af te staan en nog verder onder het bestaansminimum duiken, belemmert hen dat in de mogelijkheden om te integreren en participeren in de Nederlandse samenleving. Dat geldt temeer voor degenen die hun weg naar gemeentelijke regelingen omtrent participatie en integratie minder goed weten te vinden, zoals bij veel Eritreeërs die recentelijk in Nederland gearriveerd zijn het geval is.

Reactie van het kabinet

De Eritrese diaspora vormt een heterogene groep die onder meer kan worden ingedeeld naar de drie verschillen golven waarmee zij naar Europa gemigreerd zijn. Een eerste golf trad op van 1980–1998. Deze groep vluchtte tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tussen Eritrea en Ethiopië, was voorstander van de onafhankelijkheid van Eritrea en deze vluchtelingen waren – of zijn nog steeds – grotendeels leden van de ELF, later EPLF, die geëvolueerd is tot de PFDJ (de huidige regeringspartij). Vanuit deze golf is een generatie jongeren ontstaan die geheel in Europa is opgegroeid. Een tweede golf trad op van 1998–2010 en vluchtte om verscheidene redenen tijdens en na de grensconflicten met Ethiopië. De derde en huidige golf (vanaf 2010) is gevlucht voor het huidige regime; het regime dus dat wordt geleid door de partij waarvan de eerste golf (oorspronkelijk) aanhanger is. Dit betekent dat er binnen de Eritrese diaspora een kloof bestaat tussen recent aangekomen en eerder in Nederland aangekomen Eritreeërs. Er is ook een verschil in de wijze waarop de verschillende groepen Eritreeërs de activiteiten van hun regering, zoals de inning van de diasporabelasting, waarderen. Ook georganiseerde culturele evenementen worden door verschillende geledingen binnen de Eritrese diaspora geheel anders beleefd.

Het kabinet heeft al langere tijd aandacht voor de inning van de Eritrese diasporabelasting. Vanwege de beperkingen van het onderzoek, de geslotenheid van de Eritrese gemeenschappen in Europa en de diffuse en veranderlijke aanpak van de wijze van inning kunnen wij geen sluitende uitspraken doen over de situatie in alle onderzochte landen. Wel bevestigt het DSP-rapport het eerdere beeld dat de wijze van inning van de diasporabelasting in Nederland op een niet transparante en daarmee ongewenste wijze plaatsvindt.

Het DSP-rapport bevestigt daarnaast dat de wijzen van inning van de diasporabelasting complex zijn, vanwege de vele vormen waarop deze plaatsvindt, afhankelijk van de omstandigheden in een land. Bij de afwezigheid van een ambassade(kantoor) kan inning plaatsvinden via een «informatiekantoor», zoals in Noorwegen gebeurde. Toen er in Canada maatregelen werden getroffen om de personeelscapaciteit van de ambassade aan te pakken, werd de inning in de verborgenheid voortgezet, via tussenpersonen die tussen Eritrea en Canada heen en weer reisden. Het rapport geeft niet duidelijk aan waarom de politieke en media-aandacht in de onderzochte landen zo verschilt.

Hoewel er dus geen sprake is van een eenduidig beeld acht het Kabinet het noodzakelijk de wijze van inning van de diasporabelasting aan de kaak te blijven stellen. Hieronder volgt een overzicht van de reeds genomen maatregelen en de voorgenomen stappen.

Genomen maatregelen

  • Op 16 oktober 2016 is per ministeriële regeling vastgesteld dat vordering van diasporabelasting door Eritrea verboden is wanneer deze gepaard gaat met fraude, dwang, afpersing, en andere strafbare feiten (Stcrt. 2016, nr. 58321). Hiermee heeft het Openbaar Ministerie het wettelijk kader om personen betrokken bij dergelijke inning te vervolgen.

  • Dankzij een actieve inzet is Nederland erin geslaagd twee relevante paragrafen te doen opnemen in de Eritrea-resolutie die op 23 juni jl. tijdens de 35e zitting van de mensenrechtenraad met consensus werd aanvaard: een paragraaf waarin de Eritrese regering wordt opgeroepen om af te zien van het gebruik van dreigementen, afpersing en andere illegale methoden bij het innen van de diasporabelasting en een paragraaf waarin Eritrea wordt opgeroepen het gebruik te staken van de zgn. «spijtbetuigingsformulieren»14.

  • De Eritrese autoriteiten zijn meermaals – stevig – aangesproken over de (wijze van) inning van de Eritrese diasporabelasting in Nederland. Deze gesprekken vonden onder andere in augustus 2016 en in april 2017 plaats met Minister Koenders, en daarnaast regelmatig op hoogambtelijk niveau, meest recentelijk eind juli 2017. In dit laatste gesprek werd een vragenlijst overhandigd over de huidige DSP-studie, waarop geen antwoorden werden ontvangen.

    Naast bovenstaande maatregelen heeft het Kabinet ook maatregelen genomen die betrekking hebben op de problematiek die in bredere zin speelt in de Eritrese gemeenschap in Nederland.

  • Verschillende trajecten zijn opgestart om de integratie en participatie van Eritreeërs in Nederland te verbeteren. Zo is er gewerkt aan een zogenoemde handreiking; een informatieve brochure die ingaat op de specifieke problematiek binnen de Eritrese gemeenschap, en die gemeenten, maatschappelijke- en hulpverleningsorganisaties een op deze groep toegespitst handelingsperspectief biedt. Deze handreiking is vanaf 31 augustus 2017 online beschikbaar op https://www.kis.nl/sites/default/files/bestanden/Publicaties/handreiking-ondersteuning-eritrese-nieuwkomers-bij-integratie.pdf

  • Daarnaast breidt de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid haar netwerk in de Eritrese gemeenschap uit om beter zicht te hebben op eventuele sociale spanningen. In het najaar van 2017 organiseert de ESS een tweetal regionale bijeenkomsten teneinde de verbinding te zoeken tussen verschillende groepen binnen de Eritrese gemeenschap en de samenwerking met gemeentes duurzaam te versterken.

Voorgenomen maatregelen:

  • 1. Het kabinet zal het DSP-onderzoeksrapport overhandigen aan de Somalia & Eritrea Monitoring Group (SEMG) van de VN Veiligheidsraad, aan de Commissie van de Afrikaanse Unie, aan de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten en aan de Speciale Rapporteur voor mensenrechten in Eritrea.

  • 2. Het kabinet zal het DSP-rapport delen met EU-lidstaten en zal het vraagstuk van de diasporabelasting inbrengen als onderdeel van de Europees-Eritrese betrekkingen die gebaseerd zijn op een strategie van druk en dialoog.

  • 3. Het kabinet zal druk blijven uitoefenen op de Eritrese ambassade in Brussel (mede-geaccrediteerd in Nederland) en zal ongenoegen kenbaar blijven maken over het gebrek aan beschikbare informatie en vragen om meer openheid van zaken over de wijze van inning van de diasporabelasting in Nederland. Indien zich harde bewijzen manifesteren van intimidatie en ongeoorloofde dwang bij de inning van de Eritrese diasporabelasting door het ambassadekantoor in Den Haag, worden diplomatieke maatregelen niet uitgesloten.

  • 4. Het kabinet zal proactief de dialoog met Eritrea aangaan m.b.t. deze problematiek. Het kabinet zal de deelname van hoge Eritrese gezagsdragers aan «culturele» of andere diaspora-evenementen in Nederland blijven ontmoedigen.

  • 5. Het eerdere DSP-rapport over de invloed van Eritrea in Nederland (behandeld in de Kamerbrief integrale aanpak Eritrea en de invloed van Eritrea in Nederland, 2016) beval een centraal meldpunt aan voor de Eritrese gemeenschap of hulpverleners om incidenten en zaken te kunnen melden die zich voordoen in Nederland met betrekking tot de Eritrese gemeenschap. De Ministeries van SZW en VenJ achten een dergelijk meldpunt geen zinvolle of doelmatige aanvulling op de bestaande mogelijkheden. Meer dan aan een nieuw samenwerkingsverband is er behoefte aan het sturen op de aangiftebereidheid onder Eritreeërs en het vergroten van het vertrouwen van de Eritrese gemeenschap in de Nederlandse overheid. Zowel de handreiking als de activiteiten van SZW kunnen zich in het vervolg concreter toespitsen op bewustwording van reeds bestaande instrumenten ten aanzien van de gang naar de politie. De gemeenschappen wordt reeds meegegeven dat melding bij de politie in het geval van bedreiging en intimidatie noodzakelijk is voor verdere vervolgstappen.

Maatregelen in het strafrechtelijke domein

Het heffen van diasporabelasting door Eritrea en de inning daarvan in Nederland zijn in beginsel niet onrechtmatig. Het wordt pas onrechtmatig indien de inning van de belasting onder dwang of bedreiging plaatsvindt. Het Nederlandse strafrecht biedt dan voldoende mogelijkheden voor vervolging. Door de eerdergenoemde ministeriële regeling (Stcrt. 2016, nr. 58321) is het formeel verboden om de diasporabelasting te innen door afpersing, bedreiging, bedrog of door gebruikmaking van andere onwettige middelen, of indien de belasting bestemd is voor aanwending in strijd met het jegens Eritrea op grond van Resolutie 1907 (2009) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en Besluit 2010/127/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 1 maart 2010 geldende wapenembargo.

Zoals gemeld in de brief van 15 december 2016 zijn politie en OM in algemene zin reeds alert op het uitoefenen van druk, dwang of afpersing, omdat dit strafbare feiten zijn. Om individuen te kunnen vervolgen die zich schuldig maken aan inning van de diasporabelasting waarbij sprake is van ongeoorloofde dwang en intimidatie, zijn er strafrechtelijke aanknopingspunten nodig. Daarom blijft het van groot belang dat aangifte wordt gedaan als leden van de Eritrese gemeenschap dwang of bedreiging ervaren, zodat het OM en politie hierop kunnen handelen. Het belang van tijdige signalering en het stimuleren van deze aangiftebereidheid onder Eritreeërs wordt in de eerder genoemde handreiking voor gemeenten, maatschappelijke- en hulpverleningsorganisaties nogmaals onderstreept.

Daarnaast is een handelingskader ontwikkeld om politiemedewerkers nader te informeren en bewust te maken over de problematiek binnen de Eritrese gemeenschap. Dit handelingskader heeft inmiddels tot een aantal aangiften van feiten met een relatie tot de diasporabelasting geleid. De opvolging hiervan hangt mede af van de opsporingsindicaties die deze signalen bevatten. Indien het Openbaar Ministerie signalen van deze of andere mogelijke strafbare feiten ontvangt, zal het deze onderzoeken op aanknopingspunten voor nader strafrechtelijk onderzoek en kan het overgaan tot vervolging.

Ten slotte:

In de brief van 10 juli jl. van de griffie van de Tweede Kamer aan de Minister van Buitenlandse Zaken, wordt de laatste verzocht om de Kamer voor Prinsjesdag schriftelijk te informeren over de uitvoering van de motie van de leden Azmani en Sjoerdsma (Kamerstuk 22 831, nr. 109). Over de uitvoering van deze motie is uw Kamer geïnformeerd in de Eritrea-brief van het kabinet van 15 december 2016 (Kamerstuk 22 831, nr. 125).

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Met «diasporabelasting», «diasporatax» en «2% tax» wordt de «Recovery and Rehabilitation Tax» bedoeld die Eritrea heft en int van Eritreeërs in de diaspora.

X Noot
3

De DSP-groep schreef het rapport «Niets is wat het lijkt», dat besproken werd in de Eritrea-brief van het kabinet van 15 december 2016 (Kamerstuk 22 831, nr. 125) en dat als bijlage bij die brief werd gevoegd.

X Noot
4

NB: In Noorwegen is geen Eritrese ambassade.

X Noot
5

De EPLF is het Eritrean People’s Liberation Front, dat zich na de onafhankelijkheid omvormde tot de huidige regerings- en eenheidspartij PFDJ, het People’s Front for Democracy and Justice.

X Noot
6

Dit advies was als bijlage gevoegd bij de Eritrea-brief van het kabinet van 15 dec. 2016 (Kamerstuk 22 831, nr. 125)

X Noot
7

Pagina 86, DSP-rapport. Zie ook SEMG 2015, paragraaf 81.

X Noot
8

Zie bijvoorbeeld SEMG 2015, paragraaf 89

X Noot
9

SEMG 2012, paragraaf 93 en SEMG 2014, paragraaf 107

X Noot
10

SEMG 2012, paragrafen 95, 96, 97

X Noot
11

SEMG 2013, paragraaf 133

X Noot
12

SEMG 2015, paragraaf 85

X Noot
13

Deze overige afdrachten komen aan de orde in het eerdere DSP-rapport «Niets is wat het lijkt»; het gaat om «vrijwillige» bijdragen op feesten en festivals, inzamelingen door de kerk, wervingen voor specifieke projecten in Eritrea (die soms niet blijken te bestaan), ed.

X Noot
14

Met deze formulieren accepteren Eritreeërs verantwoordelijkheid voor hun illegale uitreis en voor elke andere misdaad, indien begaan, voordat zij het land illegaal verlieten, om daarmee hun recht op consulaire dienstverlening te herstellen. Staatssecretaris Dijkhoff van V&J noemde deze praktijk eerder dit jaar al laakbaar, in antwoord op Kamervragen van het lid Gesthuizen (SP) (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1051)

Naar boven