22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3010 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 januari 2021

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 6 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche: Voorstel tot wijziging Europolverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3008)

Fiche: Wijziging Verordening Schengen Informatiesysteem voor Europol (Kamerstuk 22 112, nr. 3009)

Fiche: Aanbeveling voor besluit voor mandaat inzake onderhandelingen over samenwerkingsovereenkomst tussen Eurojust en derde landen

Fiche: Mededeling – Actieplan voor integratie en inclusie 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 3011)

Fiche: Mededeling EU-strategie voor hernieuwbare offshore energie (Kamerstuk 22 112, nr. 3012)

Fiche: Richtlijn codificatie minimumopleidingsniveau van zeevarenden (Kamerstuk 22 112, nr. 3013)

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Fiche: Aanbeveling voor besluit voor mandaat inzake onderhandelingen over samenwerkingsovereenkomst tussen Eurojust en derde landen

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Aanbeveling voor een besluit van de Raad houdende machtiging tot het openen van onderhandelingen over overeenkomsten tussen de Europese Unie en Algerije, Armenië, Bosnië en Herzegovina, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Tunesië en Turkije betreffende samenwerking tussen het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) en de autoriteiten van die derde landen die bevoegd zijn voor justitiële samenwerking in strafzaken

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    19 november 2020

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM (2020) 743

  • d) EUR-Lex:

    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/nl/ALL/?uri=CELEX:52020PC0743

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

    n.v.t.

  • f) Behandelingstraject Raad

    Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Justitie en Veiligheid

2. Essentie voorstel

Het onderhavige voorstel bevat een aanbeveling aan de Raad om de Commissie het mandaat te verstrekken onderhandelingen te starten over de totstandkoming van een samenwerkingsovereenkomst tussen Eurojust enerzijds en tien landen buiten de EU1 anderzijds. Sinds de inwerkingtreding van de Eurojustverordening2 op 12 december 2019 en op grond van het Verdrag inzake de Werking van de EU is het anders dan voorheen niet meer de bevoegdheid van Eurojust zelf maar de verantwoordelijkheid van de Commissie om namens de Unie te onderhandelen over internationale overeenkomsten met derde landen op het gebied van samenwerking en uitwisseling van persoonsgegevens met Eurojust. Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van zijn taken kan Eurojust zelf, overeenkomstig hoofdstuk V van de Eurojustverordening, door middel van werkafspraken samenwerkingsverbanden aangaan met externe partners en deze onderhouden. Deze samenwerkingsverbanden kunnen op zich echter geen rechtsgrondslag vormen voor de uitwisseling van persoonsgegevens. Rekening houdend met de politieke strategie, de operationele behoeften van de justitiële autoriteiten in de hele EU en de mogelijke voordelen van nauwere samenwerking op dit gebied, acht de Commissie het noodzakelijk op korte termijn onderhandelingen met deze tien genoemde derde landen te starten om de wijze van samenwerking tussen Eurojust en deze landen te regelen.

3. Nederlandse positie ten aanzien van de mededeling/aanbeveling

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Het kabinet onderschrijft de noodzaak van een goede juridische basis voor de samenwerking tussen Eurojust en derde landen en ondersteunt de intentie van de Commissie daarvoor onderhandelingen met als prioritair geïdentificeerde landen te starten. Het kabinet vindt in dit verband dat de operationele belangen van Eurojust zwaar moeten meewegen bij de keuze van derde landen waarmee onderhandelingen worden gestart en dat de Commissie Eurojust actief moet betrekken bij de toekomstige onderhandelingen. Het kabinet is van mening dat er niet alleen naar de standaard voor dataprotectie moet worden gekeken als er met individuele landen wordt onderhandeld over een samenwerkingsovereenkomst, maar ook naar de algemene mensenrechtensituatie en het gehalte van de rechtsstaat in de desbetreffende landen.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet steunt het initiatief van de Commissie om de onderhandelingen te openen met derde landen ten behoeve van de samenwerking met Eurojust. Voor de samenwerking van deze landen met Eurojust is het van belang een goede juridische basis te hebben.

Het kabinet heeft de indruk dat bij de opstelling van de lijst landen geopolitieke aspecten een relatief grote rol hebben gespeeld en dat, omgekeerd, de aanbeveling van de Commissie niet volledig rekening houdt met de prioritaire landen die Eurojust zelf heeft geïdentificeerd. Dat geldt met name voor de wens van Eurojust een of meer Latijns-Amerikaanse landen in de lijst op te nemen en daarmee een strategisch belangrijke ingang voor Eurojust op dit continent te creëren. Het kabinet is van mening dat deze wens gehonoreerd zou moeten worden. Ook vindt het kabinet dat de Commissie zich bij voorkeur moet concentreren op onderhandelingen met landen waar de kans op succesvolle afronding van de besprekingen het hoogst is, gelet op de mensenrechtensituatie en het niveau van dataprotectie. Het kabinet zal bij de bespreking van het onderhandelingsmandaat deze standpunten uitdragen en de Commissie vragen zich, gezien het voorgaande, te concentreren op deze landen.

Het kabinet heeft verder twijfels bij het voornemen van de Commissie zowel de EDPS als het Europees Comité voor gegevensbescherming over de aanbeveling te consulteren en meent dat consultatie van de EDPS toereikend is.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Bij een eerste bespreking van de lijst landen op ambtelijk niveau bleek dat de meeste lidstaten het voorstel op hoofdlijnen kunnen steunen, maar ook dat een substantieel aantal lidstaten net als Nederland voorstander is van opname van ten minste een Latijns-Amerikaans land in de lijst. Het standpunt van het Europees Parlement is nog niet bekend.

4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten

a) Bevoegdheid

De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief, al zal een materiële rechtsgrondslag moeten worden toegevoegd. De EU heeft een met de lidstaten gedeelde (interne) bevoegdheid op het gebied van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht (artikel 4, lid 2, sub j, VWEU), waar de justitiële samenwerking in strafzaken in de EU onderdeel van uitmaakt. De EU is op grond van artikel 216 VWEU bevoegd om overeenkomsten te sluiten met derde landen wanneer Verdragen daarin voorzien of wanneer het sluiten van een overeenkomst ofwel nodig is om, in het kader van het beleid van de Unie, een van de in de Verdragen bepaalde doelstellingen te verwezenlijken, of wanneer daarin bij een juridisch bindende handeling van de Unie is voorzien of wanneer zulks gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen. Aangezien het sluiten van de overeenkomsten noodzakelijk lijkt voor Eurojust om zijn taken uit te kunnen oefenen, is de EU in lijn met artikel 216 VWEU bevoegd om de overeenkomsten te sluiten. Dit betreft op grond van artikel 3, lid 2, VWEU een exclusieve (externe) bevoegdheid van de EU.

Op grond van artikel 218, lid 3 VWEU kan de Commissie aanbevelingen doen aan de Raad voor de vaststelling van een Raadsbesluit waarbij machtiging wordt gegeven om onderhandelingen over een verdrag te openen en om de onderhandelaar namens de Unie aan te wijzen. Op grond van artikel 218, lid 4 VWEU kan de Raad de onderhandelaar richtsnoeren meegeven en een bijzonder comité aanwijzen in overleg waarmee de onderhandelingen moeten worden gevoerd. Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen aandacht vragen voor het toevoegen van de juiste materiële rechtsgrondslag.

b) Subsidiariteit

Niet van toepassing, gegeven de exclusieve (externe) bevoegdheid van de EU voor het sluiten van de overeenkomsten.

c) Proportionaliteit

Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de proportionaliteit. Het mandaat is toegesneden op de elementen die aan de orde zullen moeten komen tijdens de onderhandelingen voor samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en Eurojust, waaronder met name de voorwaarde van noodzakelijke waarborgen en controles met betrekking de bescherming van persoonsgegevens, fundamentele mensenrechten en individuele vrijheden. Aangezien de lijst met derde landen vrij omvangrijk is, heeft de Commissie naar de mening van het kabinet een verreikend doel gesteld bij de onderhandelingen.

d) Financiële gevolgen

Er zijn geen financiële gevolgen. Het kabinet is van mening dat eventuele financiële middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting van de EU. Eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

e) Gevolgen voor regeldruk, administratieve lasten en concurrentiekracht

Geen.


X Noot
1

Algerije, Armenië, Bosnië en Herzegovina, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Tunesië en Turkije.

X Noot
2

Verordening 2018/1727 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad.

Naar boven