22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2700 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 oktober 2018

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën over de door de Minister van Buitenlandse Zaken op 10 respectievelijk 20 juli 2018 toegezonden fiches over onderdelen van het Meerjarig Financieel Kader (MFK):

Fiche: MFK- Verordeningen Pericles IV-programma (Kamerstuk 22 112, nr. 2625);

Fiche: MFK – Verordening Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU (Kamerstuk 22 112, nr. 2631);

Fiche: MFK – Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen (Kamerstuk 22 112, nr. 2632);

Fiche: MFK – Verordening Fiscalis-programma (Kamerstuk 22 112, nr. 2668);

Fiche: MFK – Verordening Douane-programma (Kamerstuk 22 112, nr. 2667);

Fiche: MFK – Verordening Instrument financiering douanecontroleapparatuur (Kamerstuk 22 112, nr. 2675).

De vragen en opmerkingen zijn op 17 september 2018 aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 9 oktober 2018 zijn de vragen beantwoord

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Freriks

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de fiches over onderdelen van het Meerjarig Financieel Kader (MFK). De leden van de VVD-fractie hebben daarover nog een aantal vragen en/of opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie hechten er, net als het kabinet, aan dat bespreking over de verschillende Verordeningen niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. Hoe wordt voorkomen dat dit toch onverhoopt kan of gaat gebeuren?

1. Antwoord van het kabinet

Voor de gehele onderhandelingen over het MFK geldt dat over geen enkele (sector)verordening een definitief besluit kan worden genomen voordat de Europese Raad over het MFK een integraal akkoord heeft bereikt.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de fiches over onderdelen van het MFK. De leden van de SGP-fractie vinden het van groot belang dat het MFK niet onnodig uitdijt. Daarnaast vinden zij het cruciaal dat lidstaten zoveel mogelijk zelf aan het roer blijven en dat er geen verdere taakoverdracht aan de Europese Unie plaatsvindt. In het kader van deze twee lijnen hebben de leden van de SGP-fractie enkele vragen.

De leden van de fractie van 50PLUS hebben met veel interesse kennis genomen van de fiches van de Europese Commissie alsmede van de bijbehorende kabinetsappreciaties. De leden van de fractie van 50PLUS hebben hierbij vooralsnog de volgende vragen en opmerkingen:

Fiche: Verordeningen Pericles IV-programma

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie willen graag weten wat de eerdere evaluaties van het Pericles-programma hebben opgeleverd. Deze leden vragen daarnaast wat daaruit naar voren is gekomen over de effectiviteit van dit programma. Het kabinet geeft aan dat het programma als nuttig en effectief wordt ervaren. Waar is dit op gebaseerd?

2. Antwoord van het kabinet

De Commissie heeft een tussentijdse evaluatie van het huidige programma uitgevoerd.1 Hier uit blijkt dat de toegevoegde waarde van het programma hoofdzakelijk ligt in het vermogen om vormen van internationale samenwerking te ondersteunen die voor de nationale autoriteiten niet haalbaar zijn vanwege het internationale of transnationale karakter ervan. Het programma draagt bij aan ondervangen van specifieke nieuwe bedreigingen (zoals het deep/dark web). Alle belanghebbenden zijn het erover eens dat initiatieven zoals het instellen van een dialoog met de Chinese autoriteiten of het in Latijns-Amerika opzetten van eenheden tegen valsemunterij, zonder de steun van het programma onmogelijk zouden zijn geweest.

De leden van de VVD-fractie lezen dat in het voorstel een nieuwe bepaling over informatie, communicatie en publiciteit van het programma is opgenomen. Wat is daarvoor de aanleiding? Waarom moet dit in een verordening geregeld worden?

3. Antwoord van het kabinet

Het voorgestelde instrument voor dit programma is opnieuw een verordening, omdat dit instrument heeft bewezen de rechtszekerheid te bieden die nodig is voor een doeltreffende bescherming van de euro tegen valsemunterij.2 Binnen dit regelgevend kader acht de Commissie het van belang dat de oorsprong van de financiering van de Unie wordt erkend en dat er bij de uitvoering van dit programma meer zichtbaarheid wordt gegeven aan deze financiering van de Unie. Ook wil de Commissie actief bijdragen aan het communiceren over de acties en resultaten van het programma.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het verbeterpunt «een grotere rol voor nationale autoriteiten» is terug te vinden in de voorgestelde wijzigingen.

4. Antwoord van het kabinet

De grotere rol voor nationale autoriteiten blijkt onder andere uit het feit dat de Commissie gestimuleerd wordt om meer overleg te plegen met de door de lidstaten aangewezen bevoegde nationale autoriteiten, zoals De Nederlandsche Bank en het Nationaal Analysecentrum voor Munten. Dit is onder andere vastgelegd in het nieuwe artikel 5 van de verordening, waarin gedetailleerd acties worden genoemd die de Commissie samen met de nationale bevoegde autoriteiten kan organiseren.

De leden van de VVD-fractie vragen waar de nominale stijging van 5% op gebaseerd is. Waarom is er niet gekozen voor een meer inflatiegebonden stijging?

5. Antwoord van het kabinet

In het voorstel wordt niet toegelicht waarom er niet is gekozen voor een meer inflatiegebonden stijging. Nederland zal in de Raadswerkgroep om een nadere onderbouwing vragen. Net zoals bij de vorige programma’s wordt er steeds een vast bedrag bepaald voor een vaste periode.

Fiche: Verordening Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie vinden het cruciaal dat ingezet wordt op het bestrijden van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten. De leden van de VVD-fractie steunen daarom ook de inzet van het kabinet. EU-fraude moet worden aangepakt en dat moet zo efficiënt en effectief mogelijk gebeuren. De leden van de VVD-fractie willen wel wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van de EU-lidstaten om dit op te pakken.

De leden van de VVD-fractie willen daarnaast weten waarom het programma nu ook open wordt gesteld voor derde landen.

6. Antwoord van het kabinet

Het kabinet vindt dat fraude efficiënt en effectief moet worden bestreden. De Europese regelgeving schrijft voor dat de lidstaten voor de uitgaven onder zogenaamd «gedeeld beheer» – zo’n 80% van de EU uitgaven – zelf verantwoordelijk zijn voor het nemen van effectieve preventieve, en correctieve antifraude maatregelen (Verordening 966/2012 artikel 59 lid 2(b)). Vervolgens worden deze maatregelen getoetst door de Commissie en pas bij goedkeuring van de systemen worden de lidstaten in staat gesteld om fondsen te beheren en geld uit te keren. Voor het antwoord op de vraag naar de openstelling van het EU-antifraudeprogramma voor derde landen verwijs ik naar antwoord 8.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Aangaande de verordening betreffende het fraudebestrijdingsprogramma vragen de leden van de CDA-fractie hoe deze verordening zich verhoudt tot het Europees Openbaar Ministerie (EOM). De Minister stelt terecht in het fiche dat het onduidelijk is hoe de budgetten zich verhouden tot het EOM.

7. Antwoord van het kabinet

De grondslag voor de financiering van het EOM ligt vast in een aparte verordening (2017/1939) en vormt onderdeel van de lopende begrotingscyclus voor 2019. In het voorliggende voorstel wordt enkel het EU-antifraudeprogramma gefinancierd. Het programma heeft als doel de huidige fraudebestrijdingsactiviteiten Hercules III, AFIS (Anti Fraud Information System) en IMS (Irregularity Management System) samen te voegen, wat moet leiden tot vereenvoudiging van beheer, synergie- en (begrotings)flexibiliteitvoordelen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP

De leden van de SGP-fractie vragen zich af wat het nut is van het openstellen van het fraudebestrijdingsprogramma voor derde landen. Is het de bedoeling dat deze derde landen mee gaan betalen? Welk deel van de stijging van het budget komt voor hun rekening? Waardoor wordt de (overige) stijging van het budget veroorzaakt?

8. Antwoord van het kabinet

Lidstaten en derde landen kunnen op termijn enkel gebruik maken van het EU-antifraudeprogramma door nationale cofinanciering en betalen daarmee altijd mee aan de antifraude activiteiten. Momenteel zijn de onderhandelingen van het MFK nog bezig, en daarmee staan de voorgestelde budgetten niet vast. Het voorstel geeft geen nadere toelichting op de reden van de stijging van het budget. De Nederlandse inzet op de stijging van het budget is kritisch.

Fiche: Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie zijn geen voorstander van een Europese stabilisatiefunctie op het niveau van de Europese Monetaire Unie (EMU) om de gevolgen van economische schokken op te vangen.

De leden van de VVD-fractie willen graag weten wat asymmetrische schokken zijn. Zijn daar voorbeelden van? Wat zijn symmetrische schokken? Zijn daar voorbeelden van? Hoe (vaak) komen asymmetrische schokken voor in een interne markt?

9. Antwoord van het kabinet

Er bestaat geen algemeen geaccepteerde definitie van een (a)symmetrische economische schok. De Europese Commissie geeft hier geen definitie van in haar voorstel. Een economische schok zou kunnen worden gedefinieerd als een onverwachte en/of onvoorspelbare ontwikkeling of gebeurtenis buiten of binnen een economie die een substantieel effect op heeft op een economie. In de praktijk is het lastig een onderscheid te maken tussen symmetrische en asymmetrische schokken.

Een asymmetrische schok kan in de context van de EMU worden getypeerd als een schok die betrekking heeft op één of enkele lidstaten. Typische voorbeelden van asymmetrische schokken zijn een onverwachte neergang van een voor een economie relevante financiële instelling of grote onderneming, plotseling verlies van investeerders (vertrouwen) in een economie of een natuurramp.

Een symmetrische schok kan in de context van de EMU worden getypeerd als een schok waaraan de meeste lidstaten zijn blootgesteld. Afhankelijk van welke definitie van een symmetrische schok wordt gebruikt, kunnen voorbeelden worden gegeven. Een veel gebruikt voorbeeld van een symmetrische schok is de kredietcrisis van 2008, die grote economische gevolgen had voor de wereldwijde economie.

Het aantal asymmetrische schokken dat voorkomt in een interne markt hangt sterk af van de definitie van een asymmetrische schok en de structuur van een interne markt. Zoals ook vermeld in de Kamerbrief over de toekomst van de EMU (Kamerstuk 21 501–20, nr. 1262) blijkt onder andere uit onderzoek van DNB dat conjunctuurontwikkelingen al in grote mate synchroon lopen tussen lidstaten in de eurozone3

De leden van de VVD-fractie hebben ook nog een aantal meer technische vragen. Hoe wordt de rente op de lening aan de lidstaat bepaald? Worden de leningen verdeeld op «wie het eerst komt wie het eerst maalt»? Wat gebeurt er als een land getroffen wordt door een grote asymmetrische schok, maar de grens van 30 miljard euro al bereikt is? Geldt er een uniforme werkloosheidsdefinitie? Kan een voorbeeld uit de afgelopen jaren worden gegeven waar het werkloosheidspercentage op kwartaalbasis hoger was dan het gemiddelde over 15 jaar en bovendien met meer dan 1%-punt is toegenomen ten opzichte van hetzelfde kwartaal in het voorgaande jaar? Waarom is gekozen voor deze criteria? Wat gebeurt er als de verplichting om de overheidsinvesteringen op het gemiddelde niveau van de voorgaande vijf jaar te houden zich niet verhoudt met de eisen uit het stabiliteits- en groeipact?

10. Antwoord van het kabinet

Het voorstel voorziet in het wegnemen van de rentekosten, door middel van het verstrekken van een subsidie ter compensatie van de rentekosten die de lidstaat betaalt over de lening. Deze subsidie wordt toegekend indien de lidstaat de lening heeft terugbetaald. De rentesubsidie wordt betaald uit een op te richten «fonds voor stabilisatiesteun». In principe betaalt de lenende lidstaat dus geen rente. De rente die de lidstaat voor de ontvangen lening betaalt indien die niet heeft voldaan aan de in het voorstel gehanteerde voorwaarden is gelijk aan de rente die de Commissie betaalt op de markt ten tijde van de lening.

De leningen worden inderdaad verdeeld op basis van «wie het eerst komt, wie het eerst maalt». Indien de grens van EUR 30 miljard is bereikt, kunnen geen additionele leningen worden verstrekt. Individuele lidstaten zijn echter wel beperkt in de mate waarin zij een beroep kunnen doen op het fonds, waardoor de kans dat het fonds wordt uitgeput beperkt is. Het maximum dat een lidstaat kan ontvangen voor een lening is gelijk aan 0,34% van het bbp van dat land.

Er geldt een uniforme werkloosheidsdefinitie, namelijk het totale aantal werklozen als percentage van de actieve bevolking. In EU-wetgeving4is vastgelegd hoe de data voor de berekening van het werkloosheidspercentage moeten worden verkregen en hoe de kwaliteit van deze data gewaarborgd dient te worden.

In Nederland werd de drempel in de vier kwartalen van 2013 overschreden. Als trigger kan in theorie worden gekozen voor verschillende indicatoren, zoals de output gap, bbp-groei, het werkloosheidspercentage of kwalitatieve criteria. De Europese Commissie geeft aan gekozen te hebben voor een werkloosheidspercentage vanwege de relatief kleine revisies, de eenvoud omtrent de berekening en de snelle beschikbaarheid van data.

Het stabiliteits- en groeipact (SGP) is leidend en lidstaten moeten voldoen aan de eisen die het SGP stelt. Indien een lidstaat gebruik wenst te maken van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen, kan dit geen reden zijn om af te wijken van de eisen in het SGP. Aangezien overheidsinvesteringen slechts een beperkt deel vormen van de totale overheidsuitgaven, zou een lidstaat elders haar uitgaven kunnen verlagen om de overheidsinvesteringen op het gemiddelde niveau van de afgelopen vijf jaar te houden, en zo alsnog te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan het gebruik van het fonds. Tot slot merkt het kabinet op dat de preventieve arm van het SGP al een zogeheten investeringsclausule bevat, waarbij een lidstaat een beroep kan doen om in haar begrotingsinspanning investeringen mee te wegen.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de prikkel is voor een lidstaat om nationaal te hervormen als het bijna «gratis» geld kan lenen bij de Europese Commissie (want voor de rente kunnen lidstaten een subsidie krijgen). De leden van de VVD-fractie vinden dit onwenselijk. Hoe kan dit voorkomen worden?

11. Antwoord van het kabinet

In eerste instantie ligt de prikkel voor een lidstaat om nationaal te hervormen bij de lidstaat zelf door het feit dat nationale hervormingen kunnen leiden tot economische groei en verbeterde weerbaarheid van een nationale economieën. De Europese Commissie geeft daarnaast zelf aan dat haar voorstel geen afbreuk zou doen aan prikkels omdat het niet in het belang van een lidstaat is om de werkloosheid op te laten lopen (of niet snel af te laten lopen).

De leden van de VVD-fractie vragen hoe hoog de jaarlijkse nationale bijdragen voor het fonds voor stabilisatiesteun zouden zijn? Hoe hoog is deze bijdrage voor Nederland? Betekent dit plan indirect dat we extra gaan afdragen aan Europa en minder geld overhouden op de staatskas? De leden van de VVD-fractie zijn geen daar geen voorstander van.

12. Antwoord van het kabinet

De jaarlijkse nationale bijdrage aan het fonds voor stabilisatiesteun zou volgens het voorstel equivalent zijn aan zes procent van het bedrag dat als monetair inkomen aan de nationale centrale bank wordt gealloceerd aan het eind van het voorgaande financieel jaar. De bijdrage aan het fonds voor stabilisatiesteun vormt dus geen directe claim op de monetaire inkomsten van de nationale centrale bank.

De bijdrage van niet-eurolanden die deelnemen aan ERM II wordt op een vergelijkbare manier berekend op basis van hun relatieve bbp ten opzichte van de eurolanden. Het bedrag dat aan de Nederlandsche Bank (DNB) wordt gealloceerd als monetair inkomen fluctueert per jaar. Onderstaande tabel geeft de potentiële afdracht weer die Nederland op basis van de meest recente raming van het monetair inkomen in de komende jaren zou moeten doen. Voor 2025–2027 zijn nog geen cijfers beschikbaar. Deze bijdrage wordt afgesproken in een intergouvernementele overeenkomst en komt bovenop de reguliere EU-afdrachten

€ mln.

2020

2021

2022

2023

2024

Monetaire winst DNB

666

571

628

747

 

Potentiële afdracht fonds voor stabilisatiesteun (6% over jaar t-1)

40

34

38

45

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het (informele) speelveld van lidstaten er uit ziet? Welke lidstaten zijn voorstander van een stabilisatiefunctie en welke lidstaten zijn hier tegenstander van?

13. Antwoord van het kabinet

Tijdens de meest recente ECOFIN (september) is uitgebreid gesproken over het voorstel. De meningen waren sterk verdeeld. Meerdere lidstaten zijn voorstander. Zij geven aan dat eurolanden geen eigen monetair beleid kunnen voeren en een gemeenschappelijk monetair beleid zou volgens deze lidstaten onvoldoende passend zijn voor landen die getroffen worden door een asymmetrische schok. Om dit te compenseren zou een stabilisatiefunctie nodig zijn. Een aantal lidstaten was minder uitgesproken en gaf aan dat in principe nationale begrotingen economische schokken op zouden moeten vangen, maar dat in uitzonderlijke situaties een apart fonds mogelijk ter ondersteuning kan dienen. Duitsland en Frankrijk refereerden aan de ideeën uit hun Meseberg-verklaring van juni jl., zoals een Europese werkloosheidsverzekering, en werken deze ideeën momenteel verder uit. Andere lidstaten, waaronder Nederland zijn geen voorstander van een stabilisatiemechanisme voor de eurozone om de gevolgen van economische schokken op te vangen.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre Nederland (of hebben andere lidstaten) afzonderlijk zeggenschap heeft over de gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen.

14. Antwoord van het kabinet

In het Commissievoorstel hebben individuele lidstaten geen afzonderlijke zeggenschap over de uitvoeringshandelingen. Nederland kan dan ook niet instemmen met de voorgestelde gedelegeerde bevoegdheden. Naar de mening van het kabinet gaat het om onderdelen van het voorstel die aan de Unie wetgever voorbehouden moeten worden (en dus in de Verordening zelf geregeld dienen te worden).

De leden van de VVD-fractie willen weten hoe de investeringsprojecten beoordeeld gaan worden en of de lening gebruikt wordt voor zaken die de nationale economie verbeteren. De EU heeft in het verleden ook nog wel eens nutteloze projecten ondersteund, zoals een vliegveld dat niet wordt gebruikt. Wat zijn de gevolgen van het voorstel dat leningen moeten worden gebruikt voor overheidsinvesteringen die bijdragen aan dezelfde doelen als waarvoor de structuurfondsen worden ingezet?

15. Antwoord van het kabinet

Als gevolg van het Commissievoorstel kunnen leningen alleen worden gebruikt voor investeringen met dezelfde doelen als waarvoor de ESI-fondsen5 worden ingezet. Dit beoogt deze investeringen in deze doelen op peil te houden.

De leden van de VVD-fractie zien niet in waarom in de stabilisatiefunctie ook niet-eurolanden, te weten deelnemers van het Wisselkoersmechanisme II (ERM-II) deel zouden moeten nemen. Deelt de Minister de mening dat van de VVD-fractie dat een eurolidmaatschap volledig is en het dus vreemd is dat voorgestelde voordelen ook aan niet eurolanden toekomen?

16. Antwoord van het kabinet

De Europese Commissie geeft aan dat het voorstel nodig is omdat individuele landen die deelnemen aan de Euro een deel van hun macro-economisch beleidsinstrumentarium, het monetair beleid, gecentraliseerd hebben, en daardoor minder mogelijkheden hebben zelf schokken op te vangen. Vanuit deze logica, redeneert de Commissie dat ook landen die in ERM-2 zitten toegang tot de stabilisatiefunctie zouden moeten hebben. De valuta van landen die aan ERM-II deelnemen zijn gekoppeld aan de euro en hebben derhalve ook beperkte monetaire beleidsvrijheid.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Wat betreft de instelling van een Europese stabilisatiefunctie zal deze ook betrekking hebben op niet-eurolanden, die wel meedoen aan het ERM-II. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre een risicoanalyse op deze landen buiten de euro is uitgevoerd.

17. Antwoord van het kabinet

Economische en begrotingssurveillance in het kader van het Europees semester vindt zowel voor eurolanden als voor niet-eurolanden plaats. Wat betreft de procedure voor buitensporige macro-economische onevenwichtigheden is er geen verschil in de toegangeisen tot de door de Commissie voorgestelde stabilisatiefunctie tussen ERM-2 landen en eurozonelanden. Ingeval van een buitensporig tekort zijn er wel minder juridische mogelijkheden om landen in ERM-2 die de aanbevelingen van de Raad voor corrigerende maatregelen niet opvolgen tot de orde te roepen.

Het nieuwe instrument dient vooral ingezet te worden wanneer werkloosheid snel oploopt. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een overzicht van andere voorwaarden die gelden om aanspraak te maken op het instrument.

18. Antwoord van het kabinet

Volgens het voorstel vloeien de voorwaarden waaraan landen, in aanvulling op genoemde stijging van de werkloosheid, moeten voldoen voort uit het stabiliteits- en groeipact en de macro-economische onevenwichtighedenprocedure: in de twee jaar voor de aanvraag voor een lening uit de stabilisatiefunctie mag de Raad geen besluit hebben genomen waarin is vastgesteld dat de aanvragende lidstaat geen maatregelen nam om een buitensporig tekort terug te dringen.6 Ook mag in deze periode geen besluit zijn genomen door de Raad dat een land geen corrigerende maatregelen heeft genomen ten einde op de middellange termijn begrotingsdoelstelling of het aanpassingstraject daar naar toe te komen.7 Tevens mag in deze tweejarige periode geen besluit zijn genomen door de Raad dat een aanvragend lid met een geopende procedure voor macro-economische onevenwichtigheden tweemaal achtereen een ontoereikend plan met corrigerende maatregelen heeft ingediend8 of tweemaal achtereen door de Raad aanbevolen maatregelen ter correctie van de buitensporige onevenwichtigheid niet heeft genomen.9 Tot slot mag een land dat deelneemt aan de monetaire unie niet in een macro-economisch aanpassingsprogramma zitten en een land dat in ERM-2 zit geen gebruik maken van de betalingsbalansfaciliteit van de EU.

Tevens willen deze leden weten in hoeverre de Europese Commissie beslist waar de investeringen op worden gedaan of dat dit aan de aanvragende lidstaat is.

19. Antwoord van het kabinet

Volgens het voorstel bepalen lidstaten zelf welke investeringen ze doen, mits deze worden gebruikt voor investeringen met dezelfde doelen als waarvoor de ESI-fondsen worden ingezet of een bijdrage leveren aan specifieke gebieden binnen onderwijs en training.

In het fiche wordt aangegeven dat de Europese Commissie een methodologie heeft opgesteld waarmee de kwaliteit van het beheer van de publieke investering kan worden beoordeeld. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een toelichting op en appreciatie van deze methodologie. Het kabinet is geen voorstander van dit stabiliteitsmechanisme. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister geen besluiten hierover te nemen zonder dat de Kamer is geconsulteerd.

20. Antwoord van het kabinet

Het voorstel bevat het plan dat de Europese Commissie minimaal een maal per vijf jaar de kwaliteit van het proces van publieke investeringen in lidstaten zal beoordelen en waar nodig is aanbevelingen zal doen. Het beoordelen van dit proces zal gebeuren op basis van een van tevoren vastgestelde methodologie, waarbij gekeken zal worden naar vijftien verschillende indicatoren gerelateerd aan besluitvorming over en implementatie van publieke investeringen. Een volledig overzicht is te vinden in annex 1 van het voorstel. Het kabinet acht het mogelijk dat een dergelijke beoordeling tot zinnige aanbevelingen op het gebied van publieke investeringen kan leiden. Tegelijkertijd is het volgens het kabinet aan de lidstaten zelf om te waarborgen dat er adequate arrangementen bestaan om te waarborgen dat publieke investeringen doelgericht, effectief en efficiënt worden gedaan. De kwaliteit van processen voor het doen van publieke investeringen speelt in het voorstel ook geen rol bij de toegang tot de stabilisatiefunctie. Vanuit die optiek maakt de beoordeling geen onderdeel uit van de kern van het voorstel voor een stabilisatiefunctie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het MFK-fiche Verordening tot instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen. Deze leden steunen het doel om de gevolgen van een economische crisis te beperken door overheidsinvesteringen op peil te houden. Door anticyclisch beleid te voeren kunnen economische schokken worden gedempt. Deze leden zijn van mening dat Europa juist in economisch slechte tijden perspectief moet bieden op werk en kansen. De leden van de D66-fractie hebben nadere vragen over de kabinetsreactie op het commissievoorstel.

De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet geen voorstander is van een Europees stabilisatiefonds voor investeringen. Het kabinet wijst hierbij op de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de begroting en economie op orde te brengen en houden. De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van trendmatig begroten en naleving van de gezamenlijke begrotingsregels. Zij zijn daarbij van mening dat lidstaten in economisch goede tijden in moeten zetten op het toekomstbestendig maken van de Europese economie. Hierbij kunnen de Commissievoorstellen in het kader van het Europees Semester een grote rol spelen, ter aanvulling van naleving van de gezamenlijke regels uit het Stabiliteits- en Groeipact. Onderschrijft het kabinet het gezamenlijke belang van een sterke Europese economie? Is het kabinet ook van mening dat de voorstellen in het kader van het Europees Semester hieraan bijdragen? Is het kabinet bereid om in te zetten op afdwingbaarheid van de voorstellen in het kader van het Europees Semester? Hoe wil het kabinet landen met een begrotingstekort helpen zodat ook zij hun economie kunnen hervormen?

21. Antwoord van het kabinet

De implementatie van noodzakelijke hervormingen die worden geïdentificeerd in het kader van het Europees Semester kunnen bijdragen aan een sterke Europese economie. Het kabinet streeft mede daarom naar een koppeling tussen de bestaande structuur- en cohesiefondsen en de naleving van landenspecifieke afspraken en van de criteria van het stabiliteits- en groeipact. De toegang tot de voorgestelde stabilisatiefunctie als zodanig draagt slechts beperkt bij de naleving van afspraken: lidstaten die geen effectieve actie ondernemen in het kader van het stabiliteits- en groeipact of de macro-economisch onevenwichtighedenprocedure kan de toegang tot de stabilisatiefunctie worden ontzegd. De Commissie heeft ook een voorstel voor een hervormingsondersteuningsprogramma ingediend (COM 2018/391) waarvan een belangrijk onderdeel een financieel ondersteuningsinstrument («reform delivery tool») betreft. Vanuit dit instrument kunnen lidstaten een financiële bijdrage ontvangen na de implementatie van hervormingen zoals geïdentificeerd in de context van het Europees Semester. Hoewel deze financiële bijdrage niet een op een te koppelen is aan de eventuele overgangskosten gerelateerd aan hervormingen mogen de ontvangen middelen wel worden gebruikt deze kosten op te vangen. Het kabinet is in beginsel positief over elementen van het hervormingsondersteuningsprogramma waaronder bijvoorbeeld de inbedding in het Europees semester maar zal de samenhang van dit specifieke voorstel met de structuur- en cohesiefondsen kritisch bestuderen (Kamerstuk 22 112, nr. 2633).

De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet geen voorstander is van een mechanisme om economische schokken gezamenlijk op te vangen. Is het kabinet van mening dat economische schokken een asymmetrische impact kunnen hebben? Zo ja, welke factoren kunnen bijdragen aan een asymmetrische impact van economische schokken? Welke Europese instrumenten, los van de nationale begrotingen en de afspraken uit het Stabiliteits- en Groeipact, kunnen volgens het kabinet helpen om die asymmetrische impact te verkleinen?

22. Antwoord van het kabinet

Zoals aangegeven in de kabinetsvisie op de toekomst van de EMU lopen volgens onderzoek van DNB de conjunctuurontwikkelingen al in grote mate synchroon tussen lidstaten in de Eurozone (2017–0000222607)). De diepte van economische schokken en de duur van de daaropvolgende neergang tussen landen verschilt daarentegen. Het kabinet constateert dat de asymmetrische impact van economische schokken in grote mate samenhangt met de staat van een nationale economie. Een te beperkt aanpassingsvermogen en/of een onvoldoende duurzaam groeipatroon zijn belangrijke factoren die kunnen leiden tot een asymmetrische impact van een symmetrische schok.

De leden van de D66-fractie lezen dat er nog geen inschatting van het krachtenveld kan worden gemaakt, omdat nog niet eerder over een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen is gesproken. Zij vragen het kabinet wat zij zal inbrengen wanneer over een dergelijke functie zal worden gesproken. Hoe worden lidstaten in de gelegenheid gesteld om de eigen economie te hervormen? Welke alternatieven voor een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen ziet het kabinet, los van naleving van het Stabiliteits- en Groeipact, en over welke alternatieven is zij bereid mee te denken?

23. Antwoord van het kabinet

Lidstaten kunnen asymmetrische schokken allereerst opvangen door gebruik te maken van eigen budgettaire buffers en automatische stabilisatoren in nationale begrotingen. Hiervoor dienen lidstaten hun huis op orde te hebben. De regels van het SGP zijn zo ingericht dat er al rekening wordt gehouden met de stand van de conjunctuur, waardoor ruimte ontstaat voor de werking van dergelijke stabilisatoren. In aanvulling hierop kunnen goed functionerende grensoverschrijdende kapitaal- en kredietmarkten aanzienlijk bijdragen aan het (privaat) opvangen van asymmetrische schokken. In de Verenigde Staten wordt het grootste deel van de asymmetrische schokken in staten zelfs opgevangen door dergelijke markten. Als Minister van Financiën heb ik bij de meest recente Ecofin dan ook benadrukt dat in een discussie over de toekomst van de EMU en gedachtewisselingen over nut en noodzaak van een stabilisatiefunctie de werking en versterking van de kapitaalmarktunie meer nadrukkelijk aan bod zou mogen komen. Ook veerkrachtige nationale economische structuren kunnen bijdragen aan het opvangen van schokken. De versterking van economische structuren is primair de verantwoordelijkheid van lidstaten zelf, maar ter ondersteuning bepleit het kabinet een koppeling tussen structuur- en cohesiefondsen enerzijds, en de naleving van landenspecifieke aanbevelingen en criteria van het stabiliteits- en groeipact anderzijds. In aanvulling hierop kan het uitwisselen van «best practices» en het organiseren van peer pressure via het formuleren van benchmarks kan het versterken van economische structuren ondersteunen. Tot slot bestaat er met het ESM al een Europees noodfonds om – tegen strikte beleidsvoorwaarden – lidstaten uit de brand te helpen door middel van leningen als zij bijvoorbeeld toegang tot financiële markten verliezen.

Voor de inbreng van Nederland bij de eerste bespreking van de stabilisatiefunctie verwijs ik u naar antwoord 13 van het kabinet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP

De leden van de SGP-fractie spreken zich uit tegen de investeringsstabilisatie, omdat hier in de ogen van de SGP-fractie sprake is van risicodeling.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van 50PLUS

De leden van de fractie van 50PLUS merken op dat het bedrag van 30 miljard euro voor de investerings-stabilisatiefunctie neerkomt op ongeveer 0,25% van het bbp van de Eurozone en 0,15% van het bbp van de gehele Europese Unie.

Klopt het dat een individuele lidstaat maximaal 30% van het bedrag dat nog beschikbaar is in de faciliteit kan lenen/opnemen? Betekent dit concreet dat, bij de gekozen omvang van de faciliteit, een individuele lidstaat maximaal 9 miljard euro kan lenen?

24. Antwoord van het kabinet

Het richtlijnvoorstel omvat een exact voorgeschreven berekening voor het maximum bedrag dat een individuele lidstaat kan lenen.10 Dit maximum bedrag is afhankelijk van de grootte van de individuele economie in samenspel met de totale beschikbare middelen. Nederland zou bijvoorbeeld volgens het voorstel op basis van de meest recente beschikbare definitieve data volgens eigen schatting ca. 2¼ miljard euro kunnen lenen, en Duitsland ca. 10 miljard euro. Dit maximumbedrag zal over de jaren proportioneel met de economie van de individuele lidstaten groeien. Als het op deze manier berekende maximumbedrag wat een individuele lidstaat op elk moment (nog) mag lenen daarnaast groter is dan de 30% van de nog beschikbare middelen in de stabilisatiefunctie mag slechts tot 30% van de nog resterende middelen worden geleend.

Kan de Minister toelichten waar de hoogte van de maximale omvang van deze nieuwe faciliteit (30 miljard euro) op is gebaseerd?

25. Antwoord van het kabinet

Het voorstel geeft geen specifieke onderbouwing voor de keuze voor 30 mld. euro als doelomvang voor de stabilisatiefunctie.

Hoe groot is de grondslag van investeringsuitgaven door lidstaten «die bijdragen aan dezelfde doelen als waarvoor de structuurfondsen worden ingezet»?

26. Antwoord van het kabinet

Lidstaten moeten indien ze gebruik maken van een lening uit de voorgestelde stabilisatiefaciliteit minimaal een equivalent bedrag aan investeringen die bijdragen aan de doelstellingen van de ESI-fondsen doen, waarbij ook uitgaven aan specifiek onderwijs en/of training die niet bijdragen aan doelstellingen van de ESI-fondsen kunnen worden meegenomen. Het is lastig een schatting van de grondslag voor dergelijke investeringen en/of onderwijsuitgaven te bepalen omdat lidstaten in theorie ook aanvullende investeringen die voldoen aan de doelstellingen van de ESI-fondsen kunnen formuleren en/of onderwijsuitgaven kunnen verhogen.

Deelt u de analyse dat de gekozen omvang van deze stabilisatiefunctie alleen toereikend is als de veronderstelde asymmetrische economische schok zich voordoet in een zeer beperkt deel van de EU/Eurozone?

27. Antwoord van het kabinet

Het kabinet is van mening dat in principe ook zonder de voorgestelde stabilisatiefunctie individuele landen nu al een asymmetrische schok kunnen opvangen via het inzetten van adequate nationale begrotingsbuffers, een flexibele economie en private risicodeling van kapitaal- en kredietmarkten. Indien zeer veel landen door dezelfde schok zouden worden geraakt is de schok symmetrisch van aard en kan het gemeenschappelijke monetair beleid een bijdrage leveren aan het opvangen van de schok.

Is de start van deze investeringsstabilisatiefunctie, als het doorgaat zoals beschreven, het begin van gezamenlijke schuldfinanciering op EU-niveau? Indien nee, waarom niet?

28. Antwoord van het kabinet

Op dit moment kan de Commissie reeds lenen op de kapitaalmarkt om financiële steun te verlenen via de volgende drie programma’s: de Balance of payments assistance (BoP), het European Financial Stability Mechanism (EFSM) en de macrofinanciële steun aan niet-EU partnerlanden.

«De kier van deze deur zal bij de eerste gelegenheid worden opengetrapt». Deelt u de analyse dat de omvang van de nieuwe stabilisatiefunctie, als ze eenmaal bestaat, snel ter discussie zal staan als er sprake is van een grote asymmetrische economische schok in de eurozone?

29. Antwoord van het kabinet

In welke mate de grootte van een stabilisatiefunctie ter discussie zal staan bij een grote economische schok zal afhangen van het type schok, de vormgeving van de stabilisatiefunctie en de mogelijkheden die andere instrumenten bieden om de schok op te vangen. In het algemeen kan worden gesteld dat er altijd landen zullen zijn die bij een eventuele economische crisis relatief snel pleiten voor uitbreiding dan wel anders inzetten van bestaand instrumentarium terwijl er ook landen zullen zijn, waaronder Nederland, die in algemene zin zeer terughoudend zijn in het toestaan van dergelijke uitbreiding en/of alternatieve inzet.

De Nederlandse regering is, evenals de leden van de fractie van 50PLUS geen voorstander van de investeringsstabilisatiefunctie.

Deelt de Minister de mening dat de keuze om de stabilisatiefunctie te laten werken op basis van leningen, betekent dat de functie wordt aangesloten op een ongelimiteerde voedingsbron. Deelt de Minister de mening dat het, als de stabilisatiefunctie er dan toch moet komen, het veel verstandiger zou zijn om deze te laten werken op basis van een vorm van ex ante fondsvorming?

30. Antwoord van het kabinet

In het Commissievoorstel voor een stabilisatiefunctie wordt voor maximaal 30 miljard euro aan leningen verstrekt. Nederland is geen voorstander van een stabilisatiemechanisme voor de eurozone om de gevolgen van economische schokken op te vangen. In den brede is Nederland voorstander van het aanleggen van risicovoorzieningen om mogelijke toekomstige schades te dekken, zoals dat ook nationaal wordt toegepast.

De leden van de fractie van 50PLUS merken op dat naast het beschikbaar stellen van een lening, het voorstel ook voorziet in het wegnemen van de financieringskosten, door middel van het verstrekken van een subsidie ter compensatie van de rentekosten die de lidstaat betaalt over de lening. De rentesubsidie wordt betaald uit een op te richten «fonds voor stabilisatiesteun». Dat fonds wordt gevuld met jaarlijkse nationale bijdragen van lidstaten. De verdeelsleutel die daarbij wordt gehanteerd is gebaseerd op het aandeel van nationale centrale banken in de monetaire inkomsten van het eurosysteem ook wel «seignorage» of «muntloon’genoemd)

Ziet u mogelijkheden om de voorgestelde systematiek bij de subsidiering van de financieringskosten zodanig gewijzigd te krijgen, dat het aandeel van nationale centrale banken in de monetaire inkomsten van het eurosysteem geen onderdeel meer uitmaakt van de systematiek?

Is er een formele verklaring/motivering van de Europese Commissie over de reden(en) waarom de seignorage / het muntloon is gekozen als verdeelsleutel?

31. Antwoord van het kabinet

Het kabinet vindt het hanteren van een verdeelsleutel voor nationale afdrachten op basis van monetaire inkomsten ook onwenselijk. Indien het voorstel leidt tot afdrachten, dan ziet het kabinet geen noodzaak om af te wijken van de gebruikelijke verdeelsleutel op basis van BNI.

De Commissie heeft geen specifieke onderbouwing gegeven over de reden waarom monetaire inkomsten zijn gekozen als verdeelsleutel. In het Staff working document over de eigen middelen geeft de Commissie wel aan dat de monetaire inkomsten zijn overwogen als eigen middel voor de EU-begroting aangezien dit niet alleen de opbrengst van het printen van geld is, maar ook de opbrengst van het feit dat de euro een status als internationale reservemunt heeft, terwijl veel nationale munten die status niet hadden. Hierbij geeft de Commissie ook aan dat een dergelijke opbrengst alleen in de context van de eurozone kan worden bezien en niet voor de EU als geheel.

Fiche: Verordening Fiscalis-programma

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie lezen dat het voorstel betrekking heeft op btw, accijnzen, energiebelasting en andere belastingen. Om welke belastingen gaat het dan? Griekenland, maar ook andere landen, hadden/hebben problemen met het innen van belastingen in meer algemene zin.

32. Antwoord van het kabinet

De andere belastingen waar het voorstel betrekking op heeft zien met name op directe belastingen zoals loonbelasting, inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting die genoemd worden in de richtlijn betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen. Er is gekozen voor een brede werking om ervoor te zorgen dat belastingschulden eventueel geïnd kunnen worden door andere landen. De richtlijn stelt overigens duidelijk dat de hulp van een andere lidstaat alleen kan worden ingeroepen als de verzoekende lidstaat alle nationale inningsmogelijkheden vergeefs heeft toegepast. Verder is het doel van Fiscalis juist om de inningscapaciteit van de nationale belastingendiensten te versterken door verdere samenwerking aan te bieden tussen de nationale belastingdiensten en het uitwisselen van best practices.

De leden van de VVD-fractie hebben eerder al aangegeven dat btw-fraude hard moet worden aangepakt. In hoeverre krijgt dit voldoende aandacht binnen het Fiscalis-programma?

33. Antwoord van het kabinet

Btw-fraude krijgt de nodige aandacht binnen het Fiscalis-programma. Zo wordt EUROFISC, waarin fraudepatronen en fraudegerelateerde zaken worden besproken, gefinancierd onder het Fiscalis-programma. Dit gebeurt door en met inzet van de fraudediensten van de lidstaten (voor Nederland is dat de FIOD) en ook uitvoerende dienstonderdelen van de belastingdienst werken daaraan mee. Ook worden er binnen het Fiscalis-programma workshops georganiseerd en projectgroepen ingesteld waaraan meerdere lidstaten deelnemen om gezamenlijk btw-fraude tegen te gaan. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van TNA, een IT-tool om via data-analyse sneller en completer fraudenetwerken in beeld te krijgen. De verwachting is dat dit in het voorjaar van 2019 operationeel is.

De leden van de VVD-fractie vragen een overzicht van de taken en uitgangspunten in het lopende Fiscalisprogramma 2020 en de verschillen en toevoegingen van het nieuwe programma.

34. Antwoord van het kabinet

Ten opzichte van het lopende Fiscalis 2020-programma is er een aantal nieuwe punten opgenomen in het Commissievoorstel. Zo zal er naast de ontwikkeling en onderhoud van IT-systemen meer aandacht uitgaan naar de huidige en nieuwe belastinguitdagingen, zoals het effectief aanpakken van belastingfraude. Daarnaast is het toepassingsgebied van het programma aangepast zodat er bredere steun kan worden verleend aan het fiscale beleid en de belastingautoriteiten.

De leden van de VVD onderschrijven het uitgangspunt van een betere samenwerking van belastingautoriteiten om belastingontduiking en oneigenlijke belastingontwijking aan te pakken. Samenwerking op dit vlak met derde landen kan daarin een toegevoegde waarde zijn. Op welke manier gaat het kabinet borgen dat deelname aan het Fiscalis-programma ook daadwerkelijk zal leiden tot een lastenverlichting voor burgers en het bedrijfsleven. Wat zijn de resultaten van het lopende programma op dit vlak en hoe is dit en wordt dit gemonitord?

35. Antwoord van het kabinet

Door middel van het Fiscalis-programma, dat de instrumenten en de middelen biedt om het fiscale beleid en de belastingautoriteiten te ondersteunen door middel van activiteiten ten behoeve van bestuurlijke en IT-capaciteitsopbouw en operationele samenwerking, zal er betere samenwerking zijn tussen de belastingautoriteiten van de lidstaten. Meer systematische uitwisseling van best practices kan helpen om de efficiëntie van audits en controles te verbeteren en de last op burgers en bedrijven te verminderen. Ook kan worden vermeden dat burgers en bedrijven bij grensoverschrijdende transacties met onnodige administratieve lasten te maken krijgen.

Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie gevraagd wat de resultaten van het lopende programma op dit vlak zijn en hoe dit wordt gemonitord. De concrete resultaten zijn op dit moment moeilijk vast te stellen. Wat er aan de lidstaten is teruggekoppeld in het voortgangsrapport van de Commissie uit 2016, is dat er onder het Fiscalis-programma een expertteam is opgericht (expertteams zijn flexibele structuren die het mogelijk maken om zowel de EU-brede als de regionale samenwerking tussen de nationale belastingdiensten te bevorderen ter ondersteuning van het dagelijkse operationele werk zoals vastgesteld door de lidstaten) om de gezamenlijke implementatie van de informatiesystemen te ondersteunen die vereist zijn om naleving van Richtlijn 2014/107/EU van de Raad (DAC2) af te dwingen. Deze richtlijn wijzigt Richtlijn 2011/16/EU betreffende administratieve samenwerking op het gebied van belastingen (DAC) met het oog op de invoering van aanvullende categorieën die onderhevig zijn aan automatische gegevensuitwisseling, in overeenstemming met de categorieën die zijn uiteengezet in de Common Reporting Standard ontwikkeld door de OESO, waardoor de kosten en administratieve lasten worden geminimaliseerd, zowel voor belastingdiensten als voor marktdeelnemers. Nederland neemt deel aan dit expertteam.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de inzet van het kabinet dat het programma flexibiliteit moet bieden om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen. Op welke manier gaat het kabinet borgen dat er geen Europese belastingen worden ingevoerd?

36. Antwoord van het kabinet

Het Fiscalis-programma is slechts een instrument voor en ten behoeve van nationale belastingdiensten om te komen tot betere onderlinge administratieve samenwerking door het uitwisselen van best practices. Fiscale Europese regelgeving kan alleen worden ingevoerd of gewijzigd door de Ecofin-Raad, niet door Fiscalis. Het programma faciliteert de uitvoering van EU-wetgeving en maakt het mogelijk om efficiënter te functioneren dankzij het samenbrengen van middelen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie steunen de inzet voor een vervolgprogramma voor het bestaande samenwerkingsprogramma Fiscalis 2020. Deze leden nemen met belangstelling kennis van de inzet om de samenwerking met belastingautoriteiten van andere lidstaten binnen de EU te behouden en te versterken. Deze leden vragen op welke andere wijze Fiscalis, naast de bijdrage aan de aanpak van fraude, belastingontwijking- en ontduiking, nog meer kan bijdragen aan samenwerking tussen Europese Belastingdiensten, bijvoorbeeld als het gaat om informatie-uitwisseling die ten bate komt van mensen die grensoverschrijdend werken en ondernemen of die bijvoorbeeld vragen hebben over verschillen in de fiscale behandeling van pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen in verschillende lidstaten van de EU. Deze leden vragen in hoeverre de inzet op de samenwerking op deze aspecten onderdeel uitmaakt van het werkprogramma van de periode 2013–2020. Deze leden vragen naar de inzet van Nederland bij het werkprogramma voor de komende periode.

37. Antwoord van het kabinet

Het voorstel voor het Fiscalis-programma biedt aan nationale belastingdiensten de mogelijkheid administratieve samenwerking te intensiveren en best practices uit te wisselen op uitvoerend en beleidsniveau. Dit gebeurt onder andere door deelname aan Europese projectgroepen, seminars en workshops waarin specifieke onderwerpen t.b.v. de uitvoeringspraktijk van belastingdiensten worden uitgewerkt. Ook de door de D66-fractie genoemde terreinen van grensoverschrijdende arbeid en ondernemen en de fiscale behandeling van pensioenen krijgen hierbij aandacht, zowel binnen het huidige als binnen het toekomstige programma. Het Fiscalis-programma draagt bij aan het uitwisselen van best practices, waaronder samenwerking ten aanzien van de fiscale behandeling van belastingplichtigen. Ook het bevorderen van informatie-uitwisseling tussen lidstaten is onderdeel van het Fiscalis-programma. De Nederlandse inzet bij het nieuwe werkprogramma is erop gericht om een jaarlijks werkprogramma te behouden. Daarnaast wordt de mogelijkheid om gezamenlijke controles in te stellen door het kabinet verwelkomd. Internationale ontwikkelingen in de belastingdienstpraktijk, zoals de uitwisseling van gegevens, en internationalisering leiden tot het ontwikkelen van nieuwe aanpakken in de controlepraktijk. Verder steunt het kabinet de deelname van derde landen aan het programma. Het is gezien de internationale ontwikkelingen op fiscaal gebied van belang en onontkoombaar dat er meer wordt samengewerkt met derde landen. Belastingfraude, belastingontduiking en belastingontwijking stoppen immers niet bij de Europese grens.

De leden van de D66-fractie lezen in de beantwoording van schriftelijke vragen van 16 april 2018 van het lid Van Weyenberg11 «dat er al veel informatie wordt uitgewisseld met andere belastingdiensten over elkaars ingezetenen», met als verdere toelichting «dat deze uitwisseling op verzoek, spontaan en automatisch plaatsvindt en ziet op onder meer arbeidsinkomen, pensioenen, eigendom van en inkomsten uit onroerende zaken en rekeninggegevens». Deze leden vragen of nader gespecificeerd kan worden wanneer deze informatie-uitwisseling met andere Europese belastingdiensten dan wel structureel en automatisch, dan wel meer op ad-hoc basis, wordt ingevuld.

38. Antwoord van het kabinet

De richtlijn administratieve samenwerking op belastinggebied12 bepaalt de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en ziet op drie categorieën: automatische uitwisseling, informatie uitwisseling op verzoek en spontane uitwisseling van informatie. Automatische uitwisseling ziet op het periodiek uitwisselen van gegevens. Dit kan zien op bijvoorbeeld grensoverschrijdende inkomsten op arbeid (bijvoorbeeld informatie over een Duitse inwoner die in Nederland loon heeft ontvangen), maar ook op informatie over bankrekeningen die gehouden worden door inwoners van een ander land of informatie van grensoverschrijdende rulings. Een belangrijk aspect is dat deze informatie in bulk wordt verzonden. Het is vervolgens aan de belastingdienst van het ontvangende land om deze informatie af te zetten tegen de informatie die de belastingplichtige zelf heeft verstrekt.

Informatie-uitwisseling op verzoek vindt plaats als een belastingdienst gericht meer informatie over een belastingplichtige opvraagt bij een andere belastingdienst. Spontane gegevensuitwisseling vindt plaats als een belastingdienst informatie vergaart die van belang kan zijn voor de vaststelling van de belastingheffing in een andere lidstaat.

De leden van de D66-fractie lezen in dezelfde beantwoording dat de samenwerking met andere belastingdiensten over het algemeen goed verloopt. Deze leden vragen welke verbeterpunten de regering ziet in de samenwerking met andere belastingdiensten. Deze leden vragen op welke wijze Fiscalis 2020 hier aan kan bijdragen.

39. Antwoord van het kabinet

Fiscalis 2020 alsmede het voorgestelde nieuwe Fiscalis-programma kan bijdragen aan verbeterde samenwerking met andere belastingdiensten door de uitwisseling van best practices tussen lidstaten te inventariseren, bediscussiëren, continueren en/of verbeteren. Daarnaast draagt het Fiscalis-programma bij aan de bevordering van automatische gegevensuitwisseling binnen de EU, door de ontwikkeling van IT-ondersteuning voor Europese systemen. Via deze onder het Fiscalis-programma verder te ontwikkelen IT-systemen kunnen de gegevensstromen sneller en adequater worden uitgewisseld. Het kabinet hecht aan het verder ontwikkelen en verbeteren van de samenwerking tussen de Europese belastingdiensten om op de best mogelijke wijze bij te dragen aan het ondersteunen van belastingheffing om de werking van de single market te verbeteren.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze Fiscalis kan bijdragen aan de IT-capaciteitsopbouw van de Belastingdienst. Deze leden vragen op welke wijze het door de Commissie voorgestelde budget voor IT-ondersteuning aan Europese systemen gebruikt kan worden voor de inzet op het verbeteren van de ICT binnen het programma Beheerst vernieuwen.

40. Antwoord van het kabinet

Het overgrote deel van de voorgestelde middelen vanuit het Fiscalis-programma is bestemd voor activiteiten voor IT-capaciteitsopbouw. Zo is het voor de fiscale samenwerking erg belangrijk om te beschikken over een sterk beveiligd eigen communicatienetwerk dat garandeert dat iedere nationale overheidsdienst slechts eenmaal verbinding hoeft te leggen met deze gemeenschappelijke infrastructuur om inlichtingen te kunnen uitwisselen. Daarnaast biedt het programma de mogelijkheid om de Europese elektronische systemen aan te passen of uit te breiden. De door de Commissie gekozen aanpak is gebaseerd op een IT-architectuurmodel waarbij Europese elektronische systemen zijn opgebouwd uit een combinatie van gemeenschappelijke en nationale componenten. In hoeverre dit programma kan bijdragen aan en ingezet worden voor de verbetering van ICT en beheerst vernieuwen, is in dit stadium nog niet te beoordelen.

De leden van de D66-fractie vragen of de OESO uitgenodigd is om deel te nemen aan het Fiscalis-programma en welke voorwaarden hier voor gelden. Deze leden vragen op welke wijze het Fiscalis-programma, bijvoorbeeld via beleidsvoorbereidende activiteiten, wordt benut voor het implementeren van richtlijnen gericht op het aanpakken van belastingontwijking en -ontduiking.

41. Antwoord van het kabinet

Indien dit behulpzaam is, kunnen vertegenwoordigers, internationale en andere relevante organisaties (zoals de OESO) als externe deskundigen deelnemen aan acties die in het kader van het Fiscalis-programma worden opgezet. Tot nu toe, is er geen concrete uitnodiging aan de OESO verstuurd.

De leden van de D66-fractie lezen dat «Nederland ernaar streeft dat processen op gelijksoortige wijze worden ingericht in de lidstaten, hetgeen zal kunnen leiden tot een lastenverlichting voor burgers en het bedrijfsleven.» Deze leden vragen of burgers en het bedrijfsleven op een vergelijkbare wijze contact kunnen zoeken met belastingdiensten in andere EU-lidstaten via bijvoorbeeld de Belastingtelefoon en/of het Team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen (GWO). Deze leden vragen hoe de kwaliteit en bereikbaarheid van dergelijke teams in andere EU-lidstaten zich verhoudt tot de Nederlandse Belastingdienst.

42. Antwoord van het kabinet

Het Fiscalis-programma ziet niet op samenwerking tussen belastingtelefoons van verschillende EU-lidstaten en/of Teams Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen (GWO). De vraag hoe de kwaliteit en bereikbaarheid van dergelijke teams in andere EU-lidstaten zich verhoudt tot de Nederlandse belastingdienst kan daarom niet beantwoord worden.

De leden van de D66-fractie vragen of de Commissie een schatting heeft gemaakt van de verwachte financiële bijdrage van derde landen. Deze leden vragen of bij de impact assessment van de Europese Commissie ook rekening is gehouden met de bijdrage van Fiscalis aan extra belastinginkomsten via de aanpak van belastingfraude, -ontwijking en -ontduiking.

43. Antwoord van het kabinet

De Commissie heeft geen inschatting gemaakt van de bijdragen van derde landen aan activiteiten onder Fiscalis. Dergelijke bijdragen zullen op ad hoc basis worden vastgesteld, afhankelijk van de aard, omvang en impact daarvan. Deelname van derde landen aan het programma is in overeenstemming met de voorwaarden die in een specifieke overeenkomst met betrekking tot de deelname van het derde land aan een programma van de Unie zijn vastgesteld. Daarbij is het van belang dat die overeenkomst een billijk evenwicht garandeert tussen de bijdragen en de baten van het derde land dat aan de programma's van de Unie deelneemt en dat die overeenkomst de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan individuele programma's en de administratieve kosten ervan. In de impact assessment van de Europese Commissie staat dat het EU-belastingbeleid de inning van inkomsten voor de begrotingen van de EU en de lidstaten ondersteunt. Hoewel het in eerste instantie gericht was op het invoeren van harmonisatiewetgeving hoofdzakelijk voor indirecte belastingen, heeft het zich in de loop der jaren meer geconcentreerd op coördinatie op belastingaangelegenheden tussen de lidstaten en de bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking en belastingontwijking. Het EU-belastingbeleid is een essentieel element voor het waarborgen van de goede werking van de interne markt, onder meer door concurrentievervalsing door middel van belastingen te voorkomen. Dit beleid kent twee takken: indirecte en directe belastingen. Beide zijn opgenomen in het Fiscalis-programma. Uit de impact assessment blijkt niet dat de Commissie specifiek rekening heeft gehouden met eventueel extra inkomsten voor nationale belastingdiensten via de aanpak van belastingfraude, -ontwijking en ontduiking.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze er binnen Fiscalis al gebruik gemaakt wordt van prestatie-indicatoren. Deze leden vragen hoe de Nederlandse Belastingdienst op deze indicatoren scoort in vergelijking met belastingdiensten in andere EU-lidstaten.

44. Antwoord van het kabinet

Om de evaluatie van Fiscalis 2020 te vergemakkelijken, is er een kader opgezet voor toezicht op de onder Fiscalis 2020 bereikte resultaten. De Commissie heeft samen met de deelnemende landen aanpasbare indicatoren en vooraf bepaalde ijkpunten vastgesteld voor het toezicht op de resultaten van activiteiten in het kader van Fiscalis 2020. Het resultaat van de doelstellingen van Fiscalis 2020, de doeltreffendheid daarvan en de meerwaarde op het Europees niveau is tussentijds geëvalueerd. Zo is in het voortgangsrapport uit 2016 door de Commissie opgenomen dat de indicatoren verkregen in 2016 een algehele positieve beoordeling laten zien, zowel vanuit het oogpunt van bedrijfsgegevens als de feedback die is verkregen van de actiemanagers en de deelnemers aan de activiteiten. De indicatoren wijzen erop dat het programma in 2016 op koers lag met het bereiken van zijn doelstellingen en dat het een belangrijke rol speelde bij het vergemakkelijken van de uitvoering en ontwikkeling van het EU-belastingbeleid door middel van Europese informatiesystemen, gezamenlijke acties en opbouw van competenties.

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering om een afschrift van het IT-strategische meerjarenplan voor belastingen van de Nederlandse Belastingdienst dat uiterlijk op 31 maart aan de Commissie wordt toegestuurd aan de Kamer te doen toekomen. Deze leden vragen ook om een appreciatie aan de Kamer te doen toekomen van het door de Commissie op uiterlijk 31 oktober te publiceren verslag met een evaluatie van de door de lidstaten gemaakte vorderingen.

45. Antwoord van het kabinet

Op verzoek van de leden van de D66-fractie wordt, op het moment dat het Fiscalis-programma in werking is getreden, aan de Kamer een afschrift gestuurd van het IT-strategische meerjarenplan voor belastingen van de Nederlandse belastingdienst alsmede een appreciatie van het door de Commissie te publiceren verslag met een evaluatie van de door de lidstaten gemaakte vorderingen.

Fiche: Verordening Douane-programma

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet een overzicht te geven van het huidige Douane 2020 programma en de wijzigingen/toevoegingen voor het nieuwe programma. Welke beleidsmatige uitgangspunten liggen hierbij ten grondslag?

46. Antwoord van het kabinet

Ten opzichte van het lopende Douane 2020-programma is er een aantal nieuwe punten opgenomen in het Commissievoorstel. Zo is er veel aandacht voor de ontwikkeling en onderhoud van IT-systemen. Sinds 2016 vormt het douanewetboek van de Unie (DWU) het nieuwe rechtskader op het gebied van douane. Het DWU heeft de aanzet gegeven tot een groots opgezet digitaliseringsproject met 17 verschillende elektronische systemen die in 2025 volledig klaar moeten zijn. De implementatie hiervan is alleen mogelijk door intensieve operationele samenwerking tussen de douanediensten van de lidstaten onderling, tussen deze douanediensten en andere overheidsinstanties, en met bedrijven en andere betrokken partijen. Ook is er binnen het voorgestelde Douane-programma meer aandacht uitgegaan naar de huidige en nieuwe douane-uitdagingen, zoals veranderende technologieën en bedrijfsmodellen, toenemende wereldhandel en een aanhoudende grensoverschrijdende criminaliteits- en veiligheidsdreiging. Doel van het Douane-programma is een beter kader te creëren voor douanesamenwerking tussen de EU-lidstaten. De douane-unie en de douaneautoriteiten zouden dankzij het nieuwe programma beter kunnen functioneren doordat de samenwerking tussen de lidstaten onderling en met derde landen wordt geïntensiveerd en de douanediensten overal in de EU daardoor beter presteren.

De VVD-fractie deelt de twijfel van het kabinet over de voorgestelde budget voor IT. De leden hechten aan een duidelijk inzicht in de budgetten en de wijze waarop budgetten besteed worden. Op welke manier is het budget (beleidsmatig en technische functionaliteiten) tot stand gekomen?

47. Antwoord van het kabinet

De verhoging van de begroting wordt verklaard door de wettelijke context (verplichtingen die met name voortvloeien uit het DWU) en de complexiteit van de Europese elektronische systemen. Europese elektronische systemen spelen een sleutelrol bij de uitvoering van het EU-douanebeleid en het grootste deel van de financiering in het kader van het Douane-programma is bestemd voor deze systemen. Na analyse is door de Commissie gekozen voor een scenario waarbij bestaande samenwerkingsmechanismen en -instrumenten verder worden geoptimaliseerd om de voordelen van de douane-unie en de interne markt maximaal te realiseren. In overeenstemming met de internationale verplichtingen van de EU in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) dienen de douanediensten van de lidstaten te functioneren en op te treden alsof zij één dienst vormen. In de impact assessment stelt de Commissie dat er minimaal de volgende bedragen nodig zijn voor het nieuwe Douane-programma: voor IT-capaciteitsopbouw is 445 miljoen euro berekend voor de voortzetting van systemen onder het bestaande programma 2020, 410 miljoen euro voor systemen vanuit het DWU en 90 miljoen euro voor voorzienbare andere elektronische systemen. Voor gezamenlijke acties is 48 miljoen euro begroot en voor competentieontwikkeling 7 miljoen euro. Nederland heeft bedenkingen bij de omvang en opbouw van het voorgestelde budget en wil graag duidelijkheid over hoe de budgetten worden besteed. Ook is het van belang dat er transparantie en helderheid komt ten aanzien van de aanbesteding van toekomstbestendige IT-projecten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA fractie vragen de Minister in algemene termen uiteen te zetten welke gevolgen de Brexit heeft op de douanefaciliteiten en afspraken van de EU 27. Daarbij vragen deze leden aan de Minister om specifiek in te gaan op de relatie tussen bestaande en in het kader van dit MFK voorgestelde Europese wetgeving en de gevolgen daarvan voor de Nederlandse douane. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoeveel aanspraak het Rotterdamse havenbedrijf en de Nederlandse douane kan maken op nieuwe Europese middelen als gevolg van de Brexit. De lidstaten zijn primair zelf verantwoordelijk voor de buitengrenzen, echter de Brexit levert een nieuwe situatie op waarvan we nog niet weten hoe deze uitpakt.

48. Antwoord van het kabinet

Als het Verenigd Koninkrijk (VK) na Brexit een derde land is, kan het, onder de stringente voorwaarden die in specifieke overeenkomsten tussen de Unie en die derde landen zijn vastgesteld, aan het Douane-programma deelnemen. De uitwisseling van douane- en daaraan gerelateerde informatie is van wezenlijk belang voor de goede werking van de douane en reikt veel verder dan louter uitwisseling binnen de douane-unie. Aanpassingen of uitbreidingen van Europese elektronische systemen tot derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, kunnen dan ook van belang zijn voor de Unie of de lidstaten. Daarom is in het voorstel opgenomen dat kosten voor aanpassingen of uitbreidingen van Europese elektronische systemen met het oog op samenwerking met derde landen en internationale organisaties, mits voldoende onderbouwd is, in aanmerking kunnen komen voor financiering uit het programma. Het programma biedt daarnaast de mogelijkheid om een beroep te doen op vertegenwoordigers van overheidsinstanties (ook van derde landen), vertegenwoordigers van internationale organisaties en marktdeelnemers als externe deskundigen wanneer dit de acties die uitvoering geven aan de doelstelling van het programma, ten goede komt. De leden van de CDA-fractie hebben ook gevraagd hoeveel aanspraak het Rotterdamse havenbedrijf en de Nederlandse douane kunnen maken op de Europese middelen. Het Rotterdamse havenbedrijf kan als zodanig geen aanspraak maken op dit Douane-programma, omdat het niet onder de begunstigen valt. Mochten er echter experts van het havenbedrijf deelnemen aan het programma, dan kunnen de kosten die deze experts daarvoor maken eventueel wel worden vergoed vanuit het programma. Het is momenteel onbekend hoeveel aanspraak de Nederlandse douane kan maken op nieuwe Europese middelen als gevolg van Brexit.

Fiche: Verordening Instrument financiering douanecontroleapparatuur

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de douanecontrole op niveau is in alle EU-lidstaten. Samenwerking tussen douane-autoriteiten is belangrijk. De leden van de VVD-fractie lezen dat het instrument is bedoeld om apparatuur te financieren die het mogelijk maakt om douanecontroles efficiënt en effectief uit te voeren. Waarom kunnen lidstaten dit zelf niet financieren? Waarom worden er niet gewoon afspraken gemaakt over op welk niveau de douanecontroles moeten zijn? Wat is de huidige stand van zaken van het programma Douane controle?

49. Antwoord van het kabinet

Lidstaten financieren momenteel zelf apparatuur voor het uitvoeren van douanecontroles. Het voorgestelde instrument is een ondersteuning daarbij. Het voorgestelde instrument vormt een aanvulling op de acties die gepland zijn in het kader van het door de Commissie voorgestelde Douane-programma. Het voorgestelde instrument voor douanecontroleapparatuur verleent alleen steun voor de aankoop, het onderhoud en de modernisering van in aanmerking komende controleapparatuur, terwijl het Douane-programma steun verleent aan alle daarmee verband houdende acties, zoals samenwerking bij de analyses van de behoeften aan apparatuur of opleiding ten aanzien van de aangekochte apparatuur. Nederland is erbij gebaat dat alle Europese lidstaten over goede toekomstbestendige douanecontroleapparatuur beschikken, maar daarbij geldt ook een eigen verantwoordelijkheid van elke lidstaat ten aanzien van de aanschaf van deze douanecontroleapparatuur. De inzet van het kabinet is dat dit fonds niet gebruikt zou moeten worden om nalatigheid in investeringen in het verleden mee «in te halen».

Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie gevraagd om toelichting over de afspraken die er zijn gemaakt over het niveau van douanecontroles. Het Douanewetboek van de Unie schept een gemeenschappelijk kader voor risicobeheer. Op basis van dit kader zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van controles. De Europese Commissie ziet erop toe dat deze afspraken worden nageleefd. Op dit moment is er geen programma Douane controle; het Commissievoorstel gaat over een nieuw instrument.

Het kabinet vindt dat het voorstel geen opmaat moet zijn om aan de verantwoordelijkheid van lidstaten te tornen. De leden van de VVD-fractie zijn het daarmee eens. Maar in hoeverre tornt dit voorstel daar niet nu toch al aan? En hoe wordt voorkomen dat er «function creep» zal plaatsvinden?

50. Antwoord van het kabinet

Op dit moment tornt het voorstel niet aan de verantwoordelijkheden van de lidstaten op het gebied van de uitvoering van douanebeleid. Het kabinet blijft kritisch kijken naar de vraag of de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en lidstaten op douaneterrein door dit voorstel wordt gerespecteerd.

Onder inhoud van het voorstel wordt de doelstelling van het fonds voor geïntegreerd grensbeheer weergegeven. De leden van de VVD-fractie willen graag weten welke doelstellingen (of onderdelen daarvan) zijn gewijzigd ten opzichte van het lopende MFK. Welke doelstellingen (of onderdelen daarvan) zijn nieuw? Welke beleidsmatige onderbouwing ligt te grondslag aan de wijzigingen of nieuwe elementen?

51. Antwoord van het kabinet

Het fonds voor geïntegreerd grensbeheer probeert bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van het gemeenschappelijke visumbeleid en de tenuitvoerlegging van Europees geïntegreerd grensbeheer door de lidstaten, om zo irreguliere migratie te helpen bestrijden en legitieme verplaatsingen en handel te faciliteren. De doelstellingen en de algehele strekking van het fonds voor geïntegreerd grensbeheer zijn niet veranderd. Wel zijn de formuleringen aangepast vanwege veranderende omstandigheden (zo heet Frontex nu Europees Grens- en kustwachtagentschap en krijgt het meer taken). Ook het ondersteunen van lidstaten die te maken hebben of kunnen krijgen met onevenredige migratiedruk aan de buitengrenzen van de EU is nu expliciet benoemd. Ook is expliciet benoemd dat grootschalige IT-systemen op het gebied van grensbeheer, met inbegrip van de interoperabiliteit tussen IT-systemen en de communicatie-infrastructuur, kunnen worden opgezet en onderhouden. Het instrument voor de financiering van douanecontroleapparatuur is een nieuw onderdeel van het fonds voor geïntegreerd grensbeheer.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat er bedoeld wordt met de opmerking dat sommige lidstaten in het verleden door hun ligging en de aanwezigheid van grote havens in het verleden een hogere perceptiekostenvergoeding hebben gegenereerd en zodoende meer ruimte hebben gehad te investeren in douaneapparatuur? Wat betekent dit voor Nederland en wat zouden mogelijke gevolgen kunnen zijn?

52. Antwoord van het kabinet

De Commissie legt de link tussen investeringen in douaneapparatuur en de perceptiekostenvergoeding. De Commissie stelt dat lidstaten zonder gunstige geografische ligging en zonder grote havens minder handelsverkeer kennen en daardoor minder perceptiekostenvergoeding ontvangen. Dat leidt mogelijk tot minder financiële mogelijkheden om douanecontroleapparatuur aan te schaffen. Het kabinet sluit zich niet aan bij de koppeling die de Commissie maakt tussen de ontvangen perceptiekostenvergoeding in het verleden en investeringen in douaneapparatuur. Dergelijke investeringen betreffen een beleidsmatige keuze van de lidstaten. De Commissie stelt dat de verlaging van de perceptiekostenvergoeding van 20 naar 10% ervoor zorgt dat de financiële steun voor het innen van de douanerechten beter in lijn wordt gebracht met de daadwerkelijk gemaakte kosten (douane-uitrusting, douaniers en informatiesystemen). Op dit moment zou de financiële steun volgens de Commissie hoger zijn dan de daadwerkelijk gemaakte kosten, o.a. door automatisering en lagere controle intensiteit. Ten slotte stelt de Commissie dat sprake is van onevenwichtigheden tussen de lidstaten. Lidstaten met langgerekte grenzen zouden meer vergoeding moeten ontvangen voor hun douanewerkzaamheden, terwijl het grootste deel van de perceptiekostenvergoeding nu naar lidstaten gaat waar grote havens gevestigd zijn. Het kabinet kan zich niet vinden in deze redenering en is van mening dat de perceptiekostenvergoeding op het huidige niveau van 20% moet blijven. Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen dan ook inzetten op het behoud van de perceptiekostenvergoeding op 20%. Volgens het kabinet strookt het voorstel van de Commissie niet met de te verwachten forse toename in douanekosten in Nederland (en andere landen met een sterke handelsrelatie met het VK) als gevolg van Brexit. Verschillende lidstaten steunen deze Nederlandse positie, al is een groot deel van de lidstaten niet vocaal over deze kwestie.

Kan het kabinet de leden van de VVD-fractie laten weten hoe wordt geborgd dat verschillen in geografische en organisatorische omstandigheden onderkend worden en hoe Nederland wil streven naar het op een gelijksoortige wijze inrichten van processen? Hoe wordt gemeten (en aangejaagd) dat dit zal leiden tot een lastenverlichting voor het bedrijfsleven? Wat is het politieke speelveld ten aanzien de perceptiekostenvergoeding in het verleden en de investeringen in de douaneapparatuur?

53. Antwoord van het kabinet

Het is voor het kabinet van cruciaal belang dat er een gedegen en transparante wijze van verdeling van de middelen komt, waarbij primair gekeken wordt naar de omvang van handelsstromen en de risico’s die daarmee gepaard gaan. De economische realiteit is dat een grote haven als Rotterdam anders functioneert dan een kleine haven waar men met veel geringere handelsvolumes te maken heeft. Dergelijke verschillen hebben consequenties voor de inrichting en uitvoering van de douanetaken per lidstaat en hebben gevolgen voor de risico’s waarmee douane-administraties te maken hebben. De douanetaken omvatten niet alleen het afdekken van risico’s en het uitvoeren van controles, maar ook zo vorm geven aan het douanetoezicht dat het bonafide bedrijfsleven er zo weinig mogelijk hinder van ondervindt. Nederland zal zich er tijdens de onderhandelingen voor inzetten dat douaneprocessen op gelijksoortige wijze worden ingericht in de lidstaten en dat de efficiënte handhaving blijft bijdragen aan het faciliteren van het bonafide bedrijfsleven. De leden van de VVD-fractie hebben tevens gevraagd wat het politieke speelveld is ten aanzien van de perceptiekostenvergoeding in het verleden en de investeringen in de douaneapparatuur. Verschillende lidstaten steunen de bij de vorige vraag beschreven Nederlandse positie, al is een groot deel van de lidstaten niet vocaal over deze kwestie.

De leden van de VVD-fractie steunen de lijn van het kabinet dat het wenselijk is dat er mogelijkheden zijn om het onderhoud te financieren van reeds aangeschafte apparatuur die bijdraagt aan een efficiëntere handhaving. Zij zien graag een uitgebreide terugkoppeling evenals op de verduidelijking waarom ervoor gekozen is het instrument douanecontroleapparatuur geen onderdeel te maken van het douaneprogramma.

54. Antwoord van het kabinet

De Commissie heeft tijdens de eerste ronde van de onderhandelingen in Raadsverband aangegeven dat instrument voor douanecontroleapparatuur ziet op grensbeheer en veiligheid. Doordat de nadruk ligt op samenwerking aan de buitengrens is er door de Commissie voor gekozen het instrument voor douanecontroleapparatuur te koppelen aan het IBMF en dit niet op te nemen in het Douane-programma. Over de mogelijkheden om het onderhoud van reeds aangeschafte apparatuur die bijdraagt aan een efficiëntere handhaving te financieren onder het instrument is op dit moment nog geen duidelijkheid, maar het kabinet zet zich er tijdens de onderhandelingen voor in om deze mogelijkheid op te nemen in de tekst van de verordening.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat lidstaten zelf gaan over de buitengrenzen. Daarnaast is er sprake van een ongelijk belang van de lidstaten. De leden steunen de regering in het oordeel dat deze maatregel niet proportioneel is. Tevens zijn de budgettaire consequenties groot en past dat in de ogen van de SGP-fractie niet binnen een sober MFK. Mocht het voorstel toch worden aangenomen, staan er dan Nederlandse uitgaven tegenover die weggestreept kunnen worden? Zo ja, voor welk bedrag (ongeveer)?

55. Antwoord van het kabinet

Het is nog niet duidelijk welke douaneapparatuur aan welke Nederlandse grens gefinancierd kan worden vanuit het instrument, mocht het voorstel worden aangenomen. Als het voorstel wordt aangenomen zal de Douane actief de mogelijkheden voor EU-financiering verkennen zodra de voorwaarden helder zijn.


X Noot
1

COM (2017) 741

X Noot
2

Zie Verordening (EU) nr. 331/2014 tot vaststelling van het programma Pericles 2020.

X Noot
4

VERORDENING (EG) Nr. 577/98 van de Raad van 9 maart 1998 betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap.

X Noot
5

Het betreft hier het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling.

X Noot
6

Artikel 126.8 van het verdrag van de werking van de Europese Unie, respectievelijk artikel 126.11.

X Noot
7

Artikelen 6.2 en 10 van verordening 1466/97

X Noot
8

Artikel 8.3 van verordening 1176/2011

X Noot
9

Artikel 10.4 van verordening 1176/2011

X Noot
10

Artikel 8 lid 2 van het richtlijnvoorstel geeft de exacte formule op basis waarvan de maximale bijdrage van lidstaten kan worden berekend.

X Noot
11

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2037.

X Noot
12

Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG.

Naar boven