22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2418 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 november 2017

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 3 fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche: Mededeling Een eerlijk en efficiënt belastingstelsel in de EU voor de digitale eengemaakte markt;

Fiche: Herschikking verordening passagiersrechten spoor; (Kamerstuk 22 112, nr. 2419)

Fiche: Mededeling bestrijding illegale online content. (Kamerstuk 22 112, nr. 2420)

De Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra

Fiche: Mededeling Een eerlijk en efficiënt belastingstelsel in de EU voor de digitale eengemaakte markt

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad

    Een eerlijk en efficiënt belastingstelsel in de Europese Unie voor de digitale eengemaakte markt

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    21 september 2017

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM(2017) 547

  • d) EUR-Lex

    http://eur-lex.Europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52017DC0547&from=EN

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

    N.v.t.

  • f) Behandelingstraject Raad

    ECOFIN-Raad

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Financiën

2. Essentie voorstel

In de mededeling beschrijft de Commissie het vraagstuk van belastingheffing in de digitale economie en zij benoemt daarbij enkele businessmodellen van digitale bedrijven. De Commissie spreekt in haar mededeling de wens uit te komen tot een ambitieuze EU-agenda met betrekking tot dit vraagstuk en tot een gemeenschappelijke EU-aanpak om te waarborgen dat de digitale economie effectief belast wordt op een eerlijke manier waarbij groei wordt gestimuleerd. Daarbij zijn de belangrijkste vragen:

  • Waar moet worden belast? Deze vraag houdt verband met de vraag hoe winsten belast kunnen worden in een land wanneer er geen sprake is van een fysieke aanwezigheid in dat land, maar wel van digitale activiteiten of digitale aanwezigheid in dat land.

  • Wat moet worden belast? Dit ziet op de bepaling van de winst aan de hand van de creatie van waarde. De Commissie benadrukt het uitgangspunt dat winst moet worden belast waar de waarde wordt gecreëerd, maar vraagt zich af of de huidige definitie van waardecreatie nog kan worden toegepast in de digitale economie.

In deze mededeling stelt de Commissie dat een veelomvattende en moderne aanpak vereist is bij belastingheffing in de digitale economie. Bij deze aanpak moeten de volgende doelen worden nagestreefd:

  • eerlijkheid, waarbij gegarandeerd moet worden dat winst wordt belast waar de waarde wordt gecreëerd;

  • concurrentiekracht, zodat de juiste omstandigheden worden geschapen voor het bedrijfsleven om te kunnen floreren in de eengemaakte markt;

  • integriteit van de eengemaakte markt, die moet leiden tot een gemeenschappelijk oplossing die unilaterale maatregelen voorkomt die de eengemaakte markt zouden kunnen destabiliseren; en

  • duurzaamheid, zodat het vennootschapsbelastingstelsel toekomstbestendig en duurzaam is op de lange termijn.

In haar mededeling spreekt de Commissie de verwachting uit dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) een hoge mate van ambitie zal tonen in het rapport dat de OESO over belastingheffing in de digitale economie in april 2018 aan de G20 zal aanbieden. Bij het uitblijven van voortgang op mondiaal niveau staat de Commissie klaar om «gepaste wetgevende maatregelen te treffen.» In de mededeling wordt de lente van 2018 genoemd als tijdstip waarop de Commissie een (richtlijn)voorstel zou kunnen presenteren.

Op het gebied van de btw heeft de Commissie de uitdagingen van de digitale economie al geadresseerd bij de publicatie van de Europese btw-voorstellen voor e-commerce.1 De Commissie noemt in haar mededeling voor een eerlijk en efficiënt belastingstelsel voor de digitale eengemaakte markt enkele opties voor de lange termijn en de korte(re) termijn om het vraagstuk van belastingheffing bij digitale bedrijven te adresseren. Op de lange termijn zouden nieuwe internationale regels moeten bepalen waar door digitale bedrijven waarde wordt gecreëerd en hoe winsten moeten worden toegerekend. Hiervoor zouden regels over vaste inrichtingen en verrekenprijzen moeten worden herzien. Binnen de EU zou het richtlijnvoorstel voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) uitkomst kunnen bieden. Als korte termijnoplossingen voor het door de Commissie geconstateerde gebrek aan belastingheffing bij digitale bedrijven noemt de Commissie:

  • een zogenoemde equalisation tax over de omzet van digitale bedrijven (zoals ook voorgesteld door o.a. Frankrijk)

  • een bronbelasting op digitale transacties

  • een heffing op omzet behaald door het verlenen van digitale diensten of advertentiediensten.

Welke optie ook wordt gekozen, volgens de Commissie is het belangrijkste dat er iets wordt gedaan.

Tijdens de Informele Ecofinraad van 15 en 16 september 2017 riepen diverse lidstaten de Commissie op om opties te verkennen in overeenstemming met het EU-recht en effectieve oplossingen voor te stellen voor een zogenoemde «equalisation tax» over de omzet die digitale bedrijven in Europa maken. In reactie op deze oproep heeft de Commissie haar mededeling voor een eerlijk en efficiënt belastingstelsel in de EU voor de digitale eengemaakte markt gepresenteerd.

Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Het kabinet heeft meermaals aangegeven dat de aanpak van internationale belastingontwijking en misbruik maatschappelijk wenselijk is.2 Tegelijkertijd onderkent het kabinet het behoud van een goed fiscaal vestigingsklimaat met een voldoende concurrerend vennootschapsbelastingtarief.3 Omdat belastingontwijking een mondiaal probleem is, dienen maatregelen hiertegen primair op mondiaal niveau, binnen de OESO,4 genomen te worden.

Hoewel er in de digitale economie ook sprake kan zijn van belastingontwijking en belastingontduiking,5 is de onderzoeksvraag bij de digitale economie meer gericht op het beantwoorden van de vraag waar winsten belast moeten worden. Het kabinet is van mening dat winst moet worden belast waar waarde wordt gecreëerd.

De Commissie constateert dat de economie door digitalisering sterk is veranderd en dat de opkomst van de digitale economie noopt tot een analyse van de vraag of het huidige belastingstelsel nog wel passend is voor de veranderde economie. Tevens vraagt de Commissie of de huidige definitie van waardecreatie nog kan worden toegepast in de digitale economie, omdat het in de digitale economie minder evident is waar waardecreatie plaatsvindt. Het kabinet is van mening dat ook bij belastingheffing in de digitale economie eventuele maatregelen primair op mondiaal niveau, binnen de OESO, genomen moeten worden.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Nederland verwelkomt de mededeling van de Commissie, omdat deze een waardevolle bijdrage levert aan de discussie rond het belasten van bedrijven in de digitale economie en bijdraagt aan meer inzicht in dit vraagstuk.

De Commissie constateert dat de economie door digitalisering sterk is veranderd. De Commissie wijst erop dat de internationale belastingregels zijn gemaakt in een tijd waarin bij de belastingheffing van bedrijven fysieke aanwezigheid voor bedrijven veel belangrijker was en digitalisering nog niet bestond. Deze regels zijn volgens de Commissie niet meer passend voor de huidige veranderde economie, waar bedrijven meer dan voorheen leunen op intellectueel eigendom dat gemakkelijk kan worden verplaatst, op data en op automatisering, die online grensoverschrijdende handel op grote schaal mogelijk maken zonder fysieke aanwezigheid. Het kabinet vindt het relevant om te onderzoeken in hoeverre belastingstelsels als gevolg van deze ontwikkelingen moeten worden aangepast. Het kabinet steunt de Commissie in het verder analyseren van deze problematiek, waarbij onderzocht dient te worden of de huidige regels inderdaad niet meer passend zijn voor de veranderende economie, en de zoektocht naar eventuele oplossingen. Bij het analyseren van de problematiek en het zoeken naar eventuele oplossingen is het van belang dat bijvoorbeeld nader wordt ingevuld wat precies wordt verstaan onder de «digitale economie».

Volgens het kabinet beperkt de problematiek van de digitale economie zich overigens niet tot het vraagstuk waar de winst moet worden belast. Het is ook belangrijk te onderzoeken of personen en bedrijven in de digitale economie met de huidige belastingheffing wel in de heffing van belastingen worden betrokken en, zo ja, of zij ook aan hun belastingverplichtingen voldoen. Dit geldt bijvoorbeeld voor particulieren die hun huis via een platform als vakantiewoning te huur aanbieden en voor bedrijven die data die zij hebben verzameld van de bezoekers van een website, doorverkopen aan andere bedrijven, zoals adverteerders. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderzocht hoe de belastingwetgeving zodanig kan worden aangepast dat deze personen en bedrijven wel in de heffing worden betrokken en/of aan hun verplichtingen voldoen.

Als uitgangspunt in de winstbelasting zou volgens het kabinet moeten gelden dat bedrijven belasting moeten betalen daar waar waarde wordt gecreëerd. De OESO en de Commissie hebben in respectievelijk het BEPS-project (Task Force on the Digital Economy)6 en in de Commission Expert Group on Taxation of the Digital Economy)7 geconstateerd dat de digitale economie niet kan worden gescheiden van de «gewone» economie. Omdat de digitale economie geen rekening houdt met landsgrenzen en zowel de vraagstukken over de digitale economie als belastingontwijking mondiale fenomenen zijn, moet iedere discussie over belastingheffing van de digitale economie primair op mondiaal niveau worden gevoerd. Nederland steunt daarom de aanpak om eerst de resultaten van het OESO-onderzoek af te wachten die de OESO in het voorjaar van 2018 aan de G20 zal presenteren, alvorens andere, Europese stappen te overwegen.

In het kader van het BEPS-project zijn in OESO-verband al eerder vraagstukken onderzocht die met de digitale economie verband houden. Zo is in het kader van BEPS-actiepunt 7 al gekeken naar de problematiek van het ontbreken van vaste inrichtingen (aanwezigheid voor belastingdoeleinden) van bedrijven in landen waar deze bedrijven producten afzetten. In het kader van BEPS-actiepunten 8 tot en met 10 is onderzocht of verrekenprijsregels voor het bepalen welke winst aan welk land kan worden toegerekend aanpassing behoeven, onder meer in het licht van de digitalisering van de economie. Het kabinet is van mening dat niet aan deze omvangrijke werkzaamheden en de resultaten daarvan voorbij moet worden gegaan.

Het kabinet moedigt een verdere analyse en discussie aan in zowel OESO- als EU-verband, zodat alle betrokkenen een beter inzicht kunnen krijgen in dit complexe vraagstuk en ook daadwerkelijk passende oplossingen kunnen worden gevonden. In deze analyses is het van belang rekening te houden met de verschillende digitale bedrijfsmodellen, zoals digitale platforms, de digitale deeleconomie en e-commerce. De Commissie merkt dit ook op in haar mededeling. Er zijn volgens de Commissie zoveel verschillende bedrijfsmodellen in de digitale economie, dat niet kan worden gesproken van een bepaald type bedrijf of bepaalde vaste kenmerken. Dit bemoeilijkt volgens de Commissie dit vraagstuk. Volgens het kabinet moet worden voorkomen dat gebrek aan begrip van dit complexe vraagstuk leidt tot «quick fix-oplossingen» die bij nadere beschouwing of in de praktijk niet effectief blijken.

Zo wordt dikwijls de figuur van de virtuele vaste inrichting genoemd. Onder de bestaande uitgangspunten van internationaal belastingrecht hangt belastingplicht in een ander land samen met de aanwezigheid van een voldoende vaste (fysieke) plek van waaruit de onderneming wordt gedreven. Met de figuur van de virtuele vaste inrichting zouden bedrijven die een dergelijk vaste plek niet hebben, in een land waar zij digitaal hun producten afzetten, toch aldaar aan winstbelasting kunnen worden onderworpen. Daarbij wordt er in discussies soms aan voorbij gegaan dat als het op grond van de verrekenprijsrichtlijnen niet mogelijk is winst toe te rekenen aan deze virtuele vaste inrichting, een virtuele vaste inrichting niet leidt tot een andere winstallocatie en dus in feite geen effect heeft. Indien de gekozen oplossingsrichting inderdaad langs de lijnen van een virtuele vaste inrichting gaat, is het van belang dat een dergelijke uitbreiding van de heffingsbevoegdheden past bij de verrekenprijsrichtlijnen. Het is denkbaar dat die richtlijnen op basis van de eerder genoemde analyse aanpassing behoeven.

Zoals eerder opgemerkt, steunt het kabinet het uitgangspunt dat winst moet worden belast waar waarde wordt gecreëerd. Om te bepalen waar de waarde wordt gecreëerd, worden in Nederland en in andere landen de verrekenprijsrichtlijnen van de OESO gebruikt. Op grond van deze verrekenprijsrichtlijnen, waarbij voor de winsttoerekening gekeken wordt naar waar de uitgeoefende functies, de gedragen risico’s en de gebruikte activa zich bevinden, zou in veel gevallen een groot deel van de winst van bedrijven in de digitale economie moeten worden toegerekend aan de vennootschap waar vaak het intellectueel eigendom wordt ontwikkeld en onderhouden. Bij grote digitale ondernemingen is dit vaak in de Verenigde Staten (VS). Hier is immers dikwijls het hoofdkantoor gevestigd van digitale bedrijven en hier worden immateriële activa vaak ontwikkeld en onderhouden. De lidstaten die het onderwerp van belastingheffing van de digitale economie recent door middel van hun politieke verklaring nadrukkelijk op de agenda hebben gezet, lijken echter te verwachten dat door nieuwe (mondiale of Europese) regels voor belastingheffing bij digitale bedrijven, meer winst kan worden toegerekend aan de EU-lidstaten.

Het kabinet wil ervoor waken dat eventuele voorstellen op gespannen voet komen te staan met het internationaal breed gedragen uitgangspunt dat winsten moeten worden belast waar deze worden gegenereerd. Dit zou bijvoorbeeld kunnen spelen bij de door een aantal lidstaten gewenste equalisation tax, die mogelijk als uitgangspunt neemt dat winst wordt toegerekend aan de plaats/het land waar de omzet wordt gegenereerd. Dat is in veel gevallen dus niet dezelfde plaats als de plaats waar op basis van de huidige verrekenprijsrichtlijnenegels de winst aan wordt toegerekend. Dit vereist nadere beschouwing en bespreking in internationaal verband, zowel binnen de OESO als binnen de EU. Nederland zal zich in deze besprekingen actief en constructief opstellen.

Het kabinet begrijpt de gevoelens van onvrede over situaties waarbij door digitalisering en globalisering EU-lidstaten minder belasting kunnen heffen, omdat winst op grond van verrekenprijsrichtlijnen wordt toegerekend aan landen buiten de EU. Deze onvrede wordt bij EU-lidstaten versterkt doordat deze winst in sommige gevallen ook laag belast wordt of belastingheffing langdurig wordt uitgesteld, zoals bij de VS.8 Dergelijke winsten worden in die landen niet of nauwelijks direct in de heffing betrokken terwijl bedrijven met een hoofdkantoor in de EU wel en zonder uitstel een significant gedeelte van hun winst aan belastingdiensten moeten afdragen. Volgens verschillende EU-lidstaten heeft dit een negatief effect op het gelijke speelveld in deze EU-lidstaten. Het kabinet ziet de oplossing hiervoor echter niet in het in de heffing betrekken in de EU van winsten die nu toekomen aan landen buiten de EU. Het kabinet is echter wel van mening dat bij landen met lage belastingtarieven en landen die de mogelijkheid bieden tot langdurig uitstel van belastingheffing een verantwoordelijkheid ligt om hun belastingwetgeving aan te passen zodat de winst daadwerkelijk wordt belast waar de waarde wordt gecreëerd. Deze landen zouden bovendien moeten meewerken aan mondiale maatregelen die betrekking hebben op belastingheffing van de digitale economie. Bij eventuele maatregelen vindt Nederland het belangrijk dat deze niet leiden tot dubbele belastingheffing.

De mededeling van de Commissie poogt politieke druk te generen om zo snel mogelijk tot mondiale maatregelen voor belastingheffing van de digitale economie te komen. Om deze reden geeft de Commissie aan dat zij bij het uitblijven van adequate mondiale vooruitgang klaar staat om «gepaste wetgevende maatregelen» te treffen. Nederland kan begrip opbrengen voor het ongeduld dat uit deze aankondiging spreekt. Maar een Alleingang van de EU-lidstaten op dit gebied, in de vorm van unilaterale Europese maatregelen die ertoe leiden dat veel winsten die nu toekomen aan landen buiten de EU, in de EU belast zouden worden, is risicovol. Dit zou een mondiale oplossing niet dichterbij brengen. Bovendien zou de EU zich economisch minder aantrekkelijk maken.

De Commissie noemt het richtlijnvoorstel voor de gemeenschappelijke geconsolideerde belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) als mogelijk raamwerk om digitale activiteiten in de belastingheffing te betrekken. Daarbij verwijst de Commissie naar de verdeelsleutel in het voorstel, waardoor winsten aan de betrokken lidstaten moeten worden toebedeeld aan de hand van de activa, arbeid en omzet die in de verschillende lidstaten worden gebruikt. Het bezien van deze verdeelsleutel in het licht van de digitale economie zou eraan bij kunnen dragen dat de verdeelsleutel minder de «oude economieën» bevoordeelt dan het huidige richtlijnvoorstel waartegen Nederland bezwaren heeft.9 Of lidstaten met een grote dienstensector en veel innovatieve bedrijven baat hebben bij het in aanmerking nemen van digitale activiteiten bij de verdeelsleutel, hangt echter af van de wijze waarop dit in de verdeelsleutel tot uiting komt. Vooralsnog hebben het kabinet, de Tweede Kamer en de Eerste Kamer een negatief subsidiariteitsoordeel bij het CCCTB-voorstel.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Voorafgaand aan de Informele Ecofinraad in Tallinn van 15 en 16 september 2017 gaven diverse lidstaten door middel van een politieke verklaring aan snel voortgang te willen maken met het belasten van de digitale economie. Tijdens de Informele Ecofinraad spraken diverse lidstaten hun steun uit om belastingheffing in de digitale economie verder te onderzoeken, waarbij verschillende lidstaten het belang van een mondiale aanpak onderstreepten. Nederland stelde zich tijdens de discussie in Tallinn terughoudend op vanwege de demissionaire status van het kabinet.

Een eerste gedachtewisseling over de mededeling van de Commissie in Raadsverband heeft inmiddels plaatsgevonden. Daaruit blijkt grote steun om in OESO-verband dit vraagstuk verder te analyseren en te zoeken naar oplossingen. Sommige lidstaten benadrukken het belang van een richtlijnvoorstel in de lente van 2018 of de snelle invoering van een equalisation tax, indien snelle resultaten in OESO-verband uitblijven, in lijn met de mededeling van een Commissie. Het Estse voorzitterschap heeft de intentie uitgesproken om in Raadsverband te werken aan Raadsconclusies die in december door de Ecofinraad zouden moeten worden aangenomen.

Tijdens de ECOFIN-Raad van 10 oktober jl. heeft de Commissie de mededeling gepresenteerd en benadrukt dat de voorkeursoplossing voor de Commissie een aanpassing van het CCCTB-voorstel is, maar dat zij ook open staat voor een andere oplossing zoals een equalisation tax.

3. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten

a) Bevoegdheid

Op het gebied van belastingen heeft de EU een (gedeelde) bevoegdheid. De grondhouding van Nederland ten opzichte van de bevoegdheid op het gebied van belastingen is positief, wanneer deze belastingen rechtstreeks invloed hebben op de interne markt (artikel 4, lid 2, onder a, VWEU). Veel voorstellen van de Commissie die als doel hebben om belastingontwijking te bestrijden, zijn dan ook gebaseerd op artikel 115 VWEU. Dit artikel biedt de Raad de mogelijkheid om na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen volgens een bijzondere wetgevingsprocedure richtlijnen vast te stellen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de interne markt. Bij eventuele toekomstige richtlijnvoorstellen over belastingheffing van de digitale economie zal per geval worden beoordeeld of deze daadwerkelijk bijdragen aan de werking van de interne markt en de EU derhalve bevoegd is.

b) Subsidiariteit

Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de subsidiariteit van maatregelen die in de toekomst mogelijk voortvloeien uit deze mededeling, mits deze bijdragen aan het tegengaan van grondslagerosie en winstverschuiving. Uitgangspunt is dat alleen in het geval van grondslagerosie en winstverschuiving actie op lidstaatoverschrijdend niveau gepast is, in andere gevallen wordt preferentie gegeven aan optreden op lidstaatniveau. Omdat belastingheffing in de digitale economie een mondiaal vraagstuk is, geeft het kabinet de voorkeur aan maatregelen op mondiaal niveau. Het standpunt van het kabinet is dat in internationaal verband actief moet worden gewerkt aan het tegengaan van grondslagerosie, door op kritieke punten – daar waar verschillen tussen stelsels worden misbruikt – tot harmonisatie te komen, zonder dat daarmee een volledige grondslagharmonisatie wordt beoogd.10

c) Proportionaliteit

Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de proportionaliteit van eventuele uit deze mededeling voortvloeiende maatregelen wanneer die daadwerkelijk resulteren in het overkoepelende doel van het tegengaan van grondslagerosie en winstverschuiving. Zoals eerder beschreven, moet worden voorkomen dat gebrek aan begrip van dit complexe vraagstuk leidt tot «quick fix-oplossingen» die bij nadere beschouwing of in de praktijk niet effectief blijken.

De voorliggende mededeling geeft nog geen gedetailleerde beschrijving van concrete maatregelen, waardoor een gedetailleerder proportionaliteitstoets niet mogelijk is. Eventuele toekomstige Commissievoorstellen voor het belasten van de digitale economie zullen aan het proportionaliteitsvereiste worden getoetst.

d) Financiële gevolgen

Aan de mededeling kleven geen directe financiële gevolgen. Om de financiële gevolgen in kaart te kunnen brengen van (richtlijn)voorstellen die in de toekomst met betrekking tot belastingheffing van digitale bedrijven eventueel door de Commissie zullen worden gedaan, zijn impact assessments van de Commissie noodzakelijk. Indien een (richtlijn)voorstel echter niet gepaard gaat met een impact assessment, zal het kabinet overeenkomstig de motie-Neppérus11 de Commissie om een impact assessment verzoeken.

Eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

e) Gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

Aan de mededeling kleven geen directe gevolgen voor de regeldruk en de administratieve lasten. Maatregelen die eventueel zouden kunnen volgen op deze mededeling, bijvoorbeeld een equalisation tax, zouden wel gevolgen (kunnen) hebben voor de regeldruk en de administratieve lasten. Daarom zou voor deze eventuele maatregelen moeten worden ingezet op een voldoende ruime en realistische implementatietermijn. Om de gevolgen in kaart te kunnen brengen van dergelijke (richtlijn)voorstellen die in de toekomst met betrekking tot belastingheffing van digitale bedrijven eventueel door de Commissie zullen worden gedaan, zijn impact assessments van de Commissie noodzakelijk. Indien een (richtlijn)voorstel echter niet gepaard gaat met een impact assessment, zal het kabinet overeenkomstig de motie-Neppérus12 de Commissie om een impact assessment verzoeken. Ook zullen de gevolgen voor de regeldruk en de administratieve lasten dan in de kabinetsappreciatie van deze voorstellen worden geschetst.


X Noot
1

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen, COM(2016) 757.

X Noot
2

Onder meer in de brief met de appreciatie van de uitkomst van het BEPS-project en een vooruitblik op het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat (Kamerstukken II 2015/16, 25 087, nr. 112).

X Noot
3

Kamerstukken II 2016/17, 25 087, nr. 130.

X Noot
4

In het kader van het Inclusive Framework zijn ook niet-leden, zoals ontwikkelingslanden, betrokken bij de OESO-discussies.

X Noot
5

De OESO constateert in het rapport over actiepunt 1 van het BEPS-project (Base Erosion and Profit Shifting) dat de digitale economie iets gevoeliger is voor belastingontwijking, vanwege de grotere afhankelijkheid van relatief mobiel intellectueel eigendom.

X Noot
8

De Amerikaanse regering heeft maatregelen aangekondigd om hieraan een eind te maken.

X Noot
9

De kabinetsappreciatie van het CCCTB-voorstel is neergelegd in een BNC-fiche. Kamerstukken II 2016/17, 34 604, nr. 4.

X Noot
10

Kamerstukken II 2014/15, 21 501-07, nr. 1281.

X Noot
11

Kamerstukken II 2015/16, 22 112, nr. 2099.

X Noot
12

Kamerstukken II 2015/16, 22 112, nr. 2099.

Naar boven