22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1692 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 september 2013

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijf fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 1: Horizon 2020 investeringspakket onderzoek en innovatie

Fiche 2: Mededeling internationalisering van hoger onderwijs (Kamerstuk 22 112, nr. 1693)

Fiche 3: Mededeling De blauwe gordel, naar een scheepvaartruimte zonder grenzen (Kamerstuk 22 112, nr. 1694)

Fiche 4: Mededeling en richtlijn pakketreizen en geassisteerde reisarrangementen (Kamerstuk 22 112, nr. 1695)

Fiche 5: Wijziging verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA) (Kamerstuk 22 112, nr. 1696)

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Fiche: Horizon 2020 investeringspakket onderzoek en innovatie

1. Algemene gegevens

Nr. Commissiedocumenten en titel voorstellen.

  • COM(2013) 494 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economische en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende publiek-private partnerschappen in Horizon 2020: Een krachtig instrument voor innovatie en groei in Europa.

De voorstellen:

Publiek-publieke partnerschappen op basis van artikel 185 VWEU:

  • 1. COM(2013) 493 Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet programma voor onderzoek en ontwikkeling ter ondersteuning van onderzoek verrichtende midden- en kleinbedrijf (Eurostars-2).

  • 2. COM(2013) 497 Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelneming van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet Europees programma voor innovatie en onderzoek op het gebied van de Metrologie (EMPIR, vervolgprogramma op EMRP).

  • 3. COM(2013) 498 Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelname van de Unie aan een tweede, door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschapprogramma voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden (EDCTP-2).

  • 4. COM(2013) 500 Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over de deelname van de Unie aan het door verschillende lidstaten opgezette gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma actief en ondersteun(en)d leven (AAL-2).

Publiek-private partnerschappen op basis van artikel 187 VWEU:

  • 5. COM(2013) 495 Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de gemeenschappelijke onderneming voor het initiatief innovatieve medicijnen 2 (IMI-2).

  • 6. COM(2013) 496 Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de gemeenschappelijke onderneming biogebaseerde industrieën (BBI).

  • 7. COM(2013) 501 Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de gemeenschappelijke onderneming op het gebied van elektronische componenten en systemen (ECSEL, vervolgprogramma op Eniac en Artemis).

  • 8. COM(2013) 505 Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de gemeenschappelijke onderneming op het gebied van luchtvaart (Clean Sky-2).

  • 9. COM(2013) 506 Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de gemeenschappelijke onderneming brandstofcellen en waterstof 2 (FCH-2).

  • 10. COM(2013) 503 Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 219/2007 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR), voor wat de verlenging van de looptijd van de gemeenschappelijke onderneming tot 2024 betreft.

Vanwege de samenhang in deze documenten worden de voorstellen in één BNC-fiche behandeld.

Datum ontvangst Commissiedocumenten

11 juli 2013

Behandelingstraject Raad

Voorstellen 1 tot en met 9: Raad voor Concurrentievermogen. Voorstel 10: Transportraad.

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Economische Zaken (Eurostars-2, EMPIR, Clean Sky-2, ECSEL, FCH-2, BBI) in nauwe samenwerking met de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (AAL-2, IMI-2), Buitenlandse Zaken (EDCTP-2), Infrastructuur en Milieu (SESAR, FCH-2) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Horizon 2020).

Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure Raad, rol Europees Parlement, gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

  • a) Rechtsbasis

    De voorstellen 1 tot en met 4 (betreffende een besluit van het Europees Parlement en de Raad) zijn gebaseerd op artikel 185 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). De voorstellen 5 tot en met 10 (betreffende een verordening van de Raad) zijn gebaseerd op artikel 187 van het VWEU.

  • b) Besluitvormingsprocedure Raad en rol Europees Parlement

    Voorstellen 1 tot en met 4 (betreffende een besluit van het Europees Parlement en de Raad): gekwalificeerde meerderheid in de Raad, medebeslissing Europees Parlement.

    Voorstellen 5 tot en met 10 (betreffende een verordening van de Raad): gekwalificeerde meerderheid in de Raad.

  • c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

    Artikel 1(3) van de regels voor deelname aan Horizon 20201 geeft de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen waarmee voor de artikel 187 verordening kan worden afgeweken van de standaardregels voor deelname.

2. Samenvatting BNC-fiche

De Commissie beschrijft de verschillende vormen van publiek-publieke en publiek-private partnerschappen die zijn voorzien in het Europese onderzoek- en innovatieprogramma Horizon 2020 (2014–2020). Voortbouwend op de ervaringen van het huidige zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) worden strategische onderzoek- en innovatieprogramma’s ontwikkeld tussen de Commissie en de lidstaten (publiek-publieke partnerschappen op basis van artikel 185 VWEU) en tussen de Commissie, het bedrijfsleven en in sommige gevallen de lidstaten (publiek-private partnerschappen op basis van artikel 187 VWEU). Voor deze partnerschappen heeft de Commissie wetgevingsvoorstellen gepresenteerd.

Nederland is van mening dat investeringen in onderzoek en technologische ontwikkeling om te komen tot nieuwe inzichten en innovatieve producten, processen en diensten belangrijk zijn om de concurrentiekracht van Europa te versterken en maatschappelijke opgaven te kunnen adresseren. De gecombineerde inzet van de Commissie en de lidstaten in de publiek-publieke partnerschappen en van de Commissie en de industrie in de publiek-private partnerschappen leidt tot grensoverschrijdende samenwerking en zorgt voor focus en kritische massa. Nederland acht de nu voorliggende voorstellen dan ook van belang om de Europese onderzoeksruimte verder gestalte te geven, belangrijke maatschappelijke opgaven te adresseren, de participatie van het bedrijfsleven, met name het mkb, in Horizon 2020 te verbeteren en de concurrentiepositie van Europa op de betreffende gebieden te versterken. Daarnaast zijn de programma’s ook voor Nederlandse stakeholders van belang. Het Nederlandse bedrijfsleven en de kennisinstellingen zijn stevig gepositioneerd in alle programma’s. Zo doen de Nederlandse universiteiten, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven volop mee met de lopende programma’s. Deze Europese onderzoek- en innovatieprogramma’s passen goed bij het topsectorenbeleid, evenals bij de smart specialisation strategies van de regio’s.

Bij de artikel 187 initiatieven, die een eigen governance en financieringsstructuur hebben, is de sturing van de lidstaten meer op afstand. Nederland steunt dit maar wil daarbij wel voldoende inspraak kunnen hebben in de deelprogramma’s. Bij de implementatie vindt Nederland het van belang dat de programma’s open staan voor nieuwe leden, op voorwaarde dat deze met eigen middelen bijdragen aan het behalen van de doelstellingen. Daarnaast heeft Nederland, bij zowel de artikel 185 als 187 initiatieven, aandacht voor de volgende drie punten:

  • Administratieve lasten moeten zoveel mogelijk beperkt blijven. De overgang moet soepel verlopen voor de deelnemers aan de bestaande initiatieven die gecontinueerd worden;

  • Synergie met andere initiatieven als de Europese innovatiepartnerschappen en de gezamenlijke programmeringinitiatieven moet actief geborgd worden. Binnen de initiatieven dienen de voor de maatschappij en economie belangrijkste onderwerpen geadresseerd te worden;

  • Lidstaten moeten voldoende zeggenschap houden om bovenstaande te kunnen bewaken.

Nederland acht de Europese Unie bevoegd en oordeelt de voorstellen voor de partnerschappen als positief ten aanzien van subsidiariteit en proportionaliteit.

3. Samenvatting voorstel

Een belangrijk onderdeel van het Europese onderzoek- en innovatieprogramma Horizon 2020 is het bundelen van krachten in publiek-publieke en publiek-private partnerschappen om de Europese beleidsdoelstellingen te bereiken voor onder andere groei, ontwikkeling, klimaat, energie en zorg zoals die zijn geformuleerd in de Europa 2020 strategie. Horizon 2020 bouwt daarmee voort op de partnerschappen die zijn ontstaan in KP7. Voorbeelden zijn de programma’s «fabrieken van de toekomst», «energie-efficiënte gebouwen» en de ambitieuze Future and Emerging Technolgies (FET) vlaggenschipprojecten «grafeen» (materiaalonderzoek) en «menselijk brein». Voor deze partnerschappen is geen aparte besluitvorming nodig, omdat ze worden opgezet middels de reguliere procedures van Horizon 2020. Een aantal andere partnerschapvormen is vooral adviserend ten aanzien van de programmering van Horizon 2020, zoals de Europese innovatiepartnerschappen, de gezamenlijke programmeringinitiatieven en de Europese technologieplatforms. In het kader van Horizon 2020 zal het Europees Instituut voor innovatie en technologie een aantal nieuwe kennis- en innovatiegemeenschappen opzetten, voor langdurige en gestructureerde partnerschappen tussen onderwijs, de onderzoekssector en het bedrijfsleven.

Met de vier voorstellen op basis van artikel 185 VWEU geeft de Commissie een nieuwe impuls aan de huidige publiek-publieke samenwerking met de lidstaten voor de gezamenlijke uitvoering van onderzoek- en innovatieprogramma’s. Deze programma’s hebben betrekking op klinische proeven tussen Europa en ontwikkelingslanden (EDCTP-2), metrologisch onderzoek en innovatie (EMPIR), het bevorderen van het onderzoek verrichtende midden- en kleinbedrijf (Eurostars-2) en actief en ondersteun(en)d leven (AAL-2). Ook heeft de Commissie zes voorstellen gepubliceerd voor publiek-private partnerschappen op basis van artikel 187 VWEU. Vijf daarvan gaan om samenwerking middels de gezamenlijke technologie-initiatieven (de joint technology initiatives, JTI’s). Vier JTI’s zijn een vervolg van KP7: innovatieve geneesmiddelen (IMI-2), brandstofcellen en waterstof (FCH-2), luchtvaart (Clean Sky-2) en elektronische componenten en systemen (ECSEL, de voortzetting van de in KP7 afzonderlijke JTI’s Artemis en Eniac). Het vijfde, nieuwe, partnerschap is de JTI voor de biobased industrie (BBI). Het zesde, aan de JTI’s gerelateerde, voorstel betreft de eveneens op artikel 187 gebaseerde verlenging van de gezamenlijke onderneming (joint undertaking, JU) voor de realisering van het Europese nieuwe luchtverkeersbeveiligingssysteem SESAR.

De JTI’s zijn gericht op strategische technologieën die de groei en werkgelegenheid in wereldwijd concurrerende sectoren bevorderen. Hiertoe stellen de private sector (bedrijfsleven, kennisinstellingen) en de publieke sector (Commissie en in enkele gevallen lidstaten) gezamenlijk een meerjaren strategische onderzoeksagenda voor een bepaald technologiegebied op. De ervaring met de huidige JTI’s bevestigt dat deze vorm van partnerschap, ondanks de korte looptijd, al eerste resultaten oplevert. Zo heeft de JTI FCH al enkele markttoepassingen (bijvoorbeeld vorkheftrucks) ontwikkeld. Daarbij werkt de investering door de Commissie als hefboom op private middelen. Zo hebben de Europese Unie en het bedrijfsleven onder KP7 respectievelijk € 3,12 miljard en € 4,66 miljard bijgedragen aan de JTI’s. Het mkb vormt 28% van de betrokken bedrijven. Er zijn ook verbeterpunten geconstateerd. Om het hefboomeffect van de Europese investering nauwkeuriger te kunnen bepalen, moet de financiële betrokkenheid van de industrie beter meetbaar worden gemaakt. Ook moeten duidelijkere doelstellingen worden geformuleerd en de openheid ten aanzien van nieuwe deelnemers worden vergroot. Vanuit de deelnemers is gepleit voor een vereenvoudiging en stroomlijning van het beheer van regels en procedures voor de JTI’s. In de wetgevende teksten over Horizon 2020 zijn deze verbeterpunten geadresseerd. Zo is er nu één set regels voor alle onderdelen van Horizon 2020 (inclusief de JTI’s) tenzij er een goed gemotiveerde reden is voor een specifieke uitzondering (derogatie). Ook de nu gepubliceerde verordeningen komen tegemoet aan de onder KP7 geconstateerde verbeterpunten. Alle voorstellen worden hieronder apart besproken inclusief impact assessments.

Eurostars-2

De Commissie stelt een verlenging voor van het programma Eurostars. Het Eurostars-2 programma bouwt voort op het gemeenschappelijke onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma Eurostars, dat in 2007 werd geïnitieerd door verschillende lidstaten (waaronder Nederland) en de Europese Commissie binnen het kader van het Eureka-netwerk2. Het programma is gericht op het vergroten van de internationale R&D-samenwerking door het innovatieve mkb, en daarmee het versterken van het concurrentievermogen van de Europese economie.

De gecombineerde inzet van de lidstaten en de Commissie binnen Eurostars zorgt voor kritische massa, een gezamenlijke strategie en geharmoniseerde en grensoverschrijdende financiering om de specifieke behoefte van de doelgroep te ondersteunen. Dit programma heeft als meerwaarde dat het leidt tot een bundeling van nationale inspanningen in een Europese context.

Impact assessment Commissie

Uit het ex-ante impact assessment van de Commissie volgt, mede op basis van positieve evaluaties van het eerste Eurostars programma, een voorstel voor een nieuw en versterkt partnerschap om de concurrentiekracht van het mkb met eigen R&D activiteiten verder te bevorderen. Centraal staat de ambitie om met dit programma méér mkb dat zich actief met onderzoek en ontwikkeling bezighoudt te ondersteunen. Lidstaten, inclusief Nederland, delen deze ambitie en hebben overeenkomstig toegezegd hun nationale bijdragen aan dit programma te verhogen. Dit leidt tevens tot een hogere bijdrage van de Unie aan het programma.

EMPIR

Metrologie is de wetenschap van metingen, nauwkeurigheid en precisie. EMPIR (European metrology programme for innovation and research) is een vervolgprogramma op het huidige gezamenlijke Europees programma voor metrologisch onderzoek (European Metrology Research Programme, EMRP, een initiatief van 22 nationale meetinstituten dat in 2009 is vastgesteld). Het aantal aan EMPIR deelnemende landen stijgt naar 28 en daarmee zal EMPIR de grondslag leggen voor een Europees geïntegreerd systeem voor metrologisch onderzoek met een kritische massa en actieve betrokkenheid op nationaal, Europees en internationaal niveau.

EMPIR zal voorzien in de toenemende behoefte aan geïntegreerde metrologische maatoplossingen ter ondersteuning van innovatie en economische groei in onze op kennis gebaseerde economie. Betrouwbare en traceerbare metingen stellen de wetenschappelijke gemeenschap in staat betere instrumenten te ontwikkelen en de kwaliteit van onderzoek te verbeteren. Ook bij het oplossen van grote maatschappelijke uitdagingen speelt de metrologie een rol. Dit is met name het geval op het terrein van de gezondheidszorg, het milieu en de energievoorziening, maar ook op andere gebieden zoals vervoer (automatisch geleidevoertuigen, emissiereducties), landbouw (voedselveiligheid) of veilige samenlevingen (chemische en stralingsmetingen, verbetering van gegevensbeveiliging).

Impact assessment Commissie

Uit het ex-ante impact assessment van de Commissie volgt dat, mede op basis van de tussentijdse evaluatie van het EMRP, er sprake is van een verbeterd initiatief voor een gezamenlijk metrologisch onderzoek- en innovatieprogramma. Metrologie speelt een belangrijke rol bij het bevorderen van wetenschappelijke uitmuntendheid, echter gezien de hoogte van de benodigde investeringen kan één lidstaat of zelfs een groep van samenwerkende landen niet wereldwijd concurreren. In het kader van verbeteringen ten opzichte van het voorgaande programma omvat EMPIR activiteiten voor innovatie en benutting door de industrie, voor onderzoek ten behoeve van normen en standaarden en voor capaciteitsopbouw. Vanwege de gewijzigde reikwijdte van het programma is de naam «Europees programma voor metrologisch onderzoek» gewijzigd in «Europees metrologisch programma voor onderzoek en innovatie».

EDCTP-2

Dit tweede programma voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden, het «European and Developing Countries Clinical Trials Partnership» programma (EDCTP-2), streeft naar betere mogelijkheden voor de EU om efficiënter te investeren in onderzoek en ontwikkeling van nieuwe en betere medische interventies tegen armoedegerelateerde ziekten. Dit ten behoeve van – en in samenwerking met – ontwikkelingslanden, met name sub-Saharisch Afrika. Vanwege de grote impact van armoedegerelateerde ziekten op de mondiale gezondheid is dit streven nog steeds opportuun. EDCTP-2 draagt dan ook bij aan het behalen van de door de Verenigde Naties vastgestelde millenniumdoelen. De aanpak, waarbij capaciteit in ontwikkelingslanden wordt opgebouwd, draagt bij aan vergroting en verduurzaming van het onderzoekspotentieel in de wereld. Ook biedt EDCTP-2 volop kansen voor de private sector voor publiek-private samenwerking aan producten met een (beperkt) marktpotentieel.

Impact assessment Commissie

Uit het impact assessment van EDCTP-1 blijkt dat er een flinke impuls is gegeven aan klinisch onderzoek. Zo is een nieuwe anti-retrovirale formulering voor kinderen getest en goedgekeurd door de Amerikaanse toezichthouder. Er zijn nationale toezichthouders opgeleid en de mogelijkheden voor ethisch toezicht in Afrika zijn verbeterd. Er zijn «Networks of Excellence» voor klinisch onderzoek opgericht. Ten slotte heeft EDCTP-1 bijgedragen aan de oprichting van het (door de Wereldgezondheidsorganisatie erkende) «Pan-African Clinical Trials Registry». De lessen van EDCTP-1 zijn gebruikt bij de vormgeving van het nieuwe programma. Zo wordt EDCTP-2 bijvoorbeeld uitgebreid naar andere ziekten en fases van klinisch onderzoek, omdat de huidige beperking van het programma – tot HIV, tuberculose en malaria – niet tot een integraal antwoord op armoedegerelateerde ziekten leidt.

AAL-2

Het «Active and Assisted Living» programma (AAL-2) is een vervolg op het lopende EU innovatieprogramma «Ambient Assisted Living» (AAL). AAL vergroot met name de mogelijkheden voor het samenbrengen van innovatie door bedrijven (vooral op mkb gericht, maar ook grote bedrijven doen mee) in samenwerking met zorgaanbieders en cliëntenorganisaties. De aanpak via Europese consortia zorgt voor internationale samenwerking en bundeling van kennis. AAL-2 kent drie algemene doelstellingen. De eerste doelstelling is om de beschikbaarheid van op informatie- en communicatietechnologie (ICT) gebaseerde producten en diensten voor het actief en gezond ouder worden te vergroten, de levenskwaliteit van ouderen en hun verzorgers te verbeteren en bij te dragen aan duurzamere zorgstelsels. De tweede doelstelling is om een kritische massa te behouden van trans-Europese toegepaste onderzoek-, ontwikkeling- en innovatieactiviteiten, met name door het mkb en de gebruikers hierbij te betrekken. De derde doelstelling is om particuliere investeringen aan te trekken en de voorwaarden voor industriële exploitatie te verbeteren, door te voorzien in een coherent rechtskader om een Europese aanpak en oplossing te ontwikkelen. Dit rechtskader omvat gemeenschappelijke minimumnormen die voldoen aan de uiteenlopende nationale en regionale maatschappelijke voorkeuren en regelgevingaspecten.

AAL-2 zal tevens een belangrijke component gaan vormen in de ondersteuning van het Europese Innovatie Partnerschap «Active and Healthy Ageing» (EIP AHA) en complementair moeten zijn aan het Joint Programming Initiative «More Years, Better Lives» (JPI MYBL). Met name vanwege de nadrukkelijke link met EIP AHA zal de reikwijdte van AAL-2 breder worden, bijvoorbeeld richting preventie.

Impact assessment

Het ex-ante impact assessment van de Commissie heeft, mede op basis van evaluatie van het huidige AAL programma en consultatie met o.a. de lidstaten, geleid tot een voorstel tot voortzetting van het programma. Wel wordt het programma op een aantal punten verbeterd. Zo heeft AAL tot op heden nog te weinig zichtbare, concrete producten opgeleverd. Dat heeft deels te maken met de relatief lange (voorziene) looptijd van de projecten (gemiddeld 24–36 maanden + 2 tot 3 jaar time-to-market). Deels heeft het te maken met het feit dat in de eerste jaren van het programma te weinig aandacht is besteed aan het tijdig formuleren van een business case en benutten van business models. Met het oog daarop zijn inmiddels zogenaamde support actions gestart waarin met name de kritische punten van het lopende AAL-programma geadresseerd zijn. Naast de businesskant richten de verbeterpunten zich ook op het beter en tijdig betrekken van de eindgebruikers, samenwerking met regio’s en interoperabiliteit en standaardisatie.

IMI-2

Dit voorstel behelst de oprichting van de publiek-private gemeenschappelijke onderneming voor de tweede fase van de JTI Innovatieve Geneesmiddelen (IMI-2). Ten opzichte van het huidige IMI is het initiatief verbreed met de terreinen van biomedische beeldvorming en medische informatietechnologieën. De partners in de gemeenschappelijke onderneming zijn de Europese Commissie en EFPIA3.

IMI-2 borduurt voort op de successen van het huidige IMI in de verbetering van de samenwerking bij het onderzoek- en ontwikkelingsproces van nieuwe en effectievere diagnostiek en (bio)farmaceutische behandelingen. IMI-2 zal zo bijdragen aan de Horizon 2020 doelen die zijn omschreven in de maatschappelijke uitdaging op het gebied van gezondheid, demografische verandering en welzijn. Ook draagt IMI-2 bij aan de aanpak van de uitdagingen zoals deze zijn omschreven in het verslag van de Wereldgezondheidsorganisatie over prioritaire geneesmiddelen voor Europa en de Wereld. Tenslotte moet met verbeterde samenwerking en risicodeling tussen de verschillende belanghebbenden het toekomstige internationale concurrentievermogen van de Europese (bio)farmaceutische en (bio)wetenschappelijke industrie op terreinen als diagnostiek, vaccins, medische beeldvorming en medische informatietechnologieën worden gewaarborgd.

Hoewel de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van Horizon 2020 van toepassing zullen zijn, zullen er voor IMI-2 afwijkingen van deze regels van kracht zijn met betrekking tot beperking van deelneming en intellectuele-eigendomsregels.

Impact assessment Commissie

Waar risicovermijding door het zich richten op de ontwikkeling van bestaande gelijksoortige therapieën als bedrijfsbeslissing gangbaar is, zijn de maatschappelijke uitdagingen veel meer gediend bij een industrie die zich – met het nodige bedrijfsrisico – richt op nieuwe en effectievere diagnostiek en (bio)farmaceutische behandelingen. Gebleken is echter dat de daarvoor noodzakelijke samenwerking en risicodeling tussen de verschillende belanghebbenden niet tot stand komt zonder het creëren van een gecontroleerde omgeving. Uitblijven van samenwerking is niet in het belang van de Europese volksgezondheid, maar ook niet van de Europese concurrentiepositie. Het lopende IMI-initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen heeft geleid tot een aanzienlijke mobilisatie van middelen en heeft een groot aantal partners uit de farmaceutische industrie, de academische wereld, het mkb, patiëntenorganisaties en toezichthouders bijeengebracht in doelgerichte projecten. Binnen de gecontroleerde omgeving van IMI is een overgang zichtbaar van een gesloten naar een open innovatiemodel op het gebied van biomedisch en farmaceutisch onderzoek.

Wel constateert de Commissie dat bij IMI-2 een aantal aanpassingen nodig zijn ten opzichte van IMI. Zo moet het toezicht op en de evaluatie van de doelstellingen van de strategische onderzoeksagenda en de technische werkplannen worden verbeterd. Ook kan de horizontale beleidscoördinatie, denk hierbij aan het benutten van het adviespotentieel van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), worden versterkt. Tevens moet meer en beter in- en extern worden gecommuniceerd.

BBI

De oprichting van de gemeenschappelijke onderneming voor de implementatie van de JTI «Biobased Industries» (BBI) is een nieuw initiatief onder Horizon 2020. Biobased industrieën zijn industrieën waar gebruik wordt gemaakt van hernieuwbare biologische grondstoffen voor de productie van biobased producten en biobrandstoffen. Steeds meer verwerkingsindustrieën, zoals de leveranciers van chemische stoffen, biobrandstoffen, pulp en papier, suiker en zetmeel en technologie (met name op het gebied van industriële biotechnologie en engineering) zijn geïnteresseerd om deels of volledig over te schakelen op duurzame, hernieuwbare biobased hulpbronnen en/of producten. BBI beoogt een aanzienlijke impuls te geven aan private investeringen in onderzoek en innovatie activiteiten, met als doel om de concurrentie van Europese biobased industrieën te stimuleren en werkgelegenheid te creëren, met name in rurale gebieden.

Impact assessment Commissie

Uit het ex-ante impact assessment van de Commissie blijkt dat een publiek-privaat partnerschap, inclusief een belangrijke rol voor het mkb, het meest doeltreffende mechanisme voor het bereiken van de doelstellingen van Horizon 2020 en de Europese strategie voor de bioeconomie is. Hiermee wordt een significante toename in private onderzoeksinvesteringen bereikt, gericht op nieuwe biobased materialen en bioraffinagefabrieken. Daarmee wordt ingezet op een snellere time-to-market zodat in 2020 30 nieuwe producten beschikbaar zijn voor consumenten en 10 nieuwe waardeketens zijn ontwikkeld.

ECSEL

De JTI ECSEL (Electronics Components and Systems for European leadership) vervangt en volgt tegelijkertijd op de gezamenlijke ondernemingen ARTEMIS (embedded software) en ENIAC (nano-elektronica) opgericht onder KP7. Tevens wordt het European Technology Platform (ETP) EpoSS (smart systems) in ECSEL opgenomen.

Ondanks de sterke aanwezigheid in belangrijke verticale markten (automotive, energie, betalingssystemen, enz.), wordt de elektronische componenten en embedded systemen sector in Europa geconfronteerd met grote uitdagingen die de hele economie zullen beïnvloeden. Ten eerste is dat behoud van de controle over de belangrijkste elementen van de waardeketen (dat wil zeggen het ontwerp, de productie en integratie in eindproducten), die essentieel zijn om de duurzaamheid van waardecreatie van elektronica in Europa te garanderen. Ten tweede is dat het overbruggen van belangrijke lacunes in de innovatieketen om toponderzoek beter om te zetten in commerciële successen.

De doelstellingen van ECSEL zijn er op gericht om bovenstaande uitdagingen aan te pakken, zodat Europa kan omgaan met felle wereldwijde concurrentie, dalende marktaandelen van haar industrie, hoge kosten van onderzoek en innovatie en snelle technologische ontwikkeling.

Impact assessment Commissie

Het ex-ante impact assessment concludeert dat een gemeenschappelijke onderneming voor het opzetten van een JTI de meest effectieve en efficiënte manier is om de doelstellingen te bereiken. De JTI ECSEL is complementair aan de activiteiten van de pijler Industrieel Leiderschap van Horizon 2020. Verder worden twee sets aanbevelingen gedaan, op basis van de ervaringen van de JTI’s Eniac en Artemis en de uitgebreide evaluatie en stakeholder consultatie. De eerste set aanbevelingen betreffen de ontwikkeling van een onderzoek- en innovatie agenda. De tweede set aanbevelingen gaan over de implementatie van die agenda en gerelateerde beheers- en financieringszaken. De Commissie heeft deze aanbevelingen in het uiteindelijke voorstel verwerkt.

Clean Sky 2

De JTI Clean Sky is een publiek-private samenwerking die zich richt op het minimaliseren van de invloed van het groeiende aantal vliegbewegingen op het milieu en op het terugbrengen van de emissies in de luchtvaart. Specifieke doelstellingen zijn het vergroten van brandstofefficiëntie in de luchtvaart waardoor de CO2 emissies worden gereduceerd met 20 tot 30% en reductie van NOx en geluidsemissies van 20 tot 30% ten opzichte van volgens de huidige techniek gebouwde vliegtuigen die per 2014 in gebruik worden genomen.

Aan deze doelstellingen zal worden bijgedragen door geavanceerd onderzoek en grootschalige demonstratieprojecten op het gebied van groene technologie in de luchtvaart. De horizon die hierbij wordt gehanteerd is 2050. De JTI Clean Sky-2 is een vervolg op en bouwt deels voort op de JTI Clean Sky die in 2008 van start ging onder de vlag van KP7. Daarnaast worden voor een deel nieuwe technologieën en onderzoekslijnen ontwikkeld en is grootschalige demonstratie voorzien (door middel van vliegend materiaal).

Impact assessment Commissie

De voorgestelde verordening is gebaseerd op een ex-ante impact assessment, waarin een consultatie is uitgevoerd. Daaruit blijkt dat er zeer grote steun is voor een publiek-privaat partnerschap voor de luchtvaarttechnologie. Een grote meerderheid hecht daarbij belang aan een focus op grootschalige demonstratieprogramma’s gericht op kansrijke nieuwe technologie. Op basis van verschillende opties concludeert de Commissie dat de gestelde R&D doelstellingen beter bereikt kunnen worden door de leerpunten van het eerste programma te verwerken in Clean Sky-2. Een leerpunt is bijvoorbeeld dat er behoefte is aan een aangepaste juridische structuur met een verbeterd bestuur en een lichtere regulering.

FCH-2

De Commissie stelt een verlenging voor van de termijn van de JTI «Fuel Cells and Hydrogen» (FCH-2). De Commissie heeft de JTI FCH onder KP7 opgezet omdat er sprake is van marktfalen door de hoge kosten van brandstofceltechnologie en het ontbreken van een infrastructuur voor de distributie van waterstof. Ook zijn de kosten en de benodigde onderzoekscapaciteit voor de verdere ontwikkeling van de brandstofceltechnologie te hoog om enkel door bedrijven of landen te worden gedragen. Daarnaast is de expertise en sector sterk verspreid over industriële actoren en de lidstaten zodat coördinatie op EU niveau gewenst is.

In FCH-2 wil het partnerschap zich richten op het verder ontwikkelen van de brandstofceltechnologie voor transporttoepassingen. De Commissie wil de kostprijs reduceren, de efficiëntie verbeteren en de levensduur verlengen zodat de technologie competitief wordt met conventionele voertuigen. Daarnaast ligt de focus op het demonstreren van de rol van waterstof bij het inpassen van duurzame elektriciteit in het energiesysteem, en in het bijzonder op de productie van waterstof via elektriciteit (elektrolyse).

Impact assessment Commissie

In het ex-ante impact assessment wordt duidelijk aangegeven wat de resultaten van FCH in de periode 2008–2013 zijn geweest. Ondanks de technologische vooruitgang, lagere kosten en grotere efficiëntie is er nog geen sprake van grootschalige toepassing. Daarom wordt een nieuwe termijn en een vernieuwde structuur voor JTI FCH-2 voorgesteld. De JTI FCH-2 zal gestructureerd worden over twee innovatiepijlers: energie en transportsystemen. Er wordt ook een cluster ingericht voor doorsnijdend onderzoek gericht op energieproductie, de rol van waterstof bij het inpassen van duurzame energie en grootschalige marktintroducties. Consultaties van de stakeholders (bedrijven, instituten, lidstaten) laten overwegend enthousiasme zien en geven ook aan dat een verdere versimpeling van de procedures en administratie wenselijk is.

SESAR-2

De Commissie stelt een verlenging voor van de joint undertaking «Single European Sky Air Traffic Management Research» (SESAR JU, oftewel SJU) van 2016 naar 2024. De SJU is een publiek-private samenwerking die in 2007 is ingericht om het technologische aspect van de Single European Sky (SES) te realiseren. Daarmee draagt de SJU bij aan de algemene doelstellingen van de SES. Deze doelstellingen zijn om de luchtruimcapaciteit te verdrievoudigen, de veiligheid met een factor tien verbeteren, een afname van 10% van milieueffecten per vlucht en een halvering van de kosten voor luchtverkeersleiding.

Het Air Traffic Management (ATM) Masterplan is het stappenplan dat de link legt tussen onderzoeks- en ontwikkelactiviteiten die bijdragen aan het behalen van de SES doelstellingen en de modernisering van ATM-technologieën en -procedures. Het plan onderscheidt drie stappen waarvan de eerste stap zich richt op ontwikkelingen op een specifiek onderdeel van een vlucht, terwijl ontwikkelingen in stap 2 en 3 steeds breder zijn en op netwerkniveau zijn ingestoken4. De te ontwikkelen technieken en procedures worden daarmee per stap complexer.

De huidige verordening 219/2007 stelt dat de SJU bestaat tot eind 2016 en wordt gefinancierd vanuit de EU, Eurocontrol en de ATM luchtvaartindustrie. De SJU zal naar verwachting eind 2016 stap 1 en 70 tot 80% van stap 2 van de in het ATM Masterplan genoemde onderzoeks- en validatiewerkzaamheden hebben uitgevoerd. De ontwikkelde technologieën en procedures worden vervolgens onder leiding van de Deployment Manager geïmplementeerd.

Het functioneren van de SJU wordt positief beoordeeld5, dat wil zeggen het opzetten van de organisatie en het uitvoeren van haar taken. De uitvoering van taken loopt conform tijd- en geldplanning van het ATM Masterplan6. De publieke consultatie7 geeft ook aan dat de scope van de SJU niet hoeft te worden gewijzigd. Ten opzichte van de scope in 2007 heeft het management van de SJU al een belangrijke aanpassing van de scope doorgevoerd, namelijk dat de SJU zich meer richt op het leveren van producten die klaar zijn voor implementatie door bijvoorbeeld demonstraties in de praktijk.

Impact assessment Commissie

De Commissie heeft geen impact assessment uitgevoerd; wel een ex-ante evaluatie en publieke consultatie. De evaluatie geeft aan dat het nuttig en efficiënt is de SJU te verlengen onder Horizon 2020 om de prestatiedoelstellingen van de SES te bereiken. De consultatie concludeert dat de organisatie van het ATM-onderzoek op Europees niveau relevant is en zou moeten worden voortgezet na 2016 zonder de scope nog meer te verbreden. Meer communicatie met de belangrijkste stakeholders en eenvoudigere administratieve procedures zijn belangrijke punten voor verbetering.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

  • a) Bevoegdheid

    De overkoepelende mededeling is een uitvloeisel van Horizon 2020, dat is gebaseerd op de onderdelen van het verdrag die te maken hebben met «Industrie» en «Onderzoek, technologische ontwikkeling en Ruimtevaart» (artikel 173 en 182, VWEU). De afzonderlijke voorstellen zijn gebaseerd op artikel 185 en artikel 187 VWEU. Artikel 185 stelt dat de Unie kan voorzien in deelname aan door verscheidene lidstaten opgezette onderzoek- en ontwikkelingsprogramma’s met inbegrip van deelname aan de voor de uitvoering van die programma’s tot stand gebrachte structuren. Artikel 187 stelt dat de Unie gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren in het leven kan roepen die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van programma’s voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie in de Unie. Nederland acht dit de juiste rechtsbases.

  • b) Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

    Voorstellen op basis van artikel 185

    • Het Nederlandse oordeel ten aanzien van subsidiariteit is positief. Artikel 185 voorziet uitdrukkelijk in deelneming van de Unie aan de door verscheidene lidstaten opgezette onderzoeksprogramma´s door alle operationele aspecten indien mogelijk op nationaal niveau uit te voeren en er tegelijkertijd voor te zorgen dat het gezamenlijke programma op Europees niveau op samenhangende wijze wordt uitgevoerd. Samenwerking brengt schaal- en efficiencyvoordelen met zich mee.

    • Het Nederlandse oordeel ten aanzien van proportionaliteit is positief. De voorstellen zijn in overeenstemming met het proportionaliteitsbeginsel omdat de lidstaten verantwoordelijk zullen zijn voor het ontwikkelen van hun gezamenlijke programma en alle operationele aspecten. De voorstellen gaan niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken. De Unie zal de coördinatie stimuleren, instaan voor synergie met en een bijdrage aan EU-beleid en de prioriteiten van Horizon 2020, toezicht houden op de uitvoering van het programma en de bescherming van de financiële belangen van de EU garanderen.

    Voorstellen op basis van artikel 187

    • Het Nederlandse oordeel ten aanzien van subsidiariteit is positief. De sectoren en technologiegebieden zijn van groot belang voor het behoud en versterking van de industriële capaciteit van Europa. De doelstellingen en activiteiten vragen een dermate grote inspanning dat deze de mogelijkheden van een enkele lidstaat te boven gaan. Het bundelen van middelen in een Europees programma levert Europese meerwaarde op.

    • Het Nederlandse oordeel ten aanzien van proportionaliteit is positief. Overeenkomstig het proportionaliteitsbeginsel gaan de bepalingen van deze verordeningen niet verder dan hetgeen nodig is om de doelstellingen ervan te bereiken.

  • c) Nederlands oordeel over de voorstellen op het gebied van gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen waarmee voor artikel 187 verordeningen kan worden afgeweken van de standaardregels voor deelname aan Horizon 2020 is de compromisuitkomst van de onderhandeling met het Europees Parlement. Nederland beoordeelt de gedelegeerde handeling als acceptabel, aangezien de delegatiebevoegdheid aan de Commissie is ingekaderd. In de voorstellen wordt alleen waar noodzakelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken. Een voorbeeld is dat voor EDCTP-2 de samenwerking met Afrikaanse landen mogelijk moet worden gemaakt.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

Bijdragen vanuit de EU-begroting komen geheel uit het budget van Horizon 2020 en zijn als volgt:

 

Beoogde1 investeringen (miljoen euro)

Artikel 185

Door de EU (Horizon 2020)

Door de lidstaten –

Eurostars-2

287

861

Metrologie (EMPIR)

210

270

Klinische proeven (EDCTP-2)

683

683

Actief en ondersteun(end) wonen (AAL-2)

175

175

Artikel 187

Door de EU (Horizon 2020)

Door partners uit het bedrijfsleven en andere bronnen (incl. lidstaten)

Innovatieve geneesmiddelen (IMI-2)

1725

1725

Biobased industrie (BBI-2)

1000

2800

Elektronische componenten en systemen (ECSEL-2)

1215

3600 (waarvan 1200 miljoen van de lidstaten

Luchtvaart (Clean Sky-2)

1800

2250

Brandstofcellen en waterstof (FCH-2)

700

700

Luchtvaart (SESAR-2)

600

1000 (waarvan 50% Eurocontrol en 50% ATM luchtvaartindustrie)

X Noot
1

Investeringen door lidstaten en private partijen (zie rechterkolom) betreffen schattingen. In de linkerkolom staan de in de EU-begroting maximaal opgenomen bijdragen, welke nooit meer zijn dan de bedragen genoemd in de corresponderende rechterkolom.

Zowel aan de kant van de Commissie als aan de kant van de partners gaat het hier om beoogde investeringen. De Commissie geeft aan, conform Nederlands standpunt, de middelen te zullen vinden binnen de in de Europese Raad afgesproken financiële kaders9 van de EU begroting 2014–2020. Nederland is tevens van mening dat de middelen moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

b) Financiële consequenties (inclusief personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

De publiek-publieke partnerschappen op basis van artikel 185 VWEU betreffen gezamenlijke programmering door de lidstaten met cofinanciering door de Commissie. De budgettaire gevolgen worden ingepast op de begrotingen van de beleidsverantwoordelijke departementen. Voor de Nederlandse financiering van de programma’s Eurostars-2 en EMPIR zijn middelen beschikbaar op de begroting van het Ministerie van EZ. Voor de Nederlandse financiering van AAL-2 zijn middelen beschikbaar op de begroting van het Ministerie van VWS. De financiering van het programma EDCTP-2 wordt primair gevormd door «in natura» bijdragen van de kennisinstellingen met een bescheiden «cash» bijdragen op de begroting van het Ministerie van BZ. De bijdragen leiden niet tot extra kosten voor Nederland.

Financiering van de publiek-private partnerschappen op basis van artikel 187 komt van de EU-begroting en de industriële partners (bipartiete partnerschappen). Uitzondering is het tripartiete partnerschap ECSEL, waar naast de EU en de industriepartners ook de lidstaten cofinanciering leveren. Voor de Nederlandse cofinanciering van de ECSEL JTI zijn middelen beschikbaar op de begroting van het Ministerie van EZ in het kader van het innovatiecontract HTSM.

Nederland staat positief ten aanzien van nationale cofinanciering van ECSEL omdat middels de bestuursorganen de invloed van Nederland duidelijk tot zijn recht kan komen en daarmee de mogelijkheden voor Europese cofinanciering op voor Nederland strategische thema’s kunnen worden benut. Dit leidt tot de gewenste synergie-effecten tussen Europese- en Nederlandse beleidsdoelstellingen én financiële middelen, hetgeen een belangrijke impuls kan betekenen voor de topsector High Tech Systems en Materials (HTSM).

De rijksoverheid heeft geen directe kosten aan de voorgestelde verlening van de SJU. Wel betaalt Nederland indirect mee aan de financiering middels zijn lidmaatschap van de EU en Eurocontrol. De Eurocontrol contributie is verwerkt in het Nederlandse tarief voor de en route luchtverkeersbegeleiding.

Budgettaire gevolgen worden ingepast op begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (inclusief personele) voor bedrijfsleven en burger

Op basis van de lopende programma’s kan worden gesteld dat deze een positieve consequentie kennen voor Nederland. Zowel universiteiten, kennisinstellingen, bedrijfsleven als overheden kunnen de keuze maken om al dan niet deel te nemen en financieel bij te dragen aan een initiatief. Zij kunnen daarnaast in aanmerking komen voor de middelen die ter beschikking worden gesteld ten behoeve van het bereiken van de doelstellingen. Nederlandse organisaties zijn goed gepositioneerd in de huidige programma’s.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

Op het moment dat organisaties besluiten mee te doen aan de Europese programma’s worden zij geconfronteerd met de administratieve en financiële regelgeving. Wel is de regelgeving van Horizon 2020 verbeterd ten opzichte van KP7. Zo is er nu een uniforme toepassing van de deelnemingsvoorwaarden van Horizon 2020 om de voorspelbaarheid te vergroten, met alleen uitzonderingen in zeer uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen. Een dergelijke uitzondering is dat bij AAL-2 zoveel mogelijk wordt geregeld via de bij de deelnemers goed bekende nationale regels en beheersorganisatie. Nederland zal in alle gevallen kritisch kijken naar de uitzonderingen om te voorkomen dat procedures teveel van elkaar gaan afwijken en stelt als voorwaarde dat het niet ten koste mag gaan van adequaat financieel beheer.

6. Implicaties juridisch

Voor een aantal programma's en thema's zullen nieuwe subsidieregelingen moeten worden opgesteld dan wel aangepast worden. In andere gevallen zal het juridisch kader door convenanten en civiele overeenkomsten in relatie tot de uitvoering van de programma's en thema's worden vastgelegd al dan niet met behulp van Europese entiteiten.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

  • a) Uitvoerbaarheid

    De vier artikel 185 voorstellen bouwen voort op bestaande programma’s en uitvoeringsorganisaties. Weliswaar zijn de nieuwe programma’s omvangrijker in doelstellingen en (financiële) omvang, maar Nederland acht de efficiëntie en effectiviteit van de huidige uitvoeringsorganisaties voldoende aangetoond. Wel is Nederland van mening dat de EU bijdrage aan de administratieve implementatiekosten op een dusdanig niveau moet zijn dat de lasten worden gedeeld tussen de lidstaten en Commissie. Zo mag bij de initiatieven AAL-2 en EDCTP-2 maximaal 6% van de EU-bijdrage worden besteed aan de administratieve implementatiekosten, terwijl bij EMPIR en Eurostars-2 dat respectievelijk 0% en 2% is. Behalve de nieuwe JTI BBI bouwen alle voorgestelde artikel 187 initiatieven voort op bestaande programma’s waarvoor de uitvoeringsorganisaties al zijn opgezet en getest. De uitvoeringsorganisatie voor de JTI BBI zal volgens dezelfde structuur als de bestaande JTI’s worden opgezet. Nederland is dan ook van mening dat de uitvoering gerealiseerd kan worden. Bij het merendeel van de artikel 187 programma’s zijn er geen directe consequenties voor de Nederlandse uitvoeringsorganisaties, omdat de uitvoering in zijn geheel ligt bij de gezamenlijke onderneming en de governing board. De lidstaten hebben hier een adviserende rol. Het bewaken van de samenhang met andere initiatieven op Europese en nationale schaal zal moeten worden gediend met goede en tijdige informatie-uitwisseling met en betrokkenheid van de verschillende belanghebbenden, inclusief provincies en gemeenten.

    Uitzondering is de JTI ECSEL, dat naast financiering door de Commissie en de partners ook cofinanciering door de lidstaten kent. Ook hier zal de uitvoering voor het overgrote deel plaatsvinden op Europees niveau door de ECSEL gezamenlijke onderneming. Het toekennen van de financiële ondersteuning op nationaal niveau gebeurt door Agentschap NL. Hiertoe zal, zoals ook bij de JTI’s Eniac en Artemis is gebeurd, een administratief arrangement tussen de ECSEL gezamenlijke onderneming en Agentschap NL worden afgesloten. Nederland acht deze uitvoeringsconstructie haalbaar, mede gezien de ervaring die de afgelopen jaren is opgedaan.

  • b) Handhaafbaarheid

    Bij de artikel 185 onderzoek- en innovatieprogramma’s is handhaafbaarheid niet van toepassing. Met uitzondering van de JTI ECSEL is handhaafbaarheid bij de artikel 187 programma’s ook niet van toepassing. Bij ECSEL wordt Agentschap NL belast met het toezicht en de uitvoering in Nederland. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden in een administratief arrangement tussen de ECSEL gemeenschappelijke onderneming en Agentschap NL beschreven. Ook waar Nederlandse uitvoeringsorganisaties niet direct verantwoordelijk zijn voor de uitvoering, is Nederland van mening dat de gemeenschappelijke ondernemingen de lidstaten en de Commissie goed moeten betrekken bij de uitvoering.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Conform de doelstellingen van Horizon 2020 zal samenwerking met derde landen worden gestimuleerd op basis van gemeenschappelijk belang en wederzijds voordeel. Internationale samenwerking in wetenschap, technologie en innovatie moet bijdragen aan de Europa 2020-doelstellingen om concurrentiekracht te versterken, maatschappelijke uitdagingen aan te pakken en om het externe en ontwikkelingsbeleid van de Unie te ondersteunen.

De onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten van EDCTP-2 dragen bij aan het bestrijden van armoede gerelateerde ziekten. Door de samenwerking met name Sub-Sahara Afrika, wordt tevens capaciteit opgebouwd in ontwikkelingslanden.

IMI-2 sluit nadrukkelijk aan bij het verslag van de Wereldgezondheidsorganisatie «Priority Medicines for Europe and the World». De JTI richt zich onder meer op het leveren van bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe therapieën waarin niet is voorzien door een gebrek aan marktprikkels, zoals in het geval van het overwinnen van antimicrobiële resistentie. Het uitgangspunt van het huidige IMI programma dat, met inachtneming van de rechten van de diverse belanghebbenden, kennis publiekelijk toegankelijk wordt gemaakt voor kennisdeling met ontwikkelingslanden, blijft voor zover nu te overzien van toepassing op IMI-2.

9. Nederlandse positie

Nederland heeft er voor gepleit dat er binnen een sober budget adequate middelen zouden zijn voor onderzoek en innovatie en dat daarbinnen geïnvesteerd zou moeten worden in grensoverschrijdende publiek-publieke en publiek-private samenwerking op thema’s met een grote maatschappelijke en/of economische impact. Nederland is van mening dat investeringen in onderzoek en technologische ontwikkeling om te komen tot nieuwe inzichten en innovatieve producten, processen en diensten – zeker nu – belangrijk zijn om de concurrentiekracht van Europa te versterken en maatschappelijke opgaven te kunnen adresseren. De gecombineerde inzet van de Commissie en de lidstaten in de publiek-publieke partnerschappen en van de Commissie en de industrie in de publiek-private partnerschappen leidt tot grensoverschrijdende samenwerking en zorgt voor focus en kritische massa. Nederland acht de nu voorliggende voorstellen dan ook van belang om de Europese onderzoeksruimte verder gestalte te geven, belangrijke maatschappelijke opgaven te adresseren, de participatie van het bedrijfsleven, met name het mkb, in Horizon 2020 te verbeteren en de concurrentiepositie van Europa op de betreffende gebieden te versterken. Daarnaast zijn de programma’s ook voor Nederlandse stakeholders van belang. Nederlandse industrie en kennisinstellingen zijn stevig gepositioneerd in alle programma’s. Zo doen de Nederlandse universiteiten, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven volop mee met de lopende programma’s. Deze Europese onderzoeks- en innovatieprogramma’s passen ook goed bij het topsectorenbeleid. In het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor de periode 2014–2020 zijn de budgetten voor onderzoek, innovatie en onderwijs gestegen ten opzichte van de voorafgaande periode. Met de wetenschap dat in het Zevende Kaderprogramma Nederlandse partijen altijd goed in staat zijn geweest gebruik te maken van Europese middelen, is de verwachting dan ook dat Nederland uit Horizon 2020 meer zal ontvangen dan uit het Zevende Kaderprogramma.

Bij de artikel 187 initiatieven, die een eigen governance en financieringsstructuur hebben, is de sturing van de lidstaten meer op afstand. Nederland steunt dit maar wil daarbij wel voldoende inspraak kunnen hebben in de deelprogramma’s. In de implementatie vindt Nederland het van belang dat de programma’s open staan voor nieuwe leden, op voorwaarde dat deze met eigen middelen bijdragen aan de uitkomsten van de doelstellingen. Daarnaast heeft Nederland, bij zowel de artikel 185 als 187 initiatieven, aandacht voor de volgende punten:

  • Administratieve lasten moeten zoveel mogelijk beperkt blijven. De overgang moet soepel verlopen voor de deelnemers aan de bestaande initiatieven die gecontinueerd worden;

  • Synergie met andere initiatieven als de Europese innovatiepartnerschappen en de gezamenlijke programmeringinitiatieven moet actief geborgd worden. Binnen de initiatieven dienen de voor de maatschappij en economie belangrijkste onderwerpen geadresseerd te worden;

  • Lidstaten moeten voldoende zeggenschap houden om bovenstaande te kunnen bewaken.

Publiek-publieke partnerschappen op basis van artikel 185 VWEU:

Nederland is voorstander van gezamenlijke Europese publiek-publieke programma’s en steunt de vier artikel-185 voorstellen. Dergelijke programma’s hebben als meerwaarde dat ze leiden tot een bundeling van nationale en regionale inspanningen in een Europese context. Dat past goed in de filosofie van Horizon 2020 en is complementair aan de nationale en regionale (zoals de smart specialisation strategies) beleidsprogramma’s van de lidstaten.

Eurostars-2

Nederland was zelf mede-initiatiefnemer van Eurostars als gezamenlijk Europees programma ter stimulering van het innovatief mkb. Ruim 98% van de Nederlandse bedrijven behoren tot het mkb en dragen substantieel bij aan de economische ambities van zowel dit kabinet als van de Europese Unie. Met name het onderzoek en ontwikkeling uitvoerend mkb kan een belangrijke bijdrage leveren aan het omzetten van kennis en nieuwe technologieën in innovatieve producten, processen of diensten en substantieel bijdragen aan de ambities van het kabinet zoals neergelegd in het bedrijfsleven- en topsectorenbeleid.

Samenwerking biedt met name voor het onderzoek en ontwikkeling uitvoerend mkb kansen om te vernieuwen en te verbeteren. Daarbij is het mkb gebaat bij zo min mogelijk administratieve lasten om internationale samenwerking mogelijk te maken. Nederland verwelkomt dan ook de initiatieven in Eurostars-2 om het programma slimmer en beter vorm te geven, bijvoorbeeld het verkorten van de time to contract en harmonisering van de regelgeving. Het huidige voorstel biedt echter nog onvoldoende ruimte om geassocieerde Eureka-lidstaten, dan wel andere landen die geen lidstaat of aan Horizon 2020 geassocieerde landen zijn, deel te laten nemen aan Eurostars 2. Daarbij blijft voorwaarde dat deelnemende landen bijdragen met eigen middelen aan de projecten die door de internationale jury worden goedgekeurd.

EMPIR

Door betrokkenheid van de Unie in EMPIR zal het Europese potentieel in metrologisch onderzoek beter benut worden. Geen van de lidstaten heeft voldoende middelen om in de toenemende behoefte aan metrologische ondersteuning te voorzien. EMPIR zal de nationale systemen integreren tot een effectief Europees programma, waardoor effectiever kan worden ingespeeld op wetenschappelijke en technologische Europese uitdagingen. Betrouwbare en vergelijkbare meetstandaarden en gevalideerde meet- en testmethoden zijn de fundamenten van de processen voor wetenschappelijke vooruitgang en hebben een aanzienlijke impact op het innovatiepotentieel en de levenskwaliteit binnen Europa. Door op Europees niveau te opereren worden doublures in de inspanning van de lidstaten voorkomen en wordt er een kritische massa van mensen en middelen bereikt om de voornaamste uitdagingen inzake metrologie op Europees niveau aan te pakken.

AAL-2

Nederland is voorstander van een gezamenlijk Europees programma gericht op de houdbaarheid van de langdurige zorg en steunt het voorstel voor het nieuwe AAL programma. Nederland draait volop mee in het huidige programma. Het (financiële) multiplier effect van het AAL programma is in totaal maar zeker ook voor Nederland substantieel te noemen.

EDCTP-2

Nederland is sinds de oprichting van EDCTP in 2003 deelnemer; het secretariaat is in Nederland gevestigd. Nederland hecht veel belang aan de doelstellingen van EDCTP-2. Internationale publieke samenwerking op dit terrein ligt voor de hand omdat er onvoldoende investeringen door de private sector plaatsvinden vanwege onvoldoende rendement (marktfalen), er beperkte capaciteit is voor klinisch onderzoek in Sub-Sahara Afrika en omdat de ondersteuning vanuit (Europese) overheden versnipperd is. Inhoudelijk sluiten de doelstellingen aan bij de Topsector Life Sciences and Health en specifiek de roadmap Global Health.

Publiek-private partnerschappen op basis van artikel 187 VWEU:

Nederland is voorstander van gezamenlijke Europese publiek-private programma’s en steunt de keuze van het instrument om lange termijn strategische onderzoeksagenda’s tot stand te brengen. Nederland beoordeelt de voorstellen van de Commissie op hoofdlijnen als positief.

IMI-2

Nederland is voorstander van een vervolg op IMI zoals verwoord in het voorstel van IMI-2. Ook de doelstellingen van IMI-2 sluiten inhoudelijk aan op de doelstellingen zoals die nationaal ook in de topsector Life Sciences & Health (roadmaps Pharmacotherapy, Molecular Diagnostics en One Health, Imaging and Image-guided therapies) gedefinieerd zijn. Daarnaast sluit IMI-2 uitstekend aan bij het verslag van de Wereldgezondheidsorganisatie «Priority Medicines for Europe and the World», dat door Nederland wordt omarmd.

Voor de praktische invulling vraagt Nederland blijvende aandacht voor het bewaken van de samenhang met andere initiatieven op Europese en nationale schaal, voor een doelmatige informatievoorziening en voor het benutten van adviespotentieel. Ook moet er worden gewaakt voor onbillijkheden in de regeling voor intellectueel eigendom en voor een contraproductieve beperking van de subsidiabiliteit. Tevens zal Nederland zich ervoor inzetten dat voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van kennisinstellingen voor zover het intellectuele eigendomsrechten betreft.

BBI

Nederland is voorstander van de oprichting van de JTI «Biobased Industries» (BBI) als nieuw initiatief onder Horizon 2020. Deze JTI BBI brengt een breed en langetermijn partnerschap tot stand voor de verdere ontwikkeling van de biobased economy in Nederland en Europa. Het Nederlandse bedrijfsleven (DSM, Unilever, CSM) en de kennisinstellingen (Wageningen Universiteit, TU Delft) zijn sterk vertegenwoordigd in de JTI BBI. Het voorstel versterkt de Europese concurrentiekracht van sectoren die onderdeel vormen van een bioeconomie, waaronder chemie, landbouw, agro-food, bosbouw en energie.

Het budget voor de publieke cofinanciering is afkomstig uit het thema «food security, sustainable agriculture and forestry, marine, maritime and inland water research and the bioeconomy'(pijler maatschappelijke uitdagingen) en het technologieonderzoek (pijler industrieel leiderschap) van Horizon 2020. Nederland steunt het programma van deze JTI, maar hecht wel aan een gebalanceerde verdeling van activiteiten en budget.

ECSEL

Nederland acht het van belang dat de ECSEL JTI tot stand komt. Zowel het economisch belang van de betreffende sectoren zelf voor Europa, als ook hun rol als sleuteltechnologie voor vele andere toepassingsgebieden rechtvaardigen een dergelijk initiatief. Bovendien staat het belang van embedded systemen en nano-elektronica bij de aanpak van maatschappelijke opgaven buiten kijf.

Samen met Frankrijk, Duitsland, België, Spanje en Finland behoort Nederland tot de landen met grote economische belangen op dit gebied, zowel qua industriële capaciteit als ten aanzien van hoogwaardige kennisontwikkeling. ASML, Philips, NXP en vele Nederlandse mkb bedrijven en kennisinstellingen hebben een sterke positie op dit terrein. Deze bedrijven en instellingen hebben ook in de voorgaande JTI’s ENIAC en ARTEMIS substantieel geparticipeerd en zijn ook voornemens dat in ECSEL te doen. Deelneming in Europese initiatieven zoals de ECSEL JTI vormt een substantieel onderdeel van de internationale onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieagenda van de Nederlandse topsector High Tech Systems en Materials (HTSM).

Nederland vindt het een goede zaak dat de terreinen van de JTI’s ARTEMIS en ENIAC en het ETP EPoSS (European Technology Platform on Smart Systems) worden geïntegreerd in de JTI ECSEL. Dit biedt naast schaalvoordelen vooral ook voordelen op het terrein van synergie, die te behalen zijn uit de combinatie van de terreinen embedded systemen, nano-elektronica en smart systems. De samenvoeging biedt, naast ondersteuning van kleine projecten, ook ruimte voor de ontwikkeling van grote strategische projecten, die invulling geven aan de nieuwe ambities van de Europese Unie op het gebied van industrieel leiderschap, excellente kennis en maatschappelijke uitdagingen zoals deze in Horizon 2020 zijn verwoord.

Clean Sky-2

Nederland oordeelt positief over het vervolg op de JTI Clean Sky. De JTI Clean Sky-2 biedt een gezamenlijk kader voor technologieontwikkeling en toepassing voor Europese bedrijven en kennisinstellingen, wat de efficiëntie van kennisontwikkeling en -benutting en samenwerking tussen deze partijen ten goede komt. De Nederlandse luchtvaartsector heeft daar ook baat bij en heeft daardoor de mogelijkheid haar relaties op Europees schaalniveau te versterken.

Het budget voor de publieke cofinanciering is afkomstig uit het corresponderende thema «smart, green and integrated transport» in de pijler maatschappelijke uitdagingen van Horizon 2020. Nederland hecht aan een gebalanceerde verdeling van activiteiten en budget gericht op de volledige cyclus van onderzoek en technologieontwikkeling. In de luchtvaart is zo’n volledige cyclus essentieel. Er moet worden ingezet op middellange- en langetermijn onderzoeksprojecten (middels collaborative research in het reguliere werkprogramma «smart, green and integrated transport» van Horizon 2020), de grootschalige demonstratieprojecten (middels de JTI Clean Sky-2), als op het onderzoek en de validatie van de technieken en procedures uit het ATM Masterplan voor de SJU. In KP7 was een dergelijke balans aanwezig en deze dient te worden voortgezet bij Horizon 2020. Voor wat betreft de governance is het van belang een bestuursvorm te hebben die de onafhankelijkheid van de verschillende lichamen waarborgt. Ook moet de Commissie een zorgvuldige overgang bewaken tussen contracten die zijn opgesteld door de gemeenschappelijke onderneming die is opgericht voor Clean Sky (onder de regels van KP7) en de gemeenschappelijke onderneming Clean Sky-2 (onder de regels van Horizon 2020) zodat de deelnemers niet halverwege een project met nieuwe spelregels worden geconfronteerd.

FCH-2

Nederland vindt het voorstel van de commissie om de FCH JTI een nieuwe termijn en structuur te geven positief en wenselijk. Het biedt de Nederlandse bedrijven en instituten die actief zijn op het gebied van waterstof- en brandstofceltechnologie de gelegenheid om in Europees verband samen te werken aan deze nieuwe technologie en zo hun positie mondiaal te versterken. Het is op dit moment een kleine sector. Nederland heeft duidelijk expertise op het gebied van waterstofproductie en brandstofcellen.

In het Impact Assessment wordt aangegeven dat waterstof wordt geproduceerd uit fossiele (96%) en duurzame energiebronnen (4%). Men schrijft dat in de toekomst waterstof vooral vanuit windenergie en de vergassing van biomassa geproduceerd moet worden vanwege de CO2 uitstoot. In het voorstel echter heeft de Commissie ten aanzien van de productie van waterstof bij de doelstellingen van FCH JU alleen de technologie «elektrolyse» genoemd. Dit betekent dat onderzoek en implementatie van waterstofproductie uitgaande van biogas, biomassa en aardgas geen onderwerp in het FCH JU zijn. Nederland heeft juist veel expertise op deze gebieden en kan in de EU een belangrijke rol spelen bij de productie van waterstof. Bovendien is het produceren van waterstof uitgaande van een schone (fossiele) bron zoals aardgas of biogas veruit de goedkoopste methode en draagt zo bij aan de betaalbaarheid van waterstof als transportbrandstof. Nederland acht het dan ook van belang dat óók onderzoek en implementatie van waterstofproductie uitgaande van biogas, biomassa en aardgas mogelijk wordt gemaakt.

SESAR-2

Nederland vindt het van groot belang dat de SES wordt gerealiseerd en stemt in met de doelstellingen van de SES. De Commissie geeft nu aan dat deze tegen 2020 gerealiseerd moeten zijn. Echter, vanwege sterk verlaagde verkeersprognoses wordt door vrijwel alle betrokken partijen gedeeld dat de doelen pas rond 2035 behaald zullen worden. Om de SES te realiseren vindt Nederland het van groot belang dat de SESAR JU (SJU) blijft werken aan de ontwikkeling van technologieën en procedures zoals beschreven in het ATM Masterplan. Onderzoek en validatie van het Masterplan moet aan het einde van de voorgestelde termijn van de SJU gerealiseerd zijn. Nederland kan eventueel instemmen met een termijn van verlenging tot 2024. Echter, een verlenging tot 2020 zou wat Nederland betreft passender zijn gezien het eerdere mandaat van zeven jaar. Evaluatie van de SJU is dan op kortere termijn mogelijk en bovendien loopt het mandaat van de SJU dan gelijk met de termijn van het financieringsprogramma van de Commissie.

Nederland vindt het belangrijk dat het publiek-private aspect van de SJU blijft bestaan. De voorgestelde cofinanciering vanuit Eurocontrol en de ATM luchtvaartindustrie moet toegezegd zijn, voordat Nederland kan instemmen met de verlenging. Met de voorgestelde verlenging van de SJU krijgen Nederlandse stakeholders de kans om opdrachten vanuit de SJU uit te voeren.


X Noot
1

De «Verordening bepalende de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van Horizon 2020», maakt onderdeel uit van het totale wetgevingspakket Horizon 2020. Het informele proces van de onderhandelingen over Horizon 2020 is afgerond. Wat volgt is de formele afhandeling. De bereikte akkoorden worden in een definitieve tekst omgezet die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het Europees Parlement. Het totale wetgevingspakket Horizon 2020 zal vervolgens door de Raad worden aangenomen (waarschijnlijk eind 2013).

X Noot
2

Intergouvernementeel netwerk opgezet in 1985 voor marktgericht technologieonderzoek en -ontwikkeling.

X Noot
3

European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations.

X Noot
4

Stap 1 (time based operations) richt zich op het optimaliseren van het huidige netwerk door met name informatie-uitwisseling te verbeteren, in stap 2 (trajectory based opertions) worden ontwikkelingen op trajectschaal bekeken, terwijl in de meest complexe derde stap (performance based improvements) ontwikkelingen worden ontwikkeld op netwerkniveau.

X Noot
5

Zie tussentijdse evaluatie SJU door COWI (TREN/A2/143–2007), eindverslag, 2010.

X Noot
6

Zie verslag jaarrekeningen van de SJU voor het financieel jaar 2010 (2011/C 368/05).

X Noot
7

Dit betreft een publieke consultatie van DG MOVE.

X Noot
9

De onderhandelingen over het MFK hebben inmiddels geleid tot een principeakkoord, maar zijn formeel nog niet afgerond.

Naar boven