22 054 Wapenexportbeleid

Nr. 277 BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2016

Het Nederlandse wapenexportbeleid in 2015

Naar aanleiding van de u eerder aangeboden «notitie over meer openbaarheid met betrekking tot de rapportage over de uitvoer van militaire goederen» van 27 februari 1998 (Kamerstuk 22 054, nr. 30), doet het kabinet u hierbij een rapport met een aantal bijlagen toekomen over het Nederlandse wapenexportbeleid in 20151.

In dit rapport, dat tevens als Engelstalige publicatie zal verschijnen, wordt onder meer ingegaan op de instrumenten, procedures en uitgangspunten van het Nederlandse wapenexportbeleid. Tevens wordt aandacht besteed aan het karakter van de Nederlandse defensie- en veiligheid gerelateerde industrie en is een aantal internationale ontwikkelingen op het terrein van de wapenexportcontrole beschreven. Tenslotte wordt ingegaan op de aard en omvang van de in 2015 afgegeven uitvoervergunningen. Zoals met uw Kamer is afgesproken, omvat het rapport ook een paragraaf over ontwikkelingen op het terrein van de exportcontrole op dual-use goederen.

Het Nederlandse wapenexportbeleid is gestoeld op de erkenning dat in het belang van de internationale rechtsorde en de bevordering van vrede en veiligheid grenzen moeten worden gesteld aan de exportactiviteiten van de defensie- en veiligheid gerelateerde industrie. Binnen die grenzen mag de Nederlandse industrie, naar het oordeel van het kabinet, voorzien in de legitieme behoefte van andere landen aan defensiematerieel.

Om te kunnen beoordelen of een exporttransactie toelaatbaar is of de grenzen van het wapenexportbeleid overschrijdt, is de uitvoer van militaire goederen verboden tenzij daarvoor een vergunning is verkregen. Aanvragen voor vergunningen worden per geval getoetst aan acht criteria met inachtneming van de aard van het goed, de eindbestemming en de eindgebruiker.

Deze acht criteria zijn oorspronkelijk vastgesteld door de Europese Raden van Luxemburg (1991) en Lissabon (1992) en inmiddels ook integraal opgenomen in het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire

goederen en technologie.

Wapenexportvergunningen in 2015

De totale waarde van de afgegeven vergunningen in 2015 bedroeg, afgerond op twee cijfers na de komma, € 813,01 miljoen. Dat is aanzienlijk lager dan in het voorgaande jaar, toen de totale waarde uitkwam op € 2.065,35 miljoen. Zoals het onderstaande staafdiagram laat zien, lag de waarde van de afgegeven vergunningen in 2014 aanzienlijk hoger dan de algemene trend. In 2014 had dat vooral te maken met twee specifieke transacties: één gerelateerd aan de distributie van onderdelen voor de productie van de F-35, de ander aan de vernietiging van munitie.2

Ontwikkeling Nederlandse wapenexport 2006–2015 (waarde afgegeven vergunningen in miljoenen euro’s)

Ontwikkeling Nederlandse wapenexport 2006–2015 (waarde afgegeven vergunningen in miljoenen euro’s)

Bij de vijf eindbestemmingslanden met de grootste totale vergunningwaarden staat de verzamelpost EU/NAVO+ (ruim € 193 miljoen) voor globale vergunningen op de eerste plaats. Het gaat hierbij met name om vergunningen voor de levering van componenten van (vooral) militaire vliegtuigen of militaire voertuigen aan meerdere EU-lidstaten en NAVO-partners, alsook aan Australië, Nieuw-Zeeland, Japan en Zwitserland. Het bedrag in het bovenstaande staafdiagram bij «Waarvan EU/NAVO+» komt hoger uit, omdat daar een optelling staat van deze globale en de individuele vergunningen die zijn afgegeven voor exporten naar deze landen.

Op de tweede plaats komt de VS (ruim € 144 miljoen) met vooral vergunningen voor toeleveranties aan producenten van militaire vliegtuigen, zoals voor de bekabeling van het F-35 gevechtsvliegtuig.

Op de derde plaats komt de VAE (iets meer dan € 72 miljoen), hetgeen vrijwel geheel toe te schrijven is aan een vergunning voor de levering van delen van in Roemenië te bouwen patrouillevaartuigen. Zoals in de brief van 13 januari jl. aan uw Kamer gemeld, past het kabinet naar aanleiding van de door Saoedi-Arabië geleide interventie in Jemen de toetsing van uitvoervergunningen extra kritisch toe voor militaire goederen die daar kunnen bijdragen aan schendingen van internationaal humanitair recht.3 Deze extra kritische toetsing is ook toegepast op voorgenoemde delen van patrouillevaartuigen voor de kustwacht van de VAE, die zullen worden ingezet voor verdediging van de territoriale wateren, bescherming van de maritieme infrastructuur, crisisbeheersing en zoek- en reddingsacties. Als gevolg van die kritische toetsing zijn in 2015 negen vergunningaanvragen afgewezen voor de uitvoer van goederen die een te reëel risico met zich meebrachten ingezet te worden bij schendingen van internationaal humanitair recht in Jemen.

Het totale aantal afwijzingen in 2015 was veertien, waarvan negen in verband met de interventie in Jemen en vijf naar andere landen (zie Bijlage 5: Afgewezen vergunningaanvragen in 2015). Dit aantal ligt hoger dan in de voorliggende twee jaren (4 in 2014 en 3 in 2013). In het kader van de Nederlandse inzet op harmonisatie van het wapenexportbeleid van de verschillende lidstaten, zijn deze afwijzingen genotificeerd aan de EU-partners. Tevens heeft Nederland deze strikte lijn betreffende het conflict in Jemen in EU Raadskader meermaals aan de orde gesteld. Indachtig de motie Servaes van 8 maart jl., heeft het kabinet de extra kritische toetsing in 2016 voortgezet, evenals de notificaties en oproepen aan EU-partners. Hiermee werkt Nederland ook aan het level playing field binnen de EU.

Op de vierde plaats van eindbestemmingslanden in 2015 staat Duitsland (ruim € 64 miljoen). Meer dan de helft van het voor Duitsland gerapporteerde bedrag bestaat uit een vergunning voor het Ministerie van Defensie voor de uitvoer van overtollige of onbruikbare munitie (groot en klein kaliber), die het door tussenkomst van het NATO Support Agency in Duitsland laat vernietigen. De munitie heeft een administratieve waarde, maar levert Defensie geen «opbrengst» op.

Op de vijfde plaats staat Estland (bijna € 39 miljoen), vanwege de levering van overtollige CV90 gevechtsvoertuigen door het Ministerie van Defensie.

Aanscherping beleid t.a.v. oud-legervoertuigen

Voorts dient te worden genoemd dat Nederland zich in 2015 enkele malen in Raadskader heeft ingespannen om het beleid binnen de EU aangaande de export van gedemilitariseerde legertrucks te harmoniseren. Zoals in de bovengenoemde Kamerbrief van 13 januari jl. gemeld, liepen de reacties van de lidstaten op het Nederlandse voorstel uiteen. Harmonisatie bij onderwerpen die vallen onder het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid dient echter op basis van consensus te geschieden. In 2016 bleek definitief dat er voor harmonisatie op dit onderwerp onvoldoende draagvlak is onder de lidstaten. Hierop heeft Nederland onlangs eigenstandig zijn beleid aangepast.

Tot dusver gebruikte de rijksoverheid in beginsel eigenschappen die expliciet op de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen staan beschreven om aan te duiden of een voertuig speciaal voor militair gebruik was ontworpen. Vanaf 1 september 2016 zullen legervoertuigen die speciaal voor het leger (of op verzoek van het leger) zijn ontworpen ook onder de vergunningplicht vallen, zelfs wanneer de kenmerken van een dergelijk voertuig niet expliciet vermeld staan op de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen. Wel dienen die eigenschappen militair-operationele relevantie te hebben. Het tekentafelontwerp zal daarbij leidend zijn. Om te bepalen of een voertuig voor militair gebruik is ontworpen, zal de rijksoverheid waar nodig contact opnemen met overheidsinstanties in de landen waar de voertuigen geproduceerd zijn. Wanneer een voertuig speciaal voor militair gebruik is ontworpen, kan het in de praktijk veelal niet gedemilitariseerd worden en zal het voertuig vergunningplichtig blijven.

Het beleid voor voertuigen die voor militair gebruik zijn aangepast, verandert overigens door deze interpretatiewijziging niet. Mits deze aanpassingen voorafgaand aan de uitvoer zijn verwijderd, valt dit soort voertuigen niet onder de vergunningplicht.

De betreffende bedrijven en hun koepelorganisaties zijn in mei 2016 van deze beleidsaanpassing op de hoogte gesteld: per brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, via elektronische nieuwsbrieven en via een vermelding op de website van de rijksoverheid.

Informatieuitwisseling over fraude met eindgebruikersverklaringen

Tot slot heeft Nederland, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van de leden Sjoerdsma en Servaes «Wapens en Principes, Ambities voor een geloofwaardig en geharmoniseerd wapenexportbeleid in Europa»4, het belang van informatieuitwisseling over fraude met eindgebruikersverklaringen opgebracht binnen het Wassenaar Arrangement. Het gaat hierbij om twee categorieën van fraude: enerzijds gefalsifieerde eindgebruikersverklaringen, anderzijds op zich bonafide verklaringen waarbij naderhand blijkt dat men zich niet aan het verklaarde houdt.

In de Licensing and Enforcement Officers Meeting (LEOM) van 2015 heeft Nederland het belang genoemd van informatieuitwisseling tussen de deelnemende landen over casus waarin dergelijke soorten van fraude zijn geconstateerd. Deze informatie kan de landen helpen bij het maken van hun risico-inschattingen ten aanzien van vergunningaanvragen. Vervolgens heeft Nederland een concreet voorstel hierover uitgewerkt dat tijdens de LEOM van 2016 is besproken. Naar verwachting zal het voor de General Working Group van oktober 2016 worden geagendeerd. Hoewel de eerste informele reacties van gelijkgestemde landen op het Nederlandse voorstel positief zijn, geldt binnen het Wassenaar Arrangement, waaraan bijvoorbeeld ook Rusland deelneemt, dat voorstellen alleen met consensus kunnen worden aangenomen.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Kamerstuk 22 054, nr. 265, vergaderjaar 2015–2016.

X Noot
3

Kamerstuk 22 054, nr. 267, vergaderjaar 2015–2016.

X Noot
4

Kamerstuk 34 103, nr. 3, vergaderjaar 2014–2015.

Naar boven