22 054
Wapenexportbeleid

nr. 30
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN DE STAATSSECRETARISSEN VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 februari 1998

Ingevolge de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken, gedaan tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken op 9 en 10 december 1997, doen wij u hierbij toekomen, een notitie over meer openbaarheid met betrekking tot de rapportage over de uitvoer van militaire goederen.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling

NOTITIE OVER MEER OPENBAARHEID MET BETREKKING TOT DE RAPPORTAGE OVER DE UITVOER VAN MILITAIRE GOEDEREN

1 Inleiding

1.1 Het Nederlandse wapenexportbeleid

Het Nederlandse wapenexportbeleid wordt gekenmerkt door terughoudendheid. De Regering is niet principieel gekant tegen de uitvoer van militaire goederen, mits deze uitvoer aan een zorgvuldige politieke toetsing is onderworpen.

De Ministers van Economische Zaken en van Buitenlandse Zaken dragen op grond van het Uitvoerbesluit strategische goederen van 26 april 1963 beiden verantwoordelijkheid met betrekking tot de export van militaire goederen. Het beleid met betrekking tot wapenexport is uitgewerkt in de Nota Wapenexportbeleid van 28 maart 1991 alsmede de aanvulling daarop van 27 februari 1992 (22 054, nrs. 1–2). Binnen die gedeelde verantwoordelijkheid is de Minister van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk voor de buitenlandspolitieke toetsing van aanvragen voor de uitvoer van militaire goederen. De Staatssecretaris van Economische Zaken is primair verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en het toezicht op de naleving van genoemd Uitvoerbesluit, inclusief de contacten met het bedrijfsleven.

De politieke toetsing van vergunningaanvragen geschiedt aan de hand van de acht criteria voor wapenexport, zoals die in respectievelijk 1991 en 1992 in Europees verband zijn overeengekomen.

1.2 De Nederlandse defensie-industrie

De Nederlandse defensie-industrie is in vergelijking met andere Europese landen van beperkte omvang. In Nederland vindt ook nauwelijks productie van volledige wapensystemen plaats. Ondanks de beperkte omvang kenmerkt de defensie-industrie zich door technologisch hoogwaardige productie, frequente innovatie en hoog opgeleid personeel. Het overheidsbeleid is erop gericht om deze technologisch waardevolle capaciteit in ons land te behouden door Nederlandse bedrijven zo goed mogelijk te betrekken bij nationale militaire aanbestedingen en internationale defensiesamenwerking. Hierbij moet met name worden gedacht aan de maritieme sector, geavanceerde elektronica en vervoers- en luchtvaarttechnologie. Gemiddeld eenderde van de jaarlijkse omzet in militaire of daaraan gerelateerde productie wordt uitgevoerd, hetgeen neerkomt op ca. Hfl. 1mld. Bijna alle exporten hebben betrekking op deelsystemen of onderdelen. Een aanzienlijk deel van deze exporten vloeit voort uit compensatie.

Het bestaan van een defensie-industriële capaciteit in Nederland is ook van politiek belang. Ten eerste kan zo gedeeltelijk in de behoeften van de eigen krijgsmacht worden voorzien. Ten tweede versterkt het de positie van Nederland in discussies in Europees verband over harmonisatie van het wapenexportbeleid en de defensiematerieelsamenwerking. Tenslotte geldt dat, in het belang van de vrede en veiligheid in de wereld, een legitieme behoefte bestaat aan defensie materieel, waar ook de Nederlandse industrie op verantwoordelijke wijze een bijdrage aan mag leveren.

1.3 Afstoting defensie-materieel

De laatste jaren hielden de meest omvangrijke exporten verband met de afstoting van overtollig materieel van de Nederlandse strijdkrachten. In tegenstelling tot de uitvoer van de Nederlandse defensie-industrie betreft hier veelal wel complete wapensystemen. Overeenkomstig de Nota Wapenexportbeleid vindt verkoop aan regeringen plaats. Hiervan kan alleen worden afgeweken mits aan strikte voorwaarden voor wat betreft het eindgebruik is voldaan.

1.4 Rapportage over de wapenexport

De informatievoorziening aan de Tweede Kamer over de uitvoer van militaire goederen is geleidelijk intensiever geworden. In het vervolg op de Nota Wapenexportbeleid van 1991 is de Kamer ingelicht over de waarde van de jaarlijkse wapenexporten. Deze informatie was uitgesplitst in een NAVO-deel en een niet-NAVO-deel. Op vertrouwelijke basis kon de Kamer nadere mondelinge informatie krijgen over de cijfers per land van het niet-NAVO-deel. In 1996 ontving de Kamer voor het eerst op vertrouwelijke basis schriftelijke informatie over de uitvoercijfers per niet-NAVO-land. Naar aanleiding van de motie-Van den Doel c.s. (22 054, nr. 24) wordt de Kamer sinds mei 1997 tweemaal per jaar een dergelijk vertrouwelijk schriftelijk overzicht toegezonden, waarop doorgaans een Algemeen Overleg over het wapenexportbeleid plaatsvindt.

De Nota Wapenexportbeleid erkende reeds het bijzondere karakter van de afstoting van overtollige strategisch defensie-materieel: «De overheid heeft bij dit soort transacties een speciale verantwoordelijkheid en eist dan ook hardere garanties t.a.v. het eindgebruik van deze goederen». Daarom informeert de Staatssecretaris van Defensie sinds 1996 de Kamer per vertrouwelijke brief vooraf over de voorgenomen verkoop van dergelijk materieel (25 000 X, nr. 50). Hiermee geeft de regering uitvoering aan de eerdergenoemde motie-Van den Doel c.s. In de praktijk meldt de Staatssecretaris van Defensie eveneens grote niet-vergunningplichtige goederen zoals lichte helikopters en kleinere transportvliegtuigen.

Tenslotte: de regering heeft zich meermalen bereid verklaard de Kamer op vertrouwelijke basis mondeling in te lichten over concrete transacties.

2 Rapportagebeleid in andere Europese landen

In de bijlage zijn de resultaten van een onderzoek naar de wijze van rapporteren over wapenexporten in diverse Europese landen samengevat. Het blijkt dat de parlementen niet overal systematisch over export van militaire goederen worden geïnformeerd. Daar waar wordt gerapporteerd verschilt bovendien de omvang en de inhoud van de rapportages per land. In elk geval kan worden geconcludeerd dat de rapportage in het algemeen vertrouwelijk is. In dit opzicht vormen Finland, Zweden, Noorwegen en Italië met hun mate van openbaarheid een uitzondering. Het is overigens opvallend dat Finland overweegt juist het «Zweedse model» over te nemen om aldus – op aandringen van het Finse bedrijfsleven – de in Finland verregaande mate van openbaarheid enigszins te beperken.

3 Het «Zweedse model»

3.1 Rapportage

De Zweedse regering publiceert jaarlijks een rapport over de ontwikkeling in het nationale wapenexportbeleid alsmede de ontwikkelingen in de multilaterale wapenbeheersings- en exportcontroleregimes waaraan Zweden deelneemt. Het rapport bevat voorts overzichten met verscheidene gegevens over de feitelijke uitvoer van Zweedse militaire goederen in het jaar waarop het rapport betrekking heeft.

In genoemde overzichten gaat het achtereenvolgens om: de totale waarde van de export van militaire goederen, het aandeel van die export in de totale Zweedse uitvoer, de totale uitvoerwaarde per categorie militaire goederen en de totale waarde van de export van militaire goederen per land van bestemming. Daarnaast geeft het rapport een indicatie van de omzet uit export van militaire goederen van de belangrijkste twintig tot dertig Zweedse producenten van zulke goederen. Tot slot wordt aangegeven hoeveel werknemers deze industrietak telt.

De rapportage in Zweden richt zich uitsluitend op de uitvoer van in Zweden door de Zweedse defensie-industrie geproduceerde militaire goederen. De afstoting van overtollig materieel door de strijdkrachten en de – in Zweden beperkte – betrokkenheid van bedrijven bij het grensoverschrijdende handelsverkeer in militaire goederen zijn niet in de Zweedse rapportage opgenomen.

3.2 Exportvergunningenbeleid

Naast de jaarlijkse openbare rapportage kent het Zweedse model ook gepubliceerde richtlijnen voor de uitvoer van militaire goederen. Deze richtlijnen geven inzicht in de gehanteerde toetsingscriteria en laten zich deels vergelijken met de Nederlandse Nota Wapenexportbeleid. Zij geven tevens een indicatie van de uitkomst van de toetsing bij verschillende typen transacties.

Een eerste onderscheid in typen transacties betreft het verschil tussen puur commerciële uitvoer van Zweedse militaire goederen en het aangaan van multilaterale samenwerkingsverbanden. In Zweden is deelname aan een dergelijk multilaterale samenwerking op het terrein van militaire goederen een vergunning vereist, maar als deze eenmaal is toegekend mag de daaruit voortvloeiende uitvoer op een marginalere toetsing rekenen. In feite hangt de vraag of een uit een samenwerkingsovereenkomst voortvloeiende uitvoer nog afzonderlijk wordt getoetst samen met de vraag of het uiteindelijk door dat samenwerkingsverband te produceren goed een overwegend Zweeds of een overwegend buitenlands karakter zal hebben. In het laatste geval wordt de toetsing van de uitvoer van het eindproduct als een verantwoordelijkheid van de overheid van de buitenlandse partner beschouwd en zal in de praktijk altijd een vergunning voor de uitvoer van de Zweedse onderdelen worden verleend.

Een tweede onderscheid heeft betrekking op de aard van de goederen, waarbij verschillende toetsingsregimes bestaan twee hoofdcategorieën. De categorie militaire uitrusting voor gevechtsdoeleinden (slagveldsystemen, zoals vuurwapens, kanonnen, gevechtsvliegtuigen en oorlogsbodems) ondergaat een toetsing aan alle criteria. De categorie overige militaire uitrusting (zoals verkenningssystemen, troepentransportmiddelen, maar ook onderdelen voor bovengenoemde slagveldsystemen) ondergaat een toetsing aan een beperkter aantal criteria. In feite zal voor die laatste categorie vergunning verleend worden «on condition that the recipient country is not involved in an armed conflict with another country, that it is not the scene of internal armed disturbances or widespread and serious violations of human rights, and that no unconditional obstacle exists.» Als de uitvoer van laatsgenoemde goederen in strijd zou zijn met door Zweden aanvaarde internationale verdragen en overeenkomsten, besluiten van de VN-veiligheidsraad of internationale conventies met betrekking tot uitvoer uit neutrale landen in tijden van oorlog, zal export niet worden toegestaan.

Een derde onderscheid heeft betrekking op het verschil tussen eerste leveranties en naleveranties. De Zweedse richtlijnen stellen hierover dat «a permit should be granted for the exportation of spare parts pertaining to equipment exported previously with the requisite permission, unless an unconditional obstacle exists. The same applies for other deliveries of, for example, ammunition, linked with previous exports of equipment, or otherwise in cases where denial of permission would be unreasonable». Onder dat laatste worden bijvoorbeeld ook vervolgleveranties gevat, in gevallen waarin het ontvangende land trainingsprogramma's en logistieke ondersteuning helemaal heeft afgestemd op eerder geleverde Zweedse militaire systemen.

Tenslotte maken de Zweedse richtlijnen ook een onderscheid naar bestemmingslanden. In de richtlijnen is vastgelegd dat overwegingen van buitenlands beleid geen beletsel vormen voor de uitvoer van militaire goederen naar andere Noordse landen, naar de traditioneel neutrale landen in Europa of naar andere lidstaten van de Europese Unie.

Bovengenoemde verschillen in typen transacties en bestemmingen vertalen zich in het Zweedse model ook in de zwaarte van de te volgen procedure. Het besluit om al of niet vergunning te verlenen voor de uitvoer van militaire goederen of voor multilaterale samenwerkingsprojecten wordt genomen door de Inspecteur-Generaal van het Nationale Inspectoraat voor Strategische Goederen (ISP). Op grond van het type transactie en het bestemmingsland doet het ISP in de praktijk ca. 95% van de vergunningaanvragen af. Voor de resterende 5% van de aanvragen – veelal nieuwe leveranties aan gevoelige bestemmingen – laat de Inspecteur-Generaal zich adviseren door een in 1996 ingestelde Export Controle Raad. Deze bestaat uit vertegenwoordigers van de meest betrokken ministeries en een tiental parlementariërs. Alle leden van de Raad hebben daar op persoonlijke titel zitting in en zijn gebonden aan een geheimhoudingsplicht. De Raad wordt ook betrokken bij de marketingplannen van defensie-bedrijven. Hierdoor hebben zowel de Inspecteur-Generaal als de bedrijven al in een vroeg stadium een indicatie van de politieke gevoeligheid van bepaalde transacties.

4 De marges van openbare rapportage in Nederland

De regering informeert het parlement niet alleen over de doeleinden van het Nederlandse wapenexportbeleid en over de instrumenten die voor de verwezenlijking daarvan, maar zij verschaft het parlement ook informatie over de concrete uitwerking van dit beleid. Zo is de regering bereid aan te geven hoe individuele exportorders van militaire goederen aan het wapenexportbeleid zijn getoetst. Naar het oordeel van de regering kan dit echter alleen vertrouwelijk gebeuren, teneinde het bekend maken van individuele transacties te voorkomen. De regering kan om respectievelijke juridische, buitenlandse politieke en commerciële redenen geen volledige openbaarheid betrachten ten aanzien van individuele exporten.

Ten eerste hebben de betrokken exporteurs in het kader van de vergunningverlening op vertrouwelijke basis gegevens over individuele transacties aan de overheid ter beschikking gesteld. Op grond van artikel 10(1)c van de Wet Openbaarheid Bestuur kan de overheid deze gegevens niet eenzijdig openbaar maken. Deze wetsbepaling belet de regering niet om de Kamer over individuele transacties informatie te geven, maar zij belet de regering wel dat openbaar te doen.

Ten tweede kan openbaarheid ten aanzien van individuele exporten nadelige gevolgen hebben voor de relaties van Nederland met het afnemende land. Sommige bestemmingslanden wensen te voorkomen dat gegevens over hun invoer van militaire goederen leidt tot inzicht in hun militaire vermogen. Dit geldt met name voor landen die niet over een eigen defensie-industrie beschikken. Sommige landen vragen daarom van Nederlandse leveranciers een verklaring, waarin is vastgelegd dat geen informatie over de transactie openbaar mag worden gemaakt. Derhalve is het ongewenst dat dergelijke informatie door toedoen van de overheid in de openbaarheid komt.

Ten derde doet openbare rapportage afbreuk aan de concurrentiepositie van de Nederlandse betrokken bedrijven. Per slot van rekening zijn vele van de ondernemingen die in de defensie-sector actief zijn nog altijd in hoge mate afhankelijk zijn van de verwerving en het behoud van buitenlandse orders. Daarom dient informatie over individuele afnemers of contractvoorwaarden vertrouwelijk te worden gehouden. Bovendien is de Nederlandse defensie-industrie van beperkte omvang, in ieder geval beduidend kleiner dan in Zweden. Zo kan de totale waarde van de export naar een bepaald land toe te schrijven zijn aan een enkele transactie, met name bij afstoting.

5 Naar een Nederlands model

Zoals gesteld, wordt de Kamer op grond van de motie-Van den Doel c.s. sinds 1997 tweemaal per jaar vertrouwelijk schriftelijk geïnformeerd over de waarde van de afgegeven vergunningen voor exporten naar niet-NAVO-landen. In de regel volgt hierop een Algemeen Overleg, in het besloten gedeelte waarvan de Kamer desgewenst mondeling nadere toelichting kan krijgen op individuele transacties.

Het Zweedse Parlement wordt slechts één keer per jaar geïnformeerd, zij het openbaar. De regering stelt voor de huidige Nederlandse praktijk te handhaven, met dat verschil dat in mei van ieder jaar een openbaar rapport wordt uitgebracht over de exporten die in het daaraan voorafgaande kalenderjaar daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Daarnaast zal de regering in oktober de Kamer vertrouwelijk informeren over de waarde van de daadwerkelijke gerealiseerde exporten per bestemmingsland in eerste zes maanden van het jaar. De regering acht het niet mogelijk twee maal per jaar openbaar te rapporteren, omdat dan het risico te groot is dat derden individuele transacties kunnen herleiden. Dit laat onverlet dat de Kamer – hoewel deels vertrouwelijk – tweemaal per jaar wordt geïnformeerd.

Met inachtneming van bovenstaande overwegingen zal de regering het parlement een jaarlijks openbaar rapport toezenden waarin de uitgangspunten en het instrumentarium van het Nederlandse wapenexportbeleid alsook de ontwikkelingen in de multilaterale wapenbeheersings- en exportcontroleregimes worden belicht. In dit rapport zullen bij wijze van bijlagen gegevens worden opgenomen over de feitelijke uitwerking van het wapenexportbeleid op de uitvoer van goederen, welke opgenomen zijn in de militaire lijst van het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963. Naast de vermelding van de totale waarde van de militaire uitvoer en het aandeel van die uitvoer in het totale Nederlandse uitvoerpakket zullen twee overzichten met nadere uitsplitsingen worden opgenomen.

In het eerste overzicht zal de totale waarde van de uitvoer van militaire goederen uitgesplitst worden naar landen van bestemming, inclusief de afzonderlijke NAVO-landen, indien de bij een bestemming behorende waarde de 100 000 gulden overtreft. Bestemmingen waarnaar in een verslagjaar voor een lagere waarde is uitgevoerd, zullen worden opgesomd onder vermelding van de totale uitvoerwaarde naar de genoemde bestemmingen. In het tweede overzicht zal de totale waarde van de militaire uitvoer uitgesplitst worden naar te onderscheiden typen goederen. In aansluiting op het Zweedse model zullen daarbij twee hoofdcategorieën met elk een aantal subcategorieën benoemd worden. De hoofdcategorie wapens en munitie zal onderverdeeld worden in de zeven subcategorieën waarover in het kader van het VN-register gerapporteerd wordt, aangevuld met subcategorieën voor klein-kaliber vuurwapens en munitie. De hoofdcategorie overige militaire goederen zal bijvoorbeeld onderverdeeld kunnen worden in subcategorieën voor onderdelen van wapens en munitie, voor systemen voor trainingsdoeleinden, militaire elektronica, productie-apparatuur en militaire voer-, vaar- en vliegtuigen die niet al onder de andere hoofdcategorie vallen. Bij de exacte afbakening van de subcategorieën zal als stelregel gelden dat de daarbij vermelde waarde in de openbare rapportage niet als vanzelfsprekend aan één bepaalde producent of exporteur kan worden toegeschreven. Voorts zal getracht worden een beeld te geven van de omzet (dus inclusief de binnenlandse afzet) en de werkgelegenheid van de Nederlandse defensie-industrie. Deze laatste gegevens kunnen echter niet op grond van het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963 bij de betrokken bedrijven opgevraagd worden. De regering veronderstelt echter dat de industrie bereid zal zijn om daarover vrijwillig informatie te verschaffen.

Overigens zullen beide overzichten – in tegenstelling tot voorheen – ook gegevens bevatten over de uitvoer van militaire goederen naar NAVO-landen. Vanwege de gewijzigde geopolitieke verhoudingen sinds de beëindiging van de Koude Oorlog is er namelijk geen aanleiding meer deze informatie niet meer op te nemen.

De rapportage zal op een tweetal punten afwijken van het Zweedse model. Ten eerste zullen vanwege de geringe omvang van de Nederlandse defensie-industrie gegevens over omzet en werkgelegenheid in deze bedrijfstak slechts op de boven beschreven geaggregeerde wijze in de openbare rapportage worden verwerkt. Nadere uitsplitsing van zulke gegevens naar individuele bedrijven kan immers leiden tot het herleiden van individuele transacties.

Ten tweede zal ook informatie worden verstrekt over de uitvoer ten gevolge van afstoting van defensiematerieel en de uitvoer ten gevolge van de handel in militaire goederen. In Zweden wordt immers slechts informatie verstrekt over de uitvoer van de in eigen land geproduceerde militaire goederen.

Hoewel de introductie van een dergelijke jaarlijkse openbare rapportage over het wapenexportbeleid, voorzien van gegevens over de in de verslagperiode gerealiseerde uitvoer van militaire goederen, gepaard zal moeten gaan met een aantal praktische aanpassingen in de informatie-uitwisseling tussen overheid en bedrijfsleven, streeft de regering ernaar om het parlement nog dit jaar een dergelijk openbaar rapport over 1997 te doen toekomen.

BIJLAGE

Informatieverstrekking over wapenexporten aan de parlementen in diverse Europese landen

België

De regering moet het parlement jaarlijks inlichten over wapenexporten in het daaraan voorafgaande jaar. Dit gebeurt vertrouwelijk, terwijl de verschafte informatie een algemeen karakter heeft. Bedrijfsgegevens of cijfers per land worden bijvoorbeeld niet bekend gemaakt. Bestemmingslanden worden evenmin genoemd, alleen grote geografische regio's.

Denemarken

De Minister van Justitie beslist persoonlijk over exportvergunningen. Bij de besluitvorming neemt het advies van de Minister van Buitenlandse Zaken een essentiële plaats in. De Minister van Justitie is niet verplicht verantwoording af te leggen aan het parlement. Overigens worden vanuit het parlement nauwelijks vragen gesteld. Bij politiek zeer gevoelige transacties wordt het parlement bij wijze van uitzondering soms vooraf geraadpleegd.

Duitsland

T.a.v. wapenexporten bestaat een zeer grote mate van vertrouwelijkheid. Het parlement wordt slechts geïnformeerd na gerichte vragen en dan nog summier. De regering publiceert geen lijsten, anders dan een volledig geaggregeerd totaaloverzicht van de export van «Kriegswaffen» over een bepaald jaar, dat niet wordt uitgesplitst naar land. Over exporterende bedrijven wordt in het geheel geen informatie verstrekt, zelfs niet wanneer hier door het parlement naar gevraagd wordt.

Finland

De regering besluit over wapenexporten en hoeft hierover geen verantwoording af te leggen aan het parlement. In Finland zijn thans vrijwel alle regeringsbesluiten openbaar, ook beslissingen m.b.t. wapenexportvergunningen. De Finse regering acht deze openbaarheid t.a.v. wapenexporten om m.n. commerciële redenen nadelig. Daarom is het de bedoeling vanaf 1998 een jaarrapport te publiceren dat althans v.w.b. de opzet ongeveer gelijk zou moeten zijn aan het Zweedse overheidsrapport terzake. Een belangrijk doel hiervan is de traceerbaarheid van Finse bedrijven te verminderen.

Frankrijk

Een interministeriële commissie beslist over alle wapenexportaangelegenheden. Dit betreft zowel marktverkenning, het aangaan van (contract-) onderhandelingen als de eigenlijke leverantie. De regering is niet verplicht het parlement informatie over wapenexporten te verschaffen laat staan goedkeuring voor wapenexporten te vragen. De vaste Kamercommissie voor Defensie wordt desgevraagd vertrouwelijk en achteraf in kennis gesteld van de grote lijnen van omvangrijke transacties. Wèl is het parlement op de hoogte van de exporten die aan het VN-wapenregister worden opgegeven.

Italië

Sinds 1990 is de regering wettelijk verplicht jaarlijks over wapenexporten aan het parlement te rapporteren. Daarbij wordt echter wel rekening gehouden met commerciële belangen en worden zonodig cijfers geaggregeerd. Drie maanden na rapportage aan het parlement wordt het rapport publiek gemaakt. In de praktijk blijkt het parlement niet erg kritisch te zijn over het wapenexportbeleid van de regering. Het Italiaanse bedrijfsleven meent dat de grote mate van openheid nadelig is zijn concurrentiepositie t.o.v. met name andere Europese bedrijven. Het Italiaanse streven om in Europees verband tot harmonisatie van het wapenexportbeleid te komen, wordt dan ook in belangrijke mate ingegeven door de «level playing field»-gedachte.

Noorwegen

De regering rapporteert sinds 1997 jaarlijks aan het parlement over wapenexporten in het daaraan voorafgaande jaar. Het rapport terzake is openbaar. De verstrekte informatie is zeer algemeen van karakter. Zo worden alleen groepen landen genoemd. Hoewel het parlement aandringt op meer specifieke informatie, heeft de regering te kennen gegeven hier niet op te willen ingaan.

Oostenrijk

In de eerste helft van ieder jaar wordt over wapenexporten van het daaraan voorafgaande jaar gerapporteerd aan de «Rat für Auswärtige Angelegenheiten». De exporten worden uitgesplitst naar categorieën goederen en geografische regio's van bestemming. In de raad hebben zitting de Bondskanselier, de Vice-bondskanselier, de voorzitter van het parlement, de secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (ambtenaar) alsmede enkele parlementsleden. Hoewel parlementariërs in de raad zitting hebben is het géén parlementaire commissie. Het parlement als zodanig wordt dus niet geïnformeerd.

Spanje

Tijdens de jaarlijkse begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economie en Financiën worden ook algemene gegevens over wapenexport verstrekt. Dit behelst de waarde van de exporten alsmede de landen van bestemming. Over exporterende bedrijven en de aard van de geleverde goederen verschaft de regering op grond van de Wet op de Officiële Geheimen geen informatie. Middels een motie heeft het parlement de regering gevraagd halfjaarlijks over wapenexporten in te lichten. Daarom zal de regering in de eerste helft van dit jaar een openbaar rapport publiceren. Gegevens over bedrijven en geleverde goederen blijven echter geheim.

VK

De parlementaire betrokkenheid bij het wapenexportbeleid is momenteel nihil. Er bestaat ook geen formeel mechanisme waardoor regering en parlement dit kunnen bespreken. De regering heeft evenwel nieuwe wetgeving aangekondigd op dit terrein. Naar verluidt zou dit o.a. moeten resulteren in een openbare rapportage, waarin o.m. soorten goederen zijn vermeld. De openbaarheid zal zich waarschijnlijk ook uitstrekken tot bestemmingslanden, maar vrijwel zeker niet tot bedrijfsgegevens.

Naar boven