Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 22054 nr. 246 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 22054 nr. 246 |
Vastgesteld 11 juni 2014
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 24 april 2014 over leveringen van Nederlandse bedrijven aan het Syrische chemische wapenprogramma (Kamerstuk 22 054, nr. 245).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De griffier van de commissie, Van Toor
1.
Kunt u een overzicht geven van de landen waaraan vanuit Nederland of door Nederlandse bedrijven de afgelopen tien jaar glycol en/of teflon pompen zijn geleverd?
Dit overzicht wordt gegeven in bijlage 1 en 2 bij deze brief. In bijlage 1 ziet u naar welke bestemmingslanden in de periode 2006–2014 vanuit Nederland glycol (goederencode 29053100 van het douanetarief) is uitgevoerd1. De douanestatistieken over de uitvoer van glycol vanuit Nederland naar Syrië gaan terug tot 2006.
In bijlage 2 ziet u voor welke bestemmingen in de periode 2004–2013 door de Nederlandse overheid individuele vergunningen zijn afgegeven voor corrosiebestendige pompen, waaronder PTFE-pompen2. Douanestatistieken zijn hier minder goed bruikbaar, omdat er meerdere goederencodes zijn waar PTFE-pompen onder kunnen vallen (hoofdstuk 84 van het douanetarief) en omdat onder diezelfde goederencodes ook andere, niet corrosiebestendige, pompen vallen.
De drie vermelde vergunningen voor Syrië hebben betrekking op de levering van onderdelen in 2009 ten behoeve van de reparatie van eerder geleverde pompen voor de petrochemische industrie. De onderdelen zijn vervaardigd van roestvrijstaal en een legering met een hoog gehalte nikkel. De overige vergunningen hebben veelal betrekking op de (petro-)chemische industrie en toepassingen in de olie- en gasindustrie.
2.
Geldt er ook voor andere landen dan Syrië een vergunningplicht voor de export van glycol? Indien neen, waarom niet? Zo ja, welke landen betreft dit en waarom is voor deze landen gekozen?
Nee, deze vergunningplicht geldt alleen voor eindgebruik in Syrië. Zoals ook uit het antwoord op vraag 1 is af te leiden, is glycol een op grote schaal verhandelde stof. Glycol wordt onder andere gebruikt als koelmiddel of als grondstof voor de kunststofindustrie. Het risico dat glycol in Syrië wordt gebruikt ten behoeve van de vervaardiging van chemische wapens is dusdanig groot dat een vergunningplicht proportioneel is. Voor andere landen zou een dergelijke maatregel een disproportionele belemmering zijn.
3.
Kunt u een overzicht geven van de landen die op dit moment beschikken over chemische wapens of over een chemisch wapenprogramma?
Een dergelijk overzicht is niet beschikbaar. Van de zes landen die geen partij zijn bij het Verdrag Chemische Wapens (Angola, Birma/Myanmar, Egypte, Israël, Noord-Korea en Zuid-Soedan) is niet bekend of zij over chemische wapens beschikken.
4.
Kunnen vanuit Nederland producten die (ook) gebruikt kunnen worden voor de productie van chemische wapens geëxporteerd worden naar landen die op dit moment beschikken over chemische wapens of over een chemisch wapenprogramma? Zo ja, kunt u een overzicht van deze producten geven?
Diverse internationale verdragen en afspraken beogen dat aangesloten landen, waaronder Nederland, niet bijdragen aan de ontwikkeling of productie van chemische wapens
Het Chemisch Wapenverdrag onderscheidt drie categorieën chemicaliën. Deze chemicaliën zijn opgenomen op drie verschillende lijsten bij het verdrag. Landen die zijn aangesloten bij de OPCW doen jaarlijks opgave van de productie, het gebruik en de overdracht van deze stoffen. Op basis van deze opgaven en steekproefsgewijze inspecties ter plaatse stelt de OPCW vast of landen zich aan hun verplichtingen onder het Verdrag Chemische Wapens houden.
Ten aanzien van de export van de chemicaliën op de drie lijsten gelden verschillende regels. Voor Lijst 1-stoffen, dit zijn chemicaliën die vrijwel uitsluitend gebruikt kunnen worden als chemisch wapen of voor het vervaardigen daarvan, geldt een uitvoerverbod. Alleen voor een zeer beperkt aantal doeleinden, zoals farmaceutisch gebruik of voor het testen van gasmakers, en na het verwittigen van de OPCW, kan hiervoor een ontheffing worden gegeven. Voor Lijst 2-stoffen, dit zijn chemicaliën die in kleine hoeveelheden geproduceerd en verhandeld worden voor civiele toepassingen, maar ook zeer geschikt zijn voor het vervaardigen van chemische wapens, geldt dat deze uitsluitend mogen worden uitgevoerd naar landen die partij zijn bij het Verdrag Chemische Wapens. Voor Lijst 3-stoffen, dit zijn chemicaliën die in grote hoeveelheden geproduceerd en verhandeld worden voor civiele toepassingen, maar daarnaast ook gebruikt kunnen worden voor het vervaardigen van chemische wapens, geldt dat ze in principe mogen worden uitgevoerd naar alle landen, mits voldoende vaststaat dat het voor legitieme, civiele doeleinden is. Glycol is niet opgenomen op de lijsten van het Verdrag Chemische Wapens.
Daarnaast is Nederland gebonden aan de richtlijnen van de Australië Groep. Dit exportcontroleregime controleert naast een aantal additionele chemicaliën ten opzichte van de lijsten van het Verdrag Chemische Wapens, ook goederen die gebruikt kunnen worden voor de productie van chemische wapens.
Vergunningaanvragen voor dergelijke dual-usegoederen zullen worden toegewezen indien voldoende vaststaat dat de goederen voor civiele toepassingen zullen worden gebruikt. Dat geldt ook voor bestemmingslanden die zijn aangesloten bij het Verdrag Chemische Wapens, maar nog niet in staat zijn geweest alle chemische wapens te vernietigen (zoals de Verenigde Staten). Indien er aanwijzingen zijn dat de goederen of chemicaliën zullen worden gebruikt voor het ontwikkelen of vervaardigen van chemische wapens, zal een uitvoervergunning worden afgewezen.
5.
Kunnen vanuit Nederland producten die (ook) gebruikt kunnen worden voor de productie van chemische wapens geëxporteerd worden naar landen die niet volledig zijn toegetreden tot het Verdrag Chemische Wapens? Welke regels gelden hiervoor?
Zie antwoord op vraag 4.
6.
Wat zijn de landen van zorg met betrekking tot de export van glycol of andere producten die gebruikt kunnen worden voor de productie van chemische wapens?
Zie antwoord op vraag 3.
7.
Welke Nederlandse bedrijven hebben glycol en teflon pompen aan Syrië geleverd? Is daar inmiddels meer duidelijkheid over?
Het is mij bekend welke twee bedrijven respectievelijk glycol en PTFE-pompen aan Syrië geleverd hebben. Deze informatie is uw Kamer op 16 december 2013 vertrouwelijk toegekomen.
8.
Kunt u toelichten wat er precies is veranderd in de exportprocedure nu de export van glycol naar Syrië onder nationale vergunningplicht is gebracht?
Sinds mijn besluit om glycol op te nemen in Bijlage I van de Regeling goederen voor tweeërlei gebruik Syrië moet sinds 13 juni 2013 voorafgaand aan de export van glycol naar Syrië een vergunning worden aangevraagd door de exporteur bij de Nederlandse overheid.
Dankzij deze vergunningprocedure ben ik in de gelegenheid zorgvuldig naar de voorgenomen levering te kijken en te verifiëren wie de eindgebruiker is en waarvoor het glycol gebruikt zal worden. Er zijn vervolgens drie mogelijkheden:
• Het is voldoende aannemelijk dat het glycol voor legitieme, civiele doeleinden gebruikt zal worden. In dat geval wordt de vergunning toegekend.
• Er zijn aanwijzingen dat het glycol mogelijk gebruikt kan of zal worden voor het vervaardigen van chemische wapens. Indien de kans hierop uitgesloten kan worden met aanvullende voorschriften, bijvoorbeeld door rechtstreekse levering aan de eindgebruiker in plaats van via een tussenpersoon, zal de vergunning onder die aanvullende voorschriften worden toegekend
• Indien er aanwijzingen zijn dat het glycol gebruikt zal worden voor het vervaardigen van chemische wapens, zal de vergunning worden afgewezen.
9.
Worden Nederlandse overheidskredietgaranties afgegeven voor het exporteren van glycol? Is dit in het geval van Syrië gebeurd?
Er zijn de afgelopen 25 jaar geen polissen afgegeven waarbij de export van glycol als verzekerde transactie is aangemerkt. Verder is de dekking op Syrië voor exportkredietverzekeringen sinds juni 2011 opgeschort en zijn er ook geen polissen actief op Syrië.
10.
In welke Staatscourant is de aanpassingsregeling voor MEG (glycol) gepubliceerd?
De Regeling goederen voor tweeërlei gebruik Syrië is gepubliceerd in de Staatscourant nr. 8590 van 28 maart 2013. Deze regeling is vervolgens nog meerdere malen aangepast. De aanpassing voor MEG (glycol) is gepubliceerd in nr. 16059 van 13 juni 2013.
11.
Heeft Nederland in het verleden eerder producten die (ook) gebruikt kunnen worden voor de productie van chemische wapens onder nationale vergunningplicht gebracht, terwijl andere landen hier niet toe overgingen? Zo ja, welke producten betrof dit?
De nationale Regeling goederen voor tweeërlei gebruik Syrië is de eerste keer dat Nederland gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een nationale vergunningplicht in te stellen.
12.
Waarom zijn andere (EU-)landen niet overgegaan tot het onder vergunningplicht brengen van de export van glycol naar Syrië? Is dit inmiddels veranderd?
Niet alle EU-landen hebben de mogelijkheid die de Europese dual-useverordening biedt om nationale controlelijsten op te stellen in hun nationale wetgeving geïmplementeerd. Op 23 juli 2013 is glycol, op aandringen van Nederland, toegevoegd aan bijlage IX van de EU-sanctieverordening Syrië (EU 36/2012). Hierdoor geldt in de hele EU een vergunningplicht voor de uitvoer van glycol naar Syrië.
13.
Zijn de andere vijf stoffen die op de Nederlandse lijst zijn gezet inmiddels ook op de EU-lijst gezet? Indien neen, waarom niet?
Ja.
14.
Is bij de Syrische autoriteiten geïnformeerd naar het eindgebruik van (door Nederland geleverd) glycol? Indien neen, waarom niet? Indien ja, wat was het antwoord?
Uit de Syrische declaratie bij de OPCW blijkt dat 200 ton glycol is aangekocht ten behoeve van het Syrische chemische wapenprogramma, maar niet of het glycol daadwerkelijk als grondstof heeft gediend voor chemische wapens. Los van het exacte gebruik is het feit dat deze goederen in Nederland verworven zijn al ernstig genoeg. Naar aanleiding van uw vraag is nogmaals aan de Syrische delegatie bij de OPCW gevraagd of nadere gegevens over de exacte inzet van het glycol en de PTFE-pompen beschikbaar zijn. De Syrische delegatie bij de OPCW heeft deze vraag nog niet beantwoord.
15.
Waarom wordt geconstateerd dat civiel eindgebruik aannemelijk was bij de leveringen van glycol aan Syrië in de periode van 2003 tot 2010? Welke aanwijzingen zijn hiervoor?
Bij de beoordeling van uitvoertransacties wordt gekeken of het opgegeven civiele eindgebruik aannemelijk is en of er aanwijzingen zijn voor misbruik van de goederen. Of het opgegeven civiele eindgebruik aannemelijk is, is afhankelijk van de mogelijke toepassingen van de goederen in relatie tot het opgegeven eindgebruik. Aanwijzingen op misbruik zijn daarnaast vaak gebaseerd op belastende informatie over de ontvanger of eindgebruiker. Bij de zendingen in de periode 2003 tot 2010 bestond geen belastende informatie dat de eindgebruiker de goederen voor andere dan civiele toepassingen zou gebruiken.
16.
Waren er bij Nederland indicaties of aanwijzingen bekend dat Syrië glycol (mogelijk) zal gebruiken voor de productie van chemische wapens? Zo ja, welke waren dit en sinds wanneer?
Zoals aangegeven in mijn brieven aan uw Kamer van 22 mei 2013 (Kamerstuk 22 054, nr. 222) en 14 juni 2013 (Kamerstuk 22 054, nr. 224), bleek uit onderzoek van TNO in 2006 dat er een theoretische mogelijkheid was om glycol te gebruiken bij het vervaardigen van chemische wapens, maar waren er geen concrete aanwijzingen voor het opleggen van een vergunningplicht voor Syrië.
17.
Sinds wanneer waarschuwden de VS Nederland dat glycol door Syrië mogelijk werd gebruikt voor de productie van chemische wapens? Welke aanwijzingen hadden de VS hiervoor?
Zoals aangegeven in mijn brieven aan uw Kamer van 22 mei 2013 (Kamerstuk 22 054, nr. 222) en 14 juni 2013 (Kamerstuk 22 054, nr. 224), hebben de Verenigde Staten in 2003 gewaarschuwd dat een zending glycol die op dat moment vanuit Nederland onderweg was naar Syrië, bestemd zou zijn voor het Syrische raketprogramma. De AIVD waarschuwde in 2006 op basis van onderzoek door TNO voor het mogelijk gebruik van glycol voor de productie van chemische wapens.
18.
Komen de Syrische gegevens over import van glycol uit Nederland van 2002 tot 2006 overeen met de Nederlandse cijfers over export van het product in die periode?
De declaratie van Syrië ten aanzien van leveringen van glycol uit Nederland heeft betrekking op de periode 2002–2006. De douanestatistieken over de uitvoer van glycol vanuit Nederland naar Syrië gaan terug tot 2006. Het is derhalve dus niet mogelijk om deze cijfers met elkaar te vergelijken.
19.
Waarom moet er bij een ad-hoc vergunningplicht ook sprake van zijn dat de eindgebruiker betrokken is bij proliferatiegerelateerde zaken en niet slechts dat de goederen mogelijk ingezet worden bij de productie van massavernietigingswapens? Kan dit veranderd worden?
Het catch-all-instrument is waardevol voor een effectief exportcontrole-instrumentarium. Het instrument kan snel ingezet worden indien een urgent proliferatierisico geconstateerd wordt. Dit geldt zowel voor risico’s ten aanzien van specifieke eindgebruikers als van specifieke goederen en technische ontwikkelingen.
Nederland past het instrument toe wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de goederen bestemd zijn of mogelijk bestemd zijn voor een massavernietigingswapenprogramma. Het instrument wordt in internationaal verband ook wel aangeduid onder de term end-use(r) controls, wat aangeeft dat de nadruk ligt op het mogelijke eindgebruik en de eindgebruiker. Het instrument is hiermee een aanvulling op de controlelijsten, waar de nadruk juist meer op de goederen ligt.
Op basis van artikel 4 van de Europese dual-useverordening kunnen de nationale exportcontroleautoriteiten een catch-all opleggen als er aanwijzingen zijn dat de goederen voor nucleaire, chemische of biologische wapens gebruikt zullen of kunnen worden, of als er aanwijzingen zijn dat de goederen bestemd zijn voor militaire toepassingen in een land waarop een wapenembargo van kracht is. Die bepaling biedt voldoende ruimte om zowel op basis van informatie over de goederen als over de eindgebruiker een ad-hoc vergunningplicht op te leggen. Tegelijkertijd is het vanuit het perspectief van rechtszekerheid en gelijk speelveld belangrijk om zorgvuldig en terughoudend om te gaan met de bevoegdheid om in individuele gevallen een vergunningplicht op te leggen.
20.
Waarom was het TNO-rapport van 2006 geen aanleiding de export van glycol naar Syrië aan banden te leggen?
Het TNO rapport uit 2006 beschreef een theoretische mogelijkheid voor het gebruik van glycol bij een alternatieve productieroute voor chemische wapens. Er waren geen concrete indicaties dat glycol door het Syrische regime ook daadwerkelijk gebruikt werd bij de productie van chemische wapens. Aangezien glycol een bijzonder gangbare stof die op grote schaal verhandeld en toegepast wordt (zie ook antwoord op vraag 1) zou het onder vergunningplicht brengen zonder concrete aanwijzingen een disproportionele maatregel zijn geweest.
21.
Hoe stelde Nederland zich in de Australië Groep op nadat bekend was dat glycol gebruikt kan worden voor de productie van chemische wapens? Hoe is precies aandacht gevraagd voor deze kwestie?
Zoals aangegeven in mijn brieven aan uw Kamer van 22 mei 2013 (Kamerstuk 22 054, nr. 222) en 14 juni 2013 (Kamerstuk 22 054, nr. 224) heeft Nederland in de Australië Groep gewaarschuwd voor het mogelijk gebruik van glycol bij het vervaardigen van chemische wapens en heeft Nederland zich actief ingezet voor uitbreiding van de lijst van chemicaliën die niet naar Syrië mogen worden uitgevoerd of waarvoor een uitvoervergunning benodigd is.
22.
Hoe kunnen teflon pompen gebruikt worden bij de productie van chemische wapens?
Bij de productie van chemische wapens worden corrosieve stoffen gebruikt of ontstaan corrosieve bijproducten. PFTE is een uitermate corrosiebestendige fluorpolymeer. Als de pomponderdelen die in contact komen met corrosieve vloeistoffen of gassen, vervaardigd zijn van of bekleed zijn met een dergelijke fluorpolymeer, kan deze pomp gebruikt worden bij de productie van chemische wapens.
23.
Zijn er indicaties dat teflon pompen door Syrië zijn gebruikt voor de productie van chemische wapens? Zo ja, welke zijn dit?
Het enkele feit dat het Syrische regime PTFE-pompen noemt in de declaratie aan de OPCW maakt duidelijk dat deze zijn aangekocht ten behoeve van het chemische wapenprogramma. Of en hoe ze exact gebruikt zijn, blijkt niet uit de declaratie.
24.
Kunt u toelichten hoe de handhaving is geregeld, zodat de benodigde vergunning voor de export van teflon pompen ook daadwerkelijk wordt aangevraagd? Hoe kan het dat dit in 2002 niet gebeurde en de autoriteiten daar pas veel later achter kwamen?
De Douane maakt voor de handhaving gebruik van een combinatie van risicoanalyse, steekproeven en controles achteraf bij bedrijven door een gespecialiseerd toezichtteam. Deze handhavingsmix wordt ingezet om de risico's zo effectief mogelijk af te dekken. Het is verplicht om bij de aangifte ten uitvoer via een codering te melden of de goederen al dan niet vergunningplichtig zijn. De Douane plaatst risicoprofielen op onder meer deze codering in de geautomatiseerde aangiftesystemen om zendingen te kunnen selecteren voor controle. Ook controleert de Douane steekproefsgewijs op goederen die niet zijn geselecteerd op basis van deze risicoprofielen.
Daarnaast stelt het team Precursoren, Strategische Goederen en Sancties (POSS) van de Douane administratieve toezichtonderzoeken in naar de naleving van de wet -en regelgeving op het gebied van strategische goederen en sancties.
Ten slotte is ook gerichte voorlichting een belangrijk middel om bedrijven bewust te maken van de regelgeving. Hierdoor kan voorkomen worden dat bedrijven onbewust de regels overtreden. Zowel medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken als van de Douane geven voorlichting over de regels. Dit gebeurt tijdens (landelijke) bijeenkomsten en via individuele contacten met bedrijven en brancheverenigingen.
In dit specifieke geval is gebleken dat het bedrijf ten onrechte geen uitvoervergunning heeft aangevraagd en de vereiste codering niet heeft vermeld op de aangifte ten uitvoer. Toen team POSS naar aanleiding van de Syrische declaratie bij de OPCW een bezoek bracht aan het bedrijf bleek dat het bedrijf in 2002 de regels heeft overtreden.
25.
Klopt de indruk dat glycol slechts vergunningplichtig is geworden vanwege de media-aandacht die er aan de kwestie is besteed? Indien neen, wat is dan de reden?
Na het publiceren van de (nationale) Regeling goederen tweeërlei gebruik Syrië, die gebaseerd was op recente voorstellen in de Australië Groep (waaronder een aantal van Nederland), werd onderzocht of er nog andere stoffen relevant konden zijn. Daartoe behoorde ook glycol. Dergelijk onderzoek vindt voortdurend plaats en zal Nederland, indien daar aanleiding toe is, initiatief nemen om stoffen aan de lijsten toe te voegen.
26.
Speelt de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven nog een rol in het afgeven van exportvergunningen? Zo ja, in welke gevallen heeft dit een rol gespeeld?
Een belangrijk uitgangspunt in het Nederlandse exportcontrolebeleid is dat in de afweging tussen veiligheid en handelsbelangen de nadruk ligt op veiligheid (zie ook Kamerstuk 33 750 XVII, nr. 56). Nederland is van mening dat het belangrijk is om te voldoen aan de internationale afspraken en verplichtingen op het gebied van non-proliferatie, ook als dit betekent dat het Nederlandse bedrijfsleven daarvan hinder ondervindt. Concurrentiepositie is een overweging bij de toepassing van exportcontrole, maar dit zal dus nooit het doorslaggevende argument zijn.
27.
Is er door onderzoek van de Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons (OPCW) informatie bekend geworden over meer Nederlandse bedrijven die betrokken waren bij leveranties aan Syrië van producten die gebruikt kunnen worden voor de productie van chemische wapens?
Nee.
28.
Kunt u aangeven welke lessen er zijn getrokken naar aanleiding van deze kwestie en de resultaten van het onderzoek naar de betrokkenheid van Nederlands bedrijven bij het Syrische chemische wapenprogramma? Welke maatregelen zullen er in Nederland worden getroffen?
Van 2 tot en met 7 juni 2014 vindt de jaarlijkse vergadering van de Australië Groep plaats. Hier zal Nederland een discussie initiëren met de overige leden van de Australië Groep over de «lessons learned». Zoals aan uw Kamer toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Wapenexportbeleid op 13 februari 2014, zal ik hierover schriftelijk verslag doen.
29.
Waarom is niet gekozen voor een «catch-all» voor Syrië?
Ik heb gekozen voor een (nationale) Regeling goederen tweeërlei gebruik Syrië omdat dit praktischer was dan gebruik van een catch-all. De nationale regeling geldt voor alle bedrijven en personen in Nederland, terwijl een catch-all wordt opgelegd aan één bedrijf voor één bestemmingsland. Vanwege het grote aantal bedrijven dat een of meerdere chemicaliën produceert of verhandelt, is het onmogelijk die allemaal op maat gesneden catch-all beschikkingen op te leggen. Gezien de situatie in Syrië en het risico dat deze chemicaliën zouden worden misbruikt, was een algehele nationale vergunningplicht proportioneel.
30.
Bent u van plan de problematiek rond de betrokkenheid van bedrijven bij het Syrische chemische wapenprogramma met uw Europese collega’s te bespreken en op Europees niveau maatregelen te nemen?
Ja, zie ook antwoord op vraag 28. Alle EU-landen en de Europese Commissie zijn aangesloten bij de Australië Groep.
31.
Blijkt uit de OPCW-rapportage van Syrië dat er andere bedrijven uit EU-lidstaten goederen, dan wel chemicaliën hebben verkocht ten behoeve van het chemische wapenprogramma in de periode vanaf 2002?
Ja. Vanwege de vertrouwelijkheid van de Syrische declaratie bij de OPCW mogen daar publiekelijk geen verdere details over worden gegeven.
32.
Kunt u aangegeven over welke periode Syrië inzicht heeft gegeven in de ontvangen chemicaliën en goederen afkomstig van Nederlandse bedrijven? Zo ja, is er een kans dat Nederlandse bedrijven wellicht buiten de periode waarover nu informatie is aangeleverd, door Syrië, chemicaliën en goederen hebben geleverd? Zo nee, is het niet van belang om een algeheel beeld te krijgen, over een langdurige periode, van de levering van chemicaliën en goederen aan Syrië vanuit Nederland?
Syrië heeft geen inzicht verschaft in een specifieke periode, maar in alle activiteiten die betrekking hebben op het chemische wapenprogramma. De declaratie over leveringen door Nederlandse bedrijven heeft betrekking op de periode 2002–2006.
33.
Heeft u bij Syrië alleen maar informatie gevraagd over het chemische middel glycol en de teflon pompen die door Nederlandse bedrijven zijn geleverd aan Syrië, of ook over andere chemicaliën en goederen? Zo ja, waarom alleen maar specifiek over deze twee producten? Zo nee, over welke chemicaliën en goederen heeft u nog meer informatie gevraagd?
Syrië heeft alle goederen en chemicaliën die zijn verworven ten behoeve van het chemisch wapenprogramma moeten declareren. Nederland heeft informatie gevraagd over alle goederen die uit Nederland afkomstig zijn. De Syrische declaratie bevat informatie over leveranties van glycol en PTFE-pompen.
34.
U schrijft dat één van de redenen voor de beperkte mogelijkheden om eindgebruik na te gaan van door een Nederlands bedrijf geleverde glycol, was dat Syrië destijds geen lid was van de OPCW. Wat betekent dit voor de inzichtelijkheid van eindgebruikers van andere niet-OPCW landen en welke consequenties trekt u hieruit?
De inspecties van de OPCW vinden achteraf plaats en hebben tot doel om vast te stellen dat aangesloten landen zich aan houden aan hun verplichtingen onder het Verdrag Chemische Wapens. Landen die geen lid zijn van de OPCW, zijn hier dus niet aan gebonden.
Dit laat onverlet dat het reguliere exportcontrole-instrumentarium voor deze landen wel van kracht is. Exportcontrole vindt plaats voorafgaand aan de export. Per geval wordt een beoordeling gemaakt van de risico’s omtrent goederen, exporteur, eindgebruiker en het eindgebruik. Indien er aanwijzingen zijn dat de goederen ingezet zullen of kunnen worden in de ontwikkeling of productie van massavernietigingswapens of overbrengingsmiddelen daarvoor, zal Nederland geen toestemming geven voor de uitvoer.
35.
Hoe kan het dat de toetreding van Syrië tot de OPCW heeft geleid tot meer inzichtelijkheid in de eindgebruikers van glycol, terwijl u in een eerdere beantwoording hieromtrent aangaf dat glycol sowieso niet onder de reikwijdte van het OPCW-verdrag valt?
Glycol komt niet voor op één van de drie lijsten van het Verdrag Chemische Wapens. Omdat Syrië de stof heeft verworven ten behoeve van zijn chemische wapenprogramma, is deze echter wel opgenomen in de Syrische declaratie.
36.
Zijn er na 2013 door Nederlandse of andere Europese bedrijven, vergunningen aangevraagd voor goederen of chemicaliën die onder de vergunningplicht vallen? Kunt u een overzicht geven?
In Nederland zijn geen aanvragen gedaan voor een uitvoervergunning. De Europese lidstaten delen geen informatie over toegewezen vergunningen, maar uitsluitend over afgewezen vergunningen. In die database zijn wel recente afwijzingen voor Syrië opgenomen, maar die hebben geen betrekking op chemicaliën.
37.
Kunt u bevestigen dat glycol het enige chemische middel is dat is aangeleverd door Nederlandse bedrijven? Zo ja, acht u de kans groot dat de Syrische regering wellicht informatie achterhoudt? Zo nee, wat zijn de andere chemicaliën en goederen?
De in mijn brief van 24 april 2014 (Kamerstuk 22 054, nr. 245) genoemde leveranties zijn de enige mij bekende leveranties door Nederlandse bedrijven.
38.
Kunt u bevestigen dat de chemicaliën die onder de nationale vergunningplicht vallen niet onopgemerkt vanuit Nederland kunnen worden uitgevoerd naar Syrië? Geldt dat ook voor andere producten die voor de chemische wapenproductie gebruikt kunnen worden? Zo ja, is dit systeem naar uw oordeel waterdicht? Zo nee, is er een kans dat er vanuit Nederland zonder toestemming of medeweten van de Nederlandse autoriteiten, zoals bijvoorbeeld de Douane of het Openbaar Ministerie, producten zijn geleverd aan Syrië die gebruikt kunnen zijn voor het chemische wapenprogramma aldaar?
Zie antwoord op vraag 24.
39.
Waarom heeft het bedrijf dat teflon pompen heeft geleverd destijds geen exportvergunning aangevraagd?
Uit het onderzoek van team POSS is gebleken dat het bedrijf niet op de hoogte was dat voor PTFE-pompen een uitvoervergunning vereist is.
40.
Hoe kan het dat deze levering van teflon pompen aan het oog van zowel de Douane als het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is ontsnapt?
Zoals ook uit het antwoord op vraag 24 blijkt, had het bedrijf bij de aangifte ten uitvoer zelf melding moeten maken van het feit dat het vergunningplichtige goederen betrof. Dit is niet gebeurd en ook is de zending niet afgevangen in de eerdere genoemde handhavingsmix van de Douane.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen controlerende taak ten aanzien van de export van dual-usegoederen. Ten behoeve van specifieke vergunningaanvragen verstrekken de diensten op verzoek informatie aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken over ontvangers en eindgebruikers van dual-usegoederen.
41.
Zijn de teflon pompen rechtstreeks geleverd, of via derde landen? Indien via derde landen, kunt u aangeven via welke landen en hoe het mogelijk is dat deze goederen ongestoord via derde landen vervoerd konden worden?
Uit het onderzoek van team POSS is gebleken dat de PTFE-pompen rechtstreeks zijn geleverd.
42.
Heeft het ministerie na bekendwording van de levering van teflon pompen, contact gezocht met de Nederlandse leverancier? Zo ja, heeft u er vertrouwen in dat deze leverancier zich in de toekomst wél aan de exportvergunningaanvraagverplichting zal houden?
Nadat als aanvulling op de initiële declaratie bekend was geworden dat een Nederlands bedrijf in 2002 pompen had geleverd aan Syrië is direct actie ondernomen door het handhavingsteam van de Douane (team POSS) te verzoeken om bij deze Nederlandse leverancier een onderzoek in te stellen. Zoals aangegeven in de brief van 24 april 2014 (Kamerstuk 22 054, nr. 245) heeft het Openbaar Ministerie inmiddels besloten om geen vervolging in te stellen, vanwege het feit dat de overtreding verjaard is.
De divisie die de pompen produceerde en exporteerde, is bijna tien jaar geleden aan een buitenlandse onderneming verkocht. Tijdens het onderzoek is gebleken dat het Nederlandse bedrijf momenteel geen vergunningplichtige goederen produceert of verkoopt.
43.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat Nederlandse bedrijven in de toekomst goederen leveren die mogelijk verkeerd worden gebruikt, vooral gelet op het feit dat Nederland aanwijzingen en waarschuwingen dat goederen mogelijk dual-use zijn, in het verleden niet altijd voldoende op waarde heeft geschat?
Het is essentieel dat de exportcontroleregimes voortdurend aandacht hebben voor de actualiteit, de proportionaliteit en de bruikbaarheid van de controlelijsten en besluiten nemen over het aanpassen ervan indien dat noodzakelijk is. Mocht ik over informatie beschikken dat nieuwe goederen of technologieën gebruikt kunnen worden voor het ontwikkelen of produceren van massavernietigingswapens, zal ik me er bij de verschillende exportcontroleregimes voor inzetten dat deze goederen onmiddellijk onder vergunningplicht worden gebracht.
44.
Hoe apprecieert u terugkijkend dat er ondanks waarschuwingen van de VS in 2003, nadien zo’n 280 ton glycol is geleverd aan Syrië, een land waarvan het ondemocratische gehalte, de chemische wapenambities en het verlenen van staatssteun aan terrorisme allang bekend was?
Er bleken eerder onvoldoende concrete aanwijzingen dat Syrië glycol gebruikte als grondstof voor de productie van chemische wapens. Zodra ik in 2013 duidelijke aanwijzingen kreeg dat glycol en andere chemicaliën in Syrië gebruikt konden of zouden worden ten behoeve van het vervaardigen van chemische wapens zijn deze onder een nationale vergunningplicht gebracht en heeft Nederland zich ervoor ingezet om deze goederen ook in andere landen in de EU en de Australië Groep onder controle te brengen.
45.
Erkent u dat de export van glycol naar Syrië in 2013 minstens 10 jaar te laat onder de nationale vergunningplicht is gebracht, gelet op de waarschuwingen van de Amerikanen in 2003?
Zie antwoord op vraag 44.
46.
Hoe verhouden alle inspanningen die de wereldgemeenschap zich getroost om burgerslachtoffers te voorkomen (in de vorm van bijv. Responsibility to Protect) zich tot het laten prefereren van een bureaucratische regeltje uit 1842 boven het voorkomen van chemische wapenproductie?
Het verdrag tussen België en Nederland van 5 november 1842 bevat onder andere belangrijke afspraken tussen Nederland en België over het gebruik van de Schelde. Er is geen sprake geweest van het laten prevaleren van dit verdrag boven andere internationaalrechtelijke verplichtingen. In 2003 waren er geen harde aanwijzingen dat de uitvoer van glycol mogelijk zou bijdragen aan het vervaardigen van chemische wapens, of het inzetten van die wapens tegen de Syrische bevolking. Daarom is destijds geconcludeerd dat noch Nederland, noch België een vergunningplicht kon opleggen.
47.
Bent u bereid de export van dual-use goederen naar landen die op de VS-lijst van «State Sponsors of Terrorism» staan te verbieden? Zo ja, bent u bereid dit ook in internationale gremia te bepleiten? Zo nee, waarom niet?
Exportcontrole vindt plaats voorafgaand aan de export. Per geval wordt een beoordeling gemaakt van de risico’s omtrent goederen, exporteur, eindgebruiker en het eindgebruik. Indien er aanwijzingen zijn dat de goederen ingezet zullen of kunnen worden in de ontwikkeling of productie van massavernietigingswapens of overbrengingsmiddelen daarvoor, zal Nederland geen toestemming geven voor de uitvoer. Het is derhalve niet nodig een algeheel verbod in te stellen. De VS beschouwt Cuba, Iran, Soedan en Syrië als «State Sponsors of Terrorism». Nederland beschouwt deze landen, op Cuba na, als landen van zorg en zal bij de beoordeling van de uitvoer van dual-usegoederen zorgvuldig kijken naar het risico dat de goederen gebruikt worden voor massavernietigingswapens of overbrengingsmiddelen daarvoor. Indien er aanwijzingen zijn dat de goederen ingezet zullen of kunnen worden voor dergelijke doeleinden, zal Nederland geen toestemming geven voor de uitvoer
48.
In uw brief geeft u aan dat Nederland in de periode van 2002–2006 218 ton glycol heeft geleverd. In de brief van 14 juni 2013 schrijft u dat Nederland van 2008–2010 zo’n 60 ton glycol heeft geleverd. Zijn deze hoeveelheden inderdaad cumulatief? En kunnen we hieruit concluderen dat er in 2007 niets geleverd is?
Deze hoeveelheden zijn inderdaad cumulatief, met de opmerking dat de gegevens over 2002–2006 gebaseerd zijn op de Syrische declaratie en de gegevens over de periode daarna op douanestatistieken. De Douane heeft op basis van de uitvoerstatistieken vastgesteld dat in 2007 geen leveringen van glycol naar Syrië heeft plaatsgevonden vanuit Nederland.
49.
Acht u de strikte voorwaarden voor het opleggen van een «catch-all» (nl. concrete aanwijzingen dat de eindgebruiker betrokken is bij proliferatie gerelateerde activiteiten) adequaat, zeker gezien het feit dat de eindgebruiker er alles aan zal doen om te verdoezelen dat het betrokken is bij dergelijke activiteiten?
Zie antwoord op vraag 19.
50.
Bent u van mening dat de strafmaat voor het ontduiken van de exportvergunningsplicht te laag, en de verjaringstermijn van 3 jaar te kort is? Zo nee, waarom gaf u dan toch opdracht de zaak onder de aandacht te brengen van het Openbaar Ministerie (OM), hetgeen er toch op duidt dat u de ernst van de overtreding inziet?
Het ontduiken van de exportvergunningsplicht is een economisch delict. Dit betekent dat de Wet op de economische delicten van toepassing is. De systematiek van de Wet economische delicten houdt in dat er per geval door het Openbaar Ministerie wordt beoordeeld of er wel of geen opzet in het spel was. Als er geen sprake is van opzet is er sprake van een overtreding met een verjaringstermijn van drie jaar. Bij opzet is er sprake van een misdrijf en is de verjaringstermijn twaalf jaar.
51.
Is de levering van glycol naar andere landen nog wel gevrijwaard van de nationale vergunningplicht? Zo ja, bent u bereid de vergunningplicht ook in te stellen voor alle overige dictaturen/islamitische landen/state sponsors of terrorism? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2. In het algemeen geldt dat internationale maatregelen effectiever zijn dan een nationale vergunningplicht. Nederland heeft dit punt daarom opgebracht in de jaarlijkse vergadering van de Australië Groep, die plaatsvindt van 2 tot en met 7 juni 2014. Uw Kamer wordt nog geïnformeerd over de uitkomst hiervan, conform een eerdere toezegging.
52.
Kunt u uiteenzetten hoe de 218 ton glycol, die door een Nederlands bedrijf werd geleverd, exact gebruikt is door het Syrische regime?
Zie antwoord op vraag 14.
53.
Kunt u uiteenzetten hoe de zes teflon pompen, die door een Nederlands bedrijf werden geleverd, exact gebruikt zijn door het Syrische regime?
Zie antwoord op vraag 23.
54.
Waarom wordt het zonder exportvergunning leveren van teflon pompen aan het Syrische regime niet aangemerkt als misdrijf, maar als overtreding?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 50, wordt het opzettelijk ontduiken van de exportvergunningsplicht gekwalificeerd als een misdrijf. Het Openbaar Ministerie heeft in deze zaak geen aanwijzingen voor opzet kunnen vinden. Er is derhalve geen sprake van een misdrijf.
55.
Wanneer de illegale levering van teflon pompen aan Syrië was aangemerkt als misdrijf, was deze zaak uit 2002 dan ook verjaard?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 50, is de verjaringstermijn van een misdrijf op basis van de Wet economische delicten 12 jaar. De levering vond plaats in september 2002. Indien het leveren van de pompen als misdrijf was aangemerkt, zou de zaak dus in september 2014 verjaren.
56.
Kunt u aangeven welke andere chemicaliën er onder de nationale vergunningsplicht zijn gebracht in relatie tot het tegengaan van de uitvoer van chemicaliën en goederen voor het chemische wapenprogramma in Syrië?
Inmiddels is de nationale vergunningplicht voor chemicaliën op basis van de Regeling goederen tweeërlei gebruik Syrië omgezet in een Europese vergunningplicht op basis van de Sanctieverordening Syrië (36/2012). De vergunningplichtige chemicaliën staan opgesomd in bijlage IX van de verordening (zie bijlage 33).
57.
Kunt u aangeven of de sanctieverordening van de EU al is toegepast met betrekking tot bedrijven uit EU-lidstaten die chemicaliën en goederen naar Syrië wilden exporteren?
Zie antwoord op vraag 36.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-22054-246.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.