21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 369 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 december 2021

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 15 november 2021 inzake de geannoteerde agenda van de OJCS-Raad (onderwijs en cultuur/AV) van 29 en 30 november 2021 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 367), de brief van 17 november 2021 inzake de geannoteerde agenda van de OJCS-Raad (Onderdelen Jeugd Sport) van 29 en 30 november 2021 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 368), de brief van 1 oktober 2021 inzake het Fiche: Aanbeveling blended leren in het basis- en middelbaar onderwijs (Kamerstuk 22 112, nr. 3216), de brief van 8 juli 2021 inzake Nederlandse reactie op EU-consultatie microcredentials (Kamerstuk 22 112, nr. 3156), de brief van 2 juli 2021 inzake het Verslag van het onderwijs en cultuur/AV-deel van de Raad Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport (OJCS-Raad) van 17 en 18 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 366), de brief van 22 april 2021 inzake de Geannoteerde agenda van de OJCS-Raad (onderwijs en cultuur/AV) van 17 en 18 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 359) en de brief van 31 mei 2021 inzake antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda van de OJCS-Raad (onderwijs en cultuur/AV) van 17 en 18 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 359) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 363).

De vragen en opmerkingen zijn op 23 november 2021 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 9 december 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, De Jong-van de Graaf

Inhoud

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

2

       

II

Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

3

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderliggende documenten voor de OJCS-Raad van 29 en 30 november 2021 en hebben hierover nog enkele vragen.

Verdrag betreffende de automatische erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs

De leden van de VVD-fractie lezen dat andere lidstaten kunnen toetreden tot de Europese hogeronderwijsruimte, mits een staat voldoet aan een aantal kwaliteitsvereisten. Wat zijn deze vereisten, zo vragen de leden.

Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat een aantal lidstaten interesse heeft getoond in het betreffende verdrag, maar dat er nog geen verzoeken tot toetreding zijn geweest. Om welke lidstaten gaat het hier en waarom zijn er geen verzoeken tot intreding ingediend? Op welke termijn verwacht de Minister dat dit wel zal gebeuren, zo vragen de leden.

Sport

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland tijdens het debat het belang zal onderschrijven van de mogelijkheid tot het combineren van een sportloopbaan met onderwijs en van de mogelijkheid voor sporters om zich voor te bereiden op hun loopbaan nadat zij hun topsportcarrière hebben afgerond. In Nederland kunnen sporters hiervoor gebruikmaken van het programma TeamNL@work. De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel topsporters aan het project TeamNL@work hebben meegedaan en hoeveel sporters hierdoor een succesvolle stap naar de maatschappij hebben kunnen maken. Is intensivering van dit project mogelijk met Europese gelden? Naast TeamNL@work zijn er initiatieven zoals de SportMaatschappij. De leden van de VVD-fractie zouden graag weten hoe Nederland zich kan inzetten om te helpen om Europese gelden hiervoor beschikbaar te krijgen.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken voor de OJCS-Raad van 29 en 30 november 2021. Daarover hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland de stelling inneemt dat de Raadsresolutie over de 8ste cyclus van de EU-jongerendialoog geen verplichtend karakter heeft. Waarom hecht Nederland zo veel waarde aan dit niet-verplichtende karakter bij deze Raadsresolutie? Hoe verhoudt die positie zich tot de stelling dat Nederland het stimuleren van gelijke kansen voor alle jongeren belangrijk vindt en ook de genoemde aandacht voor (democratische) participatie? Welke standpunten of acties heeft Nederland uitgedragen of is het kabinet voornemens uit te dragen ten aanzien van het niet-verplichtende karakter van deze Raadsresolutie? Staat of stond dit ter discussie? Zo ja, wat is daarbij het krachtenveld, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland de stelling inneemt dat de Raadsresolutie over het EU-jongerenstrategiewerkplan 2022–2024 geen verplichtend karakter heeft. Waarom hecht Nederland zo veel waarde aan dit niet-verplichtende karakter bij deze Raadsresolutie? Hoe verhoudt die positie zich tot de stelling dat Nederland het stimuleren van gelijke kansen voor alle jongeren belangrijk vindt? Welke standpunten of acties heeft Nederland uitgedragen of is het kabinet voornemens uit te dragen ten aanzien van het niet-verplichtende karakter van deze Raadsresolutie? Staat of stond dit ter discussie? Zo ja, wat is daarbij het krachtenveld, zo vragen de eerdergenoemde leden.

De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland bij het benadrukken van het belang van zinvolle participatie van alle jongeren ook de rol van lokale overheden en initiatieven zal benoemen. Welke acties lopen er vanuit het kabinet om dit te stimuleren en aan te jagen? Welke acties kan Nederland hier als voorbeeld noemen, zo vragen de leden.

De leden van de D66-fractie vragen of er reeds afspraken zijn binnen de EU over de gelijke beloning tussen mannen en vrouwen in de vergoedingen die lidstaten geven aan hun topsporters. Kan de Staatssecretaris toezeggen dit debat te starten? Kan de Staatssecretaris tevens een overzicht geven waaruit blijkt in welke mate vergoeding verschilt per lidstaat tussen mannen en vrouwen? Het gaat deze leden met name om de vergoedingen die lidstaten of sportbonden namens de lidstaten besteden aan hun sporters en niet om commerciële uitgaven.

De leden van de D66-fractie vragen of er een index is voor de kansengelijkheid tussen landen als het gaat om het bereiken van topsport. Met andere woorden: heb je in alle lidstaten evenveel kans om door te breken in de in de topsport? Zo nee, is de Minister bereid zoiets op te zetten of te agenderen, zo vragen de leden.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen van de vragen van de fracties van uw Kamer. Ik dank hen voor hun inbreng. De antwoorden houden dezelfde volgorde aan als in de inbreng van de fracties.

Beantwoording van de inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen dat andere lidstaten kunnen toetreden tot de Europese hogeronderwijsruimte, mits een staat voldoet aan een aantal kwaliteitsvereisten. Wat zijn deze vereisten, zo vragen de leden.

Bij de beantwoording van deze vraag ga ik er van uit dat u doelt op het Verdrag betreffende de automatische erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs (hierna: het verdrag) dat is gesloten tussen de Benelux Unie en de Baltische Staten bedoelt. Om toe te kunnen treden bij dit verdrag geldt inderdaad een aantal criteria. Deze criteria staan beschreven in artikel 13 van het verdrag. Zo dient een land (1) het Verdrag inzake de erkenning van diploma’s betreffende hoger onderwijs in de Europese regio (het verdrag van Lissabon) te hebben geratificeerd, (2) lid te zijn van de Europese Hogeronderwijsruimte, (3) betrouwbare kwaliteitszorgsystemen voor de opleidingen in het hoger onderwijs toe te passen die aantoonbaar voldoen aan de European Standards and Guidelines, (4) een hogeronderwijsstelsel te hebben dat bestaat uit drie cycli, in overeenstemming met het Kwalificatiekader van de Europese Hogeronderwijsruimte, en (5) een nationaal kwalificatiekader voor hoger onderwijs te hebben dat gerelateerd is aan het Europees Kwalificatieraamwerk.

Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat een aantal lidstaten interesse heeft getoond in het betreffende verdrag, maar dat er nog geen verzoeken tot toetreding zijn geweest. Om welke lidstaten gaat het hier en waarom zijn er geen verzoeken tot intreding ingediend? Op welke termijn verwacht de Minister dat dit wel zal gebeuren, zo vragen de leden.

Een aantal landen heeft informeel en in vertrouwen zijn interesse getoond. Vanwege het informele en vertrouwelijke karakter van het contact kan ik niet aangeven welke landen dit betreft. Het is mogelijk dat deze landen nog geen formeel verzoek hebben ingediend omdat zij zich nog verder aan het oriënteren zijn. Ik verwacht dat in de loop van komend jaar de eerste verzoeken voor toetreding zullen worden ingediend bij de depositaris van het verdrag.

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland tijdens het debat het belang zal onderschrijven van de mogelijkheid tot het combineren van een sportloopbaan met onderwijs en van de mogelijkheid voor sporters om zich voor te bereiden op hun loopbaan nadat zij hun topsportcarrière hebben afgerond. In Nederland kunnen sporters hiervoor gebruikmaken van het programma TeamNL@work. De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel topsporters aan het project TeamNL@work hebben meegedaan en hoeveel sporters hierdoor een succesvolle stap naar de maatschappij hebben kunnen maken. Is intensivering van dit project mogelijk met Europese gelden? Naast TeamNL@work zijn er initiatieven zoals de SportMaatschappij. De leden van de VVD-fractie zouden graag weten hoe Nederland zich kan inzetten om te helpen om Europese gelden hiervoor beschikbaar te krijgen.

In de periode van september 2017 tot en met 2021 zijn er 536 sporters geweest die begeleiding hebben ontvangen vanuit TeamNL. Zij ontvingen passend individueel maatwerk of namen deel aan een groepsprogramma. Uit onderzoek van het Mulier Instituut genaamd «Ondersteuning topsporters bij transitie naar een volgende carrière» uit 2020, blijkt dat 80% van de deelnemers tevreden is TeamNL@Work en het traject aan zou raden. Twee derde van de topsporters gaven in dit onderzoek aan moeite te hebben met de overstap na beëindiging van de topsportcarrière. Dus hoewel blijkt dat de overstap moeizaam gaat, biedt TeamNL@Work handvatten om dit te vergemakkelijken.

Naar aanleiding van de signalen tijdens het debat over duale carrières tijdens de OJCS-raad, zal de Europese Commissie een afweging maken of er vanuit de Europese Unie meer inzet nodig is op dit thema. Dit zal met name gaan over het beschikbaar stellen van kennis, best-practices en het doen van aanbevelingen aan de hand van onderzoek. Ik zal TeamNL@Work informeren zodra er meer bekend is.

Verder zal deze maand het werkprogramma van Erasmus+ gepubliceerd worden door de Commissie. Daarin staat voor welke onderwerpen in 2022 budget beschikbaar wordt gesteld vanuit de Europese Unie. Organisaties kunnen zelf een aanvraag doen, wanneer zij denken aan de eisen te voldoen. Het is mogelijk dat sportprogramma’s zoals SportMaatschappij hiervoor in aanmerking komen. Informatie hierover wordt verstrekt via de kanalen van de Europese Commissie. In Nederland deelt het Kenniscentrum Sport & Bewegen de informatie over Erasmus+ gelden voor sport. Dus ook daar kunnen partijen terecht voor informatie.

Beantwoording van de inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland de stelling inneemt dat de Raadsresolutie over de 8ste cyclus van de EU-jongerendialoog geen verplichtend karakter heeft. Waarom hecht Nederland zo veel waarde aan dit niet-verplichtende karakter bij deze Raadsresolutie? Hoe verhoudt die positie zich tot de stelling dat Nederland het stimuleren van gelijke kansen voor alle jongeren belangrijk vindt en ook de genoemde aandacht voor (democratische) participatie? Welke standpunten of acties heeft Nederland uitgedragen of is het kabinet voornemens uit te dragen ten aanzien van het niet-verplichtende karakter van deze Raadsresolutie? Staat of stond dit ter discussie? Zo ja, wat is daarbij het krachtenveld, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland de stelling inneemt dat de Raadsresolutie over het EU-jongerenstrategiewerkplan 2022–2024 geen verplichtend karakter heeft. Waarom hecht Nederland zo veel waarde aan dit niet-verplichtende karakter bij deze Raadsresolutie? Hoe verhoudt die positie zich tot de stelling dat Nederland het stimuleren van gelijke kansen voor alle jongeren belangrijk vindt? Welke standpunten of acties heeft Nederland uitgedragen of is het kabinet voornemens uit te dragen ten aanzien van het niet-verplichtende karakter van deze Raadsresolutie? Staat of stond dit ter discussie? Zo ja, wat is daarbij het krachtenveld, zo vragen de eerdergenoemde leden.

Jeugdbeleid valt in eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten van de Europese Unie (artikel 165, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)). Nederland vindt het van belang dat de nationale competentie ten aanzien van jeugdbeleid wordt gerespecteerd. Het Sloveense voorzitterschap heeft in lijn met het subsidiariteitsbeginsel gekozen voor Raadsresoluties over de 8ste cyclus van de EU-jongerendialoog en over het EU-jongerenstrategiewerkplan 2022–2024. Een Raadsresolutie heeft per definitie een niet-verplichtend karakter. De Raadsresoluties zijn in lijn met de Nederlandse positie ten aanzien van het stimuleren van gelijke kansen voor alle jongeren en de aandacht voor (democratische) participatie. Daarnaast is EU-inzet op het terrein van jeugd belangrijk met het oog op het versterken van democratisch burgerschap. Het is essentieel voor de toekomst van de EU dat er draagvlak is onder jongeren en dat zij het belang van het Europese project (gemeenschappelijke waarden van de EU en de fundamentele rechten) en Europese samenwerking ondersteunen.

De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland bij het benadrukken van het belang van zinvolle participatie van alle jongeren ook de rol van lokale overheden en initiatieven zal benoemen. Welke acties lopen er vanuit het kabinet om dit te stimuleren en aan te jagen? Welke acties kan Nederland hier als voorbeeld noemen, zo vragen de leden.

Het kabinet heeft met jongeren van verschillende achtergronden het traject Democratie en Jongeren gestart, om voor hen duurzame vormen van jongereninspraak te ontwikkelen. Het traject dient als katalysator voor diverse (decentrale) initiatieven, die vanuit jongeren of vanuit overheidsorganisaties worden gestart, om de positie van jongeren in de democratie te versterken. Lessen en aanbevelingen uit het participatieve proces zijn verwerkt in het rapport Bondgenoten in de Democratie, dat in maart, samen met een inhoudelijke reactie1, is toegezonden aan de Tweede Kamer.

In reactie op de aanbevelingen uit dit rapport zijn dit jaar door de Minister van BZK in samenwerking met de VNG ook diverse jongereninspraak-pilots op lokaal niveau georganiseerd. Zes deelnemende gemeenten vormen daarbij een Community of Practice waarin kennis en opgedane lessen worden gedeeld. Via nieuwsbrieven en tijdens drie regiobijeenkomsten in Heerhugowaard, Urk en Etten-Leur en een grote slotbijeenkomst in Groningen in maart 2022 zullen deze lessen verder worden verspreid onder andere gemeenten in het land. Met het bredere samenwerkingsprogramma Democratie in Actie (DiA) heeft de Minister van BZK de afgelopen drie jaar bovendien in bredere zin gewerkt aan het vergroten van de stem van inwoners binnen de lokale democratie en het lokale bestuur. Vanuit DiA zijn decentrale bestuurslagen ondersteund in digitale participatie, maatschappelijke initiatieven zoals het uitdaagrecht, en participatie binnen de energietransitie. Daarbij ging ook aandacht uit naar de participatie van jongeren.2

Met de introductie van de Maatschappelijke Diensttijd (MDT) voor jongeren van 14 tot 27 jaar heeft het kabinet vanaf 2018 daarnaast met jongeren een programma ontwikkeld waarmee op basis van intensieve jongerenparticipatie invulling wordt gegeven aan de ambitie om tot meer sociale cohesie te komen. Het programma doet dit door jongeren een persoonlijk ontwikkelingstraject te laten doorlopen en andere jongeren te laten ontmoeten terwijl ze zich tegelijkertijd via vrijwilligerswerk inzetten voor de samenleving. De combinatie van deze pijlers wordt door gemeenten gezien als een waardevolle methodische aanpak, waarbij jongeren zelf aan het roer staan. Binnen het programma staan de behoeften en de opgaven van de jongeren centraal. Op termijn leidt dit tot een sterkere en verbonden samenleving. Dit maakt dat veel gemeenten MDT als een verrijking van hun jeugdaanpak zien. Een voorbeeld van deze aanpak is het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren (2019–2021) dat inzet op de volwaardige participatie van de dak- en thuisloze jongeren. Zij worden actief betrokken bij zowel de totstandkoming, uitvoering als de toetsing van de Actielijnen van het programma: wonen, persoonlijke ontwikkeling en scholing, bestaanszekerheid, preventie en regie.

De leden van de D66-fractie vragen of er reeds afspraken zijn binnen de EU over de gelijke beloning tussen mannen en vrouwen in de vergoedingen die lidstaten geven aan hun topsporters. Kan de Staatssecretaris toezeggen dit debat te starten? Kan de Staatssecretaris tevens een overzicht geven waaruit blijkt in welke mate vergoeding verschilt per lidstaat tussen mannen en vrouwen? Het gaat deze leden met name om de vergoedingen die lidstaten of sportbonden namens de lidstaten besteden aan hun sporters en niet om commerciële uitgaven.

De Europese Commissie heeft een high level expert group «Gender equality in sport» opgericht om te onderzoeken hoe het staat met de verschillen tussen mannen en vrouwen in de sport. Vervolgens zal deze high level expert group hierover aanbevelingen doen aan de Europese Commissie en aan de lidstaten. Dit onderzoek gaat verder dan salarissen voor topsporters. Het gaat bijvoorbeeld ook over vrouwen in besturen van lokale sportverenigingen of bij internationale federaties. Mijn verwachting is dat dit rapport een duidelijk overzicht geeft per lidstaat. Daarnaast verwacht ik dat het rapport van de high level expert group serieus wordt opgepakt door lidstaten en leidt tot vervolgstappen.

Er zijn in Europees verband geen afspraken gemaakt over gelijke beloningen tussen mannen en vrouwen in de vergoedingen die lidstaten geven aan hun topsporters. De beloning van topsporters is een exclusieve competentie van de lidstaten. Wel kan worden opgemerkt dat in het richtlijnvoorstel beloningstransparantie (publicatie maart 2021)3 maatregelen zijn opgenomen gericht op het bevorderen van gelijke beloning in de gehele Europese samenleving. Dit richtlijnvoorstel beloningstransparantie is dus niet specifiek gericht op topsporters. Het richtlijnvoorstel ziet onder meer op transparantiemaatregelen (onder andere rapportageverplichtingen voor grote ondernemingen en het recht op informatie voor medewerkers), de verplichting voor lidstaten om te zorgen dat er instrumenten of methoden worden vastgesteld om waarde van arbeid te beoordelen en te vergelijken en diverse maatregelen om de juridische procedures voor medewerkers te verbeteren.

De leden van de D66-fractie vragen of er een index is voor de kansengelijkheid tussen landen als het gaat om het bereiken van topsport. Met andere woorden: heb je in alle lidstaten evenveel kans om door te breken in de in de topsport? Zo nee, is de Minister bereid zoiets op te zetten of te agenderen, zo vragen de leden.

Het vergelijken van de kans per lidstaat om door te breken als topsporter is erg lastig. De organisatie van topsport en sport is per lidstaat verschillend georganiseerd. Er zijn vergelijkbare structuren binnen de sport, zoals de link tussen starten bij een amateurvereniging en doorgroeien naar topsport. Ook heeft praktisch iedere sport in iedere lidstaat een nationale federatie die contact heeft met het Nationaal Olympisch Comité die zorgen voor het ontdekken van talenten en de training van topsporters.

Het lijkt me interessant om op Europees niveau te onderzoeken of er een verschil is in de kans om de topsport te bereiken en welke factoren hierin bepalend zijn. Waarbij rekening wordt gehouden met de unieke eigenschappen en tradities in de verschillende lidstaten. Ik zal een suggestie doen bij de Europese Commissie.


X Noot
1

Kamerstuk 35 570 VII, nr. 93.

X Noot
2

De lessen en geformuleerde uitgangspunten van programma DiA zijn opgenomen in de Kamerbrief van 22 maart 2021 over versterking en vernieuwing democratie en bestuur (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 95).

X Noot
3

Kamerstuk 35 570 VII, nr. 93.

Naar boven