21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)

Nr. 291 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 maart 2018

Zoals toegezegd door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zend ik u voorafgaand aan de stemmingen de reactie van het kabinet op de moties die bij het VSO OJCS-raad van 21 februari jl. zijn ingediend (Handelingen II 2017/18, nr. 55, VSO OJCS-raad van 15 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 284), en nadien gewijzigd, door respectievelijk de leden Kwint en Yesilgöz-Zegerius (SP en VVD), het lid Westerveld (GroenLinks)(Kamerstuk 21 501-34, nr. 287) en de leden Sneller en Verhoeven (beiden D66)(Kamerstuk 21 501-34, nr. 289).

De drie moties hebben betrekking op het waarborgen van de vrijheid van meningsuiting, de onafhankelijkheid van de journalistiek en het functioneren van de EU East Stratcom Taskforce en de daaraan verbonden website www.EuvsDisinfo.eu. Alvorens ik reageer op de moties wil ik de positie van het kabinet op de vrijheid van meningsuiting, de onafhankelijkheid van de journalistiek en het functioneren van de EU East Stratcom Taskforce en de daaraan verbonden website www.EuvsDisinfo.eu uiteenzetten.

Voor het kabinet maakt het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting onbetwistbaar deel uit van de fundamenten van onze democratische rechtsstaat. Het kabinet zal dit altijd en overal verdedigen. Het recht is verankerd in onze Grondwet, verdragen en EU-recht. Het belang van het recht van elke burger in Nederland om zijn mening – in welke vorm ook – zonder voorafgaand verlof te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet, is onbetwist. Dit geldt ook voor het belang van de vrije nieuwsgaring en de vrije pers, inherent aan het recht op de vrije meningsuiting en nieuwsgaring. De pers wordt niet voor niets gezien als de waakhond van elke vrije democratie, zoals steevast benadrukt door bijvoorbeeld het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Tegelijkertijd gaat het gebruik van de vrije meningsuiting en nieuwsgaring gepaard met plichten en verantwoordelijkheden. Ook dit is onderkend in de Grondwet en verdragen.

Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 18 december (Kamerstuk 26 643, nr. 508) wil het kabinet heimelijke beïnvloeding van de publieke opinie door statelijke actoren tegengaan. Nederland staat hierin niet alleen, het onderwerp heeft ook de aandacht van andere lidstaten en de Europese Commissie. Zolang geen sprake is van aantoonbare/herleidbare strafbare feiten, is dit een maatschappelijke opgave voor overheden, bedrijven en burgers samen, waarbij het evenwicht behouden moet blijven tussen uitingsvrijheid en verantwoordelijkheid.

Een van de instrumenten op Europees niveau is de East Stratcom Taskforce, die zijn grondslag vindt in de conclusies van de Europese Raad van maart 2015. De Europese Raad benadrukte in zijn conclusies de noodzaak om de lopende desinformatiecampagnes van Rusland aan te vechten en heeft daarom de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Mw Mogherini, verzocht om een actieplan inzake strategische communicatie dat heeft geleid tot de oprichting van de taskforce. De noodzaak hiertoe wordt ook door het Europees Parlement onderschreven in een resolutie van november 2016 (2016/2030(INI) waarin het de zorgen uit over het destabiliserende effect van Russische desinformatiecampagnes in Oost-Europa en het Europese buitenlandbeleid.

Het kabinet steunt het werk van deze taskforce omdat het met concrete voorbeelden inzicht geeft in de omvang van op de Europese Unie gerichte desinformatie. De Taskforce ontwikkelt communicatieproducten en campagnes die zijn gericht op een betere uitleg van het EU-beleid in de landen van het Oostelijk Partnerschap (Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, Moldavië en Oekraïne). Het werkt nauw samen met de EU-instellingen en met EU-delegaties in de landen van het Oostelijk Partnerschap. De Taskforce ondersteunt bredere EU-inspanningen gericht op versterking van de mediaomgeving in de oostelijke partnerschapsregio, in nauwe samenwerking met andere EU-actoren. Tevens rapporteert en analyseert het desinformatie trends, verklaart desinformatie verhaallijnen en corrigeert en vergroot het bewustzijn inzake desinformatie; hier heeft de website www.EuvsDisinfo.eu een rol. De website richt zich daarbij op het ontmaskeren van desinformatie zonder verder uitspraken te doen over de intenties van de bron. Een reeks voorbeelden die EUvsDisinfo aanreikt richt zich op de aanwezigheid van de NAVO in Oost-Europa, zoals bijvoorbeeld een bericht dat in Servië is verspreid en waarin wordt gesteld dat de NAVO Servische kinderen vermoord.1

Wel moet de werkwijze van de website zo worden vormgegeven dat ondermijning door statelijke actoren wordt tegengegaan, zonder de onafhankelijke media te controleren of te veroordelen. De wijze waarop EUvsDisinfo hier tot op heden vorm en inhoud aan heeft gegeven moet anders. Zoals ik eerder heb aangegeven moet EUvsDisinfo zich niet richten op journalistieke verslaglegging maar op het identificeren, benoemen en feitelijk weerleggen van desinformerende (elementen van) berichtgeving.

Alles afwegend vindt het kabinet dat de EU moet blijven inzetten op een strategie met voldoende middelen om de weerbaarheid te verhogen tegen ondermijnende desinformatie van statelijke actoren. Dit betekent ook dat de EU binnen de bestaande budgetten middelen en mogelijkheden moet zoeken om de bredere opdracht van de East StratCom Taskforce te versterken.

De motie van de leden Sneller en Verhoeven (beiden D66)(Kamerstuk 21 501-34, nr. 289) past mijns inziens in bovenstaande overwegingen. Ik laat het oordeel over deze motie daarom aan uw Kamer. De motie van de leden Kwint en Yesilgöz-Zegerius (SP en VVD)(Kamerstuk 21 501-34, nr. 290) sluit aan bij de overwegingen van het kabinet dat de inzet van EUvsDisinfo anders moet. De opheffing van EUvsDisinfo gaat echter verder dan de overwegingen van het kabinet en daar bestaat naar deinschatting van het kabinet ook geen draagvlak voor bij andere lidstaten. Om die redenen ontraad ik deze motie. De motie van het lid Westerveld (GroenLinks)(Kamerstuk 21 501-34, nr. 287) wordt welwillend geacht maar sluit onvoldoende aan op het doel om heimelijke beïnvloeding van de publieke opinie door statelijke actoren tegen te gaan, en ontraad ik om die reden.

Tot slot wil ik erop wijzen dat u op korte termijn een brief ontvangt waarin het kabinet uw Kamer informeert over de maatregelen tegen ongewenste buitenlandse beïnvloeding.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven