21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 201 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 februari 2013

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen over de volgende brieven:

Bij brief van 13 februari 2013 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Boeve

Inhoudsopgave

 
     

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

     

II

Reactie van de minister

3

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Geannoteerde agenda OJCS-Raad 15 februari 2013

De leden van de SP hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken. Zij hebben daarbij de volgende vragen en opmerkingen. De leden van deze fractie stellen dat onderwijsbeleid a priori een nationale bevoegdheid is. Landenspecifieke aanbevelingen dienen dan ook vooral aanbevelingen te zijn: het is aan de lidstaten om vorm te geven aan het beleid. De leden van de SP-fractie delen de opvatting dat onderwijs van belang is voor de economie en arbeidsmarktinzetbaarheid. Goed beroepsonderwijs dient aan te sluiten op de arbeidsmarkt. Maar, deze leden waarschuwen voor de vernauwing die kan ontstaan. Onderwijs beperken tot arbeidsmarktrelevantie kan de vormende waarde van onderwijs ondermijnen. De leden vragen of de minister deze mening deelt.

De leden van de D66-fractie willen voor het agendapunt «investeren in onderwijs en opleiding» graag weten op welke punten de Nederlandse regering via het aannemen van de raadsconclusies zich, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, verplicht om vooruitgang op te boeken. Specifieker willen zij weten waar Nederland op deze punten staat en welke doelstelling voor de komende jaren wordt vastgesteld.

Tevens willen deze leden weten hoe de doelstellingen met betrekking tot de kenniseconomie zich verhouden tot de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader. Wat betekent het inzetten op een korting op de Nederlandse bijdrage voor het totale budget voor kennis en innovatie? En, wat zijn de consequenties voor het budget voor het nieuwe Kaderprogramma op het moment dat er geen akkoord ligt voor de meerjarenbegroting, zo vragen de leden.

2. BNC-fiche Een andere kijk op onderwijs

De leden van de SP-fractie delen voorts de opvatting dat het leren van twee vreemde talen naast de moedertaal een eis is die niet op alle onderwijsniveaus wenselijk is.

Verder zijn de aan het woord zijnde leden van mening dat moet worden gewaakt voor verstrengeling tussen onderzoek en bedrijfsleven. De onafhankelijkheid van onderwijs- en onderzoeksinstellingen moet boven iedere twijfel verheven zijn, vinden de leden van deze fractie.

Ten aanzien van de Fiche Mededeling «Een andere kijk op onderwijs» willen de leden van de fractie van D66 graag meer weten over lijn vijf: «Bevordering van ICT-ondersteunend leren en toegang tot hoogwaardige open onderwijsmiddelen (open educational resources)». In het fiche gaat het kabinet uitgebreid in op de kansen die liggen, maar wordt vrijwel niet aangegeven wat er dan concreet in Nederland gebeurt en wat er nog meer gaat gebeuren. Enkel «hoger onderwijs» en SURF komen voorbij, zo stellen de leden. Kan de minister aangeven wat op dit onderwerp nog meer is gebeurd en staat te gebeuren, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

II Reactie van de Minister

1. Inleiding

De minister dankt de leden van de fracties van de SP en D66 voor hun inbreng en hun betrokkenheid bij de onderhavige EU-dossiers.

2. Geannoteerde agenda OJCS-Raad 15 februari 2013

De leden van de SP-fractie stellen dat onderwijsbeleid a priori een nationale bevoegdheid is. Deze leden zijn van mening dat landenspecifieke aanbevelingen dan ook vooral aanbevelingen dienen te zijn en dat het aan de lidstaten is om vorm te geven aan het beleid. Inderdaad zijn de lidstaten van de Europese Unie zelf verantwoordelijk voor de inhoud en inrichting van het onderwijs. De bevoegdheden van de Europese Unie op onderwijsterrein zijn beperkt. De Unie mag het beleid van lidstaten slechts ondersteunen. Landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie zijn niet bindend, maar kunnen wel bijdragen aan een betere uitvoering van nationale maatregelen. Overigens heeft Nederland tot nu toe geen aanbevelingen gekregen op het terrein van onderwijs.

Hoewel de leden van de SP-fractie de opvatting van de regering delen dat onderwijs van belang is voor de economie en arbeidsmarktinzetbaarheid, waarschuwen zij voor de vernauwing die kan ontstaan. Zij vragen of de regering de mening deelt dat de vormende waarde van onderwijs wordt ondermijnd als onderwijs beperkt wordt tot arbeidsmarktrelevantie. De regering deelt deze mening. In de voorliggende raadsconclusies Investeren in onderwijs en opleiding wordt nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de bijdrage van onderwijs en opleiding aan sociale cohesie, actief burgerschap en individuele ontplooiing.

De leden van de fractie van D66 willen graag weten op welke punten de Nederlandse regering zich verplicht via het aannemen van de raadsconclusies Investeren in onderwijs en opleiding zich (met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel) om vooruitgang te boeken, waar Nederland op deze punten staat en welke doelstelling voor de komende jaren wordt vastgesteld.

De raadsconclusies zijn bedoeld ter ondersteuning en stimulering van het beleid in lidstaten om onderwijs- en opleidingsprestaties te verbeteren. Het gaat om de ontwikkeling van vaardigheden die ten goede moeten komen aan groei en werkgelegenheid. De aanbevelingen sluiten aan bij het beleid van het kabinet. Er is geen sprake van verplichtingen. Nederland gaat zelf over de uitvoering van de aanbevelingen uit de raadsconclusies. De tekst van de raadsconclusies zoals deze er nu ligt, geeft voldoende ruimte aan lidstaten om dit op een manier te doen die bij de specifieke situatie van iedere lidstaat past. De belangrijkste aandachtspunten uit de raadsconclusies betreffen:

  • het stimuleren van excellentie. Dit is één van mijn speerpunten voor de komende jaren. De komende twee jaar wil ik een extra impuls geven aan de kwaliteit van het onderwijs voor toptalenten. Ik wil een mentaliteitsverandering teweegbrengen: aandacht en aanbod voor talentvolle leerlingen moet vanzelfsprekend zijn in het onderwijs;

  • het tegengaan van voortijdig schoolverlaten. In vergelijking met andere Europese landen doet Nederland het goed: de Europese doelstelling van 10 procent van het aantal jongeren tussen de 18 en 24 jaar zonder startkwalificatie heeft Nederland in 2011 met 9,1 procent al bereikt. Nederland heeft zich echter tot doel gesteld om het aandeel voortijdig schoolverlaters nog verder terug te brengen tot 8 procent in 2020 op basis van de Europese definitie. Dit komt overeen met de nationale doelstelling van maximaal 25.000 voortijdig schoolverlaters.

  • het verminderen van het aantal laaggeschoolde volwassenen. Voor de groep volwassenen die niet of nauwelijks in staat is MBO-onderwijs te volgen ga ik door met het uitvoeren van maatregelen uit het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015. Verder werken we in het MBO aan de totstandkoming van één entree-opleiding die zonder vmbo-opleiding toegankelijk is. Ook is er extra aandacht voor taal en rekenen om de arbeidsmarktpositie van MBO-afgestudeerden te verbeteren.

  • het verbeteren van het profiel van het beroep van leraar. Met het onderwijsveld wil ik tot afspraken komen over de verbetering van de kwaliteit van leraren en schoolleiders. De eisen voor lerarenopleidingen worden aangescherpt en de eisen van bekwaamheid uit het Lerarenregister en de bijscholingsplicht van docenten worden wettelijk verankerd.

In reactie op de leden van de D66-fractie die vragen naar de effecten van de Nederlandse inzet met betrekking tot het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor Europese investeringen in kennis en innovatie wijst de minister erop dat er tijdens de Europese Raad van 7-8 februari jl. een akkoord is bereikt. De regering zal de Kamer separaat informeren over de uitkomsten van deze Europese Raad. Besloten is tot een EU-begroting die, in lijn met de Nederlandse inzet, niet alleen soberder is, maar ook moderner met extra investeringen in onderzoek en innovatie. Er is nog weinig te zeggen over de hoogte van de uiteindelijke budgetten voor specifieke programma’s, zoals Horizon 2020 en Erasmus for All. Allereerst zal het Europees Parlement nog moeten instemmen met de uitkomst van de Europese Raad. Vervolgens zullen de Raad en het EP binnen elke begrotingscategorie nog moeten komen tot een verdeling per programma. Op dit moment kan nog niet met zekerheid gezegd worden wanneer het budget voor Horizon 2020 (en de andere EU-programma’s) definitief wordt vastgesteld, hoewel in de op de Europese Raad overeengekomen onderhandelingsbox is vastgelegd dat Horizon 2020 en Erasmus for All moet groeien in reële termen ten opzichte van 2013.

3. BNC-fiche Een andere kijk op onderwijs

Wat betreft het leren van twee vreemde talen naast de moedertaal zijn de leden van de SP-fractie -met de regering- van mening dat dit een eis is die niet op alle onderwijsniveaus wenselijk is. Inderdaad is het generiek verplicht stellen van twee moderne vreemde talen in het MBO voor mij een brug te ver. Beroepen moeten niet onbereikbaar worden voor grote groepen jongeren doordat hogere eisen worden gesteld aan hun talenkennis. Nederland zal dat blijven uitdragen in discussies hierover op Europees niveau.

De leden van de SP-fractie waarschuwen voor verstrengeling van onderzoek en bedrijfsleven en merken op dat de onafhankelijkheid van onderwijs- en onderzoekinstellingen boven alle twijfel verheven dient te zijn. Dit laatste onderschrijf ik, onderzoekers mogen niet afhankelijk zijn van (publieke of private) opdrachtgevers. Ik juich het overigens toe dat onderzoeksinstellingen en bedrijven met elkaar samenwerken, of het nu gaat om publiek-private samenwerking in het kader van de topsectoren of om opdrachtonderzoek.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan aangeven wat op het terrein van de bevordering van ict-ondersteunend leren en toegang tot hoogwaardige open onderwijsmiddelen buiten het terrein van hoger onderwijs en SURF nog meer gebeurd is en wat staat te gebeuren.

Het is in eerste instantie vooral aan scholen en instellingen zelf om ict een plek te geven in de manier waarop zij onderwijs vorm geven. Stichting Kennisnet is in PO, VO en MBO een belangrijke ondersteunende partij voor scholen. Ik draag zorg voor de instandhouding van een school- en sectoroverstijgende ict-infrastructuur die bestaat uit een aantal concrete voorzieningen (bijvoorbeeld om digitaal leermateriaal effectief in te zetten). In het HO is SURF de ict-samenwerkingsorganisatie voor het hoger onderwijs en onderzoek. Ik ondersteun een aantal projecten, bijvoorbeeld gericht op de mogelijkheden die ict biedt in het opvangen van lerarentekorten (Innovatie Impuls Onderwijs) of in krimpgebieden. Daarnaast probeer ik gesignaleerde knelpunten in wet- en regelgeving zoveel mogelijk weg te nemen om innovatie te bevorderen. Ik wil de potentie van ict voor het onderwijs beter benutten door dit onderwerp mee te nemen als onderdeel van de afspraken in het nationaal onderwijsakkoord.

Met de lancering van Wikiwijs in 2009 is Nederland één van de eerste landen geweest die op nationaal niveau voor alle onderwijssectoren beleid op het terrein van Open Educational Resources uitdroegen. Wikiwijs is erop gericht de ontwikkeling en gebruik van open digitaal leermateriaal in het onderwijs te stimuleren én te vergemakkelijken voor docenten. Het programma Wikiwijs eindigt eind 2013. Internationale ontwikkelingen zoals het initiatief van de Europese Commissie «Opening up education», maar ook onderzoek van OECD op dit onderwerp juicht de Regering toe en kunnen worden gebruikt bij het vaststellen van de Nederlandse inzet na 2013.

Naar boven