21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 160 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 maart 2011

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in verband met het overleg in Brussel:

  • De geannoteerde agenda OJCS-raad 14 februari 2011 (21 501-34, nr. 159);

  • Het verslag informele onderwijsraad, Brugge 7 december 2010 (21 501-34, nr. 157);

  • Het verslag schriftelijk overleg in verband met de informele EU-Raad voor onderwijsministers van 6 en 7 december 2010 op basis van de geannoteerde agenda d.d. 29 november 2010 (21 501-34, nr. 158);

  • Het verslag OJCS-raad 18–19 november 2010 (21 501-34, nr. 156);

  • Het verslag schriftelijk overleg inzake Jeugdmobiliteit en de OJCS-raad van 18–19 november 2010 (21 501-34, nr. 155;

  • Verslagen van de EU-Sport- en Jeugdraad van 18–19 november 2010 (21 501-34, nr. 153).

Bij brief van 2 maart 2011 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Janssen

I. Vragen en opmerkingen uit de fracties

Geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur-, en Sportraad (OJCS-Raad) van 14 februari 2011

Bijdrage EU Semester en de Annual Growth Survey

Met belangstelling hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van het per 2011 instellen van het zogeheten « Europese semester». Dit betreft het gelijktijdig rapporteren, ieder eerste semester van het jaar, over vorderingen in het kader van Stabiliteitspact en Europa 2020. Alles goed en wel, maar wat is hiervan de meerwaarde, zo vragen deze leden. Af en toe bekruipt de leden het gevoel dat er steeds maar weer van alles op EU-niveau wordt ingesteld, dat vervolgens gemonitord moet worden en daartoe wordt er dan weer iets nieuws bedacht. Waar het deze leden om gaat is dat zij Europa 2020 prima vinden, maar, zo vragen zij, kunnen de vorderingen niet eenvoudiger en sneller getoetst worden?

De leden vinden het heel goed (en logisch) dat onderwijs het centrale element is in de Europa 2020-strategie. Nu is het streven dat er meer dan 40 procent hoger opgeleiden moeten zijn in 2020. Verderop lezen de leden dat het dan gaat om tertiair onderwijs. Hoe reëel is dit, gezien de situatie van alle 27 lidstaten? Deze leden nemen aan dat daarmee ook vakopleidingen worden bedoeld. Zij vragen ervoor te waken dat in Europa alleen hoger- en universitair onderwijs meetelt. We zullen in toenemende mate vakmensen nodig hebben! De leden van deze fractie ontvangen graag een reactie op dit punt.

De Nederlandse inzet zal zijn dat de ministers van onderwijs het voortouw nemen als het gaat om de bijdrage van het onderwijs in het welslagen van de Europa 2020-strategie. Kan de minister aangeven of niet iedereen het daarmee eens is? Op wat voor manier gaat de minister voornoemde bijdrage samen met haar collega’s vormgeven, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in de doelstelling om in te zetten op onderwijs, onderzoek en innovatie. Zij lezen dat dit ook de boodschap is die onderwijsministers meegeven aan de regeringsleiders ten behoeve van hun voorjaarsraad. De leden vragen wat dit concreet inhoudt. Welke kwantitatieve invulling stelt Nederland bij deze doelstelling? Betekent dit dat de huidige onderwijsbegroting nog wordt aangepast zodat er niet meer per saldo wordt bezuinigd op onderwijs zoals dat nu in Nederland het geval is, zo vragen deze leden. Tevens vragen zij of de minister bereid is om in overleg te gaan met collega-ministers die per saldo wel investeren in onderwijs, onderzoek en innovatie. Is zij bereid te leren van de politieke keuzes die in andere landen zijn gemaakt zodat er meer geld vrij kwam voor onderwijs in deze landen? Tot slot willen de leden weten wat de Europese doelstelling nog voorstelt indien meerdere landen de Nederlandse opstelling kiezen.

Agenda voor Nieuwe Vaardigheden en Banen

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de doelstelling om te streven naar 75% arbeidsparticipatie voor vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep van 20–64 jaar. Tevens worden er vier thema’s genoemd waarlangs deze doelstelling bereikt moet worden. Daarbij missen de leden het faciliteren van arbeidsparticipatie. De leden denken bijvoorbeeld aan goede kinderopvang. Zij vernemen graag een reactie op dit punt.

II. Reactie van de minister

Bijdrage EU Semester en de Annual Growth Survey

In reactie op de opmerkingen van de leden van de CDA-fractie over het Europese semester, licht de minister toe dat met de invoering van het Europese semester de bestaande rapportagecycli van de Europese strategie voor groei en banen (voorheen de Lissabon-strategie, thans de Europa 2020-strategie) en het Stabiliteits- en Groeipact worden gesynchroniseerd en gebundeld. Dat levert één coherent proces op dat meer gestroomlijnd is en qua timing beter aansluit op de begrotings- en verantwoordingscycli in de lidstaten hetgeen de potentiële impact ervan kan vergroten. Dit jaar wordt er voor het eerst ervaring mee opgedaan. De minster spreekt de wens uit dat het Europese semester zal leiden tot een toetsing van de vorderingen van zowel de lidstaten als de Unie die zowel effectiever als eenvoudiger is dan voorheen.

De minister deelt de mening van de leden van de CDA-fractie dat het goed en logisch is dat onderwijs een centraal element is in de Europa 2020-strategie. Wat de hoofddoelstelling op het terrein van hoger onderwijs betreft, onderschrijft de minister het belang dat deze leden hechten aan vakopleidingen volledig. De minister wijst er in dit verband op dat de Europese Raad zich dit heeft gerealiseerd toen hij de hoofddoelen van de Europa 2020-strategie in juni 2010 vaststelde, omdat de 40%-doelstelling betrekking heeft op tertiair of gelijkwaardig onderwijs. Overigens merkt de minister op dat het Kopenhagen proces van samenwerking op het gebied van het middelbaar beroepsonderwijs in december 2010 heeft geleid tot het Communiqué van Brugge (als laatste in een serie van vijf communiqués gedurende het afgelopen decennium). Hierin is onder meer vastgelegd dat ernaar wordt gestreefd ook de deelname aan het mbo te verhogen door de aantrekkelijkheid ervan te verbeteren; bijvoorbeeld door het organiseren van beroepenwedstrijden (Skills Masters, EuroSkills, World Skills), de ontwikkeling van een Europees vaardighedenpaspoort en mogelijk de ontwikkeling van een Europese benchmark voor mobiliteit, waartoe de Commissie in 2011 een voorstel zal doen.

Wat betreft de vragen van de leden van de CDA-fractie over de vormgeving van de bijdrage van de onderwijsministers aan het welslagen van de Europa 2020-strategie, vindt de minister het van belang dat de OJCS-raad goed is aangesloten op de bredere Europese discussie over groei en banen zoals die in Brussel primair door de ministers verantwoordelijk voor economisch en sociaal beleid wordt gevoerd. Dat vergt in haar visie een actieve opstelling, ownership en het leveren van input op het juiste moment. De OJCS-raad van 14 februari is daar een goed voorbeeld van: de Raad was op tijd om inbreng te leveren ten behoeve van de Voorjaarsraad van 24 en 25 maart en werd goed voorbereid met Raadsconclusies waar alle onderwijsministers mee in konden stemmen. Ook voor het vervolg van het proces mag de aandacht van de onderwijsministers niet verslappen en moeten we op zoek gaan naar mogelijkheden om onze inbreng te leveren. De praktijk moet uitwijzen hoe dat concreet vorm kan krijgen. Wat volgens de minister in elk geval voorkomen moet worden is wat er ten tijde van de Lissabon strategie nog wel eens gebeurde, namelijk dat het werk van de EU-onderwijsministers ontkoppeld dreigde te raken van de bredere Europese discussie.

Vervolgens gaat de minister in op de vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie. Deze leden willen weten welke kwantitatieve invulling Nederland stelt bij de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Onder verwijzing naar haar brief over de geannoteerde agenda voor de OJCS-raad van 14 februari jl. geeft de minister aan dat in het Nationaal Hervormingsprogramma (NHP) dat het kabinet eind april aan de Commissie zal sturen nader ingegaan zal worden op de nationale invulling van de Europese doelen. Zij benadrukt dat er geen sprake is van een per saldo bezuiniging op onderwijs in Nederland en geeft aan dat van een aanpassing van de huidige begroting, op de manier zoals deze leden voorstellen, geen sprake zal zijn. De systematiek is zodanig dat het NHP een vooruitkijkend document is dat wordt opgesteld en ingediend nog voordat de begroting voor het volgende jaar (2012 in dit geval) is vastgesteld.

De vraag van de leden van de SP-fractie of de minister bereid is in overleg te gaan met collega-ministers kan de minister bevestigend beantwoorden. Zij heeft en marge van de OJCS-raad enkele nuttige gesprekken gevoerd, met haar collega’s uit Duitsland en met aanstaande EU-voorzitters Polen en Denemarken. Van elkaar leren is in haar visie één van de hoekstenen van de Europese samenwerking op het terrein van onderwijs. Daar waar goede beleidservaringen van collega-ministers bruikbaar en inpasbaar zijn in de Nederlandse context, kunnen die rekenen op de belangstelling van de minister. Uiteraard maakt ieder land en iedere regering daarin uiteindelijk zijn eigen politieke keuzes.

Het stellen van Europese doelen helpt de lidstaten bij het bepalen van hun ambitieniveau. Elke lidstaat zal voor zichzelf doelen stellen die ambitieus maar ook realistisch moeten zijn. In de periode tot 2020 komt het aan op slim investeren binnen de krappe financiële kaders waarmee wij geconfronteerd worden en het doorvoeren van structurele hervormingen. Als andere landen, net als Nederland, kiezen voor een dergelijke aanpak leidt dat tot een gecoördineerde Europese inspanning die uiteindelijk de grootste kans oplevert dat de doelen zullen worden gerealiseerd.

Agenda voor Nieuwe Vaardigheden en Banen

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de doelstelling om te streven naar 75% arbeidsparticipatie voor vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep van 20–64 jaar. Op de vraag welke rol kinderopvang speelt bij het faciliteren van arbeidsparticipatie reageert de minister namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als volgt. De mededeling is als «kerninitiatief» onderdeel van de Europa 2020-strategie. In het kader hiervan hebben de lidstaten vijf kwantitatieve doelstellingen afgesproken, waaronder bovengenoemde streven naar 75% arbeidsparticipatie. Daarnaast zijn de lidstaten tien geïntegreerde richtsnoeren overeengekomen. Deze geven in algemene termen richting voor goed beleid. De doelstellingen en de richtsnoeren bieden een kader maar geen instrumenten. De verantwoordelijkheid voor invulling van het beleid – zoals het instrument kinderopvang – voor het behalen van de doelstellingen ligt primair bij de lidstaten.

De mededeling «Een agenda voor nieuwe vaardigheden en nieuwe banen» is een beleidsagenda en bevat de activiteiten die de Commissie voornemens is om zelf bij te dragen aan het behalen van de kerndoelstelling. De genoemde activiteiten worden ondersteund door een analytisch kader bestaande uit vier thema’s (flexizekerheid, goed onderwijs, goede arbeidsomstandigheden en stimuleren van vraag naar arbeid). Deze thema’s bieden een breed kader voor het faciliteren van arbeidsparticipatie. De minister geeft aan dat concrete instrumenten die hierbinnen vallen – zoals kinderopvang – niet in deze mededeling aan bod komen omdat de mededeling zich tot de kaders beperkt. Dit betekent uiteraard niet dat het thema kinderopvang niet aan bod zal komen.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Haverkamp, M.C. (CDA), Miltenburg, A. van (VVD), Bosma, M. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL) en Liefde, B.C. de (VVD).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Dille, W.R. (PVV), Rouvoet, A. (CU), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Gent, W. van (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL) en Lodders, W.J.H. (VVD).

Naar boven