21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 904 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 januari 2021

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister voor Klimaat en Energie voorgelegd over de Geannoteerde Agenda Informele Energieraad 21-22 januari 2022 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 903), het Verslag Formele Energieraad 2 december 2021 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 902) en de Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens het commissiedebat Energieraad van 25 november 2021 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 902).

De vragen en opmerkingen zijn op 13 januari 2022 aan de Minister voor Klimaat en Energie voorgelegd. Bij brief van 18 januari 2022 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Azarkan

Adjunct-griffier van de commissie, Reinders

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en antwoord/reactie van de Minister

Met betrekking tot de vragen van uw Kamer over de concept gedelegeerde handeling van de Commissie over taxonomie merk ik op dat dit document op vertrouwelijke basis van de Commissie is ontvangen in het kader van het consultatieproces. Gelet op het vertrouwelijke karakter van dit soort documenten kan het kabinet op dit moment niet ingaan op de specifieke inhoud van dit stuk. Ik zal daarom een beknopte reactie geven op uw vragen, zoveel mogelijk rekening houdend met het vertrouwelijke karakter van het document.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Hoge energieprijzen

1. De leden van de VVD-fractie ondersteunen de lijn van het kabinet om de definitieve ACER-onderzoeken naar leveringszekerheid af te wachten. Deze leden verzoeken de Minister daarbij om deze conclusies te betrekken bij het onafhankelijke onderzoek naar de leveringszekerheid dat uitgevoerd wordt in aanloop naar het debat hierover dat gepland staat in juni. Tegenover de mogelijke vrijwillige gezamenlijke inkoop van strategische aardgasreserves en versterkte coördinatie op regionaal niveau van gasopslagen staan deze leden positief. De huidige gasopslagen worden immers ook al ingezet voor andere Europese lidstaten wanneer noodzakelijk.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er slechts verplichte vulgraden komen voor de Nederlandse gasreserves ten behoeve van de beschermde afnemers. Deze leden herkennen zich hier niet in en zouden de voorkeur geven aan meer robuuste vulgraden voor zowel hoog- als laagcalorisch gas, in lijn met het Franse model. Hoe staat de Minister hier tegenover?

Antwoord:

Ten aanzien van de huidige vulverplichtingen kan worden aangegeven dat in het kader van het Norg-akkoord afspraken zijn gemaakt met de NAM-partijen voor het in voldoende mate vullen en gedurende de gehele winter beschikbaar hebben van gas in de opslagen van Norg, Alkmaar en Grijpskerk. Het betreft hier overigens niet de Nederlandse gasreserves, maar gasopslagen.

Het kabinet heeft in het coalitieakkoord aangekondigd werk te willen maken van een verdere vulverplichting voor gasopslagen. Daartoe zal het kabinet onderzoeken welke modaliteiten daarbij mogelijk zijn en het best passen bij het invullen van het publieke belang van een betrouwbare gasvoorziening. Daarbij moet worden meegenomen dat de hoogcalorische opslagen een Noordwest-Europese markt bedienen. Ook zal het Franse model worden meegenomen, alsmede de conclusies van het vervolgonderzoek naar de energiemarkten dat de Europese vereniging van toezichthouders ACER in april zal afronden. Ik zal uw Kamer te zijner tijd over dit ACER-onderzoek informeren.

Hernieuwbare energie en energie-efficiëntie

2. De leden van de VVD-fractie blijven zorgen hebben over de bindende groene waterstofdoelen voor de industrie. Wanneer krijgt de Tweede Kamer inzicht in de haalbaarheidsstudie van TNO op dit vlak?

Antwoord:

Ik zal deze studie binnen enkele weken met de Tweede Kamer delen, het project zit in de afrondende fase. Wel wil ik benadrukken dat de studie van TNO geen volledige haalbaarheidsstudie is, maar een studie die duidelijkheid geeft over de verwachte gevolgen van de voorgestelde doelen. Inzicht in de haalbaarheid verwacht ik daarnaast te krijgen door gesprekken die worden gevoerd met marktpartijen.

3. Daarnaast vragen deze leden of waterstof geproduceerd door kerncentrales ook zou meetellen bij dit bindende groene waterstofdoel?

Antwoord:

Nee, dat is niet het geval.

4. Ziet de Minister daarnaast ook knelpunten in de voorstellen van de Renewable Energy Directive (RED) voor de transitie in de gebouwde omgeving? Hoe sluit de voorgestelde RED aan op het coalitieakkoord voor de gebouwde omgeving, specifiek de groengas-bijmengverplichting?

Antwoord:

Het RED-voorstel stelt een indicatief doel op EU-niveau voor het gebruik van hernieuwbare energie in de gebouwde omgeving, namelijk 49% in 2030. Lidstaten moeten een nationaal doel formuleren dat hierbij aansluit. De verplichting voor het bijmengen van groen gas kan bijdragen aan het verhogen van het aandeel hernieuwbare energie. Het kabinet ziet geen knelpunten in het RED-voorstel voor de bijmengverplichting groen gas, zoals aangekondigd in het coalitieakkoord.

5. De leden van de VVD-fractie zijn, kijkend naar de richtlijn energie-efficiëntie (EED), van mening dat de stapeling van deze subdoelen, bovenop de subdoelen in de RED, de beleidsvrijheid inperken die Nederland heeft om de klimaattransitie op een passende en kosteneffectieve wijze vorm te geven. Een van de oorzaken hiervan is het bindend zijn van diverse EED-doelen. Over welke subdoelen maakt de Minister zich het meeste zorgen; zowel over de uitvoerbaarheid als ook de kosteneffectiviteit voor Nederland? Hoe gaat de Minister voorkomen dat deze subdoelen ons nationale beleid klemzetten? Daarnaast lijkt het deze leden slim om flexibiliteit te behouden tussen de verschillende subdoelen in de EED en de RED II. Is daar volgens de Minister nu voldoende ruimte voor? Zo nee, op welke vlakken zou daar meer ruimte voor moeten komen? Hoe gaat het kabinet dat bewerkstelligen?

Antwoord:

Het kabinet begrijpt de vraag van de VVD-fractie naar het effect van de diverse subdoelen in de Commissievoorstellen voor de RED en EED op een kosteneffectieve invulling van de transitie. Nederland hecht immers aan het sturen op het hoofddoel van CO2-reductie. In de ogen van het kabinet kan het echter opportuun zijn om – zoals de Commissie voorstelt – voor bepaalde sectoren een subdoel voor hernieuwbare energie of energiebesparing in te stellen met name om te voorkomen dat in bepaalde sectoren de verduurzaming te traag zal verlopen om de gestelde EU-klimaatdoelen voor 2030 en 2050 te behalen. De Commissie heeft veel subdoelen voorgesteld, soms bindend en soms indicatief, met name in de RED, maar ook in de EED. Zo worden doelen gesteld voor de gebouwde omgeving, transport, industrie, gebruik van warmte en koude, voor de inzet van waterstof, en voor energiebesparing in gebouwen. In het BNC-fiche heeft het voorgaande kabinet op sommige beleidsthema’s, zoals het doel voor warmte en koude, terughoudendheid uitgesproken over een bindend doel, juist met het oog op het realiseren van een kosteneffectieve transitie.1 Duidelijk is dat op meerdere terreinen een stevige extra inzet nodig zal zijn. Op dit moment lopen er verschillende onderzoeken in opdracht van mijn ministerie waarin de impact, de haalbaarheid, de kosteneffectiviteit en de mogelijkheden voor de invulling van de belangrijkste subdoelen beter in beeld worden gebracht. Mede op basis van de uitkomsten van die onderzoeken zal de positie van het kabinet op deze subdoelen nader worden bepaald. Daarover zal ik uw Kamer nader informeren.

Daarnaast deelt het kabinet de mening van de VVD-fractie over het belang van voldoende flexibiliteit bij de invulling van de subdoelen voor de RED en de EED. Ook andere EU-lidstaten hebben daarop gewezen. Nederland is samen met andere EU-landen met de Commissie in gesprek over de mogelijkheden voor de invulling van verschillende subdoelen, in het bijzonder over welke maatregelen voortvloeiend uit nationaal dan wel EU-beleid voor deze doelen meetellen en welke niet. Dit vraagstuk speelt bijvoorbeeld bij het voorgestelde RED-doel voor warmte en koude en bij de invulling van het nationale energiebesparingsdoel in de EED.

6. Als laatste vragen deze leden wat de Minister bedoelt met de aanscherping van sociaaleconomische criteria rondom biogrondstoffen?

Antwoord:

Hiermee doelt het kabinet op het toevoegen aan het Europese beleid van criteria zoals die zijn opgenomen in de tabel van duurzaamheidscriteria die het kabinet aan uw Kamer heeft gestuurd als bijlage bij de Kamerbrief «Duurzaamheidscriteria biogrondstoffen» van 9 juni 2021 (Kamerstuk 32 813, nr. 721). Dit betreft bijvoorbeeld het criterium dat de productie van biogrondstoffen moet bijdragen aan leefbare inkomens en de lokale economie, criteria om de positie van de lokale bevolking te beschermen, criteria op het terrein van het respecteren en waarborgen van rechten als vrijheid van vereniging, anti-discriminatie, gelijke lonen en sociale veiligheid, en criteria gericht op het verbod op slavernij en kinderarbeid.

Gezamenlijke sessie bossen

7. De leden van de VVD-fractie vragen hoe het kabinetsstandpunt voor deze energieraad aansluit op de afspraak in het coalitieakkoord om het gebruik van (houtige) biomassa voor energiedoeleinden zo snel mogelijk af te bouwen? Specifiek vragen deze leden of de Minister voornemens is om de conclusies van het rapport van de sociaaleconomische Raad (SER) «Biomassa in balans» te delen.

Antwoord:

Het kabinetsstandpunt voor de Energieraad sluit aan op afspraken in het coalitieakkoord over de afbouw van de inzet van houtige biomassa voor in het bijzonder laagwaardige energiedoeleinden. De conclusies van het SER-rapport «Biomassa in balans» vormen een belangrijke basis voor het beleid van het kabinet. Op basis van het SER-rapport is het vorige kabinet ook gekomen tot het duurzaamheidskader biogrondstoffen. Hiermee vormt het SER-rapport ook de basis voor de Nederlandse inzet en inbreng in Brussel.

8. Daarnaast geeft de Minister aan dat hij graag van de Commissie ziet dat er voorstellen komen om te voorkomen dat houtproductie zich naar derde landen verplaatst. Deze leden zijn van mening dat het Nederlandse voorstel om alleen houtige biomassa te gebruiken die in de Europese Unie is geproduceerd uitkomst kan bieden. Kan de Minister dit voorstel delen in deze Energieraad? Kan dit ook borging vinden in de Europese voorstellen? Hoe staan andere lidstaten hier tegenover?

Antwoord:

Ik deel de mening van de leden van de VVD dat het voornemen uit het coalitieakkoord, om alleen houtige biomassa te gebruiken die in de EU is geproduceerd, uitkomst kan bieden om te voorkomen dat houtproductie zich naar derde landen verplaatst. Ik zal dit voorstel delen in deze Energieraad tijdens de gezamenlijke sessie over bossen. Daarbij zal ik het gesprek hierover aangaan met de Europese Commissie en de lidstaten om te kijken of dit geborgd kan worden in de verdere uitwerking van de Green Deal. Hoe andere lidstaten hier tegenover staan is niet bekend.

Taxonomie

De leden van de VVD-fractie hebben daarnaast kennisgenomen van het EU-voorstel omtrent de toevoeging van aardgas en kernenergie tot de taxonomie. Deze leden hadden de voorkeur gegeven aan de ontkoppeling van gas en kernenergie in dit voorstel. Daarmee had het kabinet immers een gewogen afweging kunnen maken op twee individuele en complexe voorstellen. Deze leden zijn geen voorstander van het toevoegen van aardgas aan dit voorstel, maar hechten grotere waarde aan een snelle invoering van de taxonomie omtrent kernenergie. Daarnaast hebben zij begrip voor de lastige afweging die de Commissie heeft moeten maken omtrent aardgas, aangezien de Europese lidstaten allemaal hun eigen pad naar klimaatneutraliteit uitstippelen.

9. De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen omtrent de toevoeging van aardgas. Hoe staat de Minister tegenover de redenatie van de Commissie dat gas een tijdelijke rol kan spelen in het verduurzamen van de energiemix, met name in Oost-Europa? Is de Minister van mening dat met dit voorstel extra CO2-reductie behaald kan worden? Zorgt het voorstel dat kolencentrales in bepaalde landen nu versneld door gascentrales vervangen kunnen worden?

Antwoord:

Het voorstel kan lidstaten motiveren tot versnelde vervanging van kolencentrales door gascentrales. Aardgas kan een tijdelijke rol spelen in het verduurzamen van de energiemix en extra CO2-reductie tot gevolg hebben, op voorwaarde dat gascentrales hierbij kolencentrales vervangen en deze gascentrales op termijn ook kunnen overgaan op low carbon gascentrales zoals waterstof. Het voorstel kan lidstaten motiveren tot versnelde vervanging van kolencentrales door gascentrales.

Het kabinet is geen voorstander van de toevoeging van aardgas aan de taxonomie, omdat extra investeringen in fossiele infrastructuur niet in lijn zijn met het 1.5-gradendoel volgens het IEA en er een risico bestaat op lock-ins. De taxonomie vormt echter geen inbreuk op de vrijheid van lidstaten om de eigen energiemix te bepalen en is van toepassing op private investeringen.

10. Hebben al deze gascentrales, om te voldoen aan de Europese eisen, carbon capture and storage (CCS) nodig?

Antwoord:

De regels rondom taxonomie zien niet op CCS. Meer in het algemeen gesproken is het mogelijk om met de toepassing van CCS aan emissiecriteria te voldoen. Daarbij dient de CCS te voldoen aan de vereisten ten aanzien van het vervoer en de ondergrondse permanente geologische opslag van CO2 die voortvloeien uit de eerste gedelegeerde handeling ter uitwerking van de taxonomie.

11. Hoe sluit dit voorstel aan op de afspraken in het regeerakkoord omtrent CO2-vrij regelbaar vermogen? Wat betekent dit voor de Nederlandse gascentrales? Hoe sluiten de gestelde eisen aan op de mogelijkheid om gascentrales op groen gas of waterstof te laten draaien?

Antwoord:

Een classificatie als duurzaam onder de taxonomie is bedoeld om het eenvoudiger te maken om private financiering aan te trekken. Naar verwachting zullen eisen worden gesteld ten aanzien van het bijmengen van hernieuwbare of koolstofarme gassen met aardgas.

12. Hoe wordt omgegaan met biomassa voor elektriciteitsproductie?

Antwoord:

Naar verwachting zullen de eisen voor biomassa onder de taxonomie worden ontleend aan de criteria voor biomassa waarover onderhandeld wordt in het kader van de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie (RED).

13. Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen omtrent de voorstellen rondom kernenergie. Deze leden zijn teleurgesteld met het toevoegen van een einddatum (2045) voor investeringen in kernenergie. Kernenergie kan immers de basislast vormen in een systeem wat daarnaast op hernieuwbare elektriciteit leunt. Deze leden lijkt het daarom wijs om onderscheid te maken tussen investeringen in bestaande Generatie III-reactoren en nieuwe generatoren die nog ontwikkeld worden, zoals kleine modulaire reactoren of ontwikkelingen op het vlak van thorium en kernfusie. Is dit onderscheid al voldoende geborgd in dit voorstel? Ziet de Minister ruimte om hier een steviger onderscheid in te maken? Is de Minister bereid hiervoor te pleiten? Kan de Minister ook vragen om verduidelijking op dit vlak? Het zou immers gek zijn als nieuwe technieken bij voorbaat al met een einddatum geconfronteerd worden. Dat zou immers de noodzakelijke innovatie kunnen afremmen. Deelt de Minister deze mening? Daarnaast worden er eisen gesteld over de omgang met en eindberging van kernafval. Deze leden zien veelbelovende ontwikkelingen op dit vlak; bijvoorbeeld rondom eindberging in Finland. Hoe apprecieert de Minister deze ontwikkelingen? Er bestaan daarbij wel zorgen dat hiermee de Commissie al voorsorteert op permanente afvalberging, terwijl nieuwe technieken het wellicht zal maken om kernafval in de toekomst ook als brandstof te gebruiken in nieuwe reactoren. Ziet de Minister hier ook voldoende ruimte voor in het voorstel?

Antwoord:

Er is onderscheid te maken tussen onderzoek naar geavanceerde kerntechnologie en levensduurverlenging, constructie en exploitatie van bestaande kerntechnologie. In lijn met het algemene principe van de taxonomie, dat activiteiten om als duurzaam te worden aangemerkt o.a. gebruik moeten maken van de best beschikbare technologie in de gegeven sector, wordt er met tijdsbeperkingen op geanticipeerd dat er technologische ontwikkeling plaatsvindt, specifiek ten aanzien van vierde generatie kerncentrales. De herzieningsclausule in de taxonomieverordening voorziet erin dat dergelijke einddata zo nodig kunnen worden aangepast.

In Finland wordt gewerkt aan de eerste eindberging voor civiel nucleair afval ter wereld. Deze eindberging is nog niet in gebruik genomen. Ik volg met interesse de ervaringen die daar te zijner tijd mee worden opgedaan. Op grond van de Europese richtlijn Euratom 2011/70 voor radioactief afval en verbruikte splijtstof2 is iedere lidstaat vrij om zijn eigen beleid inzake de splijtstofcyclus te bepalen. De verbruikte splijtstof kan worden beschouwd hetzij als een waardevolle bron die kan worden opgewerkt, hetzij als radioactief afval dat bestemd is voor directe eindberging.

Eindberging realiseren voor een bepaalde datum is niet in lijn met het huidige Nederlandse afvalbeleid. Dat beleid ziet op een veilige bovengrondse opslag bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) tot 2130, en vanaf 2130 het in gebruik nemen van een eindberging. De bovengrondse opslag van het afval bij COVRA is dermate veilig dat eerdere bouw van een eindberging geen veiligheidswinst oplevert. Het kabinet hecht belang aan veilige en permanente opslag van kernafval zoals ook staat in het coalitieakkoord.

Daarnaast zal het in de tijd naar voren halen van de bouw van een eindberging ook een omvangrijke financiële bijdrage en een zorgvuldige procedure vereisen. Het proces van ontwikkeling, locatiekeuze, inspraak, vergunningverlening en bouw nemen tientallen jaren in beslag.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele energieraad en hebben aan de Minister nog enkele vragen.

1. De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke ambitie hij heeft op het gebied van klimaatbeleid in Europees perspectief? Op welke wijze gaat de Minister de ambitie om als Nederland klimaatkoploper in Europa te worden?

Antwoord:

Nederland heeft zich in het verleden in de kopgroep van klimaatambitieuze landen altijd ingezet voor het hogere doel van ten minste 55% broeikasgasreductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050, die ook in een EU klimaatwet zijn verankerd. In het coalitieakkoord staat daarnaast dat we nationaal streven naar minstens 60% broeikasgasreductie in 2030. Het is belangrijk het overkoepelende EU-doel van ten minste 55% overeind te houden. Ik wil me, samen met gelijkgezinde landen, inzetten om die doelen ook om te zetten in daden. Dat kan alleen als de wetgevende voorstellen uit het Fit-for-55-pakket op een voortvarende en ambitieuze manier worden vormgegeven, waarbij alle lidstaten een eerlijke bijdrage leveren en de overkoepelende voorstellen uit Brussel die landen daarin steunen, zoals een aangescherpt ETS en ambitieuze bronmaatregelen voor voertuigen. De onderhandelingen in Brussel zullen nog enige tijd in beslag nemen, maar vooruitlopend op de uitkomst van de onderhandelingen van het Fit-for-55 pakket in Brussel ga ik al in Nederland aan de slag om het klimaatbeleid aan te scherpen in lijn met de afspraken uit het coalitieakkoord.

2. Deze leden vragen tevens om een appreciatie van de werkplanning van het Franse voorzitterschap en welke raakvlakken er zijn met de ambities in het coalitieakkoord?

Antwoord:

Frankrijk is voorzitter van de Raad van de EU in de eerste helft van 2022 en is ambitieus op het Fit-for-55-pakket. Klimaat is één van de hoofdprioriteiten van het Franse voorzitterschap alsook van het kabinet. Het is duidelijk dat Frankrijk de vaart in de onderhandelingen over het Fit-for-55-pakket wil houden, wat ook voor Nederland van belang is. In het coalitieakkoord staat dat Nederland een voortrekkersrol wil spelen voor en binnen een sterke en slagvaardige Europese Unie. Het Franse voorzitterschap van de Raad van de EU kan – vanwege de gedeelde prioriteiten – helpen deze Nederlandse ambitie in de komende kabinetsperiode vorm te geven en aanknopingspunten bieden voor verdergaande samenwerking op klimaat.

Frankrijk is pleitbezorger voor een CO2-heffing aan de grens (CBAM) en hoopt daarop resultaten te boeken. Gezien de links tussen de diverse Fit-for-55-voorstellen streeft Frankrijk ernaar om voortgang op het EU emissiehandelssysteem (ETS), Effort Sharing Regulation (ESR), landgebruiksverordening (LULUCF), CO2-voertuigstandaarden en Social Climate Fund (SCF) zo veel mogelijk parallel te laten lopen in de Milieuraad.

In de Energieraad wordt prioriteit gegeven aan voortgang boeken op de voorstellen voor de herziening van de hernieuwbare energierichtlijn (RED) en energie-efficiëntierichtlijn (EED). Ook wil het voorzitterschap een start maken met bespreking van voorstellen die op 15 december jl. zijn uitgekomen; het decarbonisatiepakket voor gas en waterstof, herziening van de richtlijn energieprestaties van gebouwen (EPBD) en voorstellen voor methaanwetgeving. U ontvangt binnenkort BNC-fiches met een kabinetsappreciatie van deze voorstellen.

3. De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het kabinet voorstelt om de definitieve onderzoeken in april 2022 af te wachten, gezien de huidige stijgende gasprijzen juist in deze winter het meest nijpend zijn, vragen deze leden aan de Minister wat door het afwachten op de definitieve onderzoeken nog niet uitgevoerd kan worden?

Antwoord:

Het afwachten van de definitieve onderzoeken heeft geen invloed op de ruimte voor Nederland om nationale maatregelen te nemen om tegemoet te komen aan de gevolgen van de hoge energieprijzen. Zo heeft het kabinet eind vorig jaar de energiebelasting eenmalig en tijdelijk verlaagd in 2022 voor consumenten en bedrijven met een hoger energieverbruik. Daarnaast heeft het kabinet budget beschikbaar gesteld aan gemeentes voor aanvullende hulp voor kwetsbare huishoudens via de categoriale bijzondere bijstand en wordt er extra budget beschikbaar gesteld voor isolatiemaatregelen voor kwetsbare huishoudens. Tenslotte is aan uw Kamer toegezegd dat het kabinet een vinger aan de pols houdt en tweemaandelijks over de energieprijzen voor consumenten rapporteert aan uw Kamer.

Het definitieve onderzoek van ACER richt zich met name op de werking van de Europese energiemarkt, en is daarmee met name relevant voor het debat over eventuele Europese vervolgmaatregelen voor de lange termijn.

4. De leden van de D66-fractie realiseren dat de EU-taxonomie niet op de agenda van de informele energieraad staat. Toch willen deze leden de Minister vragen om een appreciatie van de tweede gedelegeerde verordening van kernenergie en aardgas binnen de EU-taxonomie. Op welke wijze gaat de Minister uitvoering geven van de aangenomen motie van de leden Thijssen en Kröger over een voortrekkersrol in de Raad in de exclusie van gas in de EU-taxonomie (Kamerstuk 21 501-33, nr. 887)? Gekeken naar de huidige stijgende gasprijzen is het wenselijk dat alternatieven voor gas verder gestimuleerd worden. Deelt de Minister deze veronderstelling en op welke wijze zal de Minister de transitie van het gas af stimuleren met name ten behoeve van de Oost- en Zuid-Europese lidstaten?

Antwoord:

Uw Kamer zal een appreciatie van het voorstel van de Commissie ontvangen vóór het aflopen van de termijn waarin het definitieve voorstel voorligt bij de Europese Raad en het Europees Parlement.

In algemene zin is het kabinet kritisch over de opname van aardgas, in lijn met de motie Thijssen-Kröger.3 Voorts heeft Nederland zich sinds de start van de taxonomie, ruim twee jaar geleden, zowel ambtelijk als politiek uitgesproken tegen de inclusie van aardgas als duurzaam daarin. De Nederlandse positie zal nogmaals verduidelijkt worden bij de Energieraad.

De wens om alternatieven voor aardgas te stimuleren wordt gedeeld. Om die reden is het kabinet kritisch over de opname van aardgas maar tevreden met het ambitieniveau van de eerste gedelegeerde handeling, die alternatieven voor aardgas bevat voor bijvoorbeeld elektriciteits- en warmteproductie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde Agenda voor de Informele Energieraad van 21-22 januari 2022 en hebben daarover op dit moment geen vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

1. De leden van de SP-fractie zijn zeer ontevreden met de uitwerking van de taxonomieverordening waarin aardgas en kernenergie als duurzaam worden bestempeld. Erkent de Minister dat, terwijl de Europese Unie zich met de taxonomie ten doel stelt greenwashing te voorkomen en te bestrijden, dit besluit het juist zal faciliteren? Deze leden vragen hoe de Europese Unie zich kan voornemen een lijst op te stellen van investeringen die als duurzaam kunnen worden bestempeld, om vervolgens een paar van de minst duurzame technologieën hierin op te nemen, namelijk aardgas, dat geldt als fossiele brandstof en kernenergie, waarbij we geen oplossing hebben voor het afvalprobleem? Luisterend naar de wetenschap, erkent de Minister dat deze technologieën niet duurzaam zijn en daarmee geen oplossing voor het klimaatprobleem? Deze leden vragen de Minister of hij erkent dat er een klimaatcrisis is en zo ja, wat is er dan «science-based» aan dit besluit en hoe zal dit ons vooruit helpen in het bestrijden van deze crisis?

Antwoord:

Het kabinet is van mening dat klimaatverandering een probleem is dat onze volledige aandacht verdiend. Een onderdeel van de oplossing is het mobiliseren van private kapitaalstromen ten behoeve van duurzame economische activiteiten. Nederland is daarom voorstander geweest van een technologie-neutrale taxonomie, op basis van de wetenschap.

Het kabinet is kritisch over de opname van aardgas. Nederland heeft zich sinds de start van de taxonomie, ruim twee jaar geleden, zowel ambtelijk als politiek uitgesproken tegen de inclusie van aardgas als duurzaam daarin. Zoals omschreven in de brief van mijn voorganger aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 645, nr. 97), wijst de inhoud van het separate wetenschappelijke proces rondom kernenergie in de richting van opname van kernenergie in de taxonomie.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat met dit besluit de taxonomie haar doel compleet voorbij schiet, des te meer aangezien de taxonomie niet eens fossiele investeringen verbiedt, maar het enkel voor investeerders duidelijk maakt of zij kunnen mee helpen in de energietransitie. Deze leden wijzen in dit kader op hun eigen voorstel voor een verbod op private fossiele investeringen en een Klimaatbank voor de resterende noodzakelijke fossiele financiering waarop regie en controle wordt uitgeoefend vanuit het belang van de energietransitie.

2. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de taxonomie in haar huidige vorm de urgentie van de klimaatcrisis niet weerspiegelt. Bovendien verspeelt de Europese Unie hiermee een groot deel van haar geloofwaardigheid als zelfbenoemd koploper in het bestrijden van klimaatverandering. Hoe ziet de Minister dit? Deze leden vragen hoe wordt verwacht dat de Europese Unie normstellend kan zijn in de aanpak van de klimaatcrisis, als zij zelf desinformatie verkondigt over wat duurzaam is?

Antwoord:

Nederland maakt zich zowel mondiaal als Europees sterk voor ambitieus klimaatbeleid. Daarbij vormen wetenschappelijke inzichten de leidraad. Nederland heeft zich derhalve ook altijd uitgesproken voor een technologie-neutrale en een op de wetenschap gebaseerde taxonomie. Op basis van die wetenschap heeft Nederland zich, sinds de start van de taxonomie ruim twee jaar geleden, zowel ambtelijk als politiek uitgesproken tegen de inclusie van aardgas als duurzaam daarin omdat deze in de praktijk niet voldoet aan de grens die voor andere technologieën wordt gehandhaafd.

3. De leden van de SP-fractie vragen hoe dit besluit strookt met het advies van het Internationaal Energie Agentschap (IAE) om niet meer in nieuwe fossiele projecten te investeren. Hoe strookt dit daarnaast met de berekeningen van hetzelfde IEA dat, om op z’n minst net zero in 2050 te bereiken, er bijna 5 biljoen euro aan investeringen in duurzame energie nodig is? Hoe draagt deze taxonomie daaraan bij?

Antwoord:

Het IEA stelt inderdaad dat er niet meer geïnvesteerd moet worden in nieuwe fossiele projecten, behalve een bepaalde mate van investering om aanbod van bestaande of reeds goedgekeurde projecten op peil te houden, ook met het oog op leveringszekerheid. Zoals reeds aangegeven heeft Nederland zich altijd uitgesproken voor een technologie-neutrale en een op de wetenschap gebaseerde taxonomie. Op basis van die wetenschap, waaronder uiteraard rapporten van o.a. het IEA, heeft Nederland zich, sinds de start van de taxonomie ruim twee jaar geleden, zowel ambtelijk als politiek uitgesproken tegen de inclusie van aardgas als duurzaam daarin. Het IEA wijst er wel op dat kernenergie wereldwijd een significante bijdrage kan leveren aan het halen van de klimaatdoelen en dat de daarvoor benodigde investeringen momenteel achterblijven.

4. De leden van de SP-fractie vragen hoe het mogelijk is dat, terwijl het genomen besluit slechts een gedelegeerde handeling van een reeds bestaande verordening is, de discussie zich dusdanig heeft kunnen verpolitiseren waarbij belangen van lidstaten die in grote mate hun energievoorziening met behulp van aardgas dan wel kernenergie willen opbouwen of behouden, de boventoon hebben gespeeld. Hoe verschilde de rol van de Member State Expert Group in de besluitvorming ten opzichte van hoe dat normaal gesproken gaat bij het uitwerken van gedelegeerde handelingen?

Antwoord:

De Member States Expert Group on Sustainable Finance kent een vertrouwelijk karakter, het kabinet kan derhalve geen weergave geven van de (aard van) discussies die zich daarin afspelen. Niettemin is het nuttig hier te benadrukken, dat Nederland zich altijd heeft uitgesproken voor een technologie-neutrale en een op de wetenschap gebaseerde taxonomie. Die uitgangspunten zouden politisering van de discussie moeten voorkomen.

5. De leden van de SP-fractie vragen wie zitting neemt in het Platform on Sustainable Finance dat de Commissie over de uitwerking van de taxonomie adviseert? Welke vertegenwoordigers hebben hun medewerking aan het Platform gedurende het proces (tijdelijk) stopgezet uit protest tegen het ophanden zijnde besluit om kernenergie en gas als groen te bestempelen? Heeft het Platform voldoende vertegenwoordiging vanuit de non-gouvernementele sector uit kunnen dragen, zoals wettelijk geborgd in de taxonomieverordening? Waaruit blijkt dit?

Antwoord:

Het Platform on Sustainable Finance bestaat uit leden met expertise op het gebied van klimaat, milieu en duurzame financiering, enkele vertegenwoordigers van Europese instellingen (waaronder het European Environment Agency en de EIB) en enkele waarnemers. Conform artikel 20 van de taxonomieverordening is de samenstelling van het Platform gebalanceerd, met onder andere deelname van experts uit private sectoren, universiteiten en relevante NGO’s. Het kabinet is op het moment van beantwoording niet bekend met leden die om de genoemde reden zijn opgestapt. Vorig jaar hebben enkele Platform-leden vanuit NGO’s hun deelname tijdelijk uit protest opgeschort. Deze leden zijn daarna teruggekeerd. De vertegenwoordiging vanuit de non-gouvernementele sector blijkt uit de ledenlijst die op 6 mei 2021 gepubliceerd is4.

6. De leden van de SP-fractie vragen op welke manier de Minister duidelijk zal maken dat Nederland op deze manier niet akkoord gaat met de taxonomielijst en hoe zij andere lidstaten hierbij gaat betrekken.

Antwoord:

In algemene zin is het kabinet kritisch over de opname van aardgas. Voorts heeft Nederland zich sinds de start van de taxonomie, ruim twee jaar geleden, zowel ambtelijk als politiek uitgesproken tegen de inclusie van aardgas als duurzaam daarin. Indien opportuun zal de Nederlandse positie nogmaals verduidelijkt worden bij de Energieraad.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie

1. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen in het BNC-fiche met betrekking tot de RED dat het kabinet «voorzichtig positief is» over de gestelde doelen voor de industrie. Deelt de Minister de mening dat de door de Commissie voorgestelde sectordoel voor inzet van hernieuwbare brandstoffen ter hoogte van 50 procent van het finaal gebruik, betekent dat er een radicaal andere koers moet worden gevaren waarbij er veel meer wordt ingezet op groene waterstof en minder op CCS? Verwacht de Minister dat de hiervoor reserveerde middelen in het coalitieakkoord voldoende zijn om aan dit doel te voldoen? Kan de Minister een inschatting hiervan delen, waarbij ook wordt ingegaan waarvoor de 15 miljard euro ten behoeve van de «subsidie vroege opschaling» is bedoeld?

Antwoord:

Laat ik allereerst benadrukken dat het kabinet inzet op duurzame oplossingen, zoals hernieuwbare waterstof, om de doelen voor 2030 en 2050 te halen. De toepassing van CCS zal in de tussenfase belangrijk zijn voor de energietransitie en het halen van de gestelde klimaatdoelen. De omvang van en verhouding tussen groene en blauwe waterstof hangt af van de bindende doelen en de precieze invulling van de nationale reductiedoelen voor de industrie in 2030. Doordat beide nog onzeker zijn is het te vroeg om hier iets over te zeggen, zeker waar het gaat om een kwantitatieve inschatting van CO2-reductie en benodigde subsidies.

Dat het kabinet voorzichtig positief is over de voorgestelde doelen komt doordat deze doelen een sterke impuls kunnen geven aan de opschaling van hernieuwbare waterstof én de positieve bijdrage die de doelen kunnen hebben voor een gelijk speelveld voor de Europese industrie. Echter het hoge niveau van het doel levert flinke zorgen op inzake de technische haalbaarheid en meerkosten. Daarnaast wil ik ook voorkomen dat dit Europese voorstel leidt tot uitstel van investeringen in alternatieve verduurzamingstrajecten in de industrie – met als risico dat de nationale reductiedoelen voor 2030 buiten bereik raken. Daarom ben en blijf ik met marktpartijen in gesprek over de voorstellen van de Europese Commissie.

2. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen in het coalitieakkoord dat het gebruik van houtige biomassa voor energiedoeleinden zo snel mogelijk wordt afgebouwd. Is de Minister voornemens dit standpunt actief uit te dragen in de Raad? Met welke gelijkgezinde lidstaten kan de Minister optrekken op dit vlak? Kan de Minister een beeld geven van het krachtenveld in de Raad met betrekking tot gebruik van houtige biomassa?

Antwoord:

Het vorige kabinet heeft in EU-verband al bij meerdere gelegenheden gepleit voor de afbouw van het gebruik van houtige biomassa voor in het bijzonder laagwaardige energiedoeleinden. Om die reden worden ook de voorstellen van de Commissie om in de RED de duurzaamheidscriteria voor biomassa aan te scherpen en om een cascaderingssysteem te hanteren bij subsidies voor biomassa gesteund. Ik blijf dit standpunt actief uitdragen. Waar het gaat om de inzet van houtige biomassa is het Europese krachtenveld complex. Tot op heden laten discussies in de Raad zien dat veel EU-lidstaten, waaronder meerdere Scandinavische en Baltische lidstaten juist pleiten tegen versterking van de huidige duurzaamheidscriteria in de RED. In sommige gevallen wordt er zelfs gepleit voor afzwakking. Het kabinet is daarom niet optimistisch over de mogelijkheden om de EU-regels voor de inzet van houtige biomassa nog strenger te maken dan de Commissie nu heeft voorgesteld.

3. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie maken zich ernstig zorgen over het voornemen van de Europese Commissie om fossiele gascentrales en kernenergie onder de groene taxonomie te scharen. Beleggers moeten niet aangemoedigd worden om te investeren in fossiele gascentrales en kerncentrales. Door het opnemen van fossiel gas en kernenergie in de groene taxonomie wordt de geloofwaardigheid van de groene taxonomie ondermijnd. Deze beslissing is ook niet in lijn met het voornemen wat door Nederland is uitgesproken om de steun voor fossiele energie af te bouwen. Deze leden vinden het bouwen van fossiele gascentrales waarvan de vergunning voor 31 december 2030 is verleend, niet te rijmen met het Klimaatakkoord van Parijs. Deelt de Minister deze analyse? Is de Minister bereid zich in te zetten om gascentrales niet onder de groene taxonomie te scharen en in ieder geval zich in te spannen om de uiterlijke vergunningsdatum van te vervroegen, gelet ook op de aangenomen motie van de leden Thijssen en Kröger over een voortrekkersrol in de Raad in de exclusie van gas in de EU-taxonomie (Kamerstuk 21 501-33, nr. 887)? Hoe is de Minister van plan deze motie uit te voeren?

Antwoord:

In algemene zin is het kabinet kritisch over de opname van aardgas, in lijn met de motie van de leden Thijssen Kröger (Kamerstuk 21 501-33, nr. 887). In lijn met de motie van het lid Erkens (Kamerstuk 21 501-33, nr. 864) hecht het kabinet aan het volgen van het overwegend positieve wetenschappelijk advies voor kernenergie. Voorts heeft Nederland zich sinds de start van de taxonomie, ruim twee jaar geleden, zowel ambtelijk als politiek uitgesproken tegen de inclusie van aardgas als duurzaam daarin. De Nederlandse positie zal nogmaals verduidelijkt worden bij de Energieraad.

4. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie constateren dat in het voorstel een harde garantie dat gascentrales aan scherpe uitstootlimieten moeten voldoen ontbreekt, aangezien de Commissie inzet op een gemiddelde uitstootlimiet over 20 jaar tijd waarbij toekomstige beloftes om deze centrales schoner te maken niet handhaafbaar zijn. Deelt de Minister deze analyse en is hij bereid om deze aan te kaarten bij de Europese Commissie?

Antwoord:

Het voorstel van de Europese Commissie is een concept dat kan verschillen van het definitieve voorstel, op basis van onder andere de inbreng van lidstaten en experts, ook ten aanzien van de handhaafbaarheid en controle op naleving. Het kabinet is in elk geval tegen de opname van aardgas als duurzaam, en voorts kritisch over de impact en handhaafbaarheid van een limiet die wordt berekend op basis van een gemiddelde over langjarige termijn.

5. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie constateren dat kernenergie geen vorm van hernieuwbare energie is zoals gedefinieerd onder de RED, en dat kernenergie ook onder geen enkele andere categorie valt van de activiteiten die genoemd worden in artikel 10 van de Taxonomie-verordening en het voorstel daarom buiten het mandaat valt dat de co-wetgevers aan de Europese Commissie hebben gegeven. Deelt de Minister deze constatering en is hij bereid dit punt naar voren te brengen in Brussel? Gezien de hoge kosten van kernenergie, die alleen maar hoger worden, vrezen deze leden dat grote investeringen in kernenergie de ontwikkeling van hernieuwbare energie kan vertragen. Dit is in strijd met artikel 10.2 van de Taxonomie-verordening. Deelt de Minister de mening dat het scharen van kernenergie onder de groene taxonomie juridisch niet juist is vanwege bovengenoemde redenen?

Antwoord:

Ik kan het risico van juridische onzekerheid omtrent de opname van kernenergie in de taxonomie niet inschatten temeer er geen definitieve aanvullende gedelegeerde handeling is gepubliceerd. Het kabinet is voorstander van een technologie-neutrale taxonomie, hetgeen ook betekent dat er niet op voorhand technologieën worden uitgesloten. Ten aanzien van kernenergie is het kabinet tevreden met het solide wetenschappelijke proces dat is doorlopen en ziet het kabinet voldoende basis in de verordening voor een gedelegeerde handeling met betrekking tot kernenergie. Dit principe is tevens opgenomen in de taxonomieverordening (o.a. art. 19–1a).

6. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie constateren dat er geen concrete eindcriteria zijn opgenomen voor diepe eindberging van kernafval. Is de Minister bereid, mocht kernenergie toch worden geschaard onder de groene taxonomie, om te pleiten voor het opnemen van concrete kwaliteitscriteria in de groene taxonomie rondom diepe eindberging van kernafval?

Antwoord:

In 2011 is de richtlijn voor radioactief afval aangenomen (RICHTLIJN 2011/70/EURATOM VAN DE RAAD van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval). Deze richtlijn bevat diverse criteria, vanwege relevante wet- en regelgeving, om de gezondheid van mens en milieu te beschermen tegen de gevaren van ioniserende straling. Deze zijn ook van toepassing op de eindberging van radioactief afval en verbruikte splijtstof.

7. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zouden graag zien dat als er kernenergie en/of gas in de groene taxonomie komt, dat dit niet in de categorie «sustainable» komt, maar in een aparte categorie buiten de categorie van expliciet duurzame activiteiten. Hier pleit bijvoorbeeld lidstaat Spanje voor. Is de Minister op de hoogte van dit voorstel en is hij bereid hiervoor te pleiten?

Antwoord:

Het kabinet is bekend met het voorstel en is voorstander van een algemene taxonomie met daarin verschillende categorieën naast de groene categorie om een verder onderscheid aan te brengen tussen economische activiteiten met een uiteenlopende mate van duurzaamheid (zoals de «aparte» categorie zoals bedoeld in de vraagstelling). Het Platform on Sustainable Finance zal, naar verwachting in het eerste kwartaal van 2022, een rapport met aanbevelingen over een algemene taxonomie uitbrengen. Dit rapport wacht het kabinet af.

8. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vinden het zorgwekkend dat er geen impact assessment is gemaakt rondom het scharen van fossiel gas en kernenergie onder de groene taxonomie. Een dergelijke beslissing heeft immers grote potentiële gevolgen op toekomstige investeringen in het energiesysteem en het klimaatbeleid van de Europese Unie. Is de Minister bereid hiervoor in EU-verband voor te pleiten of desnoods een eigen impact assessment uit te laten voeren door een gerenommeerde externe partij?

Antwoord:

Voor gedelegeerde handelingen worden geen aparte impact assessments gemaakt. Wel heeft de Europese Commissie een separaat solide wetenschappelijk proces gevolgd rondom kernenergie. In lijn met de motie van het lid Erkens (Kamerstuk 21 501–33, nr. 864) hecht het kabinet aan het volgen van het overwegend positieve wetenschappelijk advies voor kernenergie. Dit proces wijst in de richting van opname van kernenergie in de taxonomie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de voorbereidingen die het kabinet heeft getroffen voor de informele Energieraad van 24 en 25 januari.

1. De leden van de PvdD-fractie constateren dat het kabinet zich inzet voor strengere EU-regels voor het gebruik van biomassa en dat het gaat onderzoeken of er draagvlak is om in EU-verbrand te rekenen met de daadwerkelijke CO2-uitstoot bij de inzet van houtige biomassa. Op deze manier wil het kabinet uitvoering geven aan de aangenomen motie van de leden Teunissen en Van Raan (Kamerstuk 32 813, nr. 784). De leden vragen zich af: is het kabinet, conform het verzoek uit deze motie, ook bereid om ervoor te pleiten dat er gerekend moet worden met de daadwerkelijke CO2-uitstoot van biomassa? Zolang het kabinet dit niet doet, handelt het niet volledig conform de wens van de Kamer. De leden van de PvdD-fractie zien de terugkoppeling van het pleidooi conform de aangenomen motie Teunissen en Van Raan gaarne tegemoet in het verslag van de informele Energieraad van 24 en 25 januari.

Antwoord:

Nederland zet zich in Brussel in voor een RED met ambitieuze duurzaamheidscriteria voor biomassa. De onderhandelingen hierover zijn nog maar recent gestart en ik bekijk daarbij waar ambitie kan worden toegevoegd aan het Commissievoorstel. Mijn voorganger heeft uw Kamer toegezegd draagvlak te zoeken om te gaan rekenen met de daadwerkelijke CO2-uitstoot die vrijkomt bij de verbranding van houtige biomassa. Daar ga ik mee door.

Bij deze informele Energieraad staat de RED niet langer geagendeerd. Ik zie daarom geen mogelijkheid om dit draagvlak te zoeken in deze informele Energieraad. Wel zal ik hier bilateraal over spreken met mijn collega’s. Daarbij plaats ik dezelfde winstwaarschuwing als mijn voorganger: het krachtenveld laat zien dat veel lidstaten juist pleiten voor afzwakking waar het gaat om criteria voor de duurzaamheid van biomassa.

2. De leden van de PvdD-fractie willen het kabinet erop wijzen dat het inzetten op strengere regels voor het gebruik van biomassa niet gelijk staat aan het ontmoedigen van het gebruik van biomassa, waaronder houtige biomassa. Kan de Minister dat bevestigen? Is de Minister het ermee eens dat door in te zetten op strengere regels het gebruik van (houtige) biomassa juist verder bevorderd wordt? Zo nee, waarom niet? Tegelijkertijd heeft het kabinet in Nederland te maken met een afnemend draagvlak voor de inzet van houtige biomassa af, wat recentelijk bekroond werd met de in de Eerste Kamer aangenomen motie Koffeman c.s. (35.668, F) over geen subsidies meer op het stoken van houtige biomassa. Hoe valt de inzet van het kabinet die erop is gericht om het gebruik van biomassa onder voorwaarden te stimuleren te verenigen met het afnemende draagvlak op nationaal niveau?

Antwoord:

De inzet van het kabinet voor verdere aanscherping van de duurzaamheidscriteria voor biomassa in EU-verband kan wel degelijk het gebruik van bepaalde (houtige) biomassa ontmoedigen. Ik onderschrijf de stelling hierover van de PvdD-fractie derhalve niet. Het kabinetsbeleid is erop gericht duurzame biomassa zo hoogwaardig mogelijk in te zetten, bijvoorbeeld bij houtbouw of in de chemie. Hiernaast zet het kabinet in op het zo snel mogelijk afbouwen van de subsidiering van houtige biomassa voor in het bijzonder laagwaardige energiedoeleinden. Het kabinet beraadt zich nog op de Motie Koffeman.

3. De leden van de PvdD-fractie vinden het goed dat het kabinet zich actief heeft verzet tegen het opnemen van aardgas in de groene taxonomie, aangezien aardgas geen groene energie is. Zij zijn het er ten zeerste mee oneens dat het kabinet proactief voorstander was van het opnemen van kernenergie. Nu ook aardgas er toch in lijkt te komen, vragen de leden zich af: wat is nu het plan van de Minister?

Antwoord:

In algemene zin is het kabinet kritisch over de opname van aardgas, in lijn met de motie Thijssen-Kröger (Kamerstuk 21 501-33, nr. 887). Daarin delen we de kritiek van de PvdD. Ten aanzien van kernenergie voeren we eveneens de wens van de meerderheid van uw Kamer uit, in lijn met de motie Erkens (Kamerstuk 21 501-33, nr. 864) hecht het kabinet aan het volgen van het overwegend positieve wetenschappelijk advies voor kernenergie.

Het voorstel van de Europese Commissie is een concept dat kan verschillen van het definitieve voorstel. Uw Kamer zal een appreciatie van het voorstel van de Commissie ontvangen vóór het aflopen van de termijn waarin het definitieve voorstel voorligt bij de Raad voor de Europese Unie en het Europees Parlement.

4. Het staat lidstaten nog steeds vrij om de daad bij het woord te voegen en zelf te stoppen met gaswinning. Paradoxaal genoeg heeft het kabinet echter bekend gemaakt dat het de Nederlandse aardgasproductie gaat verdubbelen. Hoe verhoudt het pleidooi van het kabinet in Brussel, over dat gas niet groen is, zich tot de keuze om de eigen aardgasproductie te verdubbelen? De leden van de PvdD-fractie constateren op dit punt een brede spagaat tussen woord en daad. Kan de Minister aangeven hoe de strenge voorwaarden waaronder gas groen genoemd mag worden, zich verhouden tot de nieuwe vergunningen voor gasboringen in de Waddenzee?

Antwoord:

De Nederlandse en Noordwest-Europese energiehuishouding is momenteel afhankelijk van aardgas. Met de ambitieuze klimaatdoelen wordt ingezet op het uitfaseren van fossiele brandstoffen, maar het aandeel aardgas in de energiemix zal nog langere tijd significant zijn, zie ook de Kamerbrief over gasprijzen en het functioneren van de internationale gasmarkt,5 die op 1 november naar uw Kamer is gestuurd.

De energietransitie vergt dat de betrouwbaarheid van het gehele energiesysteem geborgd word. De gaswinning in Nederland maakt onderdeel uit van de leveringszekerheid van de Noordwest-Europese gasmarkt. Voor gaswinning uit de kleine velden is uw Kamer geïnformeerd over het beleid middels brieven van 30 mei 2018 en 30 maart 2020 (Kamerstuk 33 529, nr. 469; Kamerstuk 32 813, nr. 486). In deze brieven heeft het kabinet aangegeven te gaan voor een gestage afbouw door natuurlijk verloop, waarbij gas wordt gewonnen zolang en in welke mate gas nog nodig is, en alleen waar dit veilig kan.

Uitgangspunt bij de winning van de kleine velden is dat de productie uit Nederlandse kleine velden niet sneller daalt dan van de Nederlandse vraag naar aardgas, waardoor de importafhankelijkheid verder toeneemt en bestaande gasinfrastructuur voortijdig wordt ontmanteld, zodat de reservoirs, putten, pijpleidingen en platforms desgewenst niet meer kunnen worden hergebruikt in het kader van de energietransitie. In het coalitieakkoord heeft het kabinet daarnaast aangegeven geen nieuwe vergunningen af te geven voor gaswinning onder de Waddenzee. De procedure rond gasboring vanuit Ternaard wordt dit jaar afgerond.

De discussie rond de taxonomie en de voorwaarden waarbij gas groen genoemd mag worden gaan niet over de winning van gas, maar specifiek over richtlijnen voor financiële beleggers welke energievormen als duurzaam of niet gelabeld kunnen worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

1. De leden van de Volt-fractie constateren dat de gasverordening van de Europese Commissie de mogelijkheid schetst voor vrijwillige gezamenlijke gasinkoop in lijn met de Europese regels voor eerlijke competitie. In de kamerbrief van 1 november 2021 geeft het kabinet aan gezamenlijke inkoop niet als een logische optie te zien. Daarnaast heeft Nederland begin december een gezamenlijke brief ondertekend aan de Commissie waarin staat: «We cannot support any measure that would represent a departure from the competitive principles of our electricity and gas market design.» Kan de Minister in het BNC fiche, dat nog gepubliceerd wordt, een specifieke appreciatie geven op de mogelijkheid voor vrijwillige gezamenlijke gasinkoop?

Antwoord:

Ja, dat kan.

2. De leden van de Volt-fractie lezen dat in de voorgestelde decarbonisatiepakket wordt voorgesteld om meer informatie beschikbaar te stellen, waardoor de reductie van methaanemissies bij geïmporteerde fossiele brandstoffen moet worden gerealiseerd. De Commissie stelt hierbij dat het grootste deel van de methaanemissies verbonden wordt aan fossiele brandstoffen die in de Europese Unie gebruikt worden, maar geïmporteerd worden van buiten de Europese Unie, en wil transparantie in de markt bewerkstelligen. Nederland importeerde volgens de cijfers van de Europese Unie vorig jaar 59 miljard kubieke meters, waarvan 16 miljard uit Rusland. Kan de Minister in het BNC-fiche, dat nog gepubliceerd wordt, specifiek ingaan op de impact voor dit onderdeel van het voorstel voor Nederland? Kan de Minister in het BNC-fiche, dat nog gepubliceerd wordt, aangeven welke vervolgstappen het kabinet wil gaan zetten rondom dit specifieke punt van het voorstel onder dit decarbonisatiepakket?

Antwoord:

In de verordening voor reductie van methaanemissies in de energiesector is een transparantieverplichting voor energieimporteurs opgenomen, waarbij het idee is dat importeurs deze informatie mee kunnen nemen in hun overwegingen bij de inkoop van energie. In het BNC-fiche, dat binnenkort naar uw Kamer gestuurd zal worden, zal de kabinetspositie op deze verordening staan. Het is nog te vroeg in het proces om in te gaan op de mogelijke vervolgstappen van het kabinet. Hier kan ik op een later moment op terugkomen, bijvoorbeeld in de periodieke zeswekelijkse Fit-for-55 Kamerbrief als het gaat om de onderhandelingen in Brussel.

3. De leden van de Volt-fractie constateren dat het akkoord dat is bereikt over de TEN-E verordening geeft aan dat de regulering niet langer fossiele brandstofprojecten zal ondersteunen, met een transitieperiode voor gemixte brandstoffen tot 2029. Deze regels zullen worden toegepast op de 6e PCI lijst, die gepubliceerd wordt in de herfst van 2023. Kan de Minister aangeven hoe hij zich, aan de hand van de motie van de leden Dassen en Kröger (Kamerstuk 21 501-33 nr. 890), heeft ingezet om onder de 5e PCI lijst gasprojecten uit te sluiten? Kan de Minister aangeven welke resultaten dit heeft opgeleverd?

Antwoord:

Men keurt een gedelegeerde handeling in zijn geheel goed of af, bepaalde projecten uit de lijst goedkeuren en andere niet, is niet mogelijk. Met afkeuring van de gehele lijst zouden ook alle groene projecten op de vijfde PCI-lijst zijn afgekeurd, inclusief de Nederlandse. Bovendien is 2/3 meerderheid van de lidstaten benodigd voor afkeuring van de gehele PCI-lijst. Die meerderheid kon niet worden bereikt.

Nederland heeft tijdens de behandeling van de vijfde PCI-lijst wel een verklaring afgelegd, in navolging van de verklaring tijdens de Energieraad van juni 2021, die erop neerkomt dat de herziene TEN-E verordening in een raamwerk moet voorzien dat zorgt voor het afbouwen van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, geen investeringen faciliteert in fossiele infrastructuur en dat PCI-lijsten onder de herziene TEN-E verordening geen fossiele brandstofprojecten mogen bevatten. De verklaring werd door drie andere lidstaten gesteund.

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele energieraad 24-25 januari en heeft daarbij nog enkele opmerkingen.

1. Het lid van de BBB-fractie heeft grote zorgen over de afwentelingen van de plannen inzake de bossenstrategie, fit for «55 en de EU-biodiversiteitsstrategie op de voedselzekerheid in Nederland en Europa. Dit lid vraagt de Minister te bepleiten dat de maatregelen die voorgesteld worden om de doelen, voorkomend uit deze strategieën, na te streven voortdurend afgewogen moeten worden tegen de impact die dat heeft op voedselzekerheid en de beschikbaarheid van landbouwareaal. Juist de gedachtewisseling inzake de hoge energieprijzen zouden de urgentie van voedselzekerheid en het gemeenschappelijk belang van zelfvoorzienendheid voor fundamentele behoeften moeten aantonen. Is de Minister bereid dat mee te nemen en te bepleiten in de energieraad?

Antwoord:

In de Milieuraad en de Landbouwraad wordt het debat gevoerd over voedselzekerheid in Europa en over de mogelijke impact van de Europese Green Deal plannen daarop, niet in de Energieraad. Daarom zal ik uw zorgen overbrengen aan mijn collega’s die het woord namens Nederland voeren in de Milieuraad en de Landbouwraad.

2. Het lid van de BBB-fractie is benieuwd of de Minister zich ook aangesloten heeft bij de lidstaten die de Deense oproep tot het beter in balans brengen van de ambities van windenergie op zee en de impact op biodiversiteit. Dit lid heeft hier ook schriftelijke vragen over gesteld. Heeft de Minister de door Denemarken gesignaleerde knelpunten erkend en zo nee, waarom niet? Dit lid vraagt of de Minister actief betrokkenheid wil zoeken bij de door de commissie voorgestelde community of best practice, en over de inzet in die community in Nederland stakeholders te betrekken die reeds actief zijn in het Noordzeegebied, zoals de visserij.

Antwoord:

Nederland herkent het spanningsveld tussen de klimaatambities en de daarbij behorende uitrol van duurzame energie aan de ene kant en de biodiversiteitscrisis en de benodigde bescherming van de natuur aan de andere kant, dat door Denemarken wordt geschetst. Het realiseren van voldoende duurzame energie is cruciaal voor het tegengaan van klimaatverandering, binnen de draagkracht van het ecosysteem. Nederland sluit zich graag aan bij de voorgestelde community of best practice en zal hierin stakeholderbetrokkenheid agenderen.

Naar boven