Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 21501-33 nr. 722 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 21501-33 nr. 722 |
Vastgesteld 12 september 2018
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 3 september 2018 over de geannoteerde Agenda informele Energieraad 18 september 2018 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 721), over de brief van 26 juni 2018 over het verslag van de Energieraad van 11 juni 2018 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 716) en over de brief van 11 juni 2018 over het Europees Klimaatbeleid 2021–2030: ETS, ESR en LULUCF (Kamerstuk 32 813, nr. 191).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 september 2018 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 11 september 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Diks
De adjunct-griffier van de commissie, Jansma
Inhoudsopgave |
blz. |
|
I |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
II |
Antwoord / Reactie van de Minister |
4 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Informele Bijeenkomst van de Ministers verantwoordelijk voor Energie die op 17 en 18 september plaatsvindt. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat op de geannoteerde agenda de vrijwillige verklaring «The Hydrogen Initiative» staat, waarvan het Oostenrijks Voorzitterschap lidstaten vraagt dit te ondertekenen. In de brief van de Minister staat hierbij toegelicht dat het kabinet in het beginsel positief tegenover ondertekening van deze verklaring staat. Kan de Minister een uitgebreidere toelichting geven over deze positie ten opzichte van de verklaring? Welke kansen ziet de Minister voor de energietransitie? Kan de Minister de tekst van de verklaring naar de Kamer sturen, zodat deze daarover een afweging kan maken?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister in zijn brief over Europees Klimaatbeleid 2021–2030 beschrijft dat Nederland tevreden is dat met deze verordening de landgebruiksector nog beter kan bijdragen aan het bereiken van het EU-klimaatdoel voor 2030 en dat de bijdrage afrekenbaar wordt. Kan de Minister toelichten waarom deze afrekenbaarheid een goede zaak is? Op welke wijze is deze afrekenbaar?
De leden van de VVD-fractie merken op dat uit het verslag van de Energieraad van 11 juni blijkt dat Nederland samen met België en Luxemburg een verklaring heeft getekend om samen te werken bij de uitwerking van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. Een mooie opstap naar de grotere kopgroep binnen de EU, zo menen deze ledn. Aan de Minister willen deze leden dan ook vragen hoe hierop is gereageerd door andere lidstaten. Lijkt er door deze verklaring meer beweging te komen bij andere lidstaten om aan te sluiten bij een dergelijke kopgroep?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractiemerken op dat het Winterpakket ter afronding komt binnen de Europese context en nu de focus naar de implementatie van de dossiers wordt verlegt. Om de energietransitie te realiseren, zijn investeringen in innovatie en onderzoek nodig. De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat de inzet is van het kabinet in de onderhandelingen rondom het MFK en Horizon 2020 en de toedeling van deze gelden naar de klimaataanpak.
De leden van de D66-fractie vragen om inzicht in de inbreng van Nederland bij de vrije gedachtewisseling tijdens de Informele Energieraad over de onderwerpen groene waterstof, opslagtechnologie en de rol van de energie-intensieve industrie.
De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het Oostenrijkse voorzitterschap een politieke verklaring heeft opgesteld omtrent de rol van waterstof. De leden van de D66-fractie vragen het kabinet wanneer zij besluit of ze deze politieke verklaring zal ondertekenen. Tevens vragen de leden welke plek duurzame waterstof in deze verklaring krijgt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie kunnen zich vinden in de prioriteiten van de agenda van het Oostenrijkse voorzitterschap en hopen dat de ontwikkeling van broodnodige energietechnologieën dankzij dit voorzitterschap in versnelling raakt. Deze leden vragen zich af of de noordelijke provincies (Groningen, Friesland en Drenthe) nauw zijn betrokken als het gaat om groene waterstof, aangezien groene waterstof in Noord-Nederland als grote kans wordt gezien voor de economie en de energietransitie en er veel initiatieven op dit gebied zijn gestart. Betrekt de Minister de noordelijke provincies zoveel mogelijk als het gaat om de waterstofeconomie?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn kritisch op het gebruik van hernieuwbaar methaan, wat onderdeel uitmaakt van de verklaring die is voorgesteld door Oostenrijk omtrent de rol van waterstof. Methaan is een sterk broeikasgas en uiteindelijk komt bij de verbranding van methaan CO2 vrij, ongeacht de herkomst. Daarom prefereren deze leden het gebruik van waterstof sterk boven dat van hernieuwbaar methaan. Deelt de Minister deze mening en is de Minister bereid dit ook naar voren te brengen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende agenda. Zij hebben de volgende vragen.
De leden van de SP-fractie vragen welke initiatieven ten aanzien van waterstof er momenteel lopen. Kunnen deze worden toegelicht? Welke (subsidie-) bedragen zijn hiermee gemoeid?
De leden van de SP-fractie delen de opvatting dat de opslag van duurzame energie verbetering behoeft. Zij vragen of verder toegelicht kan worden welke rol hierin voor de Europese Commissie is weggelegd. Zit dit met name in Europese subsidies of speelt ook regelgeving een rol? Welke innovaties en initiatieven kunnen worden toegelicht? Verder vragen deze leden naar de verwachte prijseffecten van meer flexibiliteit in het elektriciteitssysteem. Meer sturen op vraag en aanbod en interconnectiviteit klinkt logisch met het oog op de wisselende beschikbaarheid van duurzame energie. Maar de leden van de SP-fractie wijzen op mogelijke negatieve neveneffecten, zoals grote afhankelijkheid en verlies van soevereiniteit van de eigen energievoorziening. Ook prijsstijgingen en onzekerheid over de energierekening verdienen alle aandacht. Deze leden vragen hier een reactie op.
De leden van de SP-fractie achten een verdere versterking van een interne energiemarkt onwenselijk. Zij zien veel mogelijkheden voor bilaterale samenwerking, meer dan nu het geval is. Wat kan niet in bilaterale verdragen worden geregeld, maar alleen in Europese wetten? De leden van de SP-fractie benadrukken het belang van regionale samenwerking, maar zien geen directe meerwaarde in Europese wetgeving op dit vlak. Zij zien hierop graag een reactie.
De leden van de SP-fractie vragen welke afspraken met buurlanden inmiddels zijn gemaakt om versneld van het Gronings gas af te kunnen.
Afsluitend merken de leden van de SP-fractie op dat het falende EU Emissions Trading System (ETS) nog steeds als uitgangspunt van het Europees klimaatbeleid wordt gezien. Zij menen dat dit niet-werkend systeem zo snel mogelijk losgelaten moet worden om beleid te kunnen implementeren dat wel in staat is de meest vervuilende industrie op tijd tot verduurzaming te bewegen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie merken op dat op de geannoteerde agenda de vrijwillige verklaring «The Hydrogen Initiative» staat, waarvan het Oostenrijks Voorzitterschap lidstaten vraagt dit te ondertekenen. In de brief van de Minister staat hierbij toegelicht dat het kabinet in het beginsel positief tegenover ondertekening van deze verklaring staat. Kan de Minister een uitgebreidere toelichting geven over deze positie ten opzichte van de verklaring? Welke kansen ziet de Minister voor de energietransitie? Kan de Minister de tekst van de verklaring naar de Kamer sturen, zodat deze daarover een afweging kan maken?
De in de verklaring genoemde onderwerpen zoals de verduurzaming van de industrie en de mobiliteit, opslag en integratie van hernieuwbare energie, het reduceren van het gasgebruik, een gezamenlijke inzet op onderzoek en innovatie en het versterken van internationale samenwerking zijn volgens het kabinet zeer relevant en sluiten aan bij de inzet van het klimaatakkoord. De verklaring kan worden beschouwd als erkenning van de rol die duurzame waterstof kan spelen in de verduurzaming van de economie van de lidstaten van de EU. Het gaat hier om het vinden van oplossingen met behulp van waterstof voor onder andere het opslaan en integreren van hernieuwbare energie in het energiesysteem, voor emissie-vrij zwaar transport (inclusief zeevaart en luchtvaart) en voor het vervangen van fossiele brandstoffen en grondstoffen in de industrie en de energievoorziening. De mogelijkheden die dit biedt voor de energietransitie zijn beschreven in de in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) opgestelde «Contouren van een routekaart waterstof» (gepubliceerd in maart 2018).
De verklaring onderschrijft verder vooral het belang van verder onderzoek en innovatie op diverse terreinen. Dit is nodig om te komen tot technologische verbeteringen, kostenverlaging en schaalvergroting, aangezien duurzame waterstof momenteel voor veel toepassingen nog een relatief dure oplossing is. Ook benoemt de verklaring het belang van randvoorwaarden zoals standaardisatie en regelgeving.
Met de verklaring geven de lidstaten tenslotte aan dat ze het belang inzien van meer samenwerking in EU-verband op bovenstaande onderwerpen, aangezien alle landen voor soortgelijke uitdagingen staan en grootschalige toepassing van waterstof een internationale aanpak vergt. Om deze redenen staat het kabinet in beginsel positief tegenover het ondertekenen van de verklaring.
Nederland heeft tot dusver alleen nog maar kunnen reageren op een eerste concepttekst. De meest recente versie zal met de beantwoording van deze vragen worden meegestuurd1. Over de definitieve versie van de verklaring wordt nog verder met het voorzitterschap en de andere lidstaten gesproken en deze zal met het verslag van de informele Energieraad worden meegestuurd aan de Kamer. Lidstaten gaan bij ondertekening geen formele juridische verplichting aan. Met de politieke verklaring wordt een politieke intentie uitgesproken om nauwer samen te werken. De Kamer zal vanzelfsprekend worden geïnformeerd als er gesproken gaat worden over verdere uitwerking van de verklaring en eventuele vervolgactiviteiten.
De inschatting is dat veel landen positief staan tegenover ondertekening van deze verklaring. Mede gezien de aard en de inhoud van de intentieverklaring zie ik op dit moment geen beletsel om als Nederland mede te ondertekenen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister in zijn brief over Europees Klimaatbeleid 2021–2030 beschrijft dat Nederland tevreden is dat met deze verordening de landgebruiksector nog beter kan bijdragen aan het bereiken van het EU-klimaatdoel voor 2030 en dat de bijdrage afrekenbaar wordt. Kan de Minister toelichten waarom deze afrekenbaarheid een goede zaak is? Op welke wijze is deze afrekenbaar?
De afrekenbaarheid van de bijdrage van landgebruik aan de klimaatopgave is een goede zaak omdat daarmee een tot nog toe ontbrekend deel van de broeikasgasemissies (en vastlegging van CO2) wordt opgenomen in het klimaatbeleid. Op dit moment moet deze bijdrage wel worden opgenomen in de klimaatboekhouding, maar gelden er geen beleidsmatige verplichtingen. Met de LULUCF-verordening zal dit vanaf 2021 wel het geval zijn. Daarmee kan gestuurd worden op deze emissies. Ook ontstaat er een éénduidig kader voor de vastlegging van CO2 die plaatsvindt in bodems en vegetatie, en daarmee een prikkel om die «koolstofsinks» te behouden en te vergroten. Dit biedt voor de land- en bosbouw mogelijkheden om hun bijdragen hieraan zichtbaar te krijgen. De afrekenbaarheid houdt in dat elke lidstaat moet voldoen aan de doelstellingen uit de verordening. Zo nodig kan een lidstaat onder voorwaarden flexibiliteitsopties inzetten om een tekort aan te vullen, bijvoorbeeld door extra te doen in de niet-ETS-sectoren of door emissieruimte over te nemen van een lidstaat die extra presteert. Bij een hogere prestatie dan de doelstelling, kan de land- en bosbouw hiermee ook bijdragen aan de realisatie van het doel in de categorie niet-ETS.
De leden van de VVD-fractie merken op dat uit het verslag van de Energieraad van 11 juni blijkt dat Nederland samen met België en Luxemburg een verklaring heeft getekend om samen te werken bij de uitwerking van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. Een mooie opstap naar de grotere kopgroep binnen de EU, zo menen deze leden. Aan de Minister willen deze leden dan ook vragen hoe hierop is gereageerd door andere lidstaten. Lijkt er door deze verklaring meer beweging te komen bij andere lidstaten om aan te sluiten bij een dergelijke kopgroep?
In de governance-verordening is een sleutelrol weggelegd voor regionale samenwerking bij het halen van de 2030 doelstellingen van de Energie Unie. Er is niet expliciet gereageerd door andere lidstaten op de Benelux verklaring, maar iedereen ziet het belang van goede afstemming en consultatie van het Integraal Nationaal Energie en Klimaatplan (INEK) en daarom wordt momenteel samengewerkt zowel op Benelux niveau als in verband van het Pentalateraal Energieforum waar naast Benelux-landen ook Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland als leden zitten. Dit biedt ook een kans om met betrokken landen te bezien hoe we met deze landen kunnen komen tot een nog ambitieuzer klimaatbeleid in Europa met een emissiereductie van 55% in 2030.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat de inzet is van het abinet in de onderhandelingen rondom het MFK en Horizon 2020 en de toedeling van deze gelden naar de klimaataanpak.
Zoals toegelicht in de kabinetsappreciatie van het MFK-voorstel (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349) is de Nederlandse inzet gericht op een gemoderniseerd, toekomstgericht en financieel houdbaar Meerjarig Financieel Kader. De regering is van mening dat een modern en toekomstgericht MFK dat zich beter toelegt op Europese toegevoegde waarde, kan bijdragen aan Europese slagkracht en vertrouwen in de Europese samenwerking. Het volgende MFK moet naar Nederlandse overtuiging gericht zijn op nieuwe prioriteiten waarbij de Europese toegevoegde waarde evident is: onderzoek, innovatie, klimaat, duurzaamheid, migratie en veiligheid.
Klimaat is één van de prioriteiten van het MFK. De Commissie stelt voor om de doelstelling voor klimaat gerelateerde uitgaven te continueren en op te hogen van de huidige 20% naar 25%. Ik zie deze ophoging als een stap in de goede richting. Een gedetailleerde uitwerking moet nader inzicht geven of dit voldoende is en of de klimaatdoelstellingen en MFK-uitgaven voldoende consistent zijn met het akkoord van Parijs.
Horizon Europe bouwt voort op Horizon 2020 wat door Nederland als positief wordt gewaardeerd en waar de Nederlandse belanghebbenden op een goede manier aan deel kunnen nemen. Nederland steunt de maatregelen die de Commissie neemt om de excellente kennisbasis te behouden en daarnaast meer aandacht te besteden aan impact.
Binnen Horizon Europe is het streven van de Commissie om 35% van het totale budget te besteden aan klimaat gerelateerde doelstellingen. Hieronder vallen ook de uitgaven binnen de tweede pijler «Mondiale uitdagingen en industrieel concurrentievermogen» van Horizon Europe die € 15 miljard voor klimaat, energie en mobiliteit bedragen.
De leden van de D66-fractie vragen om inzicht in de inbreng van Nederland bij de vrije gedachtewisseling tijdens de Informele Energieraad over de onderwerpen groene waterstof, opslagtechnologie en de rol van de energie-intensieve industrie.
Nederland zal bij de discussies over groene waterstof met name de nadruk leggen op de mogelijke rol van waterstof voor systeemintegratie en verduurzaming van de industrie. Eén van de grote uitdagingen is om, bij steeds verdergaande elektrificatie op basis van een variabel aanbod van elektriciteit uit met name zon en wind, op elk moment voldoende elektriciteit beschikbaar te hebben om alle toepassingen te kunnen bedienen. Leveringszekerheid moet hierbij gewaarborgd worden. Daarbij is het van belang dat de «systeemkosten», zoals de kosten voor infrastructuur en back-up capaciteit, beheersbaar blijven. Dit vergt flexibiliteit en (seizoens-)opslag in het energiesysteem. Waterstof is een oplossing die kan helpen bij het realiseren van deze maatschappelijke opgave, juist vanwege de koppeling van duurzame elektriciteitsproductie aan de productie van groene waterstof via elektrolyse. Binnen de industrie wordt waterstof gezien als een zeer kansrijke energiedrager om hun processen te verduurzamen. Daarnaast kan het dienen als groene grondstof (mits gemaakt door duurzame elektriciteit) voor de vele producten die zij maken. In het voorstel voor hoofdlijnen van een klimaatakkoord is duurzame waterstof als een belangrijke oplossingsrichting benoemd. Partijen stellen voor toe te werken naar een missiegedreven innovatie aanpak waarbij waterstof in grote hoeveelheden en tegen lage kosten beschikbaar komt. Om energieopslag via waterstof te stimuleren zijn op Europees niveau de juiste beleidskaders nodig die efficiënte marktwerking en een gelijk speelveld bevorderen. Daarnaast is stimulering van onderzoek en innovatie nodig om deze technologieën commercieel toepasbaar te laten worden.
De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het Oostenrijkse voorzitterschap een politieke verklaring heeft opgesteld omtrent de rol van waterstof. De leden van de D66-fractie vragen het kabinet wanneer zij besluit of ze deze politieke verklaring zal ondertekenen. Tevens vragen de leden welke plek duurzame waterstof in deze verklaring krijgt.
De verklaring is gericht op duurzame waterstof. Het kabinet zal op basis van de definitieve tekst een besluit nemen over ondertekening. Over de definitieve versie van de verklaring wordt nog verder met het voorzitterschap en de andere lidstaten gesproken. Mede gezien de aard en de inhoud van de intentieverklaring zie ik op dit moment geen beletsel om als Nederland mede te ondertekenen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie kunnen zich vinden in de prioriteiten van de agenda van het Oostenrijkse voorzitterschap en hopen dat de ontwikkeling van broodnodige energietechnologieën dankzij dit voorzitterschap in versnelling raakt. Deze leden vragen zich af of de noordelijke provincies (Groningen, Friesland en Drenthe) nauw zijn betrokken als het gaat om groene waterstof, aangezien groene waterstof in Noord-Nederland als grote kans wordt gezien voor de economie en de energietransitie en er veel initiatieven op dit gebied zijn gestart. Betrekt de Minister de noordelijke provincies zoveel mogelijk als het gaat om de waterstofeconomie?
Het kabinet ziet dat inzet op waterstof grote kansen biedt voor de economie en de energietransitie in de noordelijke provincies en is bekend met de ambities en plannen ten aanzien van waterstof in het noorden. Dit komt aan de orde in overleg op bestuurlijk en ambtelijk niveau. De industrie-tafel Noord is betrokken en speelt een grote rol in het verder uitwerken van plannen op het gebied van waterstof in het kader van het Klimaatakkoord.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn kritisch op het gebruik van hernieuwbaar methaan, wat onderdeel uitmaakt van de verklaring die is voorgesteld door Oostenrijk omtrent de rol van waterstof. Methaan is een sterk broeikasgas en uiteindelijk komt bij de verbranding van methaan CO2 vrij, ongeacht de herkomst. Daarom prefereren deze leden het gebruik van waterstof sterk boven dat van hernieuwbaar methaan. Deelt de Minister deze mening en is de Minister bereid dit ook naar voren te brengen?
Nederland heeft zich kritisch opgesteld tegen de verwijzing naar een specifieke technologie als hernieuwbaar methaan, mede omdat dit niet past binnen het algemene karakter van deze politieke verklaring.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen welke initiatieven ten aanzien van waterstof er momenteel lopen. Kunnen deze worden toegelicht? Welke (subsidie-) bedragen zijn hiermee gemoeid?
Een goed overzicht van waterstof-initiatieven in Nederland wordt geboden in het in december 2017 in opdracht van EZK / RVO en TKI Gas gepubliceerde «Overzicht van Nederlandse waterstofinitiatieven, -plannen en -toepassingen» (https://www.topsectorenergie.nl/nieuws/rapport-overzicht-nederlandse-waterstofinitiatieven). Hierin wordt een beschrijving gegeven van circa 100 initiatieven van bedrijven, kennisinstellingen en lokale overheden. In veel gevallen gaat het nog om plannen en haalbaarheidsstudies of betreft het R&D-projecten voor technologieontwikkeling.
In Nederland is er dit jaar via een aparte regeling van Topsector Energie € 3,88 miljoen beschikbaar gesteld voor waterstofpilots. Ook is er ruim € 5 miljoen beschikbaar gesteld voor haalbaarheidsstudies naar onderwerpen op het gebied van energieopslag en systeemintegratie, waaronder waterstof. Daarnaast is in 2018 uit innovatiemiddelen € 2,2 miljoen beschikbaar gesteld voor een algemene waterstofsubsidieregeling. In 2017 is via de Topsector Energie € 0,75 miljoen beschikbaar gesteld voor R&D-projecten op het gebied van waterstof.
Daarnaast is er via de Demonstratieregeling klimaattechnologieën en innovaties in transport (DKTI Transport) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) subsidie beschikbaar voor transportoplossingen met lage of geen CO2-uitstoot, waaronder waterstof. Via deze regeling zijn er subsidies verstrekt voor 12 waterstoftankstations. Bij een aantal van deze projecten wordt ook gebruik gemaakt van Europese subsidies. Bij benadering is hier in totaal € 12 tot 15 miljoen mee gemoeid.
Verder heeft het Ministerie van I&W € 1,4 miljoen bijgedragen aan een EU-project (TSO2020) in Groningen dat gericht is op hernieuwbare waterstof in combinatie met ondergrondse opslag, netbalancering en toepassingen in o.a. mobiliteit.
De leden van de SP-fractie delen de opvatting dat de opslag van duurzame energie verbetering behoeft. Zij vragen of verder toegelicht kan worden welke rol hierin voor de Europese Commissie is weggelegd. Zit dit met name in Europese subsidies of speelt ook regelgeving een rol? Welke innovaties en initiatieven kunnen worden toegelicht?
Er zijn op dit moment geen Europese voorstellen voor regelgeving specifiek gericht op energieopslag. Regelgeving, zowel Europees als nationaal, moet vooral de juiste kaders stellen. Kaders die efficiënte marktwerking en een gelijk speelveld bevorderen, marktpartijen de juiste prikkels geven en toetredingsdrempels tot elektriciteitsmarkten verlagen, waaronder ook balanceringsmarkten. Dergelijke kaders waarborgen dat (ook) energieopslagen hun diensten aan zo veel mogelijk partijen kunnen aanbieden en kunnen profiteren van de interconnectiviteit tussen lidstaten. Deze algemene uitgangspunten vinden ook hun weerslag in de recente, Europese voorstellen voor de elektriciteitssector.
Het kabinet ziet verder een belangrijke rol weggelegd voor de Europese Commissie om onderzoek en innovatie op het gebied van de conversie en opslag van duurzame energie te stimuleren, waaronder op het gebied van waterstof. Het is van belang dat nieuwe technologieën in heel Europa commercieel toepasbaar kunnen worden. Daarom beschouwt Nederland de conversie en opslag van duurzame energie als één van de prioriteiten voor Europees subsidie-instrumentarium op het gebied van energie-innovatie, zoals Horizon Europe en het Europese innovatiefonds. Zo heeft het kabinet dit onderwerp als één van de vijf prioriteiten benoemd in haar reactie op de publieke consultatie over het Europese innovatiefonds. Op basis van het definitieve Klimaatakkoord zullen de prioriteiten nader worden geconcretiseerd voor de inzet op de Europese onderzoeks- en innovatieprogramma’s.
Verder vragen deze leden naar de verwachte prijseffecten van meer flexibiliteit in het elektriciteitssysteem. Meer sturen op vraag en aanbod en interconnectiviteit klinkt logisch met het oog op de wisselende beschikbaarheid van duurzame energie. Maar de leden van de SP-fractie wijzen op mogelijke negatieve neveneffecten, zoals grote afhankelijkheid en verlies van soevereiniteit van de eigen energievoorziening. Ook prijsstijgingen en onzekerheid over de energierekening verdienen alle aandacht. Deze leden vragen hier een reactie op.
In algemene zin leidt een toename van de flexibiliteit in het elektriciteitssysteem tot lagere kosten voor burgers en bedrijven. Een toename van de flexibiliteit betekent een toename van de middelen om vraag en aanbod op de elektriciteitsmarkt met elkaar in balans te brengen. Dat betekent dat er meer concurrentie is tussen aanbieders en vragers van vermogen en elektriciteit, wat leidt tot lagere prijzen. Voorts is het effect van een toename van het gebruik van interconnectiecapaciteit op de soevereiniteit van de Nederlandse energievoorziening niet éénduidig. Het streven naar de verwezenlijking van een Europese interne markt voor elektriciteit draagt bij aan de leveringszekerheid, leidt tot lagere elektriciteitsprijzen, maakt de inpassing van hernieuwbare elektriciteit gemakkelijker en goedkoper, maar leidt er onvermijdelijk ook toe dat lidstaten in bepaalde mate meer afhankelijk kunnen worden van productiecapaciteit in het buitenland. Het is moeilijk te kwalificeren hoe dit de soevereiniteit van de Nederlandse energievoorziening beïnvloedt, aangezien de import van (bijvoorbeeld) Duitse windstroom ook in de plaats kan komen van elektriciteit die weliswaar op Nederlands grondgebied is opgewekt, maar gestookt is met gas of kolen die niet noodzakelijkerwijs van Nederlandse oorsprong zijn. Ook merk ik op dat deze afhankelijkheid beide kanten op gaat: onze buurlanden zijn vanzelfsprekend ook in bepaalde mate afhankelijk van in Nederland opgestelde productiecapaciteit en infrastructuur. Verder deel ik uw mening dat eventuele prijsstijgingen en onzekerheid over de energierekening aandacht verdienen. Een toename van de flexibiliteit en de interconnectiviteit van het Nederlandse elektriciteitssysteem kunnen prijsstijgingen helpen voorkomen en het effect van volatiele prijsveranderingen matigen.
Daarnaast benadruk ik graag de succesvolle integratie van de Noordwest Europese energiemarkt. Beleidskeuzes van buurlanden hebben vaak directe consequenties voor de Nederlandse markt en maatregelen kunnen vaak effectiever en efficiënter genomen worden in regionaal verband zoals bijvoorbeeld het invoeren van een marktkoppelingssysteem. Nederland werkt daarom nauw samen in regionaal verband in het Pentalateraal Energieforum op het terrein van marktkoppeling, leveringszekerheid en marktflexibiliteit. Daarnaast is er het samenwerkingsverband op de Noordzee voor het ontwikkeling van wind op zee. De samenwerking vindt niet alleen plaats tussen overheden, maar juist ook tussen netbeheerders (TSO’s) en toezichthouders.
De leden van de SP-fractie achten een verdere versterking van een interne energiemarkt onwenselijk. Zij zien veel mogelijkheden voor bilaterale samenwerking, meer dan nu het geval is. Wat kan niet in bilaterale verdragen worden geregeld, maar alleen in Europese wetten? De leden van de SP-fractie benadrukken het belang van regionale samenwerking, maar zien geen directe meerwaarde in Europese wetgeving op dit vlak. Zij zien hierop graag een reactie.
De verbondenheid van de Nederlandse energiemarkt met de Europese energiemarkt reikt verder dan enkel met de buurlanden. Door op Europees niveau de regels van de interne energiemarkt vast te stellen zijn we in staat om een interne energiemarkt te creëren waar elektriciteit vrij kan stromen waar en wanneer dat het meest nodig is, waar voldoende grensoverschrijdende concurrentie is, waar een gelijk speelveld is voor alle producenten en waar de juiste prijssignalen voor investeringen en voldoende interconnecties worden afgegeven. Dit vergt dat overheden van alle lidstaten volgens strikte regels en slechts onder bepaalde condities kunnen ingrijpen in de markt. Hiervoor zijn regels op Europees niveau onontbeerlijk. Dit geldt bijvoorbeeld voor regelgeving over de wijze waarop interconnectiecapaciteit aan de grens tussen lidstaten opengesteld moet worden om internationale stromen te faciliteren.
Verder onderschrijft het kabinet dat regionale samenwerking van groot belang is. Zie ook het antwoord op de voorgaande vraag.
De leden van de SP-fractie vragen welke afspraken met buurlanden inmiddels zijn gemaakt om versneld van het Gronings gas af te kunnen.
De vraag naar laagcalorisch gas vanuit Duitsland, Frankrijk en België neemt de komende jaren met 2 miljard Nm3 per jaar af. Na 2029 wordt geen laagcalorisch gas meer geëxporteerd. Deze omschakeling vergt veel van buitenlandse verbruikers en van de betrokken autoriteiten. Een versnelde omschakeling van deze verbruikers is onderzocht maar bleek niet reëel. De collega’s en hun departementen hebben begrip voor de Nederlandse situatie en zetten zich actief in om alle andere mogelijkheden in kaart te brengen. Over de voortgang hiervan informeer ik uw Kamer regelmatig (zie: Kamerstuk 33 529, nrs. 457 en 474).
Afsluitend merken de leden van de SP-fractie op dat het falende EU Emissions Trading System (ETS) nog steeds als uitgangspunt van het Europees klimaatbeleid wordt gezien. Zij menen dat dit niet-werkend systeem zo snel mogelijk losgelaten moet worden om beleid te kunnen implementeren dat wel in staat is de meest vervuilende industrie op tijd tot verduurzaming te bewegen.
Het EU-ETS is inderdaad een belangrijke hoeksteen van het Europese klimaatbeleid. De verdrievoudiging van de prijs sinds januari van dit jaar tot ruim € 20 nu is een indicatie dat het systeem wel degelijk werkt en een stimulans vormt tot verduurzaming in de industrie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-33-722.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.