21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 602 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 juni 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 25 mei 2016 over de geannoteerde Agenda van de Energieraad op 6 juni 2016 (21 501-33, nr. 600).

De vragen en opmerkingen zijn op 30 mei 2016 aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 1 juni 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II

Antwoord / Reactie van de Minister

7

III

Volledige agenda

19

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Energieraad die op 6 juni 2016 plaats vindt onder Nederlands voorzitterschap in Luxemburg.

Zij lezen dat voorafgaand aan de Energieraad een verklaring ondertekend gaat worden die samenwerking op het gebied van energie in de Noordzee gaat verbeteren. Deze leden zien de Noordzee als belangrijk onderdeel van de transitie in energie.

In het AO behandelvoorbehoud op 30 maart jl. hebben de leden van de VVD-fractie reeds hun inbreng gegeven over de verschillende voorstellen vanuit de Europese Commissie. Zij danken de Minister voor de toegestuurde bijlage over de vraag hoe er in de Europese regelgeving wordt omgegaan met overeenkomsten met staatsbedrijven. Voor deze leden staat de markt voorop. Afspraken hierover in Europees verband dragen bij aan een goede werking van de Energie-Unie. Dit geldt ook voor een gezamenlijk programma op het gebied van kernenergie. Het rapport geeft een duidelijk beeld van de benodigde investeringen en marktkansen voor de nucleaire industrie. Door gezamenlijk hier in op te treden kan er volgens de leden van de VVD-fractie gezamenlijk gewerkt worden aan energievoorziening, medische isotopen en veiligheid. Zij vragen de Minister alle drie de onderwerpen te bespreken tijdens de Energieraad.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Energieraad op 6 juni 2016. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

Op de agenda staat onder andere de Verordening leveringszekerheid aardgas. Kan de Minister specifiek inzicht geven in de posities van (groepen) lidstaten, gezien de beperkte voortgang die de Minister verwacht op dit dossier? Wat is de voortgang met betrekking tot de gewenste mate van overheidsinterventie om leveringszekerheid te garanderen aangezien Noordwest-Europa het primaat bij de marktpartijen legt, terwijl lidstaten uit Oost-Europa geneigd zijn om de overheid een grote rol toe te bedelen? Kan de regering ook aangeven wat hierbij de positie is van de zuidelijke lidstaten? Kan de Minister aangeven hoe hij vanuit de Nederlandse voorzittersrol tijdens de komende Raadsvergadering de impasse zal proberen vlot te trekken terwijl de Minister ook het Nederlandse standpunt zal verdedigen, zoals onder andere vastgelegd in het BNC-fiche: Mededeling Indicatief programma op het gebied van kernenergie? In dit fiche staat dat de Minister de Europese Commissie op de in het fiche genoemde punten om duidelijkheid zal vragen. Is deze duidelijkheid inmiddels verkregen en zo ja, kan de Minister de antwoorden van de Commissie toelichten?

Er bestaat een Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012. Waarom is een dergelijke wet er niet voor strategische voorraadvorming van aardgasproducten? Welke investeringsbedragen zouden er beschikbaar moeten zijn om de transportinfrastructuur reverse flow te maken?

Op de agenda staan ook de intergouvernementele energie-overeenkomsten. Zijn er nog openstaande punten die eventueel een belemmering vormen voor het bereiken van een gemeenschappelijk Raadsstandpunt op dit dossier?

Welke landen vormen een blokkerende minderheid ten aanzien van de niet-bindende overeenkomsten en welke landen zijn tegen de ex-ante toets? Wat is de positie van Nederland als voorzitter hierbij, met het oog op de eigen (nationale) bezwaren tegen de niet-bindende overeenkomsten? Is de regering van plan deze bezwaren in te brengen bij de aankomende formele Energieraad? Vallen gascontracten van lidstaten met (staats)bedrijven van derde landen ook onder de ex-ante toets? Zo nee, waarom niet? Is het waar dat GazProm een verlengstuk is van de Russische staat? Vallen vernieuwingen en herzieningen van bestaande gascontracten ook onder het ex-ante toezicht? Een memorandum van overeenstemming kan toch ook bindende elementen bevatten en in die zin een gascontract lijken? Geldt dan ook de ex-ante toetsing?

Kan de Minister informatie verschaffen over de op handen zijnde triloog over de herziening van de Richtlijn Energielabelling, de Nederlandse positie en de wijze waarop dit dossier zal worden afgerond, zowel inhoudelijk als procedureel? Zijn er op dit terrein op dinsdag 24 mei jl. nog belangrijke amendement aangenomen in het Europees parlement?

Hoe verhoudt de Richtlijn Energielabelling zich tot de afspraken over energiebesparing van 22 december jl., in het kader van de Borgingscommissie van het SER Energieakkoord?

In hoeverre worden de splitsingsregels van het 3e Energiepakket uit 2009 nageleefd door de lidstaten? Kan de Minister een tabel geven met een overzicht van de drie splitsingsvormen van de hoogspanningsnetbeheerders en hoge druknetbeheerders van de 28 lidstaten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorstellen, maar hebben nog een enkele opmerking, met name over de «Raadpleging over het voorstel tot hervorming van de procedure voor de aanmelding door de lidstaten van nieuwe wettelijke eisen voor dienstverleners». Zij vernemen graag een meer inhoudelijke onderbouwing van de ingenomen positie door de Nederlandse vertegenwoordiging.

Deze leden vernemen graag wat het standpunt van Nederland is ten aanzien van het feit dat gesteld wordt dat wijzigingen vaak niet ambitieus genoeg zijn. Kan een en ander gelegen zijn in het feit dat de vorderingen op dat gebied – zoals gesteld in de tekst – inderdaad ongelijk verdeelt zijn over de lidstaten? Is het niet verstandiger, zo menen de leden van de SP-fractie, om eerst te bezien of er een wijze bestaat om met elkaar op een lijn te komen, in plaats dat er een scheiding ontstaat tussen verregaande koplopers en stevige achterblijvers? Heeft het voortjakkeren van een aantal koplopers niet juist in zich dat de onderlinge verschillen van lidstaten alleen maar meer zullen toenemen? Wat is leidend voor het Nederlandse standpunt: een stijging van 1,7% van het Europese bbp of een correct werkende Europese dienstenrichtlijn? Op welke wijze is de werking van de dienstenrichtlijn geëvalueerd? Op welke wijze is in kaart gebracht in welke lidstaat, een onderdeel van de richtlijn al dan niet functioneert en wat daarvan de oorzaken zijn? Wat houdt precies de procedure in die inhoudt dat de lidstaten de Commissie in kennis moeten stellen van nieuwe of gewijzigde regelgeving op het gebied van diensten? Wat gebeurt er vervolgensmet die in kennistelling? Wat gebeurt er met de eventuele op of aanmerkingen en de gestelde vragen? Hoe worden de Kamers der Staten-Generaal bij deze werkwijze betrokken? Hoe wordt voorkomen dat regels zich loszingen van democratische controle?

Welke landen blijven in gebreke bij kennisgevingen? Wat zijn de gevolgen hiervan? Staat er een sanctie op het kennisgeven van een regelgeving die al aangenomen is? Zo nee, gaat die sanctie er komen? Idem voor het toetsten van evenredigheid. Op welke wijze gaat bevordert worden dat maatregelen in de toekomst precies worden aangemeld en op welke manier wordt in kaart gebracht wat de gevolgen zijn van het niet aanmelden? Gaat de Nederlandse vertegenwoordiging pleiten voor een pas op de plaats zodat «een doeltreffende en preventieve handhaving van de dienstenrichtlijn in de toekomst wel mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze gaat Nederland werken aan een werkwijze waarop te garanderen is dat nieuwe en gewijzigde nationale regelgeving niet-discriminerend, gerechtvaardigd en evenredig is binnen alle lidstaten? Op welke terreinen is Nederland zelf in gebreke gebleven?

Waarom is er onder vraag 8 (pagina 6 van de «Raadpleging over het voorstel tot hervorming van de procedure voor de aanmelding door de lidstaten van nieuwe wettelijke eisen voor dienstverleners») gekozen voor het oneens zijn met een wachttermijn? Is het niet juist raadzaam om de Commissie en andere lidstaten en belanghebbenden(!) te laten reageren op wat er wordt voorgesteld? En waarom mag de commissie niet het recht hebben een gedetailleerd advies op te stellen? Is dit nu niet juist de verdieping die de huidige dienstenrichtlijn ontbeert? Waarom wordt er onder vraag 10 gekozen voor «het mogelijk maken van ingrijpende veranderingen van de nationale processen». Waarom houdt Nederland niet de lijn aan dat »het niet nodig is om de nationale processen te wijzigen omdat lidstaten de relevante nationale regelgevende maatregelen nu al aanmeldt»? Melden wij (nog) niet alle relevante nationale regelgeving aan? Zo ja, waarom doen wij dat dan niet? Waarom is er bij genoemde vraag 10 geen toelichting gegeven?

Kan met het ingrijpen door de Minister in de casus reactieve aanwijzing van de provincie Zuid-Holland en de vestiging van Decathlon in gedachten, gereflecteerd worden op de voorliggende inbreng? Is hierbij sprake ingrijpen op basis van opmerkingen vanuit andere lidstaten?

Is het waar dat in het huidige compromisvoorstel het land-van-oorsprong-beginsel is geschrapt? En dat in plaats daarvan nu omschreven is wanneer een land buitenlandse dienstverleners mag weigeren: op gronden van «sociaal beleid, consumentenbescherming, milieubescherming, publieke veiligheid en gezondheid». Wat is de definitie van de genoemde grondslagen? Wat zijn de voordelen en wat zijn de nadelen van het compromisvoorstel?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda van de Energieraad op 6 juni 2016. Hierover hebben deze leden nog enkele vragen.

Heeft de Minister opheldering gekregen van de Europese Commissie over openstaande vragen over de aardgasverordening? Zo ja, kan dit worden toegelicht?

Kan in verband met de presentatie van Eurocommissaris Canete worden toegelicht welk tijdspad de Minister verwacht voor de uitvoering van het klimaatakkoord met name voor de energiesector in verband met de toegezegde inspanningen voor 2030?

Kan een indicatie worden gegeven van het tijdspad betreffende discussie en verbeteringsvoorstellen voor de markt van medische isotopen, zo vragen de leden van de CDA fractie. Bent u bereid om op dit onderwerp verder het voortouw te nemen? Zo ja, wat wordt de follow-up van uw notitie? In hoeverre is voor de verbetering van de markt voor medische isotopen een commissievoorstel nodig?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks fractie hebben kennisgenomen van de stukken ter voorbereiding van de Energieraad op 6 juni 2016. Zij zijn verheugd dat er een politieke samenwerking wordt bezegeld met betrekking tot duurzame energie en infrastructuur op de Noordzee. Regionale samenwerking bij infrastructuur voor wind op zee is naar mening van deze leden van groot belang voor het halen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs, om minder afhankelijk te worden van import uit onbetrouwbare landen en om een alternatief te hebben voor aardgas. Het past ook in de visie op de Groen Energie Unie die de leden van de GroenLinks-fractie in 2014 hebben gepubliceerd. Wel vragen zij of de Minister meer inzicht kan verschaffen in wat de politieke samenwerking met betrekking tot infrastructuur en duurzame energie op de Noordzee inhoud?

Deze leden zijn ook benieuwd naar de uitkomsten van de lunchpresentatie over de uitkomst en opvolging van de klimaattop in Parijs. Zij zijn daarbij met name geïnteresseerd in de vraag hoe de forse inzet op gas te rijmen valt met de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs? Vergt het behalen van de doelstelling van het klimaatverdrag van Parijs niet juist een grotere inzet op energiebesparing en duurzame energie?

De leden van de GroenLinks-fractie blijven twijfels houden bij de door de Commissie gehanteerde prognoses van het gasverbruik, omdat er grote verschillen blijven bestaan tussen deze prognoses en de daadwerkelijke trend in het gasverbruik in de EU. Is de Minister bereid om dit punt te sprake te brengen en te verzoeken om herijking van de toekomstige gasverbruiken aan de reëele trends in gasvraag, zoals het Court of Auditors adviseerde? Deze leden wijzen daarbij ook op de onderzoeken van DNB (Tijd voor Transitie) en de European Systemic Risk Board (Too late, too sudden: Transition to a low-carbon economy and systemic risk) naar de risico’s van te late omschakeling naar een duurzame economie op de economische stabiliteit en waarde van investeringen in fossiele infrastructuur, zoals Nordstream II en andere infrastructurele projecten. Deelt de Minister de zorgen met betrekking tot risico’s van overinvestering in fossiele infrastructuur?

De verordening leveringszekerheid gas zet in op regionale samenwerking. Kan de Minister aangeven of de Europese Commissie inmiddels heeft aangegeven of rekening wordt gehouden met reeds bestaande samenwerkingsverbanden, zoals het pentalateraal gasplatform? Kan de Minister aangeven hoeveel laagcalorisch gas per jaar ten behoeve van commerciële opslag in de Nederlandse gasopslagen wordt opgeslagen en daar ten behoeve van verkoop en export wordt uitgehaald? Kan de Minister een overzicht geven van deze gasstromen, zowel opgeslagen als onttrokken, sinds het bestaan van de gasopslagen en uitgesplitst naar opslag? Hoeveel van het opgeslagen gas kan gebruikt worden binnen het zogenaamde Groningensysteem in verband met productievermindering uit het Groningenveld? Kan de Minister dit toelichten?

De Minister geeft aan dat er een blokkerende minderheid bestond tegen het voorstel voor intergouvernementele energieovereenkomsten. Kan de Minister aangeven welke landen een blokkerende minderheid vormen ten aanzien van de niet-bindende overeenkomsten en welke landen tegen de ex-ante toets zijn? Is de Minister bereid om over de Nederlandse bezwaren tegen de niet-bindende overeenkomsten heen te stappen als dit nodig is om tot een gemeenschappelijk Raadsstandpunt te komen op dit dossier?

De Minister geeft aan dat Nederland het Nucleaire Indicatieve Programma (PINC)-rapport verwelkomt, maar dat er wel op een aantal punten commentaar is. Het betreft dan correctie van feitelijke gegevens. Kan de Minister aangeven welke feitelijke gegevens dit betreft en wat volgens hem wel de juiste gegevens zijn?

Bij het bestuderen van het PINC-rapport hebben de leden van de GroenLinks-fractie zich verbaasd over de inschatting van de hoogte van de bouwkosten van nieuwe kerncentrales en de aannames daarbij. Zo gaat PINC uit van «overnight construction costs», terwijl kerncentrales momenteel meer dan 10 jaar kosten om te bouwen. Ook worden de bouwkosten bijna 50% lager ingeschat dan de kosten van de in aanbouw zijnde kerncentrales Olkiluoto en Flamanville, of de verwachte kosten voor Hinkley Point C. Behoort dit tot de feitelijke onjuistheden die de Minister wil corrigeren? Zo nee, kan de Minister aan de leden van de GroenLinks fractie toelichten hoe hij aankijkt tegen deze aannames en wat dit betekent voor het door de Commissie geschetste toekomstperspectief van de nucleaire sector? Kan de Minister uitleggen welke marktkansen er voor de Europese nucleaire industrie zijn zonder de bestaande overheidsondersteuning voor de nucleaire sector, mede gelet op de dalende kosten van hernieuwbare energie en energieopslag? Kan de Minister daarbij aangeven welke veranderingen er zijn in de door Citybank geïdentificeerde risico’s in de analyse «New Nuclear – The Economics Say No» uit 2009? Kan de Minister aangeven op welke wijze kernenergie past in een elektriciteitsmix met een groeiend aandeel hernieuwbare energie?

Kernenergie (kernsplijting en kernfusie) hebben nog steeds een bijzonder positie binnen de EU door het Euratom verdrag, dat sinds de totstandkoming 60 jaar geleden nauwelijks herzien is. Deelt de Minister de mening dat het tijd is voor grondige herziening van het Euratom verdrag, waarbij d e overheidsinvesteringen, de financiering van onderzoek en de privileges ter bevordering van kernenergie afgebouwd en afgeschaft worden, en waarbij exploitanten van kerncentrales zich zelf dienen te verzekeren tegen het risico van nucleaire incidenten en rampen? Naar mening van de leden van de GroenLinks-fractie dient onderzoek en ontwikkeling op het gebied van kernsplijting zich te beperken tot de veiligheid, verwijdering en gezondheidskwesties. Deelt de Minister deze mening? Deze leden zijn van mening dat de vrijkomende fondsen gebruikt dienen te worden ter bevordering van duurzame energie. Deelt de Minister deze mening?

De Minister stelt dat Nederland zich inzet voor structurele verbetering van de markt voor medische isotopen, waarbij ingezet wordt op het kostendekkend maken van de productieketen. De Minister stelt daarbij dat Nederland op de goede weg is met implementatie van dit model. Kan de Minister aangeven hoe dat zich verhoudt tot de financiële problemen bij Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en Nuclear Research and consultancy Group (NRG)? En wat de gevolgen hiervan zijn voor de ontwikkeling van Pallas? Kan de Minister aangeven of het kostendekkend maken van de productieketen ook speelt bij kerncentrales, aangezien de Europese Commissie eerder dit jaar grote tekorten signaleerden bij de fondsen voor ontmanteling van kerncentrales en eindberging van kernafval?

De leden van de GroenLinks-fractie staan positief ten opzichte van het voorstel energielabelling. Het is de hoogste tijd dat de huidige energielabelling wordt herschaald. Deze leden zijn niet overtuigd van de noodzaak van een langere implementatietermijn. Kan de Minister aangeven waarom deze langere termijn volgens hem nodig is?

The Guardian berichtte op 12 april1) dat de meetmethodiek voor led-lampen niet wordt aangescherpt, ondanks dat al sinds 2013 bekend is dat de huidige meetmethodiek tot onvolkomenheden kan leiden. Onderzoek in Zweden laat zien dat de lampen van sommige producenten in de praktijk ruim 25% minder energiezuinig zijn dan in werkelijkheid. Kan de Minister aangeven wat dit betekent voor het vertrouwen van consumenten in energielabels? Is de Minister bereid dit probleem tijdens de Energieraad ter sprake te brengen?

1) http://www.theguardian.com/environment/2016/apr/12/lightbulbs-lighting-excluded-eu-regulations-energy-efficiency-advertising?CMP=twt_a-environment_b-gdneco

II Antwoord / Reactie van de Minister

Vragen en antwoorden van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vinden dat het PINC-rapport een duidelijk beeld geeft van de benodigde investeringen en marktkansen voor de nucleaire industrie. Door gezamenlijk hier in op te treden kan er volgens de leden van de VVD-fractie gezamenlijk gewerkt worden aan energievoorziening, medische isotopen en veiligheid. Zij vragen mij alle drie de onderwerpen te bespreken tijdens de Energieraad.

Ik zal tijdens de Energieraad ingaan op de onderwerpen die – geheel of gedeeltelijk – onder mijn verantwoordelijkheid vallen: energievoorziening en medische isotopen. Nucleaire veiligheid, dat onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu valt, is bij deze onderwerpen vanzelfsprekend een randvoorwaarde.

Vragen en antwoorden van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen mij om specifiek inzicht te geven in de posities van (groepen) lidstaten op de verordening leveringszekerheid aardgas, gezien de beperkte voortgang die de Minister verwacht op het dossier van leveringszekerheid aardgas.

Nederland heeft als voorzitter tijdens de aankomende Energieraad een beleidsdebat georganiseerd om beter zicht te krijgen op de posities van (groepen) lidstaten. Ik zal u daarover in het verslag informeren. Overigens is dit debat openbaar en wordt deze live uitgezonden zodat een ieder kennis kan nemen van de opvattingen en posities die daar naar voren worden gebracht1.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de voortgang met betrekking tot de gewenste mate van overheidsinterventie om leveringszekerheid te garanderen, aangezien volgens de PvdA-fractie Noordwest-Europa het primaat bij de marktpartijen legt, terwijl lidstaten uit Oost-Europa geneigd zijn om de overheid een grote rol toe te bedelen. Deze leden vragen ook naar inzicht in de posities van (groepen) lidstaten en de zuidelijke lidstaten.

Over zowel de rol van de overheid als de gewenste mate van overheidsinterventie bij het borgen van leveringszekerheid vindt nog volop discussie plaats. Daarbij dient opgemerkt te worden dat in een aantal Centraal-Europese landen (Tsjechië, Hongarije) de markt meer en meer vorm begint te krijgen. De positie van de zuidelijke lidstaten is niet eenduidig met betrekking tot de rol van de overheid en marktpartijen, alhoewel landen als bijvoorbeeld Spanje en Italië de markt een belangrijke rol toedichten.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe ik vanuit de Nederlandse voorzittersrol tijdens de komende Raadsvergadering de impasse op het voorstel voor de Verordening leveringszekerheid aardgas zal proberen vlot te trekken, terwijl ik ook het Nederlandse standpunt zal verdedigen.

Tijdens de komende Raadsvergadering zal een eerste beleidsdebat plaatsvinden over een drietal kernelementen van het voorstel van de Europese Commissie, te weten regionale samenwerking, solidariteit en transparantie. Dit zijn ook de kernelementen waarover lidstaten uiteenlopende opvattingen hebben. Doel van het debat is om beter zicht te krijgen op de posities van lidstaten, op basis waarvan verdere inhoudelijke behandeling van het voorstel kan plaatsvinden. Dit eerst nog onder Nederlands en daarna onder Slowaaks voorzitterschap. Het uitdragen van het Nederlandse standpunt is tijdens dit eerste beleidsdebat nog niet aan de orde omdat het uitdragen van een nationaal standpunt zich moeizaam verhoudt met de rol van «honest broker» die de voorzitter moet kunnen spelen. Onder het Slowaaks voorzitterschap is er de ruimte om dit wel te doen.

In het BNC-fiche leveringszekerheid aardgas staat dat de Minister de Europese Commissie op de in het fiche genoemde punten om duidelijkheid zal vragen. De leden van de PvdA-fractie vragen of deze duidelijkheid inmiddels is verkregen. En indien dit het geval is, of ik de antwoorden van de Commissie kan toelichten.

Tijdens de onderhandelingen die in de afgelopen weken over het voorstel hebben plaatsgevonden is op onderstaande punten meer duidelijkheid verkregen over de bedoelingen van de Europese Commissie.

Op het gebied van regionale samenwerking hecht de Commissie zeer aan de door haar voorgestelde regio-indeling, maar stelt verder dat lidstaten uiteraard vrij zijn om daarnaast en in aanvulling daarop ook andere samenwerkingsverbanden aan te gaan, zoals het Pentalaterale Gasplatform. Ook hecht de Commissie vooralsnog aan haar voorstel om lidstaten te kunnen verplichten bepaalde investeringen te doen in de transportinfrastructuur opdat gas in twee richtingen kan stromen. Ditzelfde geldt voor het Commissie voorstel ten aanzien van de informatie die afnemers moeten verstrekken over specifieke leveringscontracten. De Commissie acht het van belang om met gedelegeerde handelingen te kunnen werken omdat zo wordt voorkomen dat een complete herziening van de verordening nodig is op het moment dat de Commissie een aanpassing wenselijk acht. Wel heeft de Commissie toegezegd alleen een voorstel voor een gedelegeerde handeling te zullen doen nadat daarover overleg is gevoerd met de lidstaten.

Wat betreft de solidariteitsmaatregelen heeft de Commissie nog niet duidelijk gemaakt of deze ook in werking treden wanneer een lidstaat een noodsituatie afkondigt, maar de Commissie in haar daaropvolgende onderzoek tot het oordeel komt dat deze afkondiging niet (langer) gerechtvaardigd is. Onduidelijk blijft vooralsnog wiens oordeel in die situatie zwaarder weegt, dat van de lidstaat in kwestie of dat van de Commissie.

Er bestaat een Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er niet een dergelijke wet is voor strategische voorraadvorming van aardgasproducten.

In het verslag van de informele Energieraad2 van 10 en 11 april jl. is in bijlage 2 aangegeven dat het aanhouden van strategische gasvoorraden circa tienmaal duurder is dan het aanhouden van strategische olievoorraden.

Daarnaast volgt de Wet strategische voorraadvorming aardolieproducten uit internationale afspraken die in 1974 zijn gemaakt als gevolg van de oliecrisis in 1973 en 1974. De Arabische leden van de OPEC begonnen een boycot tegen de landen die op de hand waren van Israël (onder andere de Verenigde Staten, Japan en Nederland). Er werd toen besloten tot het gezamenlijk aanhouden van noodvoorraden om zo een eventuele herhaling het hoofd te kunnen bieden en de afhankelijkheid van de OPEC-landen in ieder geval voor de korte termijn te verminderen.

Voor gas werd die noodzaak niet gezien omdat er geen organisatie was die vergelijkbaar is aan de OPEC en die op een zelfde manier als de OPEC zou kunnen handelen. Gasreserves zijn veel meer verspreid over de wereld en zijn in tegenstelling tot olie niet geconcentreerd in een geografisch beperkt deel van de wereld.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke investeringsbedragen er beschikbaar moeten zijn om de transportinfrastructuur reverse flow te maken.

Een totaal overzicht van de benodigde investeringsbedragen is niet voorhanden. Maar alleen met het realiseren van reverse flow op de Bacton-Balgzand pijpleiding (BBL) tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn al enkele honderden miljoenen euro’s (tussen € 530 miljoen en € 1.075 miljoen afhankelijk van het scenario3) gemoeid. Deze kosten liggen zo hoog omdat niet alleen de BBL zelf moet worden aangepast, maar ook de achterliggende transportsystemen van National Grid (Verenigd Koninkrijk) en Gasunie Transport Services.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er nog openstaande punten zijn die eventueel een belemmering vormen voor het bereiken van een gemeenschappelijk Raadsstandpunt op betreffende de intergouvernementele energie-overeenkomsten.

De tekst van de algemene oriëntatie over het Commissievoorstel voor een Besluit over Intergouvernementele energie- overeenkomsten (hierna: IGA’s) kan rekenen op brede steun van de lidstaten. Er zijn geen openstaande punten meer op dit dossier. De verwachting is dus dat tijdens de Raad de algemene oriëntatie wordt vastgesteld.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke landen een blokkerende minderheid ten aanzien van de niet-bindende overeenkomsten vormen en welke landen tegen de ex-ante toets zijn. Daarnaast vragen deze leden wat de positie van Nederland als voorzitter hierbij is, met het oog op de eigen (nationale) bezwaren tegen de niet-bindende overeenkomsten. Deze leden vragen ook of ik van plan ben deze bezwaren in te brengen bij de aankomende formele Energieraad.

Tegen het voorstel voor een verplichte notificatie van niet-bindende energie-overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen bestond op het niveau van de raadswerkgroep een stevige blokkerende minderheid van enkele grote lidstaten en een aantal kleinere lidstaten. In de loop van de onderhandelingen ontstond er tevens een blokkerende minderheid tegen de ex ante toets. Het compromisvoorstel dat Nederland vervolgens als voorzitter op tafel heeft gelegd en nu voorligt aan de Raad, kan rekenen op brede steun bij de lidstaten. Daarmee zijn de genoemde blokkerende minderheden opgeheven. Ook Nederland kan het compromis steunen en zal geen inhoudelijke vragen stellen tijdens de Energieraad. Immers, de tekst van de algemene oriëntatie regelt dat overeenstemming van alle relevante IGA’s met de Europese wetgeving wordt geborgd met een ex ante toets, ook als dit is geregeld door bijvoorbeeld in MoU’s toch juridisch bindende bepalingen over energie op te nemen. Ook worden met het compromis onnodige administratieve lasten voorkomen. Het is mogelijk dat enkele lidstaten tijdens de Raad niet kunnen instemmen met het compromis. Daarover zal ik uw Kamer in het verslag van de Raad informeren.

De leden van de PvdA-fractie vragen of gascontracten van lidstaten met (staats)bedrijven van derde landen ook onder de ex-ante toets vallen. Daarnaast vragen deze leden of GazProm een verlengstuk is van de Russische staat.

De ex ante toets geldt alleen bij overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen. Overeenkomsten tussen (staats)bedrijven onderling en overeenkomsten tussen lidstaten en (staats)bedrijven uit derde landen zijn uitgesloten van de werking van het besluit. De Europese Commissie heeft het besluit hiertoe beperkt omdat de Commissie al adequate bevoegdheden heeft om inzicht te verkrijgen en in te grijpen in contracten die tussen bedrijven of tussen lidstaten en (staats)bedrijven uit derde landen worden gesloten, zoals bijvoorbeeld Gazprom.

De bevoegdheden die de Commissie heeft om in te grijpen, zijn van overeenkomstige toepassing op staatsbedrijven, als deze bedrijven in derde landen zijn gevestigd en activiteiten ontplooien op de Europese energiemarkt, zoals Gazprom. De specifieke bevoegdheden van de Commissie om in te grijpen zijn uiteengezet in de bijlage van de geannoteerde agenda*.

De leden van de PvdA-fractie vragen of vernieuwingen en herzieningen van bestaande gascontracten ook onder het ex-ante toezicht vallen. De leden van de PvdA-fractie geven aan dat een memorandum van overeenstemming ook bindende elementen kan bevatten en in die zin op een gascontract kan lijken. Deze leden vragen of dan ook de ex-ante toetsing geldt.

De verplichte ex ante toets geldt voor alle nieuwe IGA’s, maar gaat ook gelden voor vernieuwingen en herzieningen van bestaande IGA’s. Daarnaast is in de tekst nu opgenomen dat overeenkomsten die naar de inhoud bindende juridische verplichtingen bevatten ook aangemerkt worden als IGA, ongeacht hoe partijen die overeenkomst noemen. Voor die overeenkomsten is ook een ex ante toets door de Europese Commissie vereist.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister informatie kan verschaffen over de op handen zijnde triloog over de herziening van de Richtlijn Energielabelling, de Nederlandse positie en de wijze waarop dit dossier zal worden afgerond, zowel inhoudelijk als procedureel. Daarnaast vragen deze leden of er op dit terrein op dinsdag 24 mei jl. nog belangrijke amendementen zijn aangenomen in het Europees parlement.

Het Europees parlement heeft meer tijd nodig dan verwacht om haar standpunt op dit dossier te bepalen. Er heeft op 24 mei dan ook nog geen stemming plaatsgevonden in het Europees parlement over het voorstel. In het Europees parlement wordt nog onderhandeld over een akkoord met betrekking tot de voorgestelde amendementen. Hierdoor zijn de triloogonderhandelingen vertraagd. Als gevolg van de vertraging zal Nederland tijdens het resterende deel van zijn voorzitterschap dan ook geen noemenswaardige stappen meer kunnen zetten in het wetgevingsproces. Het Slowaaks voorzitterschap zal naar verwachting de triloogonderhandelingen startten. Voor Nederland is de algemene oriëntatie die de Raad in november 2015 heeft aangenomen het uitgangspunt voor de inhoudelijke onderhandelingen met het Europees parlement over een definitieve verordening. Nederland hecht hierbij veel waarde aan de uniforme aanpassing van het energielabel naar een A-G schaal en verplichte productregistratie in een EU-database.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de Richtlijn Energielabelling zich verhoudt tot de afspraken over energiebesparing van 22 december jl., in het kader van de Borgingscommissie van het SER Energieakkoord.

De genoemde afspraken in het kader van de Borgingscommissie zijn inmiddels verder uitgewerkt. Met mijn brief van 17 mei 2016 met als onderwerp «intensiveringspakket Energieakkoord»4 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de gezamenlijke afspraak om een besparingsverplichting in te voeren. Deze afspraken vertonen geen overlap met de Richtlijn Energielabelling. Met energielabels wordt de energie-efficiëntie van producten inzichtelijk gemaakt. Met een besparingsverplichting zullen energiezuinigere producten en maatregelen daadwerkelijk moeten worden ingezet.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de splitsingsregels van het derde Energiepakket uit 2009 worden nageleefd door de lidstaten en of ik een tabel kan geven met een overzicht van de drie splitsingsvormen van de hoogspanningsnetbeheerders en hoge druknetbeheerders van de 28 lidstaten.

De belangrijkste stap in de implementatie van de splitsingsregels voor transmissiesysteembeheerders uit het derde energiepakket bestond uit de certificering door de nationale regulerende instanties. Daarbij is door de regulerende instanties nauwkeurig getoetst of door de betrokken transmissiesysteembeheerders is voldaan aan de onafhankelijkheidsvereisten van één van de drie splitsingsmodellen die staan beschreven in de derde elektriciteitsrichtlijn en de derde gasrichtlijn: het model van volledige eigendomsontvlechting, het model van een onafhankelijke systeembeheerder of het model van een onafhankelijke transmissiebeheerder. De conceptbesluiten over certificering zijn door de nationale instanties aan de Commissie voorgelegd zodat ook de Commissie kon toetsen of aan de richtlijnvereisten is voldaan (Commission Opinion). De nationale regulerende instanties hebben de definitieve certificeringen van hun transmissiesysteembeheerders genotificeerd bij de Europese Commissie. De Commissie heeft een overzicht van deze notificaties gepubliceerd op haar website5 («List of certification notifications received»). Daarin staan alle notificaties door EU-lidstaten van gecertificeerde transmissiesysteembeheerders zowel voor elektriciteit als gas vermeld. In totaal bevat dit overzicht 109 gecertificeerde transmissiesysteembeheerders.

Vragen en antwoorden van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen of ik opheldering heb gekregen van de Europese Commissie over openstaande vragen over de aardgasverordening en of dit kan worden toegelicht.

Ja, zie mijn beantwoording van de vragen van de PvdA-fractie over dit onderwerp.

De leden van de CDA-fractie vragen of in verband met de presentatie van Eurocommissaris Cañete kan worden toegelicht welk tijdspad de Minister verwacht voor de uitvoering van het klimaatakkoord met name voor de energiesector.

Met betrekking tot de uitvoering van het klimaatakkoord heeft de Europese Commissie aangegeven dat de EU en haar 28 lidstaten het klimaatakkoord zo snel mogelijk zouden moeten ratificeren en dat een voortvarende implementatie van het energie- en klimaatpakket 2030 prioriteit heeft. De Europese Raad onderstreepte dit in zijn conclusies van 17 maart 2016. Daarnaast benadrukt de Europese Commissie dat de EU en de lidstaten goed voorbereid en actief moeten deelnemen aan de «faciliterende dialoog» die in 2018 zal plaatsvinden naar aanleiding van het IPCC rapport over de effecten van 1,5 graad opwarming en de daaraan gerelateerde emissiepaden. Uiterlijk in 2020 moeten landen hun definitieve klimaatbijdrage (Nationally Determined Contribution / NDC) indienen. Na de inwerkingtreding van het akkoord vindt vanaf 2023 vervolgens elke vijf jaar een beoordeling plaats van de collectieve voortgang, in opmaat naar nieuw in te dienen klimaatbijdragen in 2025.

Dit jaar worden er door de Commissie onder de vlag van de Energie Unie diverse wetgevende voorstellen gepubliceerd ter uitvoering van het energie- en klimaatpakket 2030. In de zomer verwacht de Commissie haar voorstel te publiceren voor de sectoren die niet onder het emissiehandelssysteem (ETS) vallen (landbouw, verkeer, gebouwde omgeving), inclusief verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF). De verwachting is dat besluitvorming over de ETS richtlijn en het niet-ETS besluit parallel aan elkaar zal lopen en dat deze onderhandelingen in het voorjaar van 2017 worden afgerond. Komend najaar publiceert de Commissie naar verwachting de herziening van de Richtlijn energie-efficiëntie en de Richtlijn energieprestatie van gebouwen, gevolgd door een herziening van de Richtlijn hernieuwbare energie, duurzaamheidscriteria voor biomassa en een nieuw ontwerp voor de elektriciteitsmarkt aan het einde van dit jaar. Ook het voorstel tot de governance van de Energie Unie zal aan het einde van het jaar gepubliceerd worden. Lidstaten dienen een nationaal energie- en klimaatplan voor de periode 2021–2030 op te stellen waarin nationale beleidsmaatregelen worden benoemd die bijdragen aan het halen van de doelen van de Energie Unie. Deze plannen moeten uiterlijk eind 2019 afgerond zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen of er een indicatie kan worden gegeven van het tijdspad betreffende discussie en verbeteringsvoorstellen voor de markt van medische isotopen en of ik bereid ben om op dit onderwerp verder het voortouw te nemen. Daarnaast vragen deze leden wat de follow-up van mijn notitie wordt. De leden van de CDA-fractie vragen ook in hoeverre voor verbetering van de markt voor medische isotopen een commissievoorstel nodig is.

Nederland zet internationaal in op drie sporen om de markt voor medische radioisotopen te verbeteren: via de Europese Unie, via het intergouvernementele zes-landeninitiatief – dat bestaat uit de zes Europese landen die medische radioisotopen produceren – en tenslotte via de OESO.

Nederland benut door middel van zijn Voorzitterschapsnotitie het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie om de Europese Commissie op te roepen een beleidsstrategie te ontwikkelen om de markt voor medische radioisotopen op drie punten te verbeteren: het kostendekkend maken van de productie van medische radioisotopen door een systeem van «full cost recovery», uniforme afspraken over een betaalde reservecapaciteit voor de productie van isotopen en ten slotte het creëren van een gelijk speelveld, zowel in Europa als internationaal. Idealiter wordt de strategie vormgegeven middels afdwingbare Europese regelgeving op dit punt. In 2018 zal de Europese Commissie een grootschalige evaluatie doen van nucleaire toepassingen op medisch, industrieel en onderzoeksgebied. De markt voor medische radioisotopen zal een belangrijk onderdeel van deze evaluatie moeten zijn. Nederland zal er op aansturen dat dit aanleiding is om de voorgestelde beleidsstrategie te lanceren.

Vragen en antwoorden van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik meer inzicht kan verschaffen in wat de politieke samenwerking met betrekking tot infrastructuur en duurzame energie op de Noordzee inhoudt.

En marge van de aankomende Energieraad zullen de Noordzeelanden en de Europese Commissie een politieke verklaring ondertekenen waarmee de lidstaten politieke steun uitspreken om de regionale samenwerking op het gebied van windenergie en een bijbehorende infrastructuur op de Noordzee te intensiveren. Voor het behalen van de energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030 is verdere ontwikkeling van de Noordzee als wingebied voor duurzame energie essentieel.

Deze Noordzee-samenwerking moet bijdragen aan het creëren van een lange termijn perspectief voor investeerders. Het doel is te komen tot een gezamenlijke, grensoverschrijdende aanpak bij de ontwikkeling van offshore windprojecten, bijvoorbeeld bij de bepaling van de locatie, de aanbesteding van subsidieverlening en het leggen van kabels voor de koppeling met het bestaande stroomnet (op land). Daarnaast gaat het om voorschriften die van toepassing zijn op de offshore wind sector, bijvoorbeeld om de veiligheid van medewerkers te waarborgen of om het milieu te beschermen. Dergelijke voorschriften verschillen op dit moment van land tot land en dat brengt kosten met zich mee voor de sector.

De samenwerking richt zich op het bereiken van kostenreductie voor de ontwikkeling van windparken. Besparingen zijn mogelijk door een betere samenwerking bij de aanleg, financiering en het beheer van windparken en benodigde infrastructuur. Hiernaast kunnen kostenvoordelen worden behaald door deze infrastructuur als basis te gebruiken voor verdere interconnectie en marktintegratie tussen de Noordzeelanden.

Er is gekozen voor een pragmatische, stapsgewijze «bottom-up» regionale benadering die uiteindelijk moet leiden tot verdere integratie van de Europese energiemarkt. Het creëren van draagvlak onder de stakeholders is hierbij essentieel.

Nederland heeft zich tijdens zijn voorzitterschap ingezet om hernieuwd commitment te verkrijgen met betrekking tot de samenwerking rond de Noordzee op het terrein van offshore windenergie. Nederland verwacht dat met de ondertekening van de politieke verklaring hiertoe een belangrijke stap wordt gezet en dat met deze versterkte samenwerking een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan het bereiken van doel om de CO2-uitstoot in 2050 met 80–95% terug te dringen op Europees niveau.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de forse inzet op gas te rijmen valt met de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs en of het behalen van de doelstelling van het klimaatverdrag van Parijs niet juist een grotere inzet op energiebesparing en duurzame energie vergt.

De EU heeft reeds een duidelijke koers ingezet voor de transitie naar een CO2-arme energievoorziening in 2050, die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. In Europees verband zijn er doelstellingen voor klimaat en energie overeengekomen voor 2020, 2030 en een lange termijn CO2-reductiedoel voor 2050. De doelen voor 2030 en 2050 zijn in lijn met het eerder vastgestelde twee-graden doel.

Met betrekking tot de uitvoering van het Parijs klimaatakkoord heeft de Europese Commissie aangegeven dat de EU en haar 28 lidstaten het klimaatakkoord zo snel mogelijk zouden moeten ratificeren en dat een voortvarende implementatie van het energie- en klimaatpakket 2030 prioriteit heeft. De Europese Raad onderstreepte dit in zijn conclusies van 17 maart 2016. Daarnaast benadrukt de Europese Commissie dat de EU en de lidstaten goed voorbereid en actief moeten deelnemen aan de «faciliterende dialoog» die in 2018 zal plaatsvinden. Zie daarvoor ook mijn antwoord op de tweede vraag van de leden van de CDA fractie.

Onderdeel van de huidige EU 2030 afspraken zijn een versterkte inzet op hernieuwbare energie en energiebesparing met een Europees doel van ten minste 27% voor hernieuwbare energie en een Europees indicatief doel van ten minste 27% energiebesparing. Dit najaar presenteert de Commissie voorstellen voor de uitwerking van deze versterkte inzet in de herziening van de richtlijn energie-efficiëntie, de herziening van de richtlijn energieprestaties voor gebouwen en de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie.

Op basis van de huidige beschikbare kennis is de inzet van vrijwel alle nu bekende CO2-arme energiebronnen en technologieën vereist voor het bereiken van de gewenste CO2-reductie. Aardgas zal als minst vervuilende fossiele brandstof een belangrijke rol vervullen in de transitie, maar ook het gebruik van deze fossiele energiebron zal op termijn sterk worden gereduceerd, zoals ik heb aangegeven in het Energierapport.

De leden van de GroenLinks-fractie blijven twijfels houden bij de door de Commissie gehanteerde prognoses van het gasverbruik, omdat er grote verschillen blijven bestaan tussen deze prognoses en de daadwerkelijke trend in het gasverbruik in de EU en vragen of ik bereid ben om dit punt te sprake te brengen en te verzoeken om herijking van de toekomstige gasverbruiken aan de reële trends in gasvraag, zoals het Court of Auditors adviseerde.

Met GroenLinks ben ik van mening dat bij prognoses altijd van de meest reële trends moet worden uitgegaan. Het stuk van het European Court of Auditors laat ook zien dat de prognoses waar de Commissie vanuit gaat steeds beter aansluiten bij de realiteit. Ik zie geen aanleiding om dit onderwerp ter sprake te brengen tijdens de Energieraad.

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen ook op de onderzoeken van DNB (Tijd voor Transitie) en de European Systemic Risk Board (Too late, too sudden: Transition to a low-carbon economy and systemic risk) naar de risico’s van te late omschakeling naar een duurzame economie op de economische stabiliteit en waarde van investeringen in fossiele infrastructuur en vragen of ik de zorgen met betrekking tot risico’s van overinvestering in fossiele infrastructuur deel.

Het kabinet streeft in internationaal verband naar een CO2-arme energievoorziening, die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Op basis van de huidige beschikbare kennis is de inzet van vrijwel alle nu bekende CO2-arme energiebronnen en technologieën vereist voor het bereiken van de gewenste CO2-reductie. Energiebesparing, biomassa, schone elektriciteitsproductie, en afvang en opvang van CO2 (CCS) zullen richting 2050 waarschijnlijk robuuste elementen in de energiemix zijn. De mate waarin is afhankelijk van zowel de vraag naar energie als het aanbod van diverse (deels nog te ontwikkelen) energieopties en de betaalbaarheid daarvan. Het kabinet wil de uitstoot van broeikasgassen in 2050 met 80–95% terugdringen op Europees niveau en sluit daarbij aan op de gemaakte afspraken in Europees verband. Het Emissiehandelssysteem (ETS) speelt daarin een centrale rol. Daarbij onderkent het kabinet dat een verdere verbetering van het ETS-systeem in de toekomst mogelijk en wenselijk is, waarbij in lijn met de aanbeveling uit het interdepartementaal beleidsonderzoek kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen (IBO CO2-rapport), nader wordt gekeken naar opties als het uit de markt halen van overschotten van emissierechten en het opkopen van rechten. Binnen het ETS kunnen marktpartijen zelf de meest efficiënte afwegingen maken. In geval van een gereguleerde markt beoordeelt de toezichthouder de toegestane efficiëntie van de kosten die marktpartijen mogen maken, zoals bijvoorbeeld bij investeringen in gasinfrastructuur.

De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de verordening leveringszekerheid gas inzet op regionale samenwerking. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik kan aangeven of de Europese Commissie inmiddels heeft aangegeven of rekening wordt gehouden met reeds bestaande samenwerkingsverbanden, zoals het pentalateraal gasplatform.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de PvdA fractie op dit punt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik kan aangeven hoeveel laagcalorisch gas ten behoeve van commerciële opslag in de Nederlandse gasopslagen per jaar wordt opgeslagen en daar ten behoeve van verkoop en export wordt uitgehaald. Deze leden vragen daarnaast of ik een overzicht kan geven van deze gasstromen, zowel opgeslagen als onttrokken, sinds het bestaan van de gasopslagen en uitgesplitst naar opslag.

Het gas in de Nederlandse opslagen is van marktpartijen. Alle onttrekkingen en injecties gebeuren op basis van commerciële afspraken. De precieze cijfers over de injectie in en onttrekking uit de verschillende gasopslagen in Nederland in een kalenderjaar worden jaarlijks door middel van het «Jaarverslag Delfstoffen en Aardwarmte in Nederland»6 aan de Kamer gemeld.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoeveel van het opgeslagen gas kan worden gebruikt binnen het zogenaamde Groningensysteem in verband met productievermindering uit het Groningenveld.

Normaal gesproken geldt dat gasopslagen in de zomerperiode (april t/m september) worden gevuld en in de winterperiode (oktober t/m maart) geleegd. Over een gas-jaar heen gaat er evenveel gas in als uit. Gas uit een gasopslag kan dus niet bijdragen aan een structurele vermindering van de Groningenproductie. Vorig jaar deed zich de situatie voor dat uit de gasopslag Norg eenmalig 3 miljard m3 meer gas kon worden onttrokken dan dat er moest worden geïnjecteerd. Dit was eenmalig en hield verband met de uitbreiding van die gasopslag. Daardoor kon men in 2015 uit oogpunt van de leveringszekerheid eenmalig met 3 miljard m3 minder winning uit het Groningenveld toe.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik kan aangeven welke landen een blokkerende minderheid vormen ten aanzien van de niet-bindende overeenkomsten en welke landen tegen de ex-ante toets zijn. Daarnaast vragen deze leden of ik bereid ben om over de Nederlandse bezwaren tegen de niet-bindende overeenkomsten heen te stappen als dit nodig is om tot een gemeenschappelijk Raadsstandpunt te komen op dit dossier.

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen van de PvdA fractie op dit punt.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat Nederland het Nucleaire Indicatieve Programma (PINC)-rapport verwelkomt, maar dat er wel op een aantal punten commentaar is. Het betreft dan correctie van feitelijke gegevens. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik kan aangeven welke feitelijke gegevens dit betreft en wat de juiste gegevens zijn. De leden van de GroenLinks-fractie zijn daarnaast verbaasd over de inschatting van de hoogte van de bouwkosten van nieuwe kerncentrales en de aannames in het PINC. Deze leden vragen of dit tot de feitelijke onjuistheden behoort die ik wil corrigeren en of ik kan toelichten hoe ik tegen deze aannames aankijk. Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie wat dit betekent voor het door de Commissie geschetste toekomstperspectief van de nucleaire sector.

De hoogte van het ontmantelingsfonds voor Borssele was niet opgenomen in het rapport. Nederland heeft de juiste gegevens naar de Commissie gecommuniceerd (verwachte ontmantelingskosten EUR 491 miljoen, hoogte fonds 2014 EUR 144,184 miljoen). De Commissie stelt in het PINC rapport dat ze in haar kosteninschattingen heeft aangenomen dat er een marge is om de bouwtijd van kernenergiecentrales te reduceren en dat de hoogte van de bouwkosten afhangt van marktontwikkelingen en het vermogen van de industrie om kosten te reduceren. Ik kan mij in deze aannames vinden. De huidige bouw van Flamanville en Olkiluoto laten significante vertragingen en kostenoverschrijdingen zien die de concurrentiekracht van de Europese nucleaire industrie ondermijnen. Maar deze projecten zijn de eerste in hun soort. Toekomstige projecten die dezelfde technologie gebruiken, zouden de opgedane ervaring en de mogelijkheden voor kostenbesparingen moeten benutten, stelt de Commissie ook in het PINC rapport.

Het toekomstperspectief voor de nucleaire sector hangt, behalve van de kosten, af van meer factoren zoals de betrouwbaarheid en de veiligheid van nucleaire energieopwekking en de gevolgen voor de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen. In het Energierapport7 heb ik aangegeven dat er onder de huidige marktomstandigheden geen behoefte is aan een nieuwe kerncentrale, maar dat het kabinet nieuwe nucleaire technieken, mits deze veilig zijn, op voorhand niet uitsluit. Op dit moment wordt de Energiedialoog gevoerd. In die dialoog wordt onder meer ingegaan op de vraag hoe de energiemix in Nederland er op de langere termijn uit zou moeten zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik kan uitleggen welke marktkansen er voor de Europese nucleaire industrie zijn zonder de bestaande overheidsondersteuning voor de nucleaire sector, mede gelet op de dalende kosten van hernieuwbare energie en energieopslag. Daarnaast vragen deze leden of ik daarbij kan aangeven welke veranderingen er zijn in de door Citybank geïdentificeerde risico’s in de analyse «New Nuclear – The Economics Say No» uit 2009. De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook of ik kan aangeven op welke wijze kernenergie past in een elektriciteitsmix met een groeiend aandeel hernieuwbare energie.

Ik heb geen inzicht in de precieze marktkansen voor de Europese nucleaire industrie. Zoals ik in antwoord op een vorige vraag van de leden van de fractie van GroenLinks aangaf, is er onder de huidige marktomstandigheden in Nederland geen behoefte aan een nieuwe kerncentrale. Op dit moment zijn er in Nederland dan ook geen initiatieven voor de bouw van nieuwe kerncentrales. Het zou echter kunnen zijn dat dit bij gunstige marktcondities in de toekomst (mogelijk vanaf 2023–2025) anders zal zijn. Vanzelfsprekend spelen daarbij ook andere overwegingen dan louter economische overwegingen een rol, zoals veiligheid, betrouwbaarheid en de gevolgen voor de uitstoot van broeikasgassen. Overheidsondersteuning voor de bouw van kernenergiecentrales is in Nederland op dit moment niet aan de orde.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik de mening deel dat het tijd is voor grondige herziening van het Euratom verdrag, waarbij de overheidsinvesteringen, de financiering van onderzoek en de privileges ter bevordering van kernenergie afgebouwd en afgeschaft worden, en waarbij exploitanten van kerncentrales zich zelf dienen te verzekeren tegen het risico van nucleaire incidenten en rampen.

Onderdelen van het Euratomverdrag zijn in de loop van de jaren aangepast waar dat nodig was. Ik zie geen reden om het Euratomverdrag op dit moment in zijn geheel grondig te herzien.

Naar mening van de leden van de GroenLinks-fractie dient onderzoek en ontwikkeling op het gebied van kernsplijting zich te beperken tot de veiligheid, verwijdering en gezondheidskwesties. Deze leden vragen of ik deze mening deel. De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de vrijkomende fondsen gebruikt dienen te worden ter bevordering van duurzame energie en vragen of ik deze mening ook deel.

Ik deel uw mening niet. Naast het door uw genoemde onderzoek zijn ook innovaties naar nieuwe technieken van belang. Dergelijke innovaties kunnen leiden tot centrales die nog veiliger en betrouwbaarder zijn dan de huidige centrales, tot een verkorting van de levensduur van radioactief afval en tot een toename in het gebruik van goedkopere of schonere brandstoffen. Om die reden ondersteunt het kabinet onderzoek naar innovaties, zoals gesmolten-zout reactoren en andere generatie IV reactoren, die op termijn een rol zouden kunnen spelen in de energievoorziening.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat Nederland zich inzet voor structurele verbetering van de markt voor medische isotopen, waarbij ingezet wordt op het kostendekkend maken van de productieketen en dat Nederland op de goede weg is met implementatie van dit model. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik kan aangeven hoe dit zich verhoudt tot de financiële problemen bij Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en Nuclear Research and consultancy Group (NRG)? En wat de gevolgen hiervan zijn voor de ontwikkeling van Pallas? De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik kan aangeven of het kostendekkend maken van de productieketen ook speelt bij kerncentrales, aangezien de Europese Commissie eerder dit jaar grote tekorten signaleerden bij de fondsen voor ontmanteling van kerncentrales en eindberging van kernafval.

Een structurele verbetering van de markt voor medische isotopen, en daarmee van de prijs van die isotopen, kan bijdragen aan een verbetering van de business case van ECN/NRG. Daarmee is echter niet gezegd dat de financiële problemen daarmee zouden zijn opgelost. Er zijn immers meerdere redenen voor de financiële problematiek, waaronder hogere kosten dan verwacht voor het verwerken van het historisch radioactief afval en het ongepland uit bedrijf zijn van de Hoge Flux Reactor (HFR) in het verleden. De productie van medische radioisotopen wordt één van de belangrijke bedrijfsactiviteiten van de beoogde opvolger van de HFR, de Pallasreactor. Een kostendekkende productieketen voor medische radioisotopen draagt bij aan een goede business case. Dat is van essentieel belang, omdat de bouw en exploitatie van de Pallasreactor privaat gefinancierd dient te worden. Het kostendekkend maken van de productieketen van medische isotopen houdt geen verband met de fondsen voor ontmanteling en de eindberging van kernafval in Nederland. In Nederland is de vergunninghouder van een kernreactor verantwoordelijk voor de kosten van ontmanteling. De vergunninghouder moet op een door de overheid goedgekeurde wijze financiële zekerheid stellen voor deze kosten.

De leden van de GroenLinks-fractie staan positief ten opzichte van het voorstel energielabelling. Deze leden zijn niet overtuigd van de noodzaak van een langere implementatietermijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik kan aangeven waarom deze langere termijn nodig is.

Nederland is altijd voorstander van een relatief snelle implementatietermijn geweest en staat positief tegenover een snelle herschaling van labels. Dat laat onverlet dat van belang is dat de implementatie van belangrijke onderdelen in de verordening, zoals bijvoorbeeld de introductie van een digitale database, voldoende implementatietijd krijgt om een effectieve handhaving te waarborgen.

The Guardian berichtte op 12 april dat de meetmethodiek voor led-lampen niet wordt aangescherpt, ondanks dat al sinds 2013 bekend is dat de huidige meetmethodiek tot onvolkomenheden kan leiden. Onderzoek in Zweden laat zien dat de lampen van sommige producenten in de praktijk ruim 25% minder energiezuinig zijn dan voorgesteld. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik kan aangeven wat dit betekent voor het vertrouwen van consumenten in energielabels en of ik bereid ben dit probleem tijdens de Energieraad ter sprake te brengen.

Zoals aangegeven in het BNC-fiche dat uw Kamer vorig jaar heeft ontvangen na publicatie van het Commissievoorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 1999), is het correct informeren van consumenten over het energieverbruik van apparaten voor Nederland van groot belang. Een verbetering van de handhaving speelt daar een essentiële rol in. De verplichte productregistratie in een EU-database die het voorstel van de Commissie beoogt, moet daar aan bijdragen. Zowel in de Raad als ook in het Europees parlement, in het bijzonder bij de EP-rapporteur op dit dossier, is er veel aandacht voor de positie van de consument en de rol van markttoezicht-autoriteiten. Daarom verwacht ik dat consumentenvertrouwen een belangrijk thema zal zijn bij de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement over de definitieve verordening die later dit jaar zullen starten.

III Volledige agenda

Kwartaaloverzicht Europese Consultaties op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 1 april 2016 – Kamerstuk 22 112, nr. 2107

Antwoorden op vragen van de commissie over de Energieraad (informeel) op 10 en 11 april 2016

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 6 april 2016 – Kamerstuk 21 501-33, nr. 587

Verslag Informele Energieraad 10-11 april 2016, de stand van zaken over de EU-onderhandelingen met betrekking tot de herziening van de aardgasverordening en de herziening van het besluit Intergouvernementele overeenkomsten (IGA’s) en over de Nederlandse en Europese situatie met betrekking tot gasopslagen en reactie op een rapport van het Court of Auditors en het risico van «stranded assets».

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 22 april 2016 – Kamerstuk 21 501-33, nr. 591

Fiche: Mededeling Indicatief programma op het gebied van kernenergie

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders – 13 mei 2016 – Kamerstuk 22 112, nr. 2135

Geannoteerde Agenda van de Energieraad op 6 juni 2016

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 25 mei 2016 – Kamerstuk 21 501-33, nr. 600


X Noot
2

Kamerstuk 21 501-33, nr. 591

X Noot
3

Commission Staff Working Document – Impact Assessment Accompanying the document Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council concerning measures to safeguard security of gas supply and repealing Council Regulation 994/2010; COM(2016) 52 final

XNoot
*

Kamerstuk 21501–33, nr. 600

X Noot
4

Kamerstuk 30 196, nr. 456

X Noot
6

Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 81

X Noot
7

bijlage bij Kamerstuk 31 510, nr. 50

Naar boven