21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 406 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 februari 2013

Bijgaand doe ik u de geannoteerde agenda toekomen van de Energieraad die op 22 februari 2013 plaatsvindt in Brussel.

De Raad zal een oriënterend debat houden over de richtlijn tot wijziging van de richtlijn brandstofkwaliteit en de richtlijn hernieuwbare energie die op 17 oktober 2012 is uitgebracht. Het Ierse voorzitterschap zal aan de Energieraad van 7 juni a.s. en de Milieuraad van 24 juni a.s. een voortgangsrapport voorleggen.

Daarnaast zal de Raad een beleidsdebat houden over de mededeling over de interne energiemarkt die op 15 november 2012 is uitgebracht. Het Ierse voorzitterschap wil tijdens de Energieraad van 7 juni raadsconclusies aannemen.

Ten slotte, zal de Raad van gedachten wisselen over de Annual Growth Survey die op 28 november 2012 is uitgekomen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 726). De gedachtewisseling vormt de bijdrage van de Energieraad aan het rapport over de Annual Growth Survey welke zal worden aangeboden aan de Europese Raad van 14 en 15 maart a.s.

Het voorzitterschap zal de Raad onder het punt diversen mogelijk informeren over de gemaakte voortgang in de onderhandelingen over de verordening veiligheid van gas- en olieactiviteiten op zee.

De minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE: GEANNOTEERDE AGENDA ENERGIERAAD 22 FEBRUARI 2013

Indirecte veranderingen in landgebruik door de productie van biobrandstoffen

Oriënterend debat

De Raad zal een oriënterend debat houden over de richtlijn tot wijziging van de richtlijn brandstofkwaliteit en de richtlijn hernieuwbare energie die op 17 oktober 2012 is uitgebracht. Uw Kamer is geïnformeerd over het voorstel middels een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1515). In de Energieraad van 22 februari en de Milieuraad van 21 maart zal een oriënterende bespreking plaatsvinden. Het Ierse voorzitterschap zal aan de Energieraad van 7 juni en de Milieuraad van 18 juni een voortgangsrapport voorleggen.

Het doel van het biobrandstoffenbeleid is het terugdringen van de broeikasgasuitstoot van biobrandstoffen. Momenteel komt het voor dat de broeikasgasuitstoot hoger kan uitvallen door emissies die samenhangen met de zogenaamde indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC). Dit komt voor als bestaande landbouwgronden worden ingezet voor de productie van biobrandstoffen en vervolgens nieuwe of andere gebieden in gebruik worden genomen voor onder andere voedsel- of veevoederproductie. De Commissie erkent dit effect en presenteert een voorstel om de duurzaamheid van biobrandstoffen te vergroten.

De richtlijnen brandstofkwaliteit en hernieuwbare energie zijn nauw met elkaar verwant: voor het behalen van de in de richtlijnen opgenomen doelstellingen zullen naar verwachting veelal duurzame biobrandstoffen worden ingezet. Deze biobrandstoffen dienen te voldoen aan duurzaamheidscriteria. De richtlijn brandstofkwaliteit kent een doelstelling van 6% minder broeikasgasemissies per energiehoeveelheid over de fossiele keten in 2020 ten opzichte van 2010. De richtlijn hernieuwbare energie kent onder andere een doelstelling van 10% aandeel hernieuwbare energie in de vervoersector in 2020.

Belangrijke punten uit het Commissievoorstel zijn:

  • Bijdrage van conventionele biobrandstoffen (veelal geproduceerd uit voedselgewassen met het risico van ILUC-emissies) aan de doelstelling van 10% aandeel hernieuwbare energie in de vervoersector in 2020 wordt beperkt tot 5%.

  • Drempelwaarde van minimaal 60% voor de reductie van broeikasgasemissies voor nieuwe installaties per 1 juli 2014.

  • Rapportage inzake broeikasgasemissies ten gevolge van indirecte veranderingen in landgebruik door de productie van biobrandstoffen door de lidstaten en brandstofleveranciers.

  • Stimulering van geavanceerde biobrandstoffen (uit niet voedselgewassen, zoals gebruikt frituurvet of in de toekomst uit algen) door deze biobrandstoffen in de richtlijn hernieuwbare energie een grotere bijdrage te laten leveren aan het behalen van de doelstelling van 10% hernieuwbare energie in de vervoersector in 2020.

Nederland verwelkomt het wijzigingsvoorstel van de Commissie. Met het voorstel wil de Commissie de impact van indirecte veranderingen in landgebruik als gevolg van de productie van biobrandstoffen minimaliseren. Nederland hecht er evenwel zeer aan dat op termijn zowel directe als indirecte (ILUC) emissies worden meegenomen in de beoordeling van de broeikasgasprestatie van biobrandstoffen met behulp van gewasspecifieke ILUC-factoren. Indirecte emissies kunnen namelijk van gewas tot gewas in hoogte verschillen.

De motie Van Tongeren c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 29) verzoekt de regering zich in Europees verband expliciet in te blijven zetten op het meewegen van gewasspecifieke ILUC-factoren in de broeikasgasbalans per 1 januari 2014. De regering volgt deze motie, die in het verlengde van haar standpunt ligt, op en zet zich er tijdens de onderhandelingen voor in om steun te krijgen voor het meewegen van deze ILUC-factoren in de broeikasgasbalans.

De Commissie stelt voor indirecte veranderingen in landgebruik te minimaliseren en de overgang naar geavanceerde biobrandstoffen voor te bereiden door een grens van 5% te stellen aan de inzet van conventionele biobrandstoffen voor het behalen van de Europese doelstelling van 10% hernieuwbare energie in het vervoer in 2020. Met het voorstel van de Commissie mogen biobrandstoffen die veel indirecte (ILUC) emissies veroorzaken tot de 5%-punt grens mee blijven tellen als duurzame biobrandstoffen. Nederland is voorstander van het meenemen van deze indirecte emissies in de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen en pleit voor het invoeren van gewasspecifieke ILUC-factoren in zowel de richtlijn hernieuwbare energie als in de richtlijn brandstofkwaliteit.

Nederland onderschrijft de intenties van de Commissie ten aanzien van geavanceerde biobrandstoffen. In het voorstel ontbreekt echter nog een aantal zaken die van belang is voor de stimulering van geavanceerde biobrandstoffen, zoals heldere randvoorwaarden voor het meervoudig mee laten tellen van geavanceerde biobrandstoffen. Dit is van belang ter voorkoming van een gefragmenteerde implementatie. Nederland zal hierover tijdens de onderhandelingen om opheldering vragen. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu laat op dit moment, in een nationaal impact assessment, de beschikbaarheid van geavanceerde biobrandstoffen in kaart brengen. Uw Kamer zal hierover in het tweede kwartaal van dit jaar worden geïnformeerd.

Nederland heeft nog een budgettair voorbehoud bij het wijzigingsvoorstel gemaakt, met name in relatie tot het realiseren van de nationale doelstelling voor hernieuwbare energie van 16% in 2020. In het voorstel van de Commissie wordt het volume aan conventionele biobrandstoffen beperkt tot 5%, terwijl geavanceerde biobrandstoffen meervoudig mogen meetellen. Dat betekent dat er fysiek minder biobrandstoffen op de markt worden gebracht. Voor het behalen van de nationale doelstelling voor hernieuwbare energie van 16% tellen alleen de fysieke biobrandstoffen mee.

Interne energiemarkt

Beleidsdebat

De Raad zal een beleidsdebat houden over de Commissiemededeling over de interne energiemarkt die op 15 november 2012 is uitgebracht. Uw Kamer is geïnformeerd over het voorstel middels een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, Nr. 1530). Het Ierse voorzitterschap wil tijdens de Energieraad van 7 juni raadsconclusies aannemen. Op moment van schrijven zijn nog geen concept-raadsconclusies beschikbaar.

In de mededeling beschrijft de Commissie de stand van zaken op de interne energiemarkt en benoemt zij de voornaamste uitdagingen voor de verdere ontwikkeling daarvan. De mededeling besteedt speciale aandacht aan:

  • de positie van (kwetsbare) consumenten;

  • de uitdagingen van de transitie naar een meer duurzame energiehuishouding, zoals het beter op elkaar afstemmen van nationale stimuleringsregimes voor hernieuwbare energie;

  • marktgebaseerde oplossingen voor leveringszekerheidvraagstukken en het belang van Europese coördinatie daarbij.

Daarnaast wordt nadruk gelegd op het belang van handhaving van bestaande Europese regels zoals die van het derde energiepakket, algemene mededingingsregels en regels op het terrein van markttoegang.

Nederland kan de mededeling in algemene zin verwelkomen. Een goed werkende interne energiemarkt is een cruciale voorwaarde voor een succesvolle energietransitie. In de mededeling worden de juiste uitdagingen geagendeerd. Nederland onderschrijft het centraal stellen van het belang van de consument, betere marktwerking, het beter op elkaar afstemmen van nationale stimuleringsregimes voor hernieuwbare energie, uitbreiding van het Europese netwerk, marktgebaseerde oplossingen voor leveringszekerheidvraagstukken en investeringen in flexibele capaciteit. Volledige implementatie van het derde energiepakket in alle EU lidstaten is daarbij van groot belang.

Consumenten

  • Ondanks de geboekte vooruitgang op de interne energiemarkt (meer keuzevrijheid, meer concurrentie en lagere prijzen), moet er nog veel gebeuren om transparantie voor consumenten te vergroten en energie efficiëntie te verbeteren. Nederland onderschrijft de specifieke aanbevelingen die de Commissie elke lidstaat heeft gegeven. Voor veel lidstaten liggen deze op het terrein van het afschaffen van prijsregulering en volledige implementatie van het tweede en derde interne energiemarkt pakket.

  • Nederland wil de mogelijkheid openhouden om op nationaal niveau kwetsbare consumenten te beschermen via algemeen sociaal beleid (bijvoorbeeld middels het sociaal zekerheidsstelsel of algemene schuldhulpverlening). Nederland is tegen een eventuele toekomstige Europese verplichting voor een specifiek energiearmoedebeleid.

Hernieuwbare energie

  • Nederland steunt het principe dat hernieuwbare energie deel moet gaan uitmaken van een goed functionerende interne markt, reageert op prijsprikkels en zo snel mogelijk gaat concurreren met fossiele energie. Een belangrijke voorwaarde daarbij is een goed functionerend emissiehandelssysteem (met een hogere CO2-prijs) met oog voor de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven. Nederland vindt dat de noodzaak tot nader onderzoek naar de werking van de CO2-markt in de raadsconclusies opgenomen moet worden.

  • Daarnaast vindt Nederland het van belang dat nationale stimuleringsregimes beter op elkaar worden afgestemd om concurrentie tussen de verschillende nationale regimes tegen te gaan. Een betere afstemming voorkomt een prijsopdrijvend effect op duurzame energietechnologieën. De prioriteit na 2020 ligt voor Nederland bij het verminderen van de kosten van hernieuwbare energie.

Capaciteitsmechanismen

  • Nederland deelt de zorgen van de Commissie rondom de ontwikkeling van capaciteitsmechanismen in verschillende EU lidstaten. Capaciteitsmechanismen zijn nationale beleidsinstrumenten (vergoedingssystemen) die ervoor moeten zorgen dat er voldoende beschikbare productiecapaciteit in de markt aanwezig is om de leveringszekerheid te borgen. Nationale maatregelen ter bescherming van de leveringszekerheid hebben, gelet op de sterk geïntegreerde energiemarkt, onvermijdelijk grensoverschrijdende effecten en kunnen de interne markt ondermijnen.

  • Nederland is daarom sterk voorstander van Europese coördinatie van leveringszekerheidvraagstukken en verwelkomt in dat licht de door de Commissie gestarte consultaties.

Europees Semester 2013: Annual Growth Survey

Gedachtewisseling

De Raad zal van gedachten wisselen over de Annual Growth Survey die op 28 november 2012 is uitgekomen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 726). De gedachtewisseling vormt de bijdrage van de Energieraad aan het rapport over de Annual Growth Survey welke zal worden aangeboden aan de Europese Raad van 14 en 15 maart.

In the Annual Growth Survey wordt de voortgang richting het behalen van de energiedoelstellingen van de Europa 2020 Strategie geadresseerd. De EU-doelstellingen voor 2020 op klimaat- en energiegebied (20% CO2-reductie, 20% aandeel hernieuwbare energie en 20% meer energie-efficiëntie) vertegenwoordigen één van de vijf hoofddoelen van de Europa 2020 Strategie.

De EU-doelstelling om in 2020 te komen tot 20% CO2-reductie voor de EU als geheel zal volgens de Commissie worden gehaald. Ook de EU-doelstelling van 20% hernieuwbare energie in 2020 zal volgens de Commissie op basis van de hernieuwbare energie actieplannen van lidstaten worden gehaald. Om het behalen van de energie-efficiëntie doelstellingen te bevorderen, is de Commissie met de richtlijn energie-efficiëntie gekomen welke vorig jaar is aangenomen. Volgens de Commissie ontwikkelen veel lidstaten naar aanleiding van deze richtlijn ambitieuze nationale energie-efficiëntie plannen. Met de aanstaande implementatie van de energie-efficiëntie richtlijn wordt het mogelijk de voortgang van het energie-efficiëntie doel te monitoren.

Een geïntegreerde energiemarkt is een belangrijke voorwaarde voor het realiseren van de EU-doelstellingen voor 2020 op energiegebied. Nederland steunt in dit verband het pleidooi van de Commissie voor volledige implementatie van het derde energiepakket. De Commissie zet dit pleidooi kracht bij middels de landenspecifieke aanbevelingen bij de mededeling interne energiemarkt waar implementatie van belangrijke onderdelen van het derde energiepakket (zoals het uitfaseren van gereguleerde prijzen) onder de aandacht van lidstaten worden gebracht.

Nederland verwelkomt de mededeling interne energiemarkt waarin de uitdagingen worden geschetst voor de verdere ontwikkeling van de interne energiemarkt. De mededeling besteedt speciale aandacht aan de positie van consumenten, de uitdagingen van de transitie naar een meer duurzame energiehuishouding en marktgebaseerde oplossingen voor leveringszekerheidvraagstukken en het belang van Europese coördinatie daarbij (zie agendapunt interne energiemarkt).

Nederland hecht belang aan een kosteneffectieve aanpak om de EU-doelstellingen voor 2020 op energiegebied te realiseren, ook in relatie tot mogelijke interactie tussen de verschillende EU-doelstellingen voor 2020. Inzet op de meest kosteneffectieve maatregelen is goed voor de economie en voorkomt dat het draagvlak bij burgers en bedrijven wordt aangetast.

Om de kosten voor burgers en bedrijven zo laag mogelijk te houden, is het volgende van belang:

  • Een goed functionerend emissiehandelssysteem met oog voor de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven.

  • Investeren in kosteneffectieve hernieuwbare energietechnologieën.

  • Inzetten op innovatie om de kosten van hernieuwbare energie en energiebesparingsmaatregelen op termijn verder omlaag te brengen.

Nederland zorgt door middel van de SDE+ dat de meest rendabele vormen van duurzame energie worden gestimuleerd. De SDE+ is zo vormgegeven dat hoe lager de subsidiebehoefte van een project, hoe groter de kans dat het project de subsidie ontvangt. Zo wordt ook subsidieconcurrentie met omringende landen voorkomen.

Met het Nationaal Hervormingsprogramma 2013 zal het kabinet uw Kamer in het voorjaar informeren over de voortgang richting het behalen van de energiedoelstellingen van de Europa 2020 Strategie. Uw Kamer wordt in het voorjaar tevens geïnformeerd over de implementatie van de richtlijn energie-efficiëntie en het beleid dat nodig is om de 1,5% energie-efficiëntie bij eindverbruikers te realiseren.

Diversen

Informatie van het voorzitterschap

Het voorzitterschap zal mogelijk een terugkoppeling geven van het verloop van de eerste twee trilogen tussen Commissie, Raad en het Europees Parlement over de verordening veiligheid van olie- en gasactiviteiten op zee.

Tijdens de eerste twee informele trilogen is gebleken dat de drie partijen niet ver uit elkaar staan en dat naar verwachting tijdens het huidige Ierse voorzitterschap een akkoord kan worden bereikt. Medio februari zal een derde triloog plaatsvinden.

De instrumentkeuze is voor Nederland inmiddels naar tevredenheid geregeld. De Raad en het Europees Parlement zijn het eens over de keuze voor een richtlijn. De Commissie heeft een voorkeur een verordening, maar is bereid zich neer te leggen bij een richtlijn.

Belangrijkste openstaande punten voor Nederland zijn:

  • Het Europees Parlement wil een structurele scheiding tussen de vergunningverlener en de toezichthouder voor lidstaten met veel offshore activiteiten. Nederland heeft vragen gesteld over wat onder een structurele scheiding wordt verstaan. In Nederland zijn de toezichthouder (Staatstoezicht op de Mijnen) en de vergunningverlener (Ministerie van Economische Zaken) structureel gescheiden, maar beide vallen wel onder de verantwoordelijkheid van dezelfde minister. De Commissie en de Raad toonden zich eerder bereid om in de overwegingen bij de richtlijn aan te geven dat toezicht en vergunningverlening onder dezelfde minister kunnen vallen.

  • Daarnaast zijn publieke consultaties bij proefboringen voor het Europees Parlement een belangrijk punt. Nederland is van mening dat publieke consultatie niets te maken heeft met veiligheid en dat dit onderwerp daarom niet thuis hoort in deze richtlijn. Nederland kent op dit moment geen publieke inspraak bij proefboringen meer. Dit was tot 2008 wel het geval, maar er kwamen zelden reacties. Nederland is van oordeel dat publieke consultatie in ontwikkelde gebieden, zoals het Nederlandse deel van de Noordzee, tot onnodige administratieve lasten en langere procedures leidt. Dit is slecht voor het kleine velden beleid. Als compromis kan Nederland wel instemmen met de verplichting tot publieke consultatie, maar dan alleen voor nieuwe gebieden.

Naar boven