21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 1080 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 juli 2024

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Klimaat en Groene Groei over de geannoteerde agenda Informele Energieraad 15 en 16 juli 2024 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1076), over het verslag formele Energieraad van 30 mei 2024 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1075) en over de reactie op de motie van het lid Erkens over aangeven dat voor Nederland bij een potentieel EU-klimaatdoel voor 2040 een stevig uitvoeringspakket randvoorwaardelijk is (Kamerstuk 31 793, nr. 271).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 juli 2024 aan de Minister van Klimaat en Groene Groei voorgelegd. Bij brief van 11 juli 2024 zijn de vragen die betrekking hebben op de informele Energieraad van 15 en 16 juli 2024 beantwoord. De overige vragen zullen op een later moment worden beantwoord.

De fungerend-voorzitter van de commissie, Stoffer

Adjunct-griffier van de commissie, Teske

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-Fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken voor de informele Energieraad van 15 en 16 juli. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

1

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de Minister van Klimaat en Groene Groei gaat deelnemen aan de informele Energieraad van 15 en 16 juli. Indien zij deelneemt, heeft zij dan een andere inzet dan haar voorganger?

2

Deze leden vragen wat de Minister als haar speerpunten ziet als het gaat om Europees klimaatbeleid. Kan de Minister dit toelichten?

3

Gaat zij zich net als haar voorganger in Europa hard maken voor het afbouwen van fossiele subsidies?

4

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vernemen graag hoe de Minister zich verhoudt tot het EU-Klimaatdoel voor 2040. Houdt de Minister vast aan het doel om in 2040 90% CO2-reductie gerealiseerd te hebben?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de brief over de uitvoering van het EU-Klimaatdoel 2040 dat de voorganger van de Minister het van belang vond om in te zetten op een gebalanceerde en kosteneffectieve bijdrage aan het 2040 doel van alle lidstaten en sectoren. Dit is van belang omdat het maatschappelijk draagvlak onder druk komt te staan indien de verdeling van inspanningen en kosten niet als rechtvaardig wordt ervaren door burgers en bedrijven. Deze leden onderschrijven deze benadering en hechten veel waarde aan klimaatrechtvaardigheid. Echter, zij zien hiervoor geen acties terugkomen in de elementen van het uitvoeringspakket.

5

Is de Minister van plan om klimaatrechtvaardigheid en maatschappelijk draagvlak wel mee te nemen in de uitvoering van het EU-Klimaatdoel 2040? Zo niet, waarom niet? Zo wel, op welke manieren is zij van plan dit te doen? Kan zij klimaatrechtvaardigheid en het behouden en bevorderen van maatschappelijk draagvlak meenemen in de update over het klimaatdoel in het najaar?

Antwoord vraag 1 t/m 5:

Vanwege andere nationale verplichtingen zal ik deze keer helaas niet deelnemen aan de informele Energieraad. Nederland zal wel vertegenwoordigd zijn bij de Raad en de inzet is conform de Geannoteerde Agenda.

De andere bovenstaande vragen zien toe op het Europese en Nederlandse klimaatbeleid. Dit betreft onderwerpen die niet op de agenda staan van de informele Energieraad waar dit schriftelijk overleg en de beantwoording op gericht zijn. Ik vind het terechte vragen en aan de inhoudelijke uitwerking en invulling van deze onderwerpen zal ik de aankomende tijd werken. Ik verwacht uw Kamer dit najaar, onder andere in de volgende 2040 updatebrief uitgebreider antwoord te kunnen geven op deze vragen. Deze updatebrief is in lijn met de toezegging aan de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, tijdens het debat van 21 maart 2024, om in het najaar een update geven over de ontwikkelingen rondom een EU-klimaatdoel voor 2040.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-Fractie

De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geagendeerde stukken en hebben daarover enkele vragen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister conform de motie-Erkens over aangeven dat voor Nederland bij een potentieel EU-klimaatdoel voor 2040 een stevig uitvoeringspakket randvoorwaardelijk is (Kamerstuk 31 793, nr. 257), een oproep zal doen om gezamenlijk te werken aan een uitvoeringsagenda ter versnelling van de energietransitie, en aandacht vragen voor het wegnemen van belemmeringen voor de uitvoering hiervan.

De leden van de NSC-fractie constateren dat de Minister spreekt van een versnelling van de energietransitie, terwijl de motie-Erkens (Kamerstuk 31 793, nr. 257), waar de inzet van de Minister op ziet, spreekt van het oplossen van knelpunten in de uitvoering, en verzoekt om een stevig uitvoeringspakket naar het smeden van een coalitie van lidstaten die dit samen verder uitwerken.

6

De leden van de NSC-fractie vragen de Minister daarom om bij de Energieraad niet te spreken van een benodigde versnelling van de energietransitie, maar van een benodigd gezamenlijk uitvoeringspakket, dat de wettelijk vastgelegde klimaatdoelen haalbaar/uitvoerbaar maakt, en waardoor de wettelijk vastgelegde doelen daadwerkelijk behaald zullen kunnen worden.

Antwoord vraag 6:

Nederland zal tijdens de informele Energieraad oproepen om gezamenlijk te werken aan een uitvoeringsagenda om belemmeringen weg te nemen voor een tijdige uitvoering van de energietransitie, om zo de afgesproken doelen te kunnen behalen.

7

De leden van de NSC-fractie vragen de Minister naast de praktische uitvoerbaarheid en het daadwerkelijk behalen van wettelijk vastgelegde klimaatdoelen, ook de betaalbaarheid van de energietransitie te bevorderen, door de energieprijzen voor lagere en middeninkomens in Nederland betaalbaar te houden. Het vast te stellen gezamenlijke uitvoeringspakket mag niet leiden tot een energierekening die onbetaalbaar is voor laag- en middeninkomens.

Antwoord vraag 7:

Het Kabinet deelt de opvatting dat de bevordering van de energietransitie niet mag leiden tot disproportionele kosten voor lagere en middeninkomens. Het is hiervoor van belang dat in de EU vraag en aanbod van energie goed op elkaar wordt afgestemd. Maatregelen zoals het opschalen van eigen productie van (hernieuwbare) energie, realiseren van meer flexibiliteit op het elektriciteitsnet en verdere uitrol van een Europese infrastructuur en uitwisseling van energie over de grenzen heen moeten leiden tot meer beheersbare energie- en elektriciteitsprijzen.

8

De leden van de NSC-fractie vragen de Minister om van de gezamenlijk vast te stellen uitvoeringsmaatregelen het verstoken van houtige biomassa uit te sluiten, waaronder ook bioEnergy with Carbon Capture Storage (BECCS). Het massaal inzetten van biomassa in de Europese Unie als oplossing voor het klimaatprobleem draagt bij aan de vernietiging van biodiversiteit en ecosystemen. De leden van de NSC-fractie achten dit onwenselijk. Zij verzoeken de Minister hierop te reageren.

9

De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister de strategie voor de inzet van Nederland op het gebied van CCS, naar aanleiding van de motie Postma (Kamerstuk 31 793, nr. 262), voorafgaand aan het commissiedebat over Carbon Capture & Storage (CCS) met de Tweede Kamer kan delen?

Antwoord vraag 8 en 9:

Ja, ik ben voornemens om de beantwoording van de motie Postma voorafgaand aan het Commissiedebat over Carbon Capture & Storage (CCS) naar uw Kamer te sturen. In deze beantwoording en tijdens het debat over CCS zal ik verder ingaan op de inzet van Nederland als het gaat om CCS in relatie tot de EU-mededeling industriële koolstofbeheer. Ook wordt er gewerkt aan de Routekaart Koolstofverwijdering.

De leden van de NSC-fractie constateren dat in de Oostende verklaring de North Seas Energy Cooperation-landen (NSEC-landen) hebben afgesproken om 300 gigawatt (GW) aan windenergie te realiseren in de Noordzee. Dit gaat een grote druk geven op natuur en biodiversiteit, maar kan ook een kans zijn om biodiversiteit en visstanden te vergroten. Nederland loopt voorop als het gaat om het bouwen van windmolens op een natuurversterkende manier waarbij ook mitigerende maatregelen worden ingezet om schadelijke effecten te verkleinen. Zoals bubbelschermen geluidswaarschuwingen en het stilzetten van de molens bij vogelmigratie.

10

Kan de Minister zich in NSEC verband inzetten om ecologische tendercriteria zwaarwegend mee te laten nemen bij tenders op de gehele Noordzee?

Antwoord vraag 10:

De natuur van de Noordzee bevindt zich in een dusdanig slechte staat dat het steeds uitdagender wordt om de vergunningen voor windparken op zee af te geven. Daarom ben ik voornemens om in de aankomende vergunningverleningsprocedures (ook wel «tenders» genoemd) voor de kavels IJmuiden Ver Gamma en Nederwiek wederom rangschikkingscriteria voor natuur op te nemen, zoals mijn voorganger heeft toegelicht in een onlangs gepubliceerde kamerbrief.1 Hiermee wil ik windparkontwikkelaars stimuleren om de impact van het windpark op de natuur zoveel mogelijk te mitigeren en waar mogelijk zelfs een positief bijdrage aan de staat van de Noordzee natuur te leveren.

In NSEC-verband neemt Nederland een trekkende rol op zich in werkgroepen over de onderwerpen ecologie en tendercriteria, waarbinnen wij kennis en ervaringen uitwisselen. Daarnaast was tijdens het Nederlandse voorzitterschap van het NSEC vorig jaar een beter evenwicht tussen energie en natuur in de Noordzee één van de prioriteiten, resulterend in een actieagenda2. Binnen NSEC-verband en andere internationale gremia kijken we ook naar oplossingen en samenwerkingen op dit vlak buiten de tenders om. Tot slot worden lidstaten vanuit de EU gestimuleerd om bij het vergunnen van windparken op zee meer gewicht toe te kennen aan inschrijvers die een extra bijdrage leveren aan onder andere ecologie via de Europese verordening voor een netto-nul industrie (Net Zero Industry Act (NZIA)).

De leden van de NSC-fractie menen dat harmonisatie binnen de Europese Unie van de nettarieven en belastingtarieven op elektriciteit nodig is voor een eerlijk speelveld. Deze leden zien echter dat een aantal landen grote kortingen geeft op nettarieven of belastingtarieven en dat er daardoor sprake is van oneerlijk concurrentie tussen lidstaten.

11

De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister bereid is zich in te zetten voor een gelijk speelveld wat betreft nettarieven en belastingtarieven op elektriciteit binnen Europa. Wat voor positie en strategie neemt Nederland hierin? Gaat de Minister zonder meer akkoord geven op maatregelen zoals bovenstaand? Wordt er een strategie ingezet om het speelveld zo gelijk mogelijk te laten en geen uitzonderingen bij andere landen toe te staan? Is de Minister van plan om nettarieven en belastingen te verlagen? Heeft de Minister zicht op de uitzonderingen zoals bovenstaande die landen willen indienen? Zo ja, kan de Minister deze delen?

Antwoord vraag 11:

Het vaststellen van de tariefstructuur is een exclusieve bevoegdheid van de nationale regulerende instantie, in Nederland de ACM (Autoriteit Consument en Markt). Dat in andere Europese lidstaten, zoals Duitsland, dergelijke kortingen (nog) in stand zijn, draagt inderdaad niet bij aan een gelijk speelveld. Daarom zet ik me samen met de ACM in om dit vraagstuk onder de aandacht te brengen bij ACER (Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators) en de Europese Commissie (hierna: Commissie) om te komen tot meer geharmoniseerde tariefstructuren op Europees niveau. U bent recent geïnformeerd over twee non-papers waarin Nederland hiervoor pleit, die met de Commissie en andere lidstaten zijn gedeeld3. Op initiatief van Nederland is in de recent vastgestelde Raadsconclusies over duurzame elektriciteitsnetten een oproep aan de Commissie opgenomen om een reflectie op gang te brengen over het kader voor nettarieven4.

De leden van de NSC-fractie constateren dat in de non-paper van Nederland over de herziening van Leveringszekerheidsverordening 2017/1938 wordt verwezen naar de verschuiving van afhankelijkheid van Russisch gas naar Liquefied natural gas-importen (LNG-importen) en de volatiliteit van de mondiale LNG-markt. Voorts constateren deze leden dat PricewaterhouseCoopers (PWC) in maart van dit jaar een rapport heeft opgesteld over de lange termijn benodigdheid van LNG in Nederland.

12

De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister bereid is, teneinde inzicht en grip te krijgen op de afbouw van gas tot 2050 in het kader van de wettelijk vastgelegde klimaatdoelen, om vanaf de begroting 2025 een meerjarenbegroting gasverbruik op te nemen waaruit in elk geval blijkt hoeveel gas we voor het komende jaar/ jaren nodig zullen hebben, hoe het staat met de (’s zomers) opgebouwde gasvoorraden die 1 oktober van elk/het lopende jaar tot 90% gevuld moeten zijn, waar het benodigde en opgeslagen gas vandaan komt (NB: volgens Eurostat levert Rusland op dit moment levert nog altijd 17,3% van ons gas), wat de kosten van inkoop en opslag van het geïmporteerde gas zijn en hoeveel gas uit de EU-voorraden in Nederland voor Nederland zelf bestemd is.

Antwoord vraag 12:

Mijn voorganger heeft periodiek een update gasleveringszekerheid naar de Kamer gestuurd waarmee werd ingegaan op het actuele beeld van de gasleveringszekerheid en de gasmarkt, vraagreductie en energiebesparing, maatregelen aan de aanbodkant, het vullen van de gasopslagen en overige EU-ontwikkelingen5. Ik ben voornemens dit voort te zetten en voor het begin van het gasjaar op 1 oktober 2024 een nieuwe update aan uw Kamer te verzenden.

Voorts verstuurt Gasunie Transport Services (GTS) op grond van artikel 10a, eerste lid, onderdeel q van de Gaswet, met ingang van dit jaar, jaarlijks een overzicht van de gasleveringszekerheid waarin onder meer wordt ingegaan op hoeveel gas benodigd is om te voorzien in de gasvraag, het benodigde vulniveau van de ondergrondse gasopslagen en de vraagontwikkeling naar gas voor de komende vijf jaar. Ik zal dit jaarlijks met uw Kamer delen.

Wat betreft de herkomst van het benodigde en opgeslagen gas geldt dat dit deels in Nederland gewonnen gas betreft en daarnaast gaat het om Noors gas en gas dat in de vorm van LNG wordt ingevoerd. Daarbij is momenteel de Verenigde Staten veruit de grootse bron van LNG met een aandeel van ca. 70%. Er komt enkel nog zeer beperkt Russisch LNG binnen via de GATE terminal in Rotterdam. Het gaat momenteel om circa 8% van de import via deze terminal, hetgeen vergelijkbaar is met ongeveer 4% van het totale gasverbruik van Nederland. Via pijpleidingen komt er geen gas uit Rusland meer naar Nederland. Er valt hierbij overigens niet aan te geven wat de kosten van inkoop en opslag van geïmporteerd gas in Nederland zijn. Deze kosten worden gedragen door marktpartijen en ik heb daar geen inzicht in. Verder geldt dat de gasprijs geen vast gegeven is, maar afhankelijk is van hoe en onder welke voorwaarden en condities er wordt ingekocht. Ook valt niet te vermelden hoeveel van het in Nederland opgeslagen gas voor Nederland bestemd is, omdat Nederland onderdeel is van één Europese interne gasmarkt. Voor meer details verwijs ik u naar de Kamerbrief van 20 november 2023.6

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-Fractie

De leden van de D66-fractie nemen kennis van de geannoteerde agenda voor de informele Energieraad van 15 en 16 juli 2024 en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie lezen dat Nederland aandacht zal vragen voor de achterblijvende uitrol van warmtenetten in de gebouwde omgeving.

13

In hoeverre speelt dit probleem ook in andere lidstaten? Zijn er lessen die Nederland kan leren van andere landen? Is Europese samenwerking nuttig bij de uitrol van warmtenetten en zo ja, in hoeverre gebeurt dit al of kan dit verbeteren?

Antwoord vraag 13:

Nederland heeft een unieke uitgangspositie ten opzichte van andere landen vanwege de aanwezigheid van aardgas en de gasinfrastructuur. Momenteel is slechts een kleine 7% van de huishoudens aangesloten op een warmtenet, dit wordt volgens het NPE 15–45% in 2050. Enkele andere Europese landen, zoals Denemarken, Zweden, Finland, Duitsland, Frankrijk en Polen, hebben vanuit een heel andere uitgangspositie (zoals de beschikbaarheid van biomassa) al tientallen jaren geleden grote collectieve warmtenetten aangelegd.

Nederland heeft een dubbele uitdaging, enerzijds opschaling van het aantal warmtenetten maar ook verduurzaming van de warmtebronnen (nu nog grotendeels gasgestookte installaties). Een aantal andere landen heeft eveneens een verduurzamingsopgave. Ook is er het vraagstuk van systeemintegratie waarbij warmteopslag een belangrijke balancerende rol kan spelen voor zowel de warmtevoorziening als in het elektriciteitsnetwerk. Tot slot speelt in alle landen het vraagstuk hoe burgers te betrekken in de overgang van bestaande, al of niet fossiel gestookte, warmteoplossingen voor woonwijken naar nieuwe, duurzame warmteoplossingen. Daarbij speelt ook de betaalbaarheid voor de eindgebruiker een belangrijke rol.

Nederland heeft goed contact met andere landen, onder andere Denemarken, om kennis en vraagstukken over warmtenetten uit te wisselen. Europese samenwerking kan helpen bij het uitwisselen van kennis en ervaring tussen lidstaten. Dit gebeurt ook via netwerken binnen de sector. Wel is het zo dat warmtenetten een sterk regionaal of lokaal karakter hebben, internationaal samenwerken is daarmee van een andere orde dan bij de elektriciteits-, gas- en waterstofsector.

De leden van de D66-fractie lezen dat Nederland zal oproepen om de mogelijkheid van versnelde vergunningenprocedures te onderzoeken.

14

Deze leden vragen in hoeverre de renewable go to-areas in Nederland reeds worden benut en of het aanwijzen van deze gebieden zinvol is geweest in het versnellen van vergunningprocedures.

Hoewel deze leden de noodzaak inzien van het versnellen van vergunningenprocedures, schrikken zij van de inzet van Nederland om tijdelijke natuurverslechtering toe te staan om zo vergunningenprocedures te versnellen. De leden van de D66-fractie zien dat de natuur in Nederland onder grote druk staat en dat verdere verslechtering, ook tijdelijk, ongewenst is. Zij zien hierin een glijdende schaal.

15

Hoe ziet de Minister het in de praktijk voor zich dat de natuur tijdelijk mag verslechteren en op lange termijn netto verbetert? Erkent de Minister dat de natuur nog te vaak het onderspit delft tegenover andere belangen? Waarom stelt de Minister dat de natuur pas op lange termijn, en niet op korte termijn, al netto moet verbeteren? Waarom denkt de Minister dat dit een kansrijke route is, gezien het oordeel van de rechter over het Programma Aanpak Stikstof (PAS), dat een soortgelijke aanpak hanteerde? Erkent de Minister dat het toestaan van natuurverslechtering laat zien dat het Nederlandse natuurherstelbeleid nog steeds ondermaats is? Erkent de Minister dat natuurherstel en -verbetering altijd de voorkeur zou moeten hebben boven het toestaan van natuurverslechtering?

Antwoord vraag 14 en 15:

Mijn inzet is zowel gericht op natuurherstel als op de uitrol van de energietransitie. Er zijn projecten waarin er na een tijdelijke verslechtering op termijn juist sprake is van een verbetering van de status van natuur en het milieu (door bijvoorbeeld een afname van schadelijke emissies zoals een stikstofreductie). Dit blijkt ook uit de uitkomsten van het Onderzoek Samenhang Energietransitie en Stikstof dat is meegestuurd als bijlage bij de Kamerbrief Voortgang Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat7. Dit onderzoek toont aan dat de tijdelijke stikstofuitstoot door aanleg van infrastructuur in alle Natura2000-gebieden op korte termijn kan worden terugverdiend door structurele reductie van stikstofuitstoot door verduurzaming van de industrie. Deze projecten kunnen nu geen doorgang vinden en dit werkt belemmerend voor de voortgang van de energietransitie. Een mogelijke oplossing is om het toestaan van tijdelijke verslechtering in de toekomstige Europese regelgeving op te nemen. Ik beoog daarmee de uitrol van de energietransitie te waarborgen en tevens de positie van natuur en milieu te versterken. Het principe van tijdelijke verslechtering ben ik nog verder aan het uitwerken waarna de kabinetspositie bepaald zal worden en aansluitend met de Kamer zal worden gedeeld.

De leden van de D66-fractie lezen dat Nederland inzet op wijziging van de Europese netwerkcodes.

16

Kan de Minister een overzicht geven van de Europese netwerkcodes die Nederland graag zou willen wijzigen, inclusief de gewenste wijziging?

Antwoord vraag 16:

In de komende jaren zullen diverse bestaande Europese netcodes en richtsnoeren («Guidelines») worden herzien. Dit gaat om wijzigingen in eerder door de Commissie vastgestelde verordeningen. Na de zomer verwacht ik een voorstel voor de herziening van de Capacity Allocation and Congestion Management (CACM) Guideline, deze code is van belang voor een efficiënte koppeling en uitwisseling tussen de elektriciteitsmarkten van de verschillende lidstaten op de day-head en de intra-day markt. Op een later moment volgt nog een herziening van de Forward Capacity Allocation Guideline om de werking van langetermijnmarkten voor elektriciteit in de EU verder te verbeteren. Daarnaast zullen op termijn ook de bestaande, zogenoemde aansluitcodes worden herzien die verplichtingen bevatten voor aangesloten partijen op het net, zowel voor producenten als grootverbruikers. Tot slot wordt in Brussel gewerkt aan de nieuwe EU code over vraagzijderespons. Het belangrijkste doel van deze herzieningen is om de Europese regels voor de elektriciteitsmarkt zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de voortschrijdende energietransitie en nieuwe marktontwikkelingen.

De leden van de D66-fractie wensen tot slot de nieuwe Minister een voorspoedige eerste Energieraad toe.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-Fractie

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de verplichtingen voor industrieel gebruik van groene waterstof via de RenewableEnergy Directive (RED-III). Deze verplichtingen hebben potentieel grote gevolgen omdat de onrendabele top van groene waterstof groot is en fabrieken voor de productie van ammoniak(meststoffen) omgebouwd moeten worden.

17

Is de veronderstelling juist dat een consultatie/onderzoek loopt naar de gevolgen van RED-III voor de verschillende ketens? Deze leden horen graag wat de stand van zaken is.

Antwoord vraag 17:

RED-III stelt nationaal bindende doelen voor lidstaten ten aanzien van het gebruik van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong (Engelse afkorting: RFNBO’s) in de industrie: in 2030 ten minste 42%, in 2035 ten minste 60%. RFNBO’s omvatten hernieuwbare waterstof en hernieuwbare waterstofdragers (bijv. ammoniak of methanol). Naast productie- en vraagsubsidies wordt in Nederland gewerkt aan een jaarverplichting RFNBO’s in de industrie om het RED-III industriedoel als lidstaat te halen. Uw Kamer is hierover onlangs geïnformeerd middels de brief «Voortgang waterstofbeleid»8. In de achterliggende periode zijn diverse externe onderzoeken uitgevoerd in opdracht van mijn ministerie of door derden naar het voorgenomen waterstofbeleid9. De resultaten van deze onderzoeken neem ik mee in de verdere ontwikkeling van het instrumentarium. Binnenkort neem ik een besluit over de consultatie van de voornoemde jaarverplichting RFNBO’s in de industrie.

Deze leden hebben ook begrepen dat de Europese Commissie bezig is met een nieuwe gedelegeerde handeling met betrekking tot eventuele uitzonderingen op de genoemde verplichtingen.

18

Is deze veronderstelling juist?

Antwoord vraag 18:

De Commissie heeft aangegeven te werken aan richtsnoeren over onder meer de interpretatie van RED-III, artikel 22a. Naar verwachting zal de Commissie dan ook ingaan op de interpretatie van de uitzonderingen van waterstofstromen zoals deze zijn opgenomen in het desbetreffende artikel.

Deze leden constateren dat in overweging 63 van de RED-richtlijn wordt aangegeven dat erkend moet worden dat de genoemde verplichting problemen zou kunnen opleveren voor bepaalde bestaande geïntegreerde productie-installaties voor ammoniak.

19

In hoeverre is/komt er ruimte voor uitzonderingen op de genoemde verplichtingen om de gevolgen te beperken? Gaat Nederland hierop inzetten en gebruik van maken?

Antwoord vraag 19:

Als onderdeel van de implementatie van RED-III verken ik ook de mogelijkheden om een deel van de ammoniakproductie uit te zonderen van de verplichting. Hierbij betrek ik ook de verduurzamingsplannen die de ammoniakproducenten momenteel maken in het kader van de maatwerkafspraken. Ik verwacht in de consultatie van de jaarverplichting RFNBO’s in de industrie ook aan te geven op welke wijze ik voornemens ben om een deel van de ammoniakproductie uit te zonderen van de jaarverplichting.


X Noot
1

Kamerstuk 33 561, nr. 62

X Noot
3

Kamerstuk 21501–33, nr. 1060.

X Noot
4

Kamerstuk 21501–33, nr. 1075.

X Noot
5

Meest recentelijk met Kamerstuk 29 023, nr. 494.

X Noot
6

Kamerstuk 29 023, nr. 453.

X Noot
7

Kamerstuk 29 826, nr. 201.

X Noot
8

Kamerstuk 32 813, nr. 1395.

X Noot
9

Externe onderzoeken betreffen onder meer «Toetsing beleidsontwikkelingen waterstof» (CE Delft, 2024), «Evaluation of the levelised cost of hydrogen based on proposed electrolyser projects in the Netherlands» (TNO, 2024), «Assessment of policy instruments for hydrogen in the Netherlands» (Trinomics en Quo Mare, 2023), «Effecten van een productiesubsidie voor elektrolysers» (Berenschot en TNO, 2023) en «Afnameverplichting groene waterstof» (CE Delft en TNO, 2023).

Naar boven