21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 945 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 oktober 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 30 september 2016 over de Landbouw- en Visserijraad op 10 oktober 2016 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 944).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 oktober 2016 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 6 oktober 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, De Vos

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Visserij

De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen om nader toe te lichten hoe de voorgestelde vermindering van de kabeljauwbestanden in de Oostzee zich verhoudt met de getroffen maatregelen ten behoeve van de kabeljauwpopulatie in de Noordzee? In de geannoteerde agenda bij de Landbouw- en Visserijraad van 10 oktober staat te lezen dat de lidstaten rond de Oostzee niet van plan zijn met de aanpassingen in te stemmen, omdat deze volgens hen te ingrijpend zijn. Kan de Staatssecretaris aangeven of hij verwacht dat hier gehoor aan wordt gegeven? Zo ja, hoe kunnen verschillen in doorvoering van maatregelen tussen verschillende lidstaten dan worden verklaard? En hoe kijkt de Staatssecretaris vervolgens tegen deze ontwikkeling aan?

De voorstellen van de Europese Commissie voor kabeljauw in de Oostzee zijn gebaseerd op de adviezen die de Internationale Raad voor Onderzoek van de Zee (International Council for the Exploration of the Sea, ICES) heeft gegeven voor het westelijke en oostelijke kabeljauwbestand in deze wateren. Het beheer van deze bestanden staat los van het kabeljauwbestand in de Noordzee. Voor het kabeljauwbestand in de Noordzee heeft ICES een daling van de vangstmogelijkheid (Total Allowable Catch, TAC) met 4 procent voorgesteld.

De Oostzee-lidstaten hebben in aanloop van de Raad aangegeven problemen te hebben met de voorgestelde daling van de TAC. Tijdens de Raad zullen lidstaten en de Europese Commissie in hun besluitvorming de eventuele sociaaleconomische gevolgen meewegen. Voor mij geldt dat de ICES-adviezen een belangrijk uitgangspunt zijn voor de besluitvorming.

Gelet op de verschillen in aandelen van lidstaten in een visserij op een bepaald bestand, zullen de effecten van de Raadsbesluiten per lidstaat verschillen. De Raad neemt een algemeen besluit over bestanden, geen besluit per lidstaat.

In het kader van de voortgang van gesprekken met Noorwegen over de noodzakelijke ophoging van de vangstmogelijkheden (TAC’s) en uitruil van verschillende visbestanden willen de leden van de VVD-fractie vragen wanneer de Kamer geïnformeerd zal worden. Kan de Staatssecretaris aangegeven hoe het overleg verloopt? Deze leden zijn benieuwd in hoeverre er al afspraken zijn gemaakt en of er punten zijn waar de samenwerking met Noorwegen stroef loopt. Worden bij deze bilaterale gesprekken ook de incidenten van nu bijna een jaar geleden betrokken toen er onenigheid was tussen de Noorse regering en Nederlandse vissers op de haringquota? Zo ja, op welke manier wordt dit ingebracht?

Op dit moment zijn de EU-Noorwegen-onderhandelingen nog niet gestart en is er slechts sprake van een gedachtewisseling in de Raad. Deze gedachtewisseling geeft de Europese Commissie input van lidstaten voor de onderhandelingen. De uitkomst van onderhandelingen wordt zoals gebruikelijk ingebracht in de Landbouw- en Visserijraad van december, waar besloten wordt over de vangstmogelijkheden voor 2017. Uw Kamer zal in aanloop naar de Raad van december worden geïnformeerd over mijn inzet voor de Decemberraad. Daarbij wordt uiteraard de uitkomst van de EU-Noorwegen-onderhandelingen betrokken.

Vorig jaar vond er met Noorwegen discussie plaats over het Atlanto Scando-haringbestand. Vanwege het ontbreken van een multilateraal kuststatenakkoord werd de discussie over dit bestand en de hieraan gekoppelde toegang tot elkaars wateren gevoerd in de EU-Noorwegen-onderhandelingen. Een akkoord werd niet bereikt. Het is de inzet van de EU om dit jaar in het kuststatenoverleg afspraken over dit haringbestand te maken. Deze overleggen vinden in de komende weken voorafgaand aan de EU-Noorwegen-onderhandelingen plaats.

Landbouw

De Europese Commissie heeft in juli jl. een steunpakket van 500 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de veehouderijsectoren. Van de 350 miljoen euro die besteed kan worden door lidstaten, heeft Nederland 22,9 miljoen euro toegewezen gekregen. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij de 22,9 miljoen over de verschillende sectoren gaat verdelen en hoe de bedragen worden ingezet. Wanneer worden de sectoren over deze invulling geïnformeerd?

Wat zijn de uitgangspunten (met andere woorden wat is het doel wat met deze bedragen beoogd wordt) en wat zijn de randvoorwaarden voor invulling van deze middelen?

Nederland wil de beschikbare EU-middelen inzetten voor maatregelen die bijdragen aan structurele verbeteringen in de melkveehouderij- en varkenssector. Over de invulling van de voor Nederland beschikbare nationale enveloppe van 22,9 miljoen euro uit het pakket van juli 2016 vindt momenteel overleg plaats met de zuivel- en varkenssector. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de uitkomsten.

In het kader van het vergroenen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) geldt de verplichting om minimaal 5% van het areaal bouwland en tijdelijk grasland aan te wijzen als Ecologisch Aandachtsgebied (EA). Dit kan bijvoorbeeld worden ingevuld door de teelt van vanggewassen of stikstofbindende gewassen. De Europese Commissie stelt een algemeen verbod voor van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in EA-gewassen. Dit betekent dat gewasbeschermingsmiddelen in de teelten van aaltjesonderdrukkende teelten en stikstofbindende gewassen, die onder de vergroeningsmaatregel vallen en waar een uitzondering op was, niet langer worden toegestaan. Kan de Staatssecretaris daar een reactie op geven? Is de Staatssecretaris zich bewust dat door dit algemene verbod op gewasbeschermingsmiddelen een niet-chemisch alternatief voor bestrijding van aaltjes ook verdwijnen? Is de Staatssecretaris voornemens zich in te zetten om dit verbod te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe andere EU-lidstaten in deze staan? Is het waar dat meerdere lidstaten zich uitspreken voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen? Is de Staatssecretaris met de leden van de VVD-fractie van mening dat als het gebruik in andere lidstaten wel wordt toegestaan er een ongelijk speelveld ontstaat?

Zoals ik de Kamer heb gemeld in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 937) steun ik het voorstel van de Europese Commissie om voortaan alleen vanggewassen en stikstofbindende gewassen in aanmerking te laten komen voor de vergroening als er geen gewasbeschermingsmiddelen op worden gebruikt. Een eerste inventarisatie door de Europese Commissie van de invulling van de vergroening door lidstaten heeft mij geleerd dat de huidige invulling van de vergroening onvoldoende ambitieus is. In mijn opvatting draagt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Ecologische Aandachtsgebieden onvoldoende bij aan vergroening. Door het voorgestelde verbod verdwijnt het niet-chemische alternatief voor de bestrijding van aaltjes niet. Het blijft toegestaan aaltjesbestrijders (zoals Tagetes) in te zetten. Wel zou het ertoe leiden dat het niet langer is toegestaan het teeltgebied van het betreffende gewas als Ecologisch Aandachtsgebied aan te melden indien de landbouwer ervoor kiest gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken.

Het is inderdaad zo dat verschillende lidstaten zich uitspreken voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij de teelt van gewassen in het kader van de vergroening. Momenteel is het aan de lidstaten zelf om te bepalen of ze eisen willen stellen aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in deze situatie. Dit leidt tot ongelijke situaties. Zo is in Nederland conform de motie Dik Faber (Kamerstuk 28 625, nr. 195) het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij niet-aaltjesbestrijdende vanggewassen verboden en is een teeltperiode van tenminste 10 weken verplicht. In andere lidstaten is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wel toegestaan en bestaat er geen minimumteeltperiode. Met het voorgestelde verbod op EU-niveau op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en een minimale teeltperiode van 10 weken wordt het beleid geharmoniseerd. Deze maatregel vergroot juist het gelijke speelveld in de Europese Unie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie achten met het oog op een duurzaam GLB een meer integraal voedselbeleid noodzakelijk, waarin onder andere milieuvervuiling, klimaatverandering, biodiversiteit en eerlijke handel op elkaar afgestemd worden. Wageningen University and Researchcenter (WUR) heeft onderzoek gedaan naar de bestaande pijlers van het GLB en de ontwikkeling van de landbouwsector. Daarover is een interessant artikel gepubliceerd.

Wij horen graag een reactie van de Staatssecretaris op dit advies van de WUR. Bent u bereid dit in onderhandelingen over de toekomst van het GLB in te brengen?

Ik heb met belangstelling kennis genomen van het position paper van Wageningen University & Research (WUR) «Towards a Common Agricultural and Food Policy». Ik vind het een waardevol advies, dat aansluit bij mijn pleidooi voor een verbreding van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) naar een geïntegreerd landbouw- en voedselbeleid. In het position paper van de WUR worden interessante aanbevelingen gedaan om voedsel en consument meer centraal te stellen in het GLB. Ik zal het position paper in de onderhandelingen over de toekomst van het GLB betrekken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de Staatssecretaris de Commissie wil steunen bij haar voornemen van een algemeen verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op gewassen geteeld voor de vergroening. Ten algemene vragen deze leden om dit standpunt te wijzigen en aan te sluiten bij de verschillende lidstaten die zich hiertegen verzetten. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid? De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris daarnaast of hij kan weerleggen dat een beperkt gebruik op sommige gewassen die geteeld mogen worden ten behoeve van de vergroening of verduurzaming, zoals aaltjesbestrijders en peulvruchten, niet meer verbruik van gewasbeschermingsmiddelen in een later stadium kunnen voorkomen. Schiet een algemeen verbod zijn doel niet voorbij, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op de vraag hierover van de VVD-fractie ben ik niet voornemens me aan te sluiten bij de lidstaten die zich verzetten tegen een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op gewassen die worden geteeld voor de vergroening. Ik realiseer mij dat verwaarlozing van bijvoorbeeld onkruidbestrijding in een bepaald jaar kan leiden tot extra onkruiddruk in de daarop volgende jaren. Dat is voor mij echter geen reden om bij de Europese Commissie te pleiten voor het mogen blijven toestaan van chemische bestrijdingsmiddelen in het kader van de vergroening.

Deze leden willen graag zo snel mogelijk duidelijkheid hoe het deel van de nationale enveloppe van 22,9 miljoen euro besteed gaan worden voor de melkveehouderijsector? Kan de Staatssecretaris hier snel meer duidelijkheid over geven, uiterlijk voor de behandeling van de wijziging van de meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten?

Is de Staatssecretaris bereid om deze middelen in overeenstemming met het bedrijfsleven zo in te zetten dat zij bijdragen aan het verkrijgen van de derogatie? Zo nee, waarom niet?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag over hetzelfde onderwerp van de VVD-fractie.

Naar boven