21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 794 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 juli 2014

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 18 juni 2014 inzake over het Kader voor erkenning van producenten- en brancheorganisaties en algemeen verbindend verklaring (Kamerstuk 21 501–32 nr. 788).

De op 18 juni 2014 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met door de Minister bij brief van 30 juni 2014 beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hamer

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Thomassen

Inhoudsopgave

blz.

   

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

4

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

4

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

6

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

7

II

Antwoord / Reactie van de Minister

8

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Economische Zaken «Het kader voor erkenning van producenten- en brancheorganisaties en algemeen verbindend verklaring». Zij hebben nog een aantal vragen aan de Minister.

Deze leden kunnen zich vinden in de verschillende eisen en voorwaarden die worden gesteld aan producentenorganisaties, ook wat betreft de invulling van de minimumeisen voor de omvang. Hoe gemakkelijk kunnen deze omvangseisen en andere voorwaarden later nog worden aangepast, mocht dit toch wenselijk blijken? Zij lezen dat een productenorganisatie (PO) de activiteiten ten behoeve van de doelstellingen waarvoor de PO erkend wil worden zelf moeten uitvoeren. Kan de Minister een overzicht geven van alle activiteiten die uitgevoerd kunnen worden door een PO? De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de verordening ook voorziet in de mogelijkheid om activiteiten uit te besteden, maar alleen in die sectoren waarvoor de Europese Commissie deze mogelijkheid heeft opengesteld. Op dit moment is dat alleen het geval voor de sector groente en fruit. Kan de Minister toelichten waarom dit niet voor de andere sectoren geregeld is? Ook lezen zij dat de Europese erkenningsregels voorschrijven dat een brancheorganisatie (BO) is opgericht door en bestaat uit vertegenwoordigers van de primaire productie in een specifieke sector en vertegenwoordigers van de verwerking en/of handel met inbegrip van distributie van de betrokken primaire producenten. Kan de Minister toelichten of dit betekent dat vertegenwoordigers van een PO deel uit kunnen maken van BO of dat dit bestuurders moeten zijn van de BO? De Europese erkenningsregels schrijven voor dat een BO is opgericht door en bestaat uit vertegenwoordigers van de primaire productie in een specifieke sector en vertegenwoordigers van de verwerking en/of handel, met inbegrip van distributie van de betrokken primaire producten. De BO dient ook de belangen van de aangesloten beroepsgroepen én de belangen van de consumenten te behartigen. Kan de Minister toelichten in hoeverre deze brede definitie onduidelijkheid kan geven over wie wel en wie niet tot een brancheorganisatie kunnen toetreden? Houdt de Minister hier toezicht op, aangezien hij verantwoordelijk is voor onder meer het algemeen verbinden verklaren van voorschriften van BO’s? De Minister sluit qua minimumeis aan de omvang van een BO aan bij de minimumeis uit de Europese verordening die voorschrijft dat minimaal 25% van de betrokken primaire producenten en tenminste 25% van de betrokken ondernemers actief in de verwerking van en/ of handel in de betrokken producten zijn vertegenwoordigd. Waarom heeft de Minister gekozen voor deze omvangseisen en niet voor hogere? In hoeverre verwacht de Minister dat er meerdere BO’s ontstaan? Hoe wenselijk vindt hij dat? De Minister schrijft dat hij het toezicht op de organisaties zal uitoefenen en dat de Europese verordening de verplichting oplegt om op gezette tijden controles te verrichten om ervan te verzekeren dat de producentenorganisaties de Europese voorschriften naleven en dat in het geval van niet-nalevingen of onregelmatigheden moet worden voorzien in sancties. Hoe gaat de Minister dat toezicht precies opzetten, welke organisatie gaat dat uitvoeren en wat zijn de kosten? Welke sancties worden gehanteerd in het geval van niet-naleving of onregelmatigheden? Verder heeft de Minister de mogelijkheid om zo nodig een erkenning in te trekken. Wanneer komt die mogelijkheid in beeld? Hoe verloopt zo’n intrekking precies en hoe wordt de Kamer in een dergelijk geval betrokken? Deze lezen dat waar voorschriften van een specifieke sector als knellend worden ervaren voor de oprichting van een PO of BO de Staatssecretaris met de sector en de Europese Commissie zal kijken naar praktische oplossingen. De Staatssecretaris zal dan met vertegenwoordigers van de sector die een voornemen hebben geuit een PO of BO op te richten bezien of er tot concrete werkvormen kan worden gekomen. Zijn er concrete voorbeelden van gevallen waar voorschriften als knellend worden ervaren? Zo ja, wat zijn dan die knellende voorschriften en hoe kunnen die praktisch worden opgelost?

Op basis van de Europese regelgeving heeft de Minister de mogelijkheid om bepaalde voorschriften van PO’s en BO’s onder voorwaarden algemeen verbindend te verklaren (AVV). De Minister kiest voor de ruimte toepassing van AVV, waarbij niet op voorhand doelen worden uitgesloten en van geval per geval wordt beoordeeld of een verzoek kan worden ingewilligd. De leden van de VVD-fractie steunen deze aanpak, aangezien dit ruimte biedt voor flexibiliteit en voor maatregelen om het gelijke speelveld in Europa te waarborgen. Kan de Minister toezeggen dat hij deze bevoegdheid met gepaste terughoudendheid zal hanteren en nooit zal gebruiken om Nederlandse ondernemers te benadelen? Kan de Minister bevestigen dat het gelijke speelveld voor hem altijd voorop staat inzake zijn afweging om een maatregel al dan niet te AVV’en? Kan de Minister aangeven in welke gevallen hij in ieder geval bereid is AVV’s goed te keuren bijvoorbeeld op het terrein van diergezondheid, dierenwelzijn en milieu? Wat zijn de kosten voor de overheid van een AVV? Wie houdt het overzicht van alle AVV’s? Hoe worden de totale kosten en regeldrukeffecten van het AVV’en bijgehouden? De Minister schrijft dat hij de representativiteitseis per AVV-verzoek zal toetsen. Voor een PO houdt die representativiteitseis in dat die PO tenminste 50% van de betrokken producenten vertegenwoordigt én een aandeel heeft van tweederde in de productie van het betrokken product of de betrokken producten. In het geval van een BO geldt dat deze tenminste een aandeel van tweederde in de productie en verwerking en/of handel moet vertegenwoordigen. Kan de Minister toelichten waarom hij deze percentage heeft gekozen?

Veel producenten zijn actief in meerdere primaire sectoren. Een agrariër teelt meestal meerdere gewassen en kan daarnaast ook houder van dieren zijn. Deze leden zien hier dan ook een groot risico dat deze ondernemers te maken gaan krijgen met verschillende producentenorganisaties. Dat betekent meer lidmaatschappen en dus meer kosten voor deze producenten. Deelt de Minister deze analyse? Deelt de Minister de mening dat dit onwenselijk is? Hoe gaat hij voorkomen dat producenten die vallen onder meerdere producentenorganisaties verschillende rekeningen krijgen voor activiteiten die via AVV worden aangewezen voor collectieve financiering? De leden van de VVD-fractie hebben eerder vragen gesteld over het feit dat producenten vaak actief zijn in meerdere sectoren en daardoor met verschillende PO’s te maken krijgen. Zij hebben toen gevraagd om de situatie in Brussel onder de aandacht te brengen. Kan de Minister aangeven hoe deze gesprekken in Brussel zijn verlopen en waarom er gekozen is voor een PO per productgroep in plaats van bijvoorbeeld een koppeling van een aantal productgroepen? Voorts zien zij een flinke lijst van doelen die reden kunnen zijn om een voorschrift te AVV’en. Is dit een uitputtende en uitsluitende lijst, of zijn er nog andere zaken die hier ook onder de mogelijkheid van een AVV worden geschaard? Wat verstaat de Minister onder «maatregelen om het potentieel van producten te bevorderen en optimaal te benutten»? Deelt de Minister de analyse dat dergelijke niet-concrete doelen de deur openzetten voor het AVV’en van allerlei niet noodzakelijke voorschriften? Zo ja, hoe voorkomt de minsiter dit? Zo nee, waarom niet? Deze leden lezen dat in samenhang met een AVV alleen collectieve financiering kan worden opgelegd indien wordt aangetoond dat de betreffende maatregel of activiteit van algemeen economisch belang is voor alle marktdeelnemers. Op welke wijze wordt dit algemeen economisch belang aangetoond? Hoe wordt die analyse precies gemaakt en wie maakt die? In de brief staat dat alle relevante belanghebbenden daarvoor worden geraadpleegd. Hoe verloopt dit precies? Hoe en op basis van welke onderbouwing kunnen zij een voorstel voor collectieve financiering blokkeren? Ook staat er in de brief dat de hoogte van de verplichte financiële bijdragen van marktdeelnemers die niet bij de organisatie zijn aangesloten, niet meer mag zijn dan nodig voor de financiering van de kosten die rechtstreeks uit de betrokken maatregel of activiteit voortvloeien. Dat betekent dat marktdeelnemers die niet bij de organisatie zijn aangesloten niet automatisch dezelfde financiële bijdrage moeten betalen als de leden. Kan de Minister aangeven of, indien is aangetoond dat een maatregel plus de bijbehorende financiering van daadwerkelijk algemeen economisch belang voor de gehele sector is, de heffing voor leden en niet-leden gelijk is? Zo nee, waarom niet?

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het Kader voor erkenning van producenten- en brancheorganisaties en algemeen verbindend verklaring en hebben hierover geen vragen of opmerkingen.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben nog vragen ten aanzien van het kader voor erkenning van producenten- en brancheorganisaties en algemeen verbindend verklaring. Zij zien een grote rol weggelegd voor de organisatie van de landbouwsector, zeker nu dit kabinet de publieke bedrijfsorganen (PBO’s) heeft opgeheven en blijkt dat sommige taken van PBO’s heel moeilijk kunnen worden georganiseerd door de diverse sectoren. Mede om deze reden verzocht de motie Geurts (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 56) in november 2013 om een blauwdruk voor PO’s en BO’s en een ruime invulling van de Europese regels. Deze leden vragen de Minister of PO’s en BO’s net zoals voorheen PBO’s collectief maatregelen kunnen organiseren om sector-omvattende fytosanitaire bedreigingen en dierziekten te voorkomen, te bestrijden en om duurzame innovatieve investeringen te doen? In de brief erkent de Minister het belang van PO’s en BO’s. Het blijft in de brief echter onduidelijk hoe de Minister het belang dat hij aan deze organisatievormen hecht tot uiting komt. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe hij en de Europese regelgeving het interessant maken voor landbouwers om zich te organiseren in PO’s en BO’s? Waarin zit het verschil tussen een PO en een coöperatie? Of tussen een PO en een belangenbehartigings- of ondernemersorganisatie? Welke activiteiten, niet zijnde een activiteit voorkomend uit een AVV, kan een PO ontplooien die aan andere organisatievormen niet open staan? Welke activiteiten, niet zijnde een AVV, kan een BO ontplooien die aan andere organisatievormen niet open staan? Wat zijn de redenen van de Minister om AVV’s zo terughoudend te benaderen? Kan het kabinet een overzicht geven van alle AVV’s die er op dit moment zijn in Nederland? Hoe kijkt de Minister aan tegen het financieel ondersteunen van het opzetten van PO’s en BO’s, wat ook mogelijk zou zijn vanuit het plattelandsontwikkelingsprogramma (r.o. 38 van Verordening 1308/2013). Ten aanzien van artikel 168 e.v. van Verordening 1308/2013 vragen de leden van de CDA-fractie of, zoals het in deze artikelen staat, het PO’s zou zijn toegestaan om contractuele verbindingen aan te gaan voor haar leden? In de brief van de Minister wordt geen woord gerept over de toepassing van het mededingingsrecht op PO’s en BO’s, terwijl verordening 1308/2013 in artikel 206 e.v. uitdrukkelijk ingaat op de toepassing van het Europees mededingingsrecht op PO’s en BO’s. Zij vragen de Minister om in te gaan op de verschillen van toepassing van het mededingingsrecht op PO’s ten opzichte van de toepassing van het mededingingsrecht op andere organisatievormen. Biedt volgens de Minister de PO ruimere mogelijkheden voor samenwerking tussen ondernemers, met name ten aanzien van het gezamenlijk afspraken maken over aanbod en afzet? Biedt artikel 209 van verordening 1308/2013 ruimere mogelijkheden voor afspraken tussen primaire producenten? Betreft het hier een uitzondering op het kartelverbod van artikel 101 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU), behalve als er sprake is van identieke prijzen of indien de mededinging wordt uitgesloten? Is de Minister voornemens om de mededingingsregels van toepassing op PO’s te verduidelijken? Zo nee, waarom niet?

In de brief van de Minister staat dat het uitbesteden van activiteiten van PO’s en BO’s alleen is toegestaan in de sector groenten- en fruit. Waarom is dit niet toegestaan in andere sectoren en zijn hier uitzonderingen op mogelijk? De Minister stelt dat hij toezicht op de organisaties zal uitoefenen. Waar heeft de Minister dit toezicht belegd? Welke PO’s en BO’s zijn tot nu toe sinds 1 januari 2014 erkend door de Minister? Welke aanvragen zijn er in behandeling? Waar heeft de Minister de erkenning van PO’s en BO’s belegd? En waar heeft de Minister het toezicht op deze organisaties belegd? Wordt het toezicht op basis van de door de PO toegestuurde stukken verricht? De leden van de CDA-fractie zien voor de diverse sectoren mogelijkheden om maatregelen te kunnen nemen of gezamenlijk initiatieven te kunnen financieren via AVV’s. Echter, de Minister lijkt in een spagaat te zitten ten aanzien van AVV’s. Aan de ene kant lijkt de Minister ze niet te willen, aan de andere kant lijkt de Minister ze breed beschikbaar te stellen. Deze leden hebben het gevoel dat de Minister niet geeft om de mogelijkheden die de verordening biedt. Deelt de Minister het beeld dat door de randvoorwaarden die hij stelt, het verkrijgen van een AVV erg moeilijk gemaakt wordt? Zij vragen de Minister of het mogelijk zou zijn om een AVV erkend te krijgen die geldt voor een bepaald deel van Nederland en dus niet het gehele land beslaat? Zouden bijvoorbeeld champignontelers in Limburg en Brabant voor deze twee provincies een AVV kunnen laten gelden indien zij voldoen aan de representativiteitseis voor deze twee provincies? Wat zou de doorlooptijd voor het toekennen van een AVV voor kennis en innovatie kunnen zijn? Kan de PO of BO zelf een voorstel doen voor de doorlooptijd? Zal de Minister het verzoek van de PO of BO voor de doorlooptijd van een AVV en de daaraan gekoppelde heffing honoreren? Als dat niet het geval is, gaat de Minister dan in overleg met de sector, of komt hij met een tegenvoorstel? Aan de hand van welke criteria beoordeelt de Minister de doorlooptijd van een AVV? De private sector droeg tot voor kort ruim 51 miljoen euro bij aan kennis en innovatie (PPS). De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of hij het haalbaar acht dat deze bijdrage in 2015, via de AVV’s met de daaraan gekoppelde heffing alsnog door de diverse sectoren opgebracht zou kunnen worden? Zo nee, wat is dan de mogelijke consequentie voor Wageningen University / Dienst Landbouwkundig Onderzoek (WUR/DLO) c.q. het topsectorenbeleid? Voor deze leden is het onduidelijk wat wordt bedoeld met «algemeen economisch belang». Zij vragen de Minister of hij dit concept verder zou kunnen toelichten. Aan de hand van welke criteria wordt algemeen economisch belang beoordeeld? Kan de heffing gekoppeld aan een AVV voor aangesloten ondernemers en niet-aangesloten ondernemers gelijk zijn? Bijvoorbeeld als het een AVV betreft met een heffing ten behoeve van een breed onderzoeksprogramma in de boomkweeksector, echter het onderzoeksprogramma heeft geen onderdeel ten aanzien van bepaalde bomen, als een kweker dan in verzet gaat tegen de heffing omdat deze maatregel niet het algemeen belang zou dienen, zou zijn verzet dan gehonoreerd worden? Wanneer is er wel sprake van een wettelijke grondslag voor een bepaalde regel en wanneer niet? Zou de Minister hiervan een voorbeeld kunnen geven? Is er niet altijd een wettelijke grondslag voor een regel te vinden. Hoe kijkt de Minister hiernaar? De leden van de CDA-fractie merken op dat er niets in de brief staat over de handhaving van AVV’s. Hoe kan een AVV worden gehandhaafd? Kan het niet-nakomen van een AVV door een niet-lid en de daaraan gekoppelde heffing alleen worden afgedwongen bij de rechter door de PO? Komt er hiervoor nog een vorm van tuchtrecht? Is de Minister bereid om toe te zien op handhaving van door hem gehonoreerde AVV’s en mogelijk gekoppelde heffingen? Is de Minister bereid de voorwaarden voor AVV te versoepelen als blijkt dat dat vanwege redenen van dier- en plantgezondheid en voedselveiligheid nodig is? Kan de Minister specificeren waarom de deelname van een privaat kwaliteitssysteem niet in aanmerking zou komen voor een AVV? Het gaat bij een kwaliteitssysteem toch om het bevorderen van de kwaliteit van het op de markt brengen van producten wat expliciet als taak is genoemd van een PO in de verordening. Tot slot hebben deze leden een vraag over de uitleg van de Minister over de categorie x) andere producten, deel XXIV van artikel 2 van Verordening 1308/2013. Zij vragen de Minister of gezien artikel 1 van de Verordening 1308/2013 verwijst naar alle producten van bijlage 1 van het VwEU ook in andere sectoren PO’s en BO’s opgericht kunnen worden als die bedoeld in artikel 1 lid 2.

Vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het kader voor erkenning van producenten- en brancheorganisaties en algemeen verbindend verklaring. Zij hebben hierbij enkele vragen. In welk opzicht krijgen producentenorganisaties daadwerkelijk de ruimte om te werken aan een beter rendement op investeringen in duurzaamheid, dierenwelzijn en milieu? Kan de Minister hierbij ingaan op de samenhang tussen de Europese mogelijkheid tot het creëren van producentenorganisaties en de beleidsregel van de ACM over mededinging en duurzaamheid? Deze leden vragen de Minister om een overzicht te geven van alle mogelijke activiteiten die uitgevoerd kunnen worden door productenorganisaties in Nederland, mede gelet op het feit dat een aantal activiteiten in Nederland publiekrechtelijk wordt geregeld. Genoemde leden merken op dat de Europese Commissie het alleen voor de sector groente en fruit mogelijk heeft gemaakt om activiteiten uit te besteden. Waarom is dit niet voor andere sectoren geregeld? Is de Minister bereid om zich hiervoor in te zetten? De Europese verordeningen legt de verplichting op om toezicht te houden op de PO’s en BO’s en op gezette tijden controles te verrichten. Welke organisatie zal deze controles uitvoeren? In samenhang met een AVV kan alleen collectieve financiering worden opgelegd indien aangetoond wordt dat de betreffende maatregel of activiteit van algemeen economisch belang is voor alle marktdeelnemers wiens activiteiten met het betrokken product of de betrokken producten verband houden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister aan te geven op welke wijze moet worden aangetoond dat een maatregel en de bijbehorende financiering van algemeen economisch belang is.

De Minister heeft gekozen voor een ruimere toepassing van de AVV, waarbij niet op voorhand doelen worden uitgesloten. Hierbij zal een verzoek tot AVV van geval tot geval worden beoordeeld. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister aan te geven in welke gevallen hij bereid is AVV’s goed te keuren, bijvoorbeeld op het terrein van diergezondheid, dierenwelzijn en milieu. Tot slot vragen deze leden hoe na de opheffing van de productschappen de private financiering voor de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen vormgegeven wordt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie constateren dat het voornemen is om de productschappen per 1 januari 2015 af te schaffen en zij vinden het cruciaal dat tijdig producenten- en brancheorganisaties opgericht (kunnen) worden. Met name in de akkerbouw dreigt een probleem, omdat nog steeds onduidelijk is welke ruimte er is voor het oprichten van een gewasgroep overschrijdende brancheorganisatie. De leden krijgen het signaal dat deze ruimte er niet echt is. Klopt dat? Welke ruimte biedt de Gemeenschappelijke Markt Ordening (GMO)-verordening wel/niet? Welke stappen gaat de Minister op korte termijn concreet zetten om van de Europese Commissie voldoende ruimte te krijgen voor het oprichten van een gewasgroep overschrijdende brancheorganisatie in de akkerbouw? De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de algemeen bindend verklaring. De Minister wil deelname aan private kwaliteitssystemen niet in aanmerking laten komen voor een algemeen bindend verklaring. Zij willen erop wijzen dat collectieve financiering van groot belang kan zijn om private kwaliteitssystemen op te richten en te onderhouden en om ervoor te zorgen dat voldoende bedrijven zich binden en gebonden blijven aan deze kwaliteitssystemen. Wil de Minister wel ruimte bieden voor verplichte collectieve financiering van private kwaliteitssystemen? Biedt de Minister tevens ruimte aan producenten- en brancheorganisaties om individuele maatregelen binnen private kwaliteitssystemen wel algemeen bindend te laten verklaren? Het is voor deze leden nog onduidelijk welke ruimte de Minister wil bieden voor heffingen ten behoeve van collectieve financiering van praktijkonderzoek door producenten- en brancheorganisaties. De productschappen spelen tot op heden hier een belangrijke rol in, maar deze worden afgeschaft. De leden van de SGP-fractie vinden het van groot belang voor de kennis gedreven land- en tuinbouw dat collectief gefinancierd onderzoek rond sectorale en ook maatschappelijk belangrijke thema’s als bodemvruchtbaarheid, diergezondheid en dierenwelzijn voortgezet kan worden. Deelt de Minister deze mening? Welke ruimte wil de Minister bieden voor genoemde heffingen ten behoeve van collectieve financiering van praktijkonderzoek? De Minister wil alleen ruimte bieden voor collectieve financiering in samenhang met een algemeen bindend verklaring indien aangetoond wordt dat de betreffende maatregel of activiteit van algemeen economisch belang is voor alle marktdeelnemers wiens activiteiten met het betrokken product of de betrokken producten verband houden. Deze leden hebben hier enkele vragen over. Hoe moet worden aangetoond dat een maatregel of activiteit van algemeen economisch belang is? Waarom heeft de Minister er niet voor gekozen om ook het algemeen maatschappelijk belang mee te nemen? Voorts zijn zij van mening dat er ook ruimte moet zijn voor algemeen bindend verklaringen en collectieve financiering als het gaat om maatregelen en activiteiten gericht op bijvoorbeeld reductie van antibioticagebruik en verbetering van dierenwelzijn. De Minister wil een maximale termijn van zes jaar voor een algemeen bindend verklaring. Is de veronderstelling juist dat na het verstrijken van deze termijn een aanvraag ingediend kan worden voor een nieuwe termijn van zes jaar c.q. voor verlenging?

II Antwoord / Reactie van de Minister

Vragen van de leden van de VVD-fractie

Hoe gemakkelijk kunnen omvangseisen en andere voorwaarden die aan producentenorganisaties worden gesteld later nog worden aangepast, mocht dit toch wenselijk blijken?

Voor zover de Europese verordening de lidstaten een nationale invulling toestaat, worden de betreffende nationale eisen gesteld bij een ministeriële regeling op grond van de Landbouwwet. Dat betekent dat het procedureel gezien relatief eenvoudig is om bijvoorbeeld die omvangseisen snel aan te passen. Echter, ik wil voorzien in een vast toetsingskader dat komende jaren rechtszekerheid en voldoende bruikbaarheid biedt zodat bijstellingen niet aan de orde zijn.

Kan de Minister een overzicht geven van alle activiteiten die uitgevoerd kunnen worden door een PO?

Erkende producentenorganisaties (PO’s) kunnen activiteiten uitvoeren die ten minste gericht zijn op één van de 11 in de Europese verordening genoemde doelstellingen, zoals vermeld in de bijlage bij mijn brief d.d. 28 mei 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 788). Het is aan de (potentiële) PO’s om op basis van die doelstellingen aan de slag te gaan en concrete activiteiten te ontwikkelen.

Kan de Minister toelichten waarom de mogelijkheid om activiteiten uit te besteden niet voor de andere sectoren geregeld is?

De onder de oude Europese verordening reeds bestaande erkenningsregels voor producenten- en brancheorganisaties in de sector groenten en fruit zijn onder de nieuwe verordening voor de integrale Gemeenschappelijke Marktordening uitgebreid tot alle sectoren. De Europese Commissie heeft aangegeven dat de regels voor de producenten- en brancheorganisaties afdoende duidelijk in de nieuwe verordening zijn vastgelegd en uitvoeringsbepalingen voor de uitwerking van deze regels in andere sectoren dan groenten en fruit daarom niet noodzakelijk worden geacht. Bij de beslissing van de Europese Commissie om geen nadere uitvoeringsbepalingen vast te stellen, speelt mee dat alleen erkende PO’s in de sector groenten en fruit in aanmerking komen voor Europese steun en dat daarom de erkenningsvereisten voor die sector nadere uitwerking behoeven. Voor andere sectoren zijn er geen voornemens om steun uit te keren via een PO of een brancheorganisatie (BO), noch heeft de Europese Commissie (vooralsnog) aanleiding gezien om uitbesteding van taken in andere sectoren toe te staan.

Kan de Minister toelichten of vertegenwoordigers van een PO deel uit kunnen maken van BO of dat dit bestuurders moeten zijn van de BO?

Een BO moet bestaan uit vertegenwoordigers van beroepsgroepen die betrokken zijn bij de productie en ten minste één van de volgende stadia van de toeleveringsketen. De officiële vertegenwoordigers van een PO (bijvoorbeeld het bestuur van de vereniging) zouden dus deel kunnen uitmaken van een BO en in die hoedanigheid de bij de PO aangesloten primaire producenten (de beroepsgroep) vertegenwoordigen.

Kan de Minister toelichten in hoeverre de definitie van een BO onduidelijkheid kan geven over wie wel en wie niet tot een brancheorganisatie kunnen toetreden?

Bij het verzoek om erkenning zal de BO moeten aantonen dat aan de erkenningsvereisten wordt voldaan. Ik vind die criteria voldoende concreet om in de praktijk eenduidig te kunnen toepassen. Het staat overigens na de erkenning de BO vrij om de kring van vertegenwoordigers van beroepsgroepen uit te breiden.

Houdt de Minister toezicht op wie er tot de BO zijn toegetreden, aangezien hij verantwoordelijk is voor onder meer het algemeen verbinden verklaren van voorschriften van BO’s?

Ja, op grond van de Europese verordening zal ik op gezette tijden controles verrichten die mij er van moeten verzekeren dat de erkende BO aan de erkenningsvereisten blijft voldoen.

Waarom heeft de Minister gekozen voor de betrokken omvangseisen voor de BO en niet voor hogere?

Samenwerking in de keten vind ik belangrijk. De Europese verordening biedt hier, onder voorwaarden, mogelijkheden toe. Ik wil daar geen onnodige, extra drempels voor opwerpen. Ik vind het daarom niet nodig om de erkenningsdrempel voor een BO op een hoger niveau te leggen dan ik in de brief heb aangegeven.

In hoeverre verwacht de Minister dat er meerdere BO’s ontstaan? Hoe wenselijk vindt hij dat?

Het is en blijft aan de sector om te beoordelen of het wenselijk is om een BO op te richten en om eventueel een erkenning aan te vragen. Voor verschillende sectoren worden BO’s opgericht. Het lijkt overigens niet aannemelijk dat er per specifieke sector meerdere BO’s zullen ontstaan. Een BO zal veelal worden opgezet met het oog op een verzoek om algemeen verbindend verklaring (AVV). Er moet dan onder andere worden voldaan aan de representativiteitseis. Gelet ook op de administratieve vereisten waaraan een BO zal moeten voldoen verwacht ik niet dat er een groot aantal BO’s zal ontstaan.

Hoe gaat de Minister het toezicht op de producenten- en brancheorganisaties precies opzetten, welke organisatie gaat dat uitvoeren en wat zijn de kosten?

Ik zal toezicht op naleving van de erkenningsvereisten en, indien van toepassing, de AVV-voorwaarden, uitoefenen via administratieve controles aan de hand van documenten die de PO en BO (jaarlijks) moeten indienen. Voor toezicht op het voldoen aan de erkenningsvereisten bij de erkenningsaanvraag en op de handhaving van de AVV door de PO of BO kan ik ook controles ter plaatse verrichten. Het administratieve toezicht wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verricht de controles ter plaatse. De kosten zullen gerelateerd zijn om aan de mate waarin de sector van een PO of een BO gebruik gaat maken. Op basis van de mij nu bekende informatie schat ik in dat deze kosten beperkt zijn.

Welke sancties worden gehanteerd in het geval van niet-naleving of onregelmatigheden? Wanneer komt de mogelijkheid om een erkenning in te trekken in beeld? Hoe verloopt zo’n intrekking precies en hoe wordt de Kamer in een dergelijk geval betrokken?

Bij niet-naleving of onregelmatigheden door een PO of een BO kan ik de erkenning (tijdelijk) intrekken op grond van de integrale Gemeenschappelijke Marktordening. In geval van niet-naleving die is aan te merken als een economisch delict kan er op grond van de Landbouwwet een sanctie worden opgelegd. Activiteiten die een inbreuk vormen op het mededingingsrecht kunnen op grond van de Mededingingswet worden bestraft. Intrekking van een erkenning is net als de afgifte van een erkenning een ministerieel besluit in het kader van de uitvoering van de integrale Gemeenschappelijke marktordening, de Kamer is niet bij het vaststellen van dat besluit zelf betrokken, maar kan mij wel daaromtrent ter verantwoording roepen.

Zijn er concrete voorbeelden van gevallen waar voorschriften als knellend worden ervaren? Zo ja, wat zijn dan die knellende voorschriften en hoe kunnen die praktisch worden opgelost?

Het voorschrift dat een PO of BO om voor erkenning in aanmerking te komen moet zijn opgericht in één van de specifieke sectoren zoals gedefinieerd in de Europese verordening kan als knellend worden ervaren. Dit geldt met name voor de akkerbouwsector. Onder de Europese verordening is de akkerbouw geen specifieke sector, de akkergebouwwassen worden tot diverse specifieke sectoren gerekend. Voor de tuinbouwsector geldt hetzelfde. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn om diverse PO’s of BO’s in de betrokken specifieke sectoren op te richten en in een samenwerkingsverband onder te brengen.

Kan de Minister toezeggen dat hij de bevoegdheid tot een algemeen verbindend verklaring met gepaste terughoudendheid zal hanteren en nooit zal gebruiken om Nederlandse ondernemers te benadelen? Kan de Minister bevestigen dat het gelijke speelveld voor hem altijd voorop staat inzake zijn afweging om een maatregel al dan niet te AVV’en?

Ik heb aangegeven dat ik het algemeen verbindend verklaren niet ongelimiteerd toepas en bij de toetsing van AVV-verzoeken ook afweeg in hoeverre de betrokken maatregel het effectief en vrij ondernemerschap verhindert of beperkt. AVV’s hebben ten doel om de marktpositie van ondernemers in de keten te versterken. De gevolgen van een AVV voor het speelveld voor onze sector zijn dus van doorslaggevend belang. Het sectorale belang is bij de toetsing van AVV-verzoeken één van de wegingsfactoren. Het verzoek moet dus betrekking hebben op maatregelen of voorschriften die voor de sector als geheel relevant zijn. Bij de beoordeling wordt ook rekening gehouden met het speelveld en de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven in Europa.

Kan de Minister aangeven in welke gevallen hij in ieder geval bereid is AVV’s goed te keuren bijvoorbeeld op het terrein van diergezondheid, dierenwelzijn en milieu?

Van belang is dat het toetsingskader de sector ruimte biedt voor flexibiliteit en een gelijk speelveld in Europa waarborgt. Op voorhand valt niet aan te geven in welke gevallen op de genoemde terreinen een AVV wordt gegeven omdat het gaat om initiatieven die uit de sectoren zelf moeten komen en die ik pas kan beoordelen als ze concreet zijn gemaakt. In de brief heb ik aangegeven welke elementen, zoals het sectoraal belang, ik daarbij zal betrekken.

Wat zijn de kosten voor de overheid van een AVV? Wie houdt het overzicht van alle AVV’s? Hoe worden de totale kosten en regeldrukeffecten van het AVV’en bijgehouden?

De kosten voor de overheid zijn beperkt: de PO of BO die een AVV heeft aangevraagd is zelf verantwoordelijk voor toezicht op en handhaving van de algemeen verbindend verklaarde maatregel. De kosten van de overheid betreffen de kosten van de RVO.nl en de NVWA voor het toezicht op en handhaving van de naleving van de AVV-voorwaarden door de PO of BO; deze kosten zijn beperkt. Een AVV wordt door mij afgegeven en ik houd daarvan overzicht bij.

In geval van een AVV is er geen sprake van regeldruk: het zijn private afspraken die de sector zichzelf oplegt, ook jegens de niet-leden van een PO of een BO. Een PO of een BO brengt de kosten en nalevingseffecten in kaart bij het indienen van een AVV-verzoek. Ik neem deze mee in mijn beoordeling van het verzoek.

Kan de Minister toelichten waarom hij de percentages bij de representativiteitseis heeft gekozen?

Ik heb deze percentages niet gekozen, deze zijn voorgeschreven in de Europese verordening. Ik kan daarvan niet afwijken.

Deelt de Minister de analyse dat producenten die in meerdere primaire sectoren actief zijn het risico lopen met meer lidmaatschappen in producentenorganisaties en dus meer kosten te maken krijgen? Deelt de Minister de mening dat dit onwenselijk is? Hoe gaat hij voorkomen dat producenten die vallen onder meerdere producentenorganisaties verschillende rekeningen krijgen voor activiteiten die via AVV worden aangewezen voor collectieve financiering?

Het oprichten van meerdere PO’s voor verschillende specifieke sectoren leidt mogelijk tot hogere kosten voor producenten die lid worden van meerdere PO’s. De Europese regels staan mij niet toe om de sector hierin tegemoet te komen. Wel kunnen PO’s de administratieve kosten drukken door samen te werken. Bijvoorbeeld ten aanzien van het voeren van een gemeenschappelijke administratie, het uitoefenen van toezicht, het sturen van facturen etc. Ook het gezamenlijk aanvragen en uitvoeren van algemeen verbindend verklaringen behoort tot de mogelijkheden.

Kan de Minister aangeven hoe de gesprekken in Brussel over de situatie dat producenten die in meerdere sectoren actief zijn met verschillende PO’s te maken hebben zijn verlopen en waarom er gekozen is voor een PO per productgroep in plaats van bijvoorbeeld een koppeling van een aantal productgroepen?

De indeling in de Europese verordening van alle landbouwproducten in specifieke sectoren dateert van voor de uitbreiding van de regels voor producenten- en brancheorganisaties naar alle sectoren en hangt samen met het Europese markt- en prijsbeleid. Voor de specifieke sectoren die in de verordening worden genoemd heeft het Europese markt- en prijsbeleid regels vastgesteld, de zogenaamde marktordeningen.

De Europese Commissie heeft op mijn verzoek aangegeven dat een erkende PO of BO in een specifieke sector moet zijn opgericht en een PO of BO voor de gehele akkerbouwsector niet tot de mogelijkheden behoort. Uitgegaan moet worden aan de benadering per sector die vanouds uit de marktordening bekend is. Vandaar mijn voorstel om naar voornoemde praktische oplossingen te kijken.

Is de lijst van doelen die reden kunnen zijn om een voorschrift te AVV’en een uitputtende en uitsluitende lijst, of zijn er nog andere zaken die hier ook onder de mogelijkheid van een AVV worden geschaard?

De lijst van doelen op welk terrein voorschriften algemeen verbindend kunnen worden verklaard, is een Europees bepaalde limitatieve lijst. Maatregelen die niet onder de doelen op deze lijst kunnen worden gebracht komen uit hoofde van de Europese verordening niet in aanmerking voor een AVV.

Wat verstaat de Minister onder «maatregelen om het potentieel van producten te bevorderen en optimaal te benutten»? Deelt de Minister de analyse dat dergelijke niet-concrete doelen de deur openzetten voor het AVV’en van allerlei niet noodzakelijke voorschriften? Zo ja, hoe voorkomt de Minister dit? Zo nee, waarom niet?

Op de Europese lijst van doelen waarvoor een AVV kan worden afgegeven staan ook maatregelen vermeld om het potentieel van producten te bevorderen en optimaal te benutten. Hieronder kunnen verschillende activiteiten worden begrepen, waaronder promotiecampagnes en productinnovatie. Ik ben echter niet van mening dat hiermee de deur wijd wordt open gezet naar allerhande AVV’s. Ik heb in de brief aangegeven dat ik terughoudend met AVV om zal gaan, en welke afwegingen ik bij elk verzoek zal maken.

Op welke wijze wordt aangetoond dat de betreffende maatregel of activiteit van algemeen economisch belang is voor alle marktdeelnemers? Hoe wordt die analyse precies gemaakt en wie maakt die?

Bij een verzoek om een AVV met een collectieve heffing moet de PO of BO beargumenteren dat de betreffende maatregel in het algemeen economisch belang van de desbetreffende sector is. Daarnaast ben ik uit hoofde van de Europese verordening verplicht om alle relevante belanghebbenden te raadplegen. Eén van de doelen van de raadpleging is om de niet bij de PO of BO aangesloten belanghebbenden in de gelegenheid te stellen tegenargumenten te presenteren. Uiteindelijk stel ik op basis van een analyse van de diverse argumenten vast of er al of geen sprake is van een algemeen economisch belang.

Hoe verloopt raadpleging van alle relevante belanghebbenden precies? Hoe en op basis van welke onderbouwing kunnen zij een voorstel voor collectieve financiering blokkeren?

Raadpleging vindt plaats via gebruikelijke overheidswebsite voor internetconsultaties (www.internetconsultatie.nl). Informatie over de raadpleging zal ook op andere openbare websites worden aangekondigd, zoals de website van RVO.nl. Doel van de raadpleging is om te verifiëren of al dan niet voldaan wordt aan het vereiste dat de betrokken maatregel van algemeen economisch belang is, of de ondernemers op wie de financieringsverplichting komt te rusten ook daadwerkelijk voordeel hebben bij de betrokken voorschriften waarvoor collectieve financiering wordt gevraagd en om inzicht te krijgen in de proportionaliteit van de gevraagde heffing. De uitkomsten van de raadpleging worden kwalitatief gewogen. Collectieve financiering wordt niet opgelegd indien blijkt dat er geen sprake is van een algemeen economisch belang. Indien blijkt dat bepaalde groepen belanghebbenden geen of een beperkt voordeel bij de betrokken maatregel hebben, kunnen zij (al dan niet gedeeltelijk) van collectieve financiering worden vrijgesteld.

Kan de Minister aangeven of, indien is aangetoond dat een maatregel plus de bijbehorende financiering van daadwerkelijk algemeen economisch belang voor de gehele sector is, de heffing voor leden en niet-leden gelijk is? Zo nee, waarom niet?

De heffing zal gelijk zijn indien de voordelen voor leden en niet-leden ook gelijk zijn. Indien dat niet het geval is en het verschil tussen aangesloten en niet-aangesloten ondernemers niet verwaarloosbaar is, zal dat verschil in de heffing tot uitdrukking moeten komen. Een PO of BO moet deze aspecten meewegen in het verzoek om de heffing op te mogen leggen aan niet-leden.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

Kunnen PO’s en BO’s net zoals voorheen PBO’s collectief maatregelen organiseren om sector-omvattende fytosanitaire bedreigingen en dierziekten te voorkomen, te bestrijden en om duurzame innovatieve investeringen te doen?

Erkende PO’s en BO’s kunnen voor collectieve maatregelen een verzoek indienen voor AVV. Dit is echter niet vergelijkbaar met hoe dit voorheen door de PBO werd georganiseerd. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven, worden AVV-verzoeken niet gehonoreerd indien er al een wettelijke grondslag aanwezig is waarmee ik zelf kan voorzien in de betreffende maatregel, ook als ik er voor heb gekozen om die niet met lagere regelgeving in te vullen. Dat uitgangspunt geldt ook – vanwege de in de brief aangegeven redenen – op de door de leden genoemde terreinen.

Hoe maken de Minister en de Europese regelgeving het interessant voor landbouwers om zich te organiseren in PO’s en BO’s? Waarin zit het verschil tussen een PO en een coöperatie? Of tussen een PO en een belangenbehartigings- of ondernemersorganisatie? Welke activiteiten, niet zijnde een activiteit voorkomend uit een AVV, kan een PO ontplooien die aan andere organisatievormen niet open staan? Welke activiteiten, niet zijnde een AVV, kan een BO ontplooien die aan andere organisatievormen niet open staan?

De extra mogelijkheden van erkende producenten- en brancheorganisaties ten opzichte van andere organisatievormen betreffen, naast de mogelijkheid tot het aanvragen van een algemeen verbindend verklaring, bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het maken van onderlinge afspraken die, gedurende periodes van ernstige marktverstoring, tijdelijk van de mededingingsregels uitgezonderd kunnen worden. Bij wijze van crisismaatregel kan de Europese Commissie bepalen dat bepaalde in de Europese verordening vastgelegde collectieve activiteiten van deze organisaties tijdelijk worden vrijgesteld van de mededingingsregels mits deze activiteiten worden ingezet ten behoeve van marktstabilisatie.

Wat zijn de redenen van de Minister om AVV’s zo terughoudend te benaderen?

Ik wil de ondernemersvrijheid zo min mogelijk beperken en ben daarom terughoudend om maatregelen en financiële lasten verplichtend op te leggen aan niet-georganiseerde ondernemers. Er zijn echter maatregelen en activiteiten die in het belang zijn van de gehele sector en waaraan alle ondernemers zouden moeten deelnemen. Dit gaat dan uit boven het belang van individuele ondernemers.

Kan het kabinet een overzicht geven van alle AVV’s die er op dit moment zijn in Nederland?

Er zijn op dit moment in Nederland op diverse beleidsterreinen diverse AVV’s van kracht. Zo zijn er de CAO’s, de AVV voor handel in gewasbeschermingsmiddelen, de AVV voor de afvalsbeheerbijdragen, de maatregelen tegen het witwassen van zwart geld en de garantieregeling voor kleine spaarders en beleggers. Een compleet overzicht van alle AVV’s is niet voor handen.

Hoe kijkt de Minister aan tegen het financieel ondersteunen van het opzetten van PO’s en BO’s, wat ook mogelijk zou zijn vanuit het plattelandsontwikkelingsprogramma (r.o. 38 van Verordening 1308/2013)?

Artikel 27 en 35 van Verordening (EU) Nr. 1305/2013 maken het mogelijk om de oprichting van PO’s en BO’s financieel te ondersteunen. Uitgangspunt bij het vaststellen van het POP3 is geweest om de middelen efficiënt en doelmatig te besteden en versnippering te voorkomen. Om dat te realiseren is ervoor gekozen om slechts een beperkt aantal maatregelen in het POP3 op te nemen. Samenwerkingsverbanden van landbouwers met andere partijen voor innovaties worden in het kader van samenwerkingsmaatregel van artikel 35 (maatregel 16) ondersteund. BO’s die werken aan de ontwikkeling van nieuwe markt- en ketenconcepten om bedrijfsmarges te vergroten kunnen voor ondersteuning in aanmerking komen.

Ten aanzien van artikel 168 e.v. van Verordening 1308/2013 is het PO’s toegestaan om contractuele verbindingen aan te gaan voor haar leden?

Ja. Op grond van artikel 149 en 169–171 van Verordening 1308/2013 mag een PO in bepaalde sectoren (zuivel, olijfolie, rundvlees, bepaalde akkerbouwgewassen) contractuele onderhandelingen voeren namens haar leden ongeacht of de leden het eigendom van de betreffende producten aan de PO overdragen. Indien sprake is van overdracht van eigendom mag een PO altijd collectieve onderhandelingen voeren omdat de PO dan een economische eenheid voorstelt. De bepalingen begrenzen wel de hoeveelheden waarover de collectieve onderhandelingen over leveringscontracten mogen worden gevoerd.

Biedt de PO ten opzichte van andere organisatievormen ruimere mogelijkheden voor samenwerking tussen ondernemers, met name ten aanzien van het gezamenlijk afspraken maken over aanbod en afzet? Biedt artikel 209 van verordening 1308/2013 ruimere mogelijkheden voor afspraken tussen primaire producenten? Betreft het hier een uitzondering op het kartelverbod van artikel 101 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU), behalve als er sprake is van identieke prijzen of indien de mededinging wordt uitgesloten? Is de Minister voornemens om de mededingingsregels van toepassing op PO’s te verduidelijken? Zo nee, waarom niet?

Artikel 209 van het VWEU biedt inderdaad ruimte aan PO’s om te kunnen afwijken van de mededingingsregels. In een handleiding over de verhouding tussen de mededingingsregels en de PO’s en de BO’s, die de Kamer is toegezegd in het kader van de begrotingsbehandeling economische zaken (onderdeel Landbouw & natuur) op 6 en 7 november 2013, wordt dit nader verduidelijkt. Deze handleiding zal dit najaar gereed zijn.

Waarom is het PO’s en BO’s in andere sectoren niet toegestaan activiteiten uit te besteden en zijn hier uitzonderingen op mogelijk?

Zie het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie hierover. De bepaling heeft alleen betrekking op de uitbesteding van activiteiten door PO’s. Voor BO’s acht ik uitbesteding mogelijk.

Waar heeft de Minister het toezicht op de organisaties belegd? Wordt het toezicht op basis van de door de PO toegestuurde stukken verricht?

Zie het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie hierover.

Welke PO’s en BO’s zijn tot nu toe sinds 1 januari 2014 erkend door de Minister? Welke aanvragen zijn er in behandeling? Waar heeft de Minister de erkenning van PO’s en BO’s belegd?

Er zijn nog geen erkenningen afgegeven. Ik kan pas erkenningsaanvragen in behandeling nemen zodra de nationale regeling is gepubliceerd. Ik heb tot nu toe twee aanvragen om erkenning als BO ontvangen, één uit de zuivelsector en één uit de kalfsvleessector. RVO.nl ontvangt en beoordeelt erkenningsaanvragen.

Deelt de Minister het beeld dat door de randvoorwaarden die hij stelt, het verkrijgen van een AVV erg moeilijk gemaakt wordt?

De meeste randvoorwaarden, bijvoorbeeld de representativiteitseis, zijn bepaald in de Europese regelgeving. Zoals aangegeven wil ik de mogelijkheden die de Europese regelgeving biedt niet op voorhand beperken. Ik heb ook aangegeven dat ik de AVV niet ongelimiteerd toepas, gelet op het feit dat een maatregel of voorschrift van een erkende BO of PO verplicht wordt voor niet-deelnemers. Dit is een ingrijpende stap die niet lichtvaardig kan worden gezet. Als een taak al bij wet aan mij is toebedeeld, als er geen of onvoldoende sector breed belang is of als de ondernemersvrijheid te veel wordt ingeperkt, is een dergelijke verplichting niet aan de orde.

Zou het mogelijk zijn om een AVV erkend te krijgen die geldt voor een bepaald deel van Nederland en dus niet het gehele land beslaat? Zouden bijvoorbeeld champignontelers in Limburg en Brabant voor deze twee provincies een AVV kunnen laten gelden indien zij voldoen aan de representativiteitseis voor deze twee provincies?

Nee, Nederland is één gebied voor de uitvoering van het markt- en prijsbeleid. Het hanteren van scheidslijnen langs decentrale of regionale grenzen past niet in dit stelsel.

Wat zou de doorlooptijd voor het toekennen van een AVV voor kennis en innovatie kunnen zijn? Kan de PO of BO zelf een voorstel doen voor de doorlooptijd? Zal de Minister het verzoek van de PO of BO voor de doorlooptijd van een AVV en de daaraan gekoppelde heffing honoreren? Als dat niet het geval is, gaat de Minister dan in overleg met de sector, of komt hij met een tegenvoorstel? Aan de hand van welke criteria beoordeelt de Minister de doorlooptijd van een AVV?

De looptijd van een AVV is minimaal 6 maanden en maximaal 6 jaar. In alle gevallen tot uiterlijk 1 januari 2021, vanwege het aflopen van het huidige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De PO of BO kan zelf een gemotiveerd voorstel doen voor de looptijd. Voor het beoordelen van de gevraagde duur en het bepalen van de uiteindelijke duur kijk ik of de voorgestelde looptijd noodzakelijk is voor het doel van de AVV. Zo kan ik mij voorstellen dat bij een AVV voor een onderzoeksprogramma een doorlooptijd van 4 jaar of meer zou kunnen passen.

Acht de Minister het haalbaar dat de bijdrage van de private sector aan kennis en innovatie in 2015, via de AVV’s met de daaraan gekoppelde heffing alsnog door de diverse sectoren opgebracht zou kunnen worden? Zo nee, wat is dan de mogelijke consequentie voor Wageningen University / Dienst Landbouwkundig Onderzoek (WUR/DLO) c.q. het topsectorenbeleid?

Het bedrijfsleven verenigt zich op dit moment om gebruik te maken van de mogelijkheid die de Europese regelgeving biedt om met erkende BO’s via een AVV ook bij niet-leden geld bijeen te brengen voor onderzoek. De financiering van kennis en innovatie zou op deze manier ook in de toekomst geborgd kunnen worden. Mocht de private sector toch niet in staat blijken de bijdrage voor kennis en innovatie op peil te houden dan kan dit voor Wageningen University & Researchcentre (WUR) consequenties hebben. WUR schat in dat het haar 20 miljoen euro aan inkomsten kan schelen, als de bijdrage van de private sector volledig wegvalt. Hierdoor zou er ongeveer 130 fte bij WUR kunnen verdwijnen. Ik heb er vooralsnog voldoende vertrouwen in dat de financiering vanuit het bedrijfsleven in strategisch onderzoek op orde blijft. Mocht echter in het komende half jaar blijken dat de financiering voor strategisch onderzoek door het bedrijfsleven toch voor een groot gedeelte wegvalt, dan zal mijn ministerie hierover in gesprek gaan met de WUR.

Wat wordt bedoeld met «algemeen economisch belang»? Aan de hand van welke criteria wordt algemeen economisch belang beoordeeld?

Algemeen economisch belang betekent dat een bepaalde maatregel ten goede moet komen aan alle marktdeelnemers die betrokken zijn bij het product waarop de maatregel betrekking heeft, en niet alleen aan een deel van de betrokken marktdeelnemers in de sector. Dit betekent niet dat een individuele marktdeelnemer altijd een tot achter de komma becijferbaar economisch voordeel moet krijgen. Wel moeten individuele ondernemers profiteren van de maatregel, bijvoorbeeld door een groter aanbod van kennis of een betere marktpositie van het product. Zie verder het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie.

Kan de heffing gekoppeld aan een AVV voor aangesloten ondernemers en niet-aangesloten ondernemers gelijk zijn?

Zie het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie hierover.

Als een kweker van bepaalde bomen in verzet gaat tegen een heffing ten behoeve van een breed onderzoeksprogramma in de boomkweeksector dat geen onderdeel ten aanzien van bepaalde bomen heeft, omdat deze maatregel niet het algemeen belang zou dienen, zou zijn verzet dan gehonoreerd worden?

Het is mogelijk dat groepen van producenten die aantoonbaar geen direct of indirect voordeel van een maatregel genieten van een collectieve heffing worden uitgezonderd.

Wanneer is er wel sprake van een wettelijke grondslag voor een bepaalde regel en wanneer niet? Zou de Minister hiervan een voorbeeld kunnen geven? Is er niet altijd een wettelijke grondslag voor een regel te vinden?

Er is een wettelijke grondslag als er een wet is die mij de bevoegdheid heeft toegekend om in een bepaalde aangelegenheid te voorzien door een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling. Zo kan ik regels stellen voor preventieve maatregelen met betrekking tot de diergezondheid, maar niet met betrekking tot collectieve financiering. Er is dus niet altijd een wettelijke grondslag aanwezig.

Hoe kan een AVV worden gehandhaafd? Kan het niet-nakomen van een AVV door een niet-lid en de daaraan gekoppelde heffing alleen worden afgedwongen bij de rechter door de PO? Komt er hiervoor nog een vorm van tuchtrecht? Is de Minister bereid om toe te zien op handhaving van door hem gehonoreerde AVV’s en mogelijk gekoppelde heffingen?

Een erkende PO of een erkende BO is verantwoordelijk voor de handhaving van een AVV. Een niet-lid dat een algemeen verbindend verklaard voorschrift niet naleeft, verricht daarmee een onrechtmatige daad tegenover een erkende PO of een erkende BO. Een erkende PO of een erkende BO kan daarom naleving vorderen en eventueel een verbeurde sanctie incasseren. Bij invordering kan gebruik worden gemaakt van handhavers van een erkende PO of een erkende BO, een deurwaarder of de rechter. Er komt geen tuchtrecht omdat er voldoende mogelijkheden zijn om toezicht te houden door middel van bovenstaande private instrumenten. In beginsel is er geen rol voor mij om toe te zien op de handhaving van een AVV, die naar zijn aard berust in het private domein.

Is de Minister bereid de voorwaarden voor AVV te versoepelen als blijkt dat dat vanwege redenen van dier- en plantgezondheid en voedselveiligheid nodig is?

De voorwaarden die in de Europese verordening zijn gesteld aan een AVV, zoals bijvoorbeeld de representativiteiteis, staan vast. De door mij gestelde randvoorwaarden en wegingsfactoren geven voldoende ruimte om noodzakelijke maatregelen op de genoemde terreinen te treffen. In beginsel ligt publiekrechtelijk optreden meer voor de hand op deze terreinen dan de variant waarmee er een voorziening wordt gemaakt via een AVV. Ik zal dit van geval tot geval beoordelen.

Kan de Minister specificeren waarom de deelname van een privaat kwaliteitssysteem niet in aanmerking zou komen voor een AVV?

Ik vind het een te grote inperking van de ondernemersvrijheid als deelname aan een privaat kwaliteitssysteem verplicht wordt. Het betreft veelal een stelsel van maatregelen en verplichte activiteiten, met financiële gevolgen. Een ondernemer moet hier vrijwillig voor kunnen kiezen op basis van de voordelen die deelname hem zal opleveren.

Kunnen ook in andere sectoren dan die bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Europese verordening PO’s en BO’s opgericht worden?

De categorie «andere producten» in artikel 1, lid 2 van de Europese verordening laat ruimte om ook in andere sectoren dan die verder in het betrokken artikel worden aangeduid PO’s en BO’s op te richten. Ik onderzoek nog of het bijvoorbeeld ook mogelijk is om een PO of BO voor bijvoorbeeld biologische producten op te richten en te erkennen.

Vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie-fractie

In welk opzicht krijgen producentenorganisaties daadwerkelijk de ruimte om te werken aan een beter rendement op investeringen in duurzaamheid, dierenwelzijn en milieu? Kan de Minister hierbij ingaan op de samenhang tussen de Europese mogelijkheid tot het creëren van producentenorganisaties en de beleidsregel van de ACM over mededinging en duurzaamheid?

In de Europese verordening is als mogelijk doel van een producentenorganisatie opgenomen het optimaliseren van het rendement op investeringen om milieu- en dierenwelzijnsnormen te halen. Ook zijn er enkele duurzaamheidsdoelen, bijvoorbeeld milieubescherming, opgenomen op basis waarvan AVV-verzoeken kunnen worden ingediend. De beoordeling van die verzoeken gebeurt per geval. De beleidsregel mededinging en duurzaamheid (Kamerstuk 31 532, nr. 134), die op 8 mei 2014 inwerking is getreden, ziet op alle sectoren waarin duurzaamheidsinitiatieven worden ondernomen. De beleidsregel geeft verduidelijking over wanneer bij samenwerking ten behoeve van duurzaamheid een vrijstelling van het kartelverbod (artikel 6, derde lid, Mededingingswet) mogelijk is. Aangezien de beleidsregel op alle afspraken ziet tussen ondernemingen, kunnen producentenorganisaties hier ook een beroep op doen.

Kan de Minister een overzicht geven van alle mogelijke activiteiten die uitgevoerd kunnen worden door productenorganisaties in Nederland, mede gelet op het feit dat een aantal activiteiten in Nederland publiekrechtelijk wordt geregeld?

Zie antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hierover.

Waarom heeft de Europese Commissie het alleen voor de sector groente en fruit mogelijk heeft gemaakt om activiteiten uit te besteden en is dit niet voor andere sectoren geregeld? Is de Minister bereid om zich hiervoor in te zetten?

Zie antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hierover.

Welke organisatie zal controles op de PO’s en BO’s uitvoeren?

Zie antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hierover.

Op welke wijze moet worden aangetoond dat een maatregel en de bijbehorende financiering van algemeen economisch belang is?

Zie antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hierover.

In welke gevallen is de Minister bereid is AVV’s goed te keuren, bijvoorbeeld op het terrein van diergezondheid, dierenwelzijn en milieu?

Zie antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hierover.

Hoe wordt na de opheffing van de productschappen de private financiering voor de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen vormgegeven?

PO’s en BO’s kunnen bij mij een verzoek indienen voor een AVV en een heffing om collectief onderzoek te financieren dat in het algemeen economisch belang is van alle marktdeelnemers die betrokken zijn bij de producten waarop het onderzoek betrekking heeft. Ik ga er van uit dat een deel van deze middelen, zoals in het verleden ook het geval was, weer zijn weg zal vinden richting de topsectorenprogramma’s. Daarnaast wordt reeds een groot gedeelte van de private financiering van het topsectorenonderzoek zelfstandig door individuele bedrijven opgebracht. Ik kan mij voorstellen dat dit deel de komende jaren groter wordt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

Welke ruimte biedt de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO)-verordening voor het oprichten van een gewasgroep overschrijdende brancheorganisatie? Welke stappen gaat de Minister op korte termijn concreet zetten om van de Europese Commissie voldoende ruimte te krijgen voor het oprichten van een gewasgroep overschrijdende brancheorganisatie in de akkerbouw?

Zie antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie hierover. De Europese verordening gaat uit van sectorspecifieke brancheorganisaties, per gewasgroep.

Wil de Minister wel ruimte bieden voor verplichte collectieve financiering van private kwaliteitssystemen? Biedt de Minister tevens ruimte aan producenten- en brancheorganisaties om individuele maatregelen binnen private kwaliteitssystemen wel algemeen bindend te laten verklaren?

Zie antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie hierover.

De leden van de SGP-fractie vinden het van groot belang voor de kennis gedreven land- en tuinbouw dat collectief gefinancierd onderzoek rond sectorale en ook maatschappelijk belangrijke thema’s als bodemvruchtbaarheid, diergezondheid en dierenwelzijn voortgezet kan worden. Deelt de Minister deze mening? Welke ruimte wil de Minister bieden voor genoemde heffingen ten behoeve van collectieve financiering van praktijkonderzoek?

Mondiale uitdagingen en het behoud van de Nederlandse sterke exportpositie in de agrarische sectoren vragen om het behoud van de Nederlandse innovatiekracht op belangrijke thema’s, zoals door de leden benoemd. In beginsel sta ik daarom positief tegenover heffingen ten behoeve van collectieve financiering voor onderzoek, mits aan alle voorwaarden van de Europese verordening wordt voldaan. Ik zal verzoeken om collectieve financiering echter per geval beoordelen. Het is aan een PO of een BO om deze thema’s nader uit te werken en daarover voorschriften te ontwikkelen.

Hoe moet worden aangetoond dat een maatregel of activiteit van algemeen economisch belang is? Waarom heeft de Minister er niet voor gekozen om ook het algemeen maatschappelijk belang mee te nemen?

Zie antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hierover.

Europese regels schrijven voor dat er alleen voor het uitbreiden van financiële bijdragen tot niet bij de PO of BO aangesloten marktdeelnemers sprake moet zijn van algemeen economisch belang. Als dat niet het geval is, dan mag er geen heffing aan niet-aangeslotenen worden opgelegd.

Is de veronderstelling juist dat na het verstrijken van deze termijn een aanvraag ingediend kan worden voor een nieuwe termijn van zes jaar c.q. voor verlenging?

Omdat voor uiteenlopende maatregelen een AVV kan worden aangevraagd, leg ik per individueel AVV-besluit vast wat de duur van de AVV-termijn is, of verlenging mogelijk is en zo ja, wanneer een aanvraag voor verlenging moet worden ingediend en wat daarvoor benodigd is. De huidige Europese programmeringsperiode loopt op 31 december 2020 af. Omdat de Europese regels na deze periode niet bekend zijn, hanteer ik die datum als eindtermijn voor AVV’s.

Naar boven