21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 711 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 mei 2013

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de staatssecretaris van Economische Zaken over de informele Landbouw- en Visserijraad op 26–28 mei 2013 in Dublin. De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.

De op 16 mei 2013 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 21 mei 2013 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

Adjunct-griffier van de commissie, Van Bree

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     
 

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

4

 

Vragen van de leden van de CDA-fractie

4

 

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

5

 

Vragen van de leden van de SGP-fractie en PVV-fractie

8

 

Vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

8

     

II

Antwoord / Reactie van de staatssecretaris

10

     

III

Volledige agenda

20

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

Beantwoording vragen commissie over de Landbouw- en Visserijraad van 13–14 mei 2013

De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording van de staatssecretaris de minister-president en zijn collega-regeringsleiders op 8 februari jl. een unaniem akkoord hebben bereikt over de mogelijkheid om tot 15% van de middelen uit de eerste pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zonder nationale cofinanciering in te zetten voor de tweede pijler.

De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat de Kamer in het najaar wordt geïnformeerd over de nationale implementatiekeuzes die het kabinet voorstaat. De leden van de VVD-fractie willen in het licht van de motie Lodders (Kamerstuk 21 501-32, nr. 666) de staatssecretaris nogmaals meegeven dat zij absoluut geen voorstander zijn om middelen van de eerste pijler over te hevelen naar de tweede pijler. Deze leden gaan er vanuit dat Nederland dan ook geen gebruik maakt van deze mogelijkheid.

De leden van de VVD-fractie hebben in de schriftelijke inbreng ten aanzien van Landbouw- en Visserijraad 13–14 mei zorgen geuit over de invoering van de aanlandplicht en de eventuele patstelling die lijkt te zijn ontstaan tussen de overheid en de sector. De staatssecretaris heeft aangegeven zich niet te herkennen in het geschetste beeld over een patstelling en geeft verder te kennen dat er inmiddels een werkgroep van vertegenwoordigers is opgericht die werkt aan verschillende modaliteiten om te komen tot een zo effectief en efficiënt mogelijke invulling van de aanlandplicht. Inmiddels is er een petitie gestart in de sector tegen de aanlandplicht. Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij hiermee omgaat in relatie tot de werkgroep?

Aanvullende informatie Informele Landbouwraad 26–28 mei 2013

De leden van de VVD-fractie lezen dat van een formele agenda geen sprake is. De leden van de VVD-fractie vinden dit opmerkelijk om te lezen, omdat in de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 13 en 14 mei 2013 wordt aangegeven dat een definitieve agenda nog niet beschikbaar is en naar verwachting pas in de tweede helft van mei zal verschijnen. De leden van de VVD-fractie willen de staatssecretaris ook eraan herinneren dat vorig jaar ook een Informele Landbouwraad heeft plaatsgevonden en dat hiervoor wel een agenda beschikbaar was en naar de Kamer is gestuurd. Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij dit proces in de toekomst beter gaat stroomlijnen en welke afspraken hiervoor met Europa gemaakt kunnen worden?

De leden van de VVD-fractie lezen dat vanaf medio mei 12 trilogen hebben plaatsgevonden. Het zwaartepunt ligt tot op heden op de verordening voor de directe betalingen. Hierin liggen de belangrijkste inhoudelijke aandachtspunten. Kan de staatssecretaris de aandachtspunten nader toelichten en aangeven hoe de lidstaten hier tegenaan kijken?

Hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid

De leden van de VVD-fractie willen de staatssecretaris complimenteren met haar inzet tijdens de laatste Landbouw- en Visserijraad. De leden van de VVD-fractie hebben desondanks nog een aantal vragen en opmerkingen bij het behaalde resultaat.

De leden van de VVD-fractie lezen dat in de voorbereiding van dit akkoord de staatssecretaris zich vooral gericht heeft op de borging van flexibiliteit, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de aanlandplicht. De leden van de VVD-fractie constateren dat de handhaafbaarheid van de huidige visserijregelingen al problemen oplevert. Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij de handhaafbaarheid ten aanzien van de aanlandplicht gaat waarborgen? De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de uitvoeringsmodaliteiten ruim voor de inwerkingtreding van de aanlandplicht bekend moeten zijn. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het uitwerken van de uitvoeringsmodaliteiten en wordt bij de uitwerking van deze modaliteiten ook rekening gehouden met berekeningen die al zijn gemaakt en gebruikt over ongewenste bijvangst bij de vaststelling van de quota?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de toevoeging van een bepaling, die gelijktijdige introductie van de aanlandplicht en de minimis-uitzonderingen waarborgt, een van de belangrijkste wijzigingen is ten aanzien van het oorspronkelijke onderhandelingsmandaat. De leden van de VVD-fractie vragen of het maken van uitzonderingen de handhaving juist niet ingewikkelder maakt en of dit niet leidt tot een lastenverzwaring van de controlerende instanties? Een andere belangrijke wijziging is dat in het kader van het regionaliseringsmodel wordt bepaald dat nationale maatregelen hun oorsprong vinden in communautaire afspraken, in plaats van in overleg met andere lidstaten. De leden van de VVD-fractie vragen of dit niet ten koste gaat van een gelijk speelveld? Elke lidstaat gaat de uitvoering namelijk straks nog meer doen op basis van «eigen cultuur».

De leden van de VVD-fractie lezen dat mede door de inbreng van de staatssecretaris is voorkomen dat een extra beperking voor vissers en een extra controlelast voor lidstaten is opgenomen in de vorm van een limiet aan teruggooi van 9% per visreis, bovenop andere voorschriften. De leden van de VVD-fractie merken op dat in Brussel echter wordt gesproken over 5% per visreis. Kan de staatssecretaris deze verschillen nader verklaren?

De leden van de VVD-fractie lezen dat eerder overeenstemming is bereikt over de versterking van de rol van producentenorganisaties via ruimere doelstellingen. Naast de op de markt gerichte doelstellingen, zoals verbetering van de voorwaarden waaronder producten op de markt gebracht worden, verbetering van winstgevendheid van ondernemers en stabilisering van de markten kunnen de producentenorganisaties zich ook gaan richten op bevordering van duurzame visserijactiviteiten. Deelt de staatssecretaris de mening dat vissers met deze verordening nog steeds geen countervailing power ontwikkelen tegenover inkoopmachten? Zo nee, waarom niet? Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij deze aspecten gaat betrekken bij de uitwerking van de motie van het lid Graus (Kamerstuk 33 400-XIII, nr. 127) en motie van het lif Dijkgraaf (Kamerstuk 33 400-XIII, nr. 99)?

Hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met de inzet van de staatssecretaris. Zij sluiten zich bij het standpunt van de staatssecretaris over de jonge boeren en de kleine ontvangers.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

Jonge boeren

In de brief met aanvullende informatie over de Informele Landbouwraad van 15 mei 2013 staat dat over een aantal regelingen nog geen overeenstemming is tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. De leden van de PvdA-fractie willen graag een verduidelijking met betrekking tot het mogelijk verplicht stellen van de steunregeling voor jonge boeren. Nederland kent zelf al een dergelijke regeling. Wat zijn de gevolgen als het, al dan niet vrijwillig, via afspraken in het GLB zal lopen? Worden dan de Nederlandse en Europese regeling in elkaar geschoven of blijft de Nederlandse regeling dan bestaan naast de afspraken in het GLB?

Welke bedragen zijn er met deze regeling gemoeid?

Visserijprotocol EU-Mauritanië

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot het visserijprotocol tussen de Europese Unie en Mauritanië. Wat zijn de resultaten van het gezamenlijk wetenschappelijk comité van begin april? Is er inmiddels een datum voor het volgende gezamenlijk technisch comité vastgesteld? Zullen de technische voorwaarden van het protocol nog worden aangepast?

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de summiere informatie die er ligt over de informele Landbouw- en Visserijraad van 26 t/m 28 mei 2013.

Tijdens de informele raad zal, naar de verwachting van deze leden, niet alleen gesproken worden over de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat ook over het Gemeenschappelijk Visserijbeleid gesproken zou moeten worden.

Verder zouden de leden graag het beloofde antwoord op vragen naar registratie van transporteurs van dierlijke bijproducten willen ontvangen. Dit ontbreekt helaas in het verslag van 13–14 mei 2013.

Hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

De leden van de CDA-fractie zouden graag de inzet willen ontvangen van de Nederlandse regering met betrekking tot de definitie van actieve boer.

Deze leden willen verder graag weten welke ontvangers nog meer (als voorbeeld zijn luchthavens genoemd) volgens de staatssecretaris op een lijst met uitsluitingen zouden kunnen voorkomen? De staatssecretaris geeft aan in de brief met aanvullende informatie dat zij «[er] voorstander van [is] om geen referentiejaar te hanteren». Op dit moment wordt wel gesproken over een referentiejaar. Nieuwe sectoren in het GLB, zoals bollen- en bomenteelt, krijgen de kans om te participeren in het nieuwe GLB.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de staatssecretaris dit ziet, en hoe dit ligt in de Raad?

Ook schrijft de staatssecretaris «om gronden met een niet-agrarische hoofdfunctie uit te kunnen sluiten van directe betalingen». De leden van de CDA-fractie vragen of deze inzet tot gevolg kan hebben dat gronden van een actieve boer uit percelen gehaald kunnen worden met betrekking tot directe betalingen c.q. vergroeningen?

De leden van de CDA-fractie willen verder van de staatssecretaris vernemen of zij denkt dat de huidige constructie die op tafel ligt van (verplicht of niet verplicht) 2% van de envelop van 1e pijler in te zetten voor jonge boeren ook volledig benut kan worden in Nederland?

Welke maatregelen neemt de staatssecretaris om ervoor te zorgen dat er ook daadwerkelijk 2% van de envelop 1e pijler bij de jonge boeren terecht zal komen?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de volle 2% naar jonge boeren moet gaan, en dat er geen geld weg kan vloeien bij de jonge boeren, omdat het niet weggezet kan worden.

Hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid: basisverordening en gemeenschappelijke marktordening

De leden de CDA-fractie vragen de staatssecretaris het volgende ten aanzien van de aanlandplicht. Is de staatssecretaris bereid niet alleen te pleiten voor het op papier vastleggen dat de aanlandplicht flexibel, uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn, maar ook bij Europese Commissie en andere lidstaten de grote en terechte zorgen van de visserijsector over de daadwerkelijke uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de aanlandplicht onder de neus te wrijven en ervoor te pleiten dat veel meer rek en ruimte gezocht wordt om de schade te beperken?

Deze leden hebben kennisgenomen van wijzingen in de inzet van de Raad met betrekking tot de toevoeging van een bepaling die gelijktijdige introductie van de aanlandplicht en de minimis-uitzonderingen waarborgt.

Maken de uitzonderingen de handhaving niet juist veel ingewikkelder? Zit de robuustheid van een regeling niet juist in de eenvoud? Is dat ook niet het principe van deregulering en lastenverlichting? En is wel gecalculeerd hoeveel lastenverzwaring dit gaat betekenen voor de controle-instanties?

De staatssecretaris spreekt verder ferme taal over de positie van jonge boeren. Wanneer gaat ze dit ook doen voor jonge vissers, zo vragen deze leden.

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 13 en 14 mei en de agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad van 26–28 mei. Zij hebben enkele vragen over de onderhandelingen over het nieuwe gemeenschappelijke visserijbeleid.

Aanlandplicht

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten aanzien van de aanlandplicht of de staatssecretaris bereid is niet alleen te pleiten voor het op papier vastleggen dat de aanlandplicht flexibel, uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn, maar ook bij de Europese Commissie en andere lidstaten de grote en terechte zorgen van de visserijsector over de daadwerkelijke uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de aanlandplicht onder de neus te wrijven en ervoor te pleiten dat veel meer rek en ruimte gezocht wordt om de schade te beperken?

Handhaving

De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen het dat de staatssecretaris zich heeft ingezet voor de handhaafbaarheid van het nieuwe gemeenschappelijke visserijbeleid, maar zij vragen wat dan de extra maatregelen zullen worden om de handhaafbaarheid te waarborgen? Waar heeft de staatssecretaris precies voor gepleit en is hiervoor draagvlak bij andere lidstaten en bij de visserijsector? Deze leden constateren dat de huidige handhaafbaarheid van visserijregelingen al een probleem vormt en de Algemene Inspectiedienst (AID) moet bezuinigen. Wat betekent de inzet van de staatssecretaris voor de AID? Hoe gaat de nationale handhaving door de AID georganiseerd worden?

Uitvoerbaarheid

Welke beeld heeft de staatsecretaris bij de uitvoerbaarheid van de aanlandplicht? Kan de staatssecretaris onderbouwen waarom zij overtuigd is van deze uitvoerbaarheid? Genoemde leden onderschrijven het standpunt van de staatssecretaris dat de uitvoeringsmodaliteiten ruim voor de inwerkingtreding van de aanlandplicht bekend moeten zijn. Deze leden vragen of hier enig zicht op is. De leden van de ChristenUnie-fractie krijgen de indruk dat de staatssecretaris hiermee erkent dat er nu nog geen idee is van de uitvoeringsmodaliteiten. Kan de staatssecretaris aangeven of er iets bekend is over de huidige hoeveelheden van ongewenste bijvangsten en of de staatssecretaris hiervan een doorrekening heeft laten maken van de gevolgen voor de vissers?

Uitzonderingen

In het nieuwe onderhandelingsmandaat is een bepaling opgenomen die gelijktijdige introductie van de aanlandplicht en de minimis-uitzonderingen waarborgt. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de uitzonderingen de handhaving niet juist veel ingewikkelder maken? Zit de robuustheid van een regeling niet juist in de eenvoud? Is dat ook niet het principe van deregulering en lastenverlichting? Is wel gecalculeerd hoeveel lastenverzwaring dit gaat betekenen voor de controle-instanties, zo vragen deze leden.

Regionalisering

Een ander onderdeel van het onderhandelingsmandaat is dat in het kader van het regionaliseringsmodel wordt bepaald dat nationale maatregelen hun oorsprong vinden in communautaire afspraken, in plaats van in overleg met andere lidstaten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of hier niet het gevaar in zit van nog meer gebrek aan Level Playing Field tussen de lidstaten?

Producentenorganisaties

Kan de staatssecretaris puntsgewijs aangeven hoe concreet de positie van vissers en producentenorganisaties wordt versterkt? Hoe kunnen vissers met deze nieuwe verordening een countervailing power ontwikkelen tegenover inkoopmachten? Hoe ziet de staatssecretaris daarbij de positie van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) (voormalig NMa)?

Ondermaatse vis

In het verleden kon bij controle op zee het aan boord hebben van ondermaatse vis worden bestraft. Met de aanlandplicht zal deze ondermaatse vis echter direct onder de noemer van ongewenste bijvangst wordt geboekt. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of hiermee de vangst van ondermaatse vis niet juist wordt gestimuleerd? Ook vragen deze leden hoe de staatssecretaris de registratie van bijvangst voor zich ziet. Momenteel verloopt verkoop en registratie via de visafslagen, waarbij vis gesorteerd is op soort en maat. De ongewenste bijvangst zal echter niet gesorteerd kunnen worden en zal ook niet de visafslag in mogen vanwege hygiëne-voorschriften. Deze leden vragen of hiermee niet een grote lacune ontstaat in de verantwoorde administratie voor de uitputting van de individuele quota. Tevens vragen zij of hier al een oplossing voor is? Zo nee, waarom is de staatssecretaris er dan van overtuigd dat de handhaving straks goed zal kunnen verlopen?

Vismeel

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op het risico van het stimuleren van aanvoer van ongewenste bijvangst als er een goede prijs is voor vismeel. Ontstaat niet het risico, zo vragen deze leden, dat de maatschappelijk ongewenste «puf» visserij weer zal terugkeren? Deelt de staatssecretaris de mening dat er veel meer controle en handhaving nodig is om dit te voorkomen? Zo ja, is hierin voorzien, niet alleen op papier maar ook financieel?

Overleg met visserijsector

In het antwoord op vragen over de aanlandplicht in het vorige schriftelijke overleg verwijst de staatssecretaris naar de activiteiten van een werkgroep van ministerie, onderzoekers en sector die werkt aan een effectieve invulling van de aanlandplicht en dat zij zich niet herkent in het beeld van een patstelling. Deelt de staatssecretaris wel de mening van de sector dat er tot nu toe vooral steeds meer vragen komen over de praktische uitwerking in plaats van antwoorden? De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de staatssecretaris het begrip «sluitstuk» anders interpreteert dan de visserijsector en deze leden. De staatssecretaris wil al beginnen met de invoering van de aanlandplicht, terwijl eerst juist volop ingezet zou moeten worden op innovatie en selectiviteit en als er dan nog een aanlandplicht nodig zou zijn dan zou hiervoor een wetenschappelijke onderbouwing moeten zijn en een praktische uitwerking van de consequenties voor zowel vissers als voor de handhaving voordat hiertoe wordt besloten. De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren het dat de basisoorzaken van het verspillen van hoogwaardig eiwit, namelijk de huidige rigide regelgeving, niet wordt genoemd.

Gelijk speelveld meten vis

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen, mede in het licht van het wenselijk zijn van een gelijk speelveld, een nadere analyse van de gekozen oplossing in het Verenigd Koninkrijk van het wegen van vis. Voorkomen moet worden dat het beleid in Nederland onnodig complex wordt. Is de staatssecretaris bereid de praktische consequenties (kosten/baten/handhaving/speelveld) van de verschillende methoden op een rij te zetten?

Noorwegen

De staatssecretaris verwijst voor de quota-discussie met Noorwegen naar de meerjarenplannen en de jaarlijkse consultaties. De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat het invoeren van de aanlandplicht een dusdanig fundamentele wijziging is dat het van belang is dat er van te voren zekerheid is dat er overeenstemming zal worden bereikt en hiervoor ook voldoende draagvlak is bij de sector. Deze leden vragen wat de huidige stand van zaken is met het overleg met Noorwegen.

Impact assessment

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er nog wordt gewerkt aan een impact assessment. Deze leden vragen wanneer deze impact assessment klaar is. Zij dringen erop aan dat dit voor de finale besluitvorming is in de Europese Raad en dat daarbij voldoende tijd wordt genomen om hierbij ook belanghebbenden te raadplegen om de berekeningen te verifiëren. Deze leden brengen in herinnering dat een eerdere verkennende studie van het LEI, na een reactie vanuit de visserijsector, in 2011 is bijgesteld.

Pilots

De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen het dat er pilots worden gedaan om te kijken hoe de bedrijfsvoering kan worden verbeterd om de selectiviteit te vergroten en te kijken hoe de bedrijfsvoering kan worden aangepast aan de aanlandplicht. Deze leden hebben echter de indruk dat er nog geen inzicht is in de aard en omvang van de problemen die door de aanlandplicht worden veroorzaakt. Deze leden vragen of een enkele pilot hiervoor wel de oplossing kan bieden en of hier voldoende tijd voor is. Zijn de verwachtingen voor de pilots niet te hoog gespannen, zo vragen deze leden?

Vragen van de leden van de SGP-fractie en PVV-fractie

De leden van de fracties van SGP en PVV hebben kennisgenomen van de reactie van de staatssecretaris op de vragen vanuit de Kamer over onder meer de aanlandplicht (in het kader van het schriftelijk overleg in voorbereiding op de vorige Landbouw- en Visserijraad). Zij hebben ook kennisgenomen van de inzet van de staatssecretaris op dit punt bij de vorige Landbouw- en Visserijraad en de resultaten daarvan. Deze leden moeten helaas constateren dat de staatssecretaris nog weinig inzicht toont in de enorme uitvoeringsproblemen die de aanlandplicht met zich mee dreigt te gaan brengen en dat zij deze uitvoeringsproblemen in Brussel nog nauwelijks op tafel heeft gelegd, terwijl de besluitvorming over de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid al in een vergevorderd stadium is. Deze leden moeten helaas ook constateren dat in aansluiting hierop de staatssecretaris vooralsnog weinig inzet heeft getoond om, gegeven het feit dat de aanlandplicht er komt, daadwerkelijk de maximale rek en ruimte te zoeken om de pijn voor de visserijsector zoveel mogelijk te beperken. Is de staatssecretaris bereid zich niet alleen in te zetten voor het op papier vastleggen dat de aanlandplicht flexibel, uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn, maar is zij ook bereid bij de Europese Commissie en andere lidstaten de grote en terechte zorgen van de visserijsector over de daadwerkelijke uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de aanlandplicht onder de neus te wrijven en ervoor te pleiten dat veel meer rek en ruimte gezocht wordt om de pijn voor onze visserijsector te beperken? Zo ja, hoe wil zij dat concreet gaan doen? Zo nee, waarom niet?

Vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de agenda voor de informele Landbouwraad. Zij willen graag nog enkele vragen stellen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen over de vrije veredeling van planten. Kan de staatssecretaris bevestigen dat Het Europees Octrooi Bureau (EOB) op 8 mei jl. een octrooi heeft verleend aan Syngenta op rode peperplanten met insecten resistentie, die via klassieke veredeling tot stand is gekomen? Zo ja, hoe beoordeelt zij dat, mede in het licht van de gewenste kwekersvrijstelling?

Kan de staatssecretaris bevestigen dat zelfs het verbouwen en oogsten van de planten geclaimd wordt als een uitvinding? Zo ja, deelt zij de mening dat het verbouwen en oogsten van planten geen uitvinding is, en derhalve ook niet te patenteren is?

Kan de staatssecretaris bevestigen dat Syngenta met dit octrooi profiteert van de ruime interpretatie van het Europees Octrooi Verdrag (EOV) door het Europees Octrooi Bureau (EOB)? Zo ja, hoe beoordeelt zij dit? Zo nee, hoe kan het dat dit octrooi toch verleend is, terwijl het EOV het octrooieren van planten- en dierenrassen verbiedt? Heeft het EOB naast het genoemde octrooi op peperplanten al meerdere octrooien verleend, waarbij de octrooibescherming zich uitstrekt tot klassiek veredelde plantenrassen?

Deelt de staatssecretaris de mening dat het patenteren van planten, zeker als deze via klassieke veredeling tot stand zijn gekomen, de monopolisering van onze voedselvoorziening in de hand werkt, en daarmee een bedreiging vormt voor de voedselzekerheid? Is zij bereid dit punt aan te kaarten in de Raad, en te pleiten voor aanpassing van het Europees Octrooi Verdrag, zodat dit soort patenten in de toekomst niet meer verleend kan worden? Is zij tevens bereid zich ervoor in te zetten dat de Raad zich uitspreekt om de implementatieregels van het Europese Octrooi Verdrag aan te passen en deze in lijn te brengen met de aangenomen resolutie van het Europese Parlement, zodat octrooien op planten- en dierenrassen niet meer afgegeven zullen worden? Zo nee, waarom niet, en op welke manier wil de staatssecretaris zich er dan wel voor inzetten dat octrooien niet meer worden verleend op planten- en dierenrassen?

Voorts zijn de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren benieuwd hoe de staatssecretaris aankijkt tegen het recent verschenen advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI), «Onbeperkt houdbaar», waarin wordt geconcludeerd dat agrarisch natuurbeheer een groot fiasco is, en dat er een einde moet komen aan de regeling die duizenden boeren van natuursubsidies voorziet, terwijl zij door gebruik van mest en landbouwgif datzelfde landschap juist aantasten. Kan de staatssecretaris bevestigen dat aan deze subsidies afgelopen twintig jaar één miljard euro is uitgegeven, hoewel er tegelijkertijd een volgens de adviesraad dramatische biologische verarming plaatsvond door de intensivering van de landbouw? Hoe ziet de staatssecretaris dit in relatie tot de hervorming van het GLB? De vergroening van het GLB, die oorspronkelijk werd voorgesteld door de Europese Commissie, is mede onder druk van Nederland sterk afgezwakt, waardoor er feitelijk niets veranderd wordt en de inkomenssteun voor agrarisch natuurbeheer wordt gecontinueerd. De RLI pleit nu juist voor het afschaffen van deze inkomstensteun. Is de staatssecretaris bereid het advies van het RLI op dit punt op te volgen en dit te bepleiten op de aankomende informele Landbouwraad? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn verheugd dat de Raad een ambitieuzer beleid voor biologische landbouw heeft bepleit tijdens de vorige bijeenkomst. Deze leden zijn heel benieuwd op welke wijze Nederland daar zelf uitvoering aan zal geven, aangezien het Nederlandse biologische areaal achterblijft bij andere Europese landen. Kan de staatssecretaris uiteenzetten welke ambities zij heeft voor de biologische landbouw in Nederland, en op welke wijze zij erop inzet om deze ambitie te verwezenlijken? Kan zij tevens uiteenzetten welke consequenties op EU-niveau de uitgesproken ambities van de lidstaten zullen hebben?

II Antwoord van de staatssecretaris

Vragen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben in de schriftelijke inbreng ten aanzien van Landbouw- en Visserijraad 13–14 mei zorgen geuit over de invoering van de aanlandplicht en de eventuele patstelling die lijkt te zijn ontstaan tussen de overheid en sector. Inmiddels is er een petitie gestart in de sector tegen de aanlandplicht. De leden van de VVD fractie vragen of ik kan aangeven hoe ik hiermee om ga in relatie tot de werkgroep.

Er vindt regelmatig overleg plaats op werkgroep niveau en bestuurlijk overleg over de implementatie van de aanlandplicht. De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de sector, milieuorganisaties, onderzoek en het ministerie. De sector heeft hierin een actieve rol. Ik heb kennis genomen van het manifest «Aanlandplicht NEE» van de Nederlandse Vissersbond. Ik wil binnenkort met de vertegenwoordigers van Vissersbond en VisNed over de aanlandplicht praten. Het gaat daarbij met name over de modaliteiten van de aanlandplicht waarbij flexibiliteit, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid worden geborgd. Ik wil vooral oplossingsgericht aan de slag en van mijn kant doen wat mogelijk is om dit samen tot een werkbaar geheel te maken.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de handhaafbaarheid van de huidige visserijregelingen al problemen oplevert en vragen of ik kan aangeven hoe ik de handhaafbaarheid ten aanzien van de aanlandplicht ga waarborgen.

Over de handhaving van de aanlandplicht zijn al de eerste gedachtewisselingen met lidstaten en de Europese Commissie geweest, maar dit heeft nog geen concrete voorstellen opgeleverd. De invulling krijgt meer gestalte zodra de Raad en Europees Parlement (EP) overeenstemming hebben bereikt. De Europese Commissie zal met het oog op de invoering van de aanlandplicht aanpassingen in de technische maatregelen en de controleverordening voorstellen.

De wijze waarop de nieuwe regels van het GVB en met name de aanlandplicht zullen worden gehandhaafd door de NVWA zal te zijner tijd worden besloten op basis van de besluitvorming over de GVB hervorming in de Raad.

De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de uitvoeringsmodaliteiten ruim voor de inwerkingtreding van de aanlandplicht bekend moeten zijn en vragen mij wat de stand van zaken is met betrekking tot het uitwerken van de uitvoeringsmodaliteiten en of bij de uitwerking van deze modaliteiten ook rekening wordt gehouden met berekeningen die al zijn gemaakt en gebruikt over ongewenste bijvangst bij de vaststelling van de quota.

Het uitwerken van uitvoeringsmodaliteiten kan pas na het bereiken van overeenstemming tussen de Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement. Volgens het akkoord binnen de Raad worden de uitvoeringsmodaliteiten, zoals de aanspraak op de de minimis-uitzonderingen bijvangstbepalingen en de beoogde selectiviteitsmaatregelen, bepaald in de meerjarenplannen. Met het opstellen van deze nieuwe meerjarenplannen moet nog begonnen worden. Er zal bekeken worden hoe er rekening gehouden kan worden met ongewenste bijvangsten bij de vaststelling van de quota. Het is belangrijk dat hier een flexibel instrument voor wordt gekozen, dat kan inspelen op actuele ontwikkelingen in de visserij praktijk en actuele kennis omtrent de bijvangsten.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het maken van uitzonderingen (de minimis-regels) de handhaving juist niet ingewikkelder maken en of dit niet leidt tot een lastenverzwaring van de controlerende instanties.

Verbijzonderingen en uitzonderingen bemoeilijken de handhaving. Om die reden heb ik mij ook ingezet om het aantal uitzonderingen tot een minimum te beperken.

Een andere belangrijke wijziging is dat in het kader van het regionaliseringsmodel wordt bepaald dat nationale maatregelen hun oorsprong vinden in communautaire afspraken, in plaats van in overleg met andere lidstaten. De leden van de VVD-fractie vragen zich of dit niet ten koste gaat van een gelijk speelveld. Elke lidstaat gaat de uitvoering namelijk straks nog meer doen op basis van «eigen cultuur».

De wijziging is juist ingegeven door de wens van een level playing field. In de oorspronkelijke algemene oriëntatie van de Raad, is naast het regionaliseringsmodel als aanvullende mogelijkheid opgenomen dat lidstaten ook nationale maatregelen mogen vaststellen op voorwaarde dat hierover overeenstemming bestaat tussen de betrokken lidstaten en dat de maatregelen in overeenstemming zijn met de relevante beheermaatregelen/meerjarenplannen. Omdat de Raad van oordeel was dat deze aanvullende mogelijkheid teveel gebaseerd is op de nationale invalshoek, is er nu voor gekozen om de nationale maatregelen te binden aan EU voorwaarden. Over deze nationale maatregelen moet voorts overeenstemming bestaan met alle betrokken lidstaten.

De Europese Commissie kan ook verzoeken tot aanpassing, indien de nationale maatregelen naar haar inzicht niet voldoen aan de voorwaarden die de Europese Unie vooraf hieraan gesteld heeft.

De leden van de VVD-fractie lezen dat mede door de inbreng van de staatssecretaris is voorkomen dat een extra beperking voor vissers en een extra controlelast voor lidstaten is opgenomen in de vorm van een limiet aan teruggooi van 9% per visreis, bovenop andere voorschriften. De leden van de VVD-fractie merken op dat in Brussel echter wordt gesproken over 5% per visreis en vragen of ik deze verschillen nader verklaren?

Volgens het aanvankelijke compromis voor het onderhandelingsmandaat van de Raad was naast de 5% de minimis regel additioneel opgenomen een limiet van 9% van de vangsten per visreis die mogen worden teruggegooid. Dat was onuitvoerbaar en zou de gewenste flexibiliteit ernstig beperken. In het overeengekomen compromis is bepaald dat tot 5% van de jaarlijkse vangsten van alle gequoteerde soorten mag worden teruggegooid zonder een beperking van 9% per visreis. Dit brengt de gewenste flexibiliteit voor vissers met lage discardspercentages.

De leden van de VVD-fractie lezen dat eerder overeenstemming is bereikt over de versterking van de rol van producentenorganisaties (PO’s) via ruimere doelstellingen. Naast de op de markt gerichte doelstellingen, zoals verbetering van de voorwaarden waaronder producten op de markt gebracht worden, verbetering van winstgevendheid van ondernemers en stabilisering van de markten kunnen de producentenorganisaties zich ook gaan richten op bevordering van duurzame visserijactiviteiten. De leden vragen of ik de mening van de vissers deel met deze verordening nog steeds geen countervailing power ontwikkelen tegenover inkoopmachten? Zo nee, waarom niet? Zij vragen of ik kan aangeven hoe ik deze aspecten ga betrekken bij de uitwerking van de motie Graus (Kamerstuk 33 400-XIII, nr. 127) en motie Dijkgraaf (Kamerstuk 33 400-XIII, nr. 99)?

Voor de door mij genoemde doelen die PO’s moeten of mogen nastreven bevat de Gemeenschappelijke marktordening een set van maatregelen die ze mogen gebruiken om die doelen te bereiken. Dat zijn onder meer collectieve planning en management van de visactiviteiten van hun leden, het managen van tijdelijke opslag voor visserijproducten, het aanpassen van de productie aan marktvereisten, kanalisatie van het aanbod en de marketing van de producten van hun leden, het beheersen en het nemen van maatregelen voor de naleving van de regels van de PO voor de activiteiten van hun leden, het gebruik bevorderen van ICT ter verbetering van het vermarkten en de prijzen en het faciliteren van toegang tot informatie voor consumenten over aquacultuurproducten. Ik heb uw Kamer al eerder toegezegd, tijdens het AO Voedsel en Voedselprijzen van

6 februari, de beleidsregels voor de NMa (nu ACM) ter hand te nemen en u voor de zomer hierover te informeren.

Vragen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen om verduidelijking met betrekking tot het mogelijk verplicht stellen van de steunregeling voor jonge boeren en de gevolgen daarvan voor de Nederlandse regeling voor jonge boeren.

De introductie van een verplichte regeling voor jonge boeren onder de 1e pijler van het GLB moet, ook in de ogen van de Europese Commissie, worden gezien als een extra steun in de rug voor jonge boeren in de vorm van een extra hectarebetaling. Voor Nederland gaat het daarbij vanaf 2015 om een enveloppe van ca. 15–16 miljoen euro per jaar.

Dit hoeft geen gevolgen te hebben voor de reeds bestaande regeling in het kader van het plattelandsbeleid. Deze regeling ondersteunt gericht de kosten na bedrijfsovername in combinatie met investeringen in de duurzame bedrijfsmiddelen. In 2013 gaat het hierbij in Nederland om een bedrag van 5,3 miljoen euro.

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot het visserijprotocol tussen de Europese Unie en Mauritanië. Wat zijn de resultaten van het gezamenlijk wetenschappelijk comité van begin april? Is er inmiddels een datum voor het volgende gezamenlijk technisch comité vastgesteld? Zullen de technische voorwaarden van het protocol nog worden aangepast?

Over het wetenschappelijk comité en de reactie van de Europese Commissie hierop heb ik u reeds geïnformeerd in mijn brieven van 12 april jl. (Kamerstuk 21 501-32 nr. 701) en 26 april jl. (Kamerstuk 21 501-32 nr. 704). Er is nog geen nieuw gemeenschappelijk comité gepland. Wel heb ik informeel vernomen dat de Commissie voornemens is binnenkort met de autoriteiten van Mauritanië te praten.

Vragen van de SGP-fractie en PVV-fractie (gezamenlijke inbreng)

De leden van de fracties van SGP en PVV vragen of ik bereid ben me niet alleen in te zetten voor het op papier vastleggen dat de aanlandplicht flexibel, uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn, maar of ik ook bereid ben bij de Europese Commissie en andere lidstaten de grote en terechte zorgen van de visserijsector over de daadwerkelijke uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de aanlandplicht onder de neus te wrijven en ervoor te pleiten dat veel meer rek en ruimte gezocht wordt om de pijn voor onze visserijsector te beperken?

Ik heb in de discussies over de aanlandplicht in deze maar ook in de voorafgaande Raden de Europese Commissie en andere lidstaten gewezen op het belang van uitvoerbare en handhaafbare afspraken. Dit niet alleen voor de visserijsectoren maar ook voor de controlerende en handhavende instanties.

Uit mijn verslag van de afgelopen Raad kunt u opmaken dat ik waar mogelijk binnen de bewegingsruimte van de reeds vastgestelde algemene oriëntatie van de Raad en het standpunt van het Europees Parlement, het mogelijke heb gedaan om het mandaat meer flexibel, uitvoerbaar en handhaafbaar te maken. Wat de de minimis-regels betreft verwijs ik naar het antwoord op de betreffende vraag van de leden van de fractie van de VVD. Daarnaast heb ik gepleit voor uitstel van de aanlandplicht voor de pelagische visserij met 1 jaar tot 2015, zodat ook daar een zorgvuldige introductie mogelijk is. Dit voorstel is door de Raad overgenomen. Ook zijn de mogelijkheden om bijvangsten af te boeken van doelsoorten vastgesteld op 9%, mits de soort in kwestie binnen biologisch veilige grenzen is. De uitwerking van de beheerplannen biedt de gelegenheid om binnen de geboden kaders passende maatregelen te nemen. Ik heb goede hoop dat op korte termijn overeenstemming wordt bereikt tussen de Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement.

Vragen van de CDA-fractie

De leden van de fractie van het CDA geven aan dat ze verwachten dat tijdens de Informele Landbouwraad van 26–28 mei a.s. niet alleen over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zal worden gesproken. Ze vinden dat er ook over het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) zou moeten worden gesproken.

Het is een gewoonte van de Raad van Landbouwministers dat er twee keer per jaar een Informele Landbouwraad wordt georganiseerd. Visserijonderwerpen komen daarbij traditiegetrouw niet aan de orde. Er is geen officiële agenda van de Informele Raad beschikbaar. Ook is er niet zoals gebruikelijk een discussiedocument verspreid. Het Ierse voorzitterschap heeft namelijk aangegeven dat de Informele Raad in het teken zal staan van de hervorming van het GLB en daartoe liggen de u welbekende wetgevingsteksten voor. Ik zie daarom geen aanleiding om te verwachten dat er andere onderwerpen zullen worden geagendeerd dan de hervorming van het GLB.

De leden van de CDA-fractie hebben mij verzocht vragen te beantwoorden over registratie van transporteurs van dierlijke bijproducten.

In Nederland moeten mesttransporteurs zich registreren bij Dienst Regelingen (DR). Dit met het oog de verantwoording van mineralenstromen in het kader van de Meststoffenwet. Daarnaast moeten transporteurs die mest naar het buitenland willen vervoeren zich, in het kader van de uitvoering van de Europese Verordening Dierlijke Bijproducten met het oog op het verminderen van veterinaire risico's, registreren bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Momenteel onderzoeken DR en de NVWA wat de mogelijkheden voor en (financiële) gevolgen van één registratie zijn.

Hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

De leden van de CDA-fractie vragen naar de inzet ten aanzien van de definitie van actieve boer en willen graag weten welke ontvangers, naast luchthavens, nog meer op een lijst met uitsluitingen zouden kunnen voorkomen.

De door de Europese Commissie voorgestelde definitie is door mij steeds als ingewikkeld en praktisch moeilijk uitvoerbaar geacht (Kamerstuk 28 625, nr. 152). Ik ben er voor dat lidstaten ruimte krijgen om op basis van objectieve criteria zelf keuzes te kunnen maken om begunstigden uit te sluiten van GLB steun. Nederland werkt op basis van de bestaande EU-regelgeving al met een zogenoemde «negatieve lijst». In het onderhandelingsmandaat dat de Landbouwraad op 19 maart heeft vastgesteld is een sterk vereenvoudigde definitie van de actieve boer opgenomen. Ook is opgenomen dat het gebruik van een lijst met uitsluitingen vrijwillig wordt. Lidstaten kunnen daarmee kiezen voor een eenvoudiger en goedkopere uitvoering. Het Europees Parlement evenals de Europese Commissie zijn voor een verplicht gebruik. In de triloog ligt het accent vooral op het vrijwillige of verplichte gebruik van de lijst met uitsluitingen.

In het onderhandelingsmandaat van 19 maart stelt de Raad voor dat lidstaten ontvangers kunnen uitsluiten op basis van objectieve en non-discriminatoire criteria. Daarbij kan worden gedacht aan ontvangers als publiekrechtelijke organen (nationale, regionale en lokale overheden en waterschappen), luchthavens (w.o. Schiphol), waterbedrijven, spoorwegbedrijven en campingbedrijven. Maar ook ontvangers wiens agrarische activiteiten slechts een marginaal deel van de totale economische activiteiten omvat of van wie de primaire bedrijfsdoelstelling evident niet is gericht op het uitoefenen van een agrarische activiteit.

De leden van de CDA-fractie vragen of sectoren zoals als de bollen- en bomenteelt in het nieuwe GLB kunnen meedoen, en hoe dit in de Raad ligt.

In het licht van de met deze hervorming beoogde omslag van het bestaande historische model naar een regionaal model met een betaling voor alle landbouwgrond, ben ik er voorstander van om het nieuwe stelsel te starten zonder het hanteren van een referentiejaar. Daarmee komen in het nieuwe stelsel in beginsel alle bedrijven, dus ook bedrijven met bollen- en boomteelt, en alle hectaren landbouwgrond voor steun in aanmerking. Deze optie is ook in het Raadsmandaat opgenomen en is met name van belang voor de lidstaten die de omslag nog moeten maken. Voor lidstaten die reeds een regionaal model of een andere vorm van hectarebetaling hebben is dit minder van belang.

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie wat de gevolgen kunnen zijn voor de gronden van actieve boeren van de inzet «om gronden met een niet-agrarische hoofdfunctie uit te kunnen sluiten van directe betalingen».

Ik ben er groot voorstander van om de GLB-steun meer te richten op de actieve landbouwer en op gronden die actief voor de uitoefening van agrarische activiteiten worden ingezet. Gronden met een niet-agrarische functie moeten in mijn visie niet meer voor steun in aanmerking komen. Zoals ik in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 13–14 mei jl. (kenmerk DGA-ELV/13087438) heb aangegeven kan gedacht worden aan bijvoorbeeld dijken, spoor- en wegbermen en natuurgronden.

De leden van de CDA-fractie vragen welke maatregelen zijn voorzien om ervoor te zorgen dat er ook daadwerkelijk 2% van de envelop bij de jonge boeren terecht zal komen.

Ik deel de mening van de CDA-fractie dat jonge boeren extra steun verdienen. Ik ben daarom voor een verplichte jonge boeren regeling, waarbij ik het ook van belang vind dat elke lidstaat de enveloppe volledig kan benutten. Hoe Nederland dit precies zal invullen zal onderdeel uitmaken van de nog te nemen implementatiebesluiten.

Hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid: basisverordening en gemeenschappelijke marktordening

De leden de CDA-fractie vragen ten aanzien van de aanlandplicht of ik bereid ben niet alleen te pleiten voor het op papier vastleggen dat de aanlandplicht flexibel, uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn, maar ook bij Europese Commissie en andere lidstaten de grote en terechte zorgen van de visserijsector over de daadwerkelijke uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de aanlandplicht onder de neus te wrijven en ervoor te pleiten dat veel meer rek en ruimte gezocht wordt om de schade te beperken?

Ik verwijs naar mijn antwoord op de betreffende vraag van de leden van de fracties van de PVV en SGP.

De leden van de CDA fractie hebben kennisgenomen van wijzingen in de inzet van de Raad met betrekking tot de toevoeging van een bepaling die gelijktijdige introductie van de aanlandplicht en de minimis-uitzonderingen waarborgt. Maken de uitzonderingen de handhaving niet juist veel ingewikkelder? Zit de robuustheid van een regeling niet juist in de eenvoud? Is dat ook niet het principe van deregulering en lastenverlichting? En is wel gecalculeerd hoeveel lastenverzwaring dit gaat betekenen voor de controle-instanties?

Ik verwijs naar mijn antwoord op de betreffende vraag van de leden van de CU fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen of ik net zulke ferme taal zal spreken over de positie van jonge vissers als over jonge boeren.

In het AO Landbouw- en Visserijraad van 13 maart jl. is de positie van de jonge boeren aan de orde geweest. Ik wil mij ook voor jonge vissers inzetten en heb dat ook zo laten weten in de Raad bij eerdere bespreking van het voorstel voor het nieuwe Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij. De onderhandelingen hierover worden onder Litouws voorzitterschap in de tweede helft van dit jaar gevoerd.

Vragen van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten aanzien van de aanlandplicht of ik bereid ben niet alleen te pleiten voor het op papier vastleggen dat de aanlandplicht flexibel, uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn, maar ook bij de Europese Commissie en andere lidstaten de grote en terechte zorgen van de visserijsector over de daadwerkelijke uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de aanlandplicht onder de neus te wrijven en ervoor te pleiten dat veel meer rek en ruimte gezocht wordt om de schade te beperken?

Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de betreffende vraag van de leden van de fracties van de SGP en PVV.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de extra maatregelen zullen worden om de handhaafbaarheid te waarborgen, waar ik precies voor heb gepleit en of hiervoor draagvlak is bij andere lidstaten en bij de visserijsector? Deze leden constateren dat de huidige handhaafbaarheid van visserijregelingen al een probleem vormt en de Algemene Inspectiedienst (AID) moet bezuinigen. Wat betekent de inzet van de staatssecretaris voor de AID? Hoe gaat de nationale handhaving door de AID georganiseerd worden?

Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de betreffende vragen van de leden van de VVD-fractie over de controle door de NVWA.

De leden van de ChristenUnie-fractie informeren naar mijn beeld bij de uitvoerbaarheid van de aanlandplicht en vragen of ik kan onderbouwen waarom ik overtuigd ben van deze uitvoerbaarheid?

De afspraken in het compromis voor het onderhandelingsmandaat van de Raad bieden in de praktijk flexibiliteit bij de toepassing van de aanlandplicht. In de verdere uitwerking van de voorstellen zal uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voor mij een belangrijk aandachtspunt blijven.

De leden van de CU-fractie of enig zicht is op uitvoeringsmodaliteiten, welke ruim voor de inwerkingtreding van de aanlandplicht bekend moeten zijn. Daarnaast vragen de leden of ik kan aangeven of er iets bekend is over de huidige hoeveelheden van ongewenste bijvangsten en of ik een doorrekening heb laten maken van de gevolgen voor de vissers?

Op het punt van de uitvoeringsmodaliteit verwijs ik naar mijn antwoord op de betreffende vraag van de leden van de VVD-fractie. Over de hoeveelheden ongewenste bijvangsten heeft mijn voorganger u in het najaar van 2011 schriftelijk geïnformeerd (Kamerstuk 230208). Dit beeld wordt nu geactualiseerd en ik zoek nu de verbinding met het Belgische Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) om te kijken of we daarin samen kunnen optrekken. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI) doet momenteel onderzoek naar de impact van de aanlandplicht op basis van de huidige inzichten. Op basis van het te sluiten akkoord zal een en ander verder worden uitgewerkt in een regionaal meerjaren- of discardsplan. Dit dient nog nader ingevuld te worden.

In het nieuwe onderhandelingsmandaat is een bepaling opgenomen die gelijktijdige introductie van de aanlandplicht en de minimis-uitzonderingen waarborgt. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de uitzonderingen de handhaving niet juist veel ingewikkelder maken? Zit de robuustheid van een regeling niet juist in de eenvoud? Is dat ook niet het principe van deregulering en lastenverlichting?

Ik verwijs naar mijn antwoord op de betreffende vraag van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of wel is gecalculeerd hoeveel lastenverzwaring dit gaat betekenen voor de controle-instanties.

De lastenverzwaring voor de controle-instanties kan op dit moment nog niet gecalculeerd worden, omdat nog niet bekend is hoe de uitvoeringsmodaliteiten eruit gaan zien.

Een ander onderdeel van het onderhandelingsmandaat is dat in het kader van het regionaliseringmodel wordt bepaald dat nationale maatregelen hun oorsprong vinden in communautaire afspraken, in plaats van in overleg met andere lidstaten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of hier niet het gevaar in zit van nog meer gebrek aan Level Playing Field tussen de lidstaten.

Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de betreffende vraag van de leden van de VVD fractie.

De leden van de ChristenUnie fractie vragen of ik puntsgewijs kan aangeven hoe concreet de positie van vissers en producentenorganisaties wordt versterkt? Hoe kunnen vissers met deze nieuwe verordening een countervailing power ontwikkelen tegenover inkoopmachten? Hoe ziet de staatssecretaris daarbij de positie van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) (voormalig NMa)?

Ik verwijs naar mijn antwoord op de betreffende vraag van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de ChristenUnie fractie vragen of de vangst van ondermaatse vis niet juist wordt gestimuleerd wanneer deze apart wordt geboekt als bijvangstquotum, hoe de registratie verloopt en hoe de bijvangsten straks via de afslag gaan.

Er is vooralsnog geen sprake van een apart bijvangstquotum. Inzet is dat er één quotum per soort komt, waarin rekening gehouden worden met onvermijdbare bijvangsten. Vis die niet voor humane consumptie geschikt is zal apart opgeslagen en aan land moeten worden gebracht. De werkgroep discards doet momenteel een verkennend onderzoek naar de vermarkting, de logistiek en controle van de niet voor humane consumptie geschikte bijvangsten.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op het risico van het stimuleren van aanvoer van ongewenste bijvangst als er een goede prijs is voor vismeel. Ontstaat niet het risico, zo vragen deze leden, dat de maatschappelijk ongewenste «puf» visserij weer zal terugkeren? Deelt de staatssecretaris de mening dat er veel meer controle en handhaving nodig is om dit te voorkomen? Zo ja, is hierin voorzien, niet alleen op papier maar ook financieel?

In de beheerplannen zullen selectiviteitmaatregelen getroffen moeten worden om kwetsbare leeftijdsgroepen van visbestanden te beschermen. Ook zullen de maatregelen eraan bij moeten dragen om zo min mogelijk ongewenste bijvangst aan boord te hebben en daarmee de lasten voor de visser zo veel mogelijk te beperken. Controle is nodig om erop toe te zien dat deze maatregelen ook nageleefd worden. Overigens is vanuit bestandsoogpunt het vissen op «puf» (jonge platvis) niet automatisch slecht, zo heeft ook IUCN in haar studies aangetoond. Zolang vissers zich maar aan hun quota houden. Er blijft dan voldoende volwassen vis over voor een gezond bestand. Met een toenemende eiwitbehoefte neemt de vraag naar kweekvis en daarmee vismeel toe. Het is dan ook maar de vraag in hoeverre visserij voor industriële doeleinden maatschappelijk ongewenst is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of ik de mening van de sector deel dat er tot nu toe vooral steeds meer vragen komen over de praktische uitwerking in plaats van antwoorden.

Het is juist dat de invoering van de aanlandplicht ons voor grote uitdagingen stelt. Verschillende modaliteiten van de invoering van deze aanlandplicht moeten nog worden uitgewerkt. Het is dan ook belangrijk dat de sector meewerkt om de problemen tijdig te adresseren en oplossingsgericht te zoeken naar wegen om de aanlandplicht als sluitstuk werkbaar te maken.

De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren het dat de basisoorzaken van het verspillen van hoogwaardig eiwit, namelijk de huidige rigide regelgeving, niet wordt genoemd.

Dit is één van de punten waar de werkgroep discards naar gekeken heeft. Het is evident dat bijvoorbeeld de minimum aanlandingsmaat tot discards leidt, de regels voor de vangstsamenstelling discards in de hand werken, en dat beperkingen t.a.v. pulsvisserij en het huidige kabeljauwzeedagensysteem overschakeling naar andere tuigen waarmee minder discards worden geproduceerd niet gemakkelijker maken. Dit zijn echter zaken die in de technische maatregelen en de beheerplannen moeten worden opgelost en niet in de basisverordening.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen, mede in het licht van het wenselijk zijn van een gelijk speelveld, een nadere analyse van de gekozen oplossing in het Verenigd Koninkrijk van het wegen van vis. Voorkomen moet worden dat het beleid in Nederland onnodig complex wordt. De leden vragen of ik bereid ben de praktische consequenties (kosten/baten/handhaving/speelveld) van de verschillende methoden op een rij te zetten?

Ik verwijs naar de antwoorden op de betreffende vragen die de leden van de VVD fractie hebben gesteld tijdens het Schriftelijk Overleg ter voorbereiding van de Landbouw en Visserij Raad van 13–14 mei jl.

In het schriftelijk overleg ter voorbereiding van de Raad van 13–14 mei jl. heb ik verwezen naar de quota-discussie met Noorwegen, naar de meerjarenplannen en de jaarlijkse consultaties. De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen er op dat het invoeren van de aanlandplicht een dusdanig fundamentele wijziging is dat het van belang is dat er van te voren zekerheid is dat er overeenstemming zal worden bereikt en hiervoor ook voldoende draagvlak is bij de sector. Zij vragen wat de huidige stand van zaken is met het overleg met Noorwegen.

Het heeft mijn blijvende aandacht, maar het is de Europese Commissie die de onderhandelingen hierover voert met de Noorwegen. Of de Europese Commissie het onderwerp quota en beheerplannen met de Noren reeds strategisch besproken heeft is niet bekend. Ik zal hier wel aandacht voor vragen bij de Europese Commissie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer het impact assessment klaar is.

Ik heb het LEI gevraagd de resultaten van zijn impact assessment medio juni 2013 gereed te hebben. De uitvoering van de studie werd bemoeilijkt door het feit dat de afgelopen tijd standpunten van de Raad zijn gewijzigd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af of de verwachtingen voor de pilots niet te hoog gespannen zijn.

Het is in ieders belang om op tijd gereed en goed voorbereid te zijn op de aanlandplicht. Een pilot kan helderheid verschaffend en oplossingen die mogelijk zijn voor gesignaleerde problemen.

Vragen van de fractie van de Partij voor de Dieren

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren stellen diverse vragen over de vrije veredeling van planten.

Ik zal op de beantwoording van deze vragen in een later stadium terugkomen. Dit onderwerp namelijk heeft geen betrekking op de agenda van de Informele Raad en evenmin op het geagendeerde verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 13–14 mei jl. Waar het gaat om het verzoek van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren om dit onderwerp op de Raad te agenderen zeg ik u toe dit mee te nemen in mijn beantwoording. Tijdens de Informele Raad worden sowieso geen diversenpunten besproken.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen mij om een reactie op het advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) inzake Agrarisch Natuurbeheer.

Ik heb bij de aanbieding van het RLI- rapport aangegeven dat er binnen drie maanden een kabinetsreactie op het rapport komt. Hierin zal ik ook ingaan op de vragen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren. Mij zijn de kritiekpunten op het huidige stelsel van agrarisch natuurbeheer bekend. Daarom ben ik samen met provincies bezig om een nieuw stelsel voor agrarisch natuurbeheer voor te bereiden.

Hierover zal ik uw Kamer in juni apart informeren. Ik verwacht hiermee de huidige kritiekpunten te kunnen adresseren.

Agrarisch natuurbeheer is een nationale invulling van de 2e pijler van het GLB (EU plattelandsontwikkeling). Het nieuwe stelsel voor agrarisch natuurbeheer zal dan ook onderdeel gaan uitmaken van het Nederlandse plattelandsontwikellingsprogramma 2014–2020, ook wel POP 3 genaamd. Het is daarom niet opportuun om dit in Europees verband aan de orde te stellen.

Met betrekking tot biologische landbouw stellen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren mij de vraag of ik ambities heb voor de biologische landbouw in Nederland, en de consequenties van ambities van lidstaten op EU-niveau.

Op grond van de beleidsnota Biologische Landbouwketen 2008–2011 (Kamerstuk 29 842 nr. 15) is in Nederland gewerkt aan de verdere verzelfstandiging van de biologische sector. Dit heeft geresulteerd in een biologische markt die al jaren een solide groei kent. De markt doet nu zijn werk. In 2012 telt Nederland 48,4 duizend hectare biologische landbouwgrond, dat is 2,1% meer dan in 2011.

In totaal komt het biologisch landbouwareaal in Nederland hiermee op 2,6% van het totale landbouwareaal. Daarnaast zijn de consumentenbestedingen ten opzichte van vorig jaar gestegen met 11,8%.

Vanaf 2012 is, zoals in de nota Biologische Landbouwketen 2008–2011 was aangekondigd, het beleid op biologische landbouw geïntegreerd in algemeen landbouwbeleid. Er is hiermee geen specifiek stimuleringsbeleid voor de biologische landbouw in Nederland. Wel ontvangt de sectororganisatie Bionext in 2013 een tijdelijke subsidie van 260.000 euro voor projecten die voor de sector van algemeen belang zijn en wordt het amendement 33 400 XIII nr. 121 uitgevoerd, waarbij jaarlijks vijf miljoen euro geoormerkt wordt voor onderzoek uit de biologische sector. Ook heeft de biologische landbouw haar plaats binnen het Topsectorenbeleid als één van de vormen van duurzame landbouw.

Zoals eerder gemeld in mijn schriftelijke reactie naar aanleiding van het algemeen overleg over het onderwerp voedsel en voedselprijzen van 6 februari 2013, ben ik bereid met de biologische sector te overleggen over een ambitieuze groeiagenda

De wet- en regelgeving op het gebied van biologische landbouw wordt bepaald op EU-niveau en geldt daarmee voor alle lidstaten. Op dit moment worden de biologische verordeningen herzien. De uitgesproken ambities van de lidstaten zullen naar verwachting door de Europese Commissie in de evaluatie worden meegenomen. De verwachting is dat de Commissie begin 2015 met een voorstel komt voor de vernieuwing van de biologische verordeningen. Op basis daarvan zal Nederland haar inzet bepalen.

III Volledige agenda

Brief regering – staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 26 april 2013 -

Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 13–14 mei 2013 en informatie over de informele Landbouwraad 26–28 mei 2013 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 703)

Brief regering – staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 8 mei 2013 – Beantwoording vragen commissie over de Landbouw- en Visserijraad van 13–14 mei 2013 (2013Z09126)

Brief regering – staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 15 mei 2013 – Aanvullende informatie Informele Landbouwraad 26–28 mei 2013 (2013Z09445)

Brief regering – staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 15 mei 2013 – Verslag Landbouw- en Visserijraad 13–14 mei 2013 (2013Z09454)

Naar boven