21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1602 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 november 2023

Met deze brief informeer ik de Kamer over de Landbouw- en Visserijraad (hierna: Raad) die op 20 november 2023 plaatsvond te Brussel. Verder maak ik van de gelegenheid gebruik om de Kamer te informeren over de uitzonderingen op de aanlandplicht en de relevante ontwikkelingen in relatie tot het voorstel van de Europese Commissie (hierna: Commissie) voor een Verordening over duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen.

I. Verslag van de Landbouw- en Visserijraad

Tijdens de Raad vond een voorbespreking plaats over de aankomende onderhandelingen met betrekking tot de vangstmogelijkheden voor zeevisserij voor 2024. Ook werd ingestemd met de Raadsconclussies omtrent de Langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden. Naast deze onderwerpen sprak de Raad ook in een aantal diversenpunten over onder andere de laatste ontwikkelingen rondom het voorstel voor plantenveredeling met bepaalde Nieuwe Genomische Technieken en de implementatie van de EU-bosstrategie.

Vangstmogelijkheden 2024

Met agendering van het voorstel van de Commissie in de Raad van november is door het Spaanse voorzitterschap beoogd de besluitvormingsprocedure over de vangstmogelijkheden voor zeevisserij voor 2024 te verbeteren. Het voorzitterschap tracht hiermee een grotere transparantie in het besluitvormingsproces te bereiken. In de Raad is door de lidstaten brede steun voor dit initiatief uitgesproken.

Door diverse lidstaten, waaronder Nederland, is de noodzaak benadrukt om de drie pijlers van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (hierna: GVB) in evenwicht te brengen, namelijk de ecologische, sociale, en economische duurzaamheid van de visserijsector.

Tijdens de Raad van 18 september jl. vond al een eerste verkennende gedachtewisseling over de vangstmogelijkheden plaats, waarin werd vooruitgeblikt op de nog te starten onderhandelingen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1581). In de Raad van 20 november heeft ter voorbereiding op besluitvorming in december, een gedachtewisseling plaatsgevonden op basis van twee voorstellen van de Commissie voor de vangstmogelijkheden: het voorstel voor de vangstmogelijkheden in de Atlantische Oceaan en de Noordzee voor 2024 en, in het geval van sommige bestanden, ook voor 2025 en 2026, én het voorstel voor de vangstmogelijkheden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee voor 2024.

Zoals ik in de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1597) heb aangegeven zal de Commissie in de komende periode het voorstel voor de Atlantische Oceaan en de Noordzee verder aanvullen omdat de verschillende onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (VK) en Noorwegen én met de Atlantische kuststaten nog gaande zijn.

In voornoemde geannoteerde agenda is de Kamer eveneens geïnformeerd over mijn inzet in de onderhandelingen. Die is gebaseerd op de doelstellingen uit het GVB waarmee onder meer wordt beoogd dat bestanden op het niveau van maximale duurzame opbrengst (maximal sustainable yield, MSY) kunnen worden bevist en dat er aandacht is voor de mogelijke sociaaleconomische gevolgen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1554). Meerdere lidstaten hebben tijdens de Raad gewezen op de complexe onderhandelingen met het VK en Noorwegen en de oproep aan de Commissie gedaan zich stevig in te zetten voor een goed resultaat voor de vissers uit de EU.

Een aantal lidstaten heeft zich in beginsel positief uitgesproken over het voorstel om voor negen bestanden vangstmogelijkheden voor twee tot drie jaar vast te stellen. Hierbij heeft een aantal lidstaten aangegeven dat meerjarig wetenschappelijk advies hieraan ten grondslag moet liggen. Nederland heeft geen directe belangen bij de vangstmogelijkheden voor de Middellandse Zee en Zwarte Zee. De betrokken lidstaten hebben in de discussie onder meer gewezen op illegale visserij door derde landen en de noodzaak van een gelijk speelveld voor vissers. En marge van de Raad heeft onder leiding van de Franse Staatssecretaris voor Zee een informele gedachtewisseling plaatsgevonden met een aantal lidstaten, waaronder Nederland, over thema’s die het visserijbeleid aangaan en hoe lidstaten hierin gezamenlijk kunnen optrekken.

Diversenpunt: Nieuwe Genomische Technieken

Het voorzitterschap informeerde de Raad over het voorstel voor plantenveredeling met bepaalde Nieuwe Genomische Technieken (NGT’s). Het belang van NGT’s in relatie tot duurzaamheid, biodiversiteit en voedselzekerheid werd breed erkend in de Raad. In die lijn heb ik benadrukt dat Nederland positief is over het voorstel, zoals is beschreven in het BNC-fiche.1 Een aantal lidstaten uitte voornamelijk zorgen over de patenteerbaarheid van de planteigenschappen en de herleidbaarheid in relatie tot keuzevrijheid voor de consument en de biologische sector. In lijn met de motie van het lid Akerboom heb ik aangegeven dat voor Nederland het tegengaan van monopolisering en de keuzevrijheid voor gebruikers en de biologische sector punten van aandacht zijn.2

Diversenpunten: EU-bosstrategie 2030 (incl. diversenpunten EU-ontbossingsverordening en terugkoppeling «For Forest Group»)

De Commissie gaf tijdens de Raad een stand van zaken omtrent de EU-bosstrategie voor 2030. De landen met een grote bosbouwsector wezen voornamelijk op het subsidiariteitsbeginsel, het belang om rekening te houden met nationale omstandigheden en het voorkomen van aanvullende administratieve lasten. Daarbij werd de rol van het Permanent Comité voor de bosbouw en het behandelen van bosgerelateerde voorstellen in de Landbouw- en Visserijraad benadrukt. In mijn bijdrage heb ik de harmonisatie van gegevensverzameling en rapportage over bossen verwelkomd. Daarbij gaf ik aan groot belang te hechten aan de uitvoering van de EU-bosstrategie vanwege de bijdrage aan het verwezenlijken van de doelstellingen van de Green Deal.

Verder deed Duitsland in een diversenpunt de oproep voor nauwe en constructieve samenwerking met derde landen ten behoeve van de implementatie van de ontbossingsverordening. Hiervoor was binnen de Raad brede steun, waarbij ik de Commissie opriep het strategisch kader voor samenwerking en dialoog met derde landen zo spoedig mogelijk voor te leggen. Daarnaast heb ik, conform de motie van het lid Christine Teunissen c.s.,3 benadrukt dat tijdens de onderhandelingen over een EU-Mercosur akkoord de EU-ontbossingsverordening niet ondermijnd mag worden. Tijdens de Raad legde alleen Nederland de link tussen de ontbossingsverordening en de nu lopende onderhandelingen met derde landen over handelsverdragen, zoals EU-Mercosur.

Als laatste gaf Oostenrijk in een diversenpunt een terugkoppeling van de bijeenkomst van de «For Forest Group» en wees op het enorme economisch potentieel van bossen.

Langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU

In 2021 heeft de Commissie de langetermijnvisie voor het platteland gepubliceerd. Eerder hebben tijdens het Forum voor Plattelandsontwikkeling, georganiseerd door het Spaanse voorzitterschap, en tijdens de Raad van 18 september jl. gedachtewisselingen plaatsgevonden over deze visie. Tijdens de Raad zijn de Raadsconclusies omtrent de langetermijnvisie voor het platteland goedgekeurd.

De lidstaten bedankten het Spaanse voorzitterschap voor zijn inspanningen en noemden de Raadsconclusies evenwichtig. In de Raad onderschreven de lidstaten de rol van het platteland voor voedselzekerheid en de groene en digitale transitie. In de Raad benoemden veel lidstaten wederom het belang van het vinden van goede synergiën tussen onder andere het cohesiebeleid, het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (hierna: GLB) en andere relevante plattelandsfondsen. Daarnaast lag de nadruk op het verlagen van administratieve lasten en ging er speciale aandacht naar de rol van jongeren en vrouwen op het platteland.

Ten slotte heeft de Raad de Commissie opgeroepen om bij de toekomstige herziening van de plattelandsvisie een Europese plattelandsstrategie te formuleren. Deze strategie dient een alomvattende en flexibele aanpak te omvatten om zo de verschillende uitdagingen en karaktereigenschappen van het EU-platteland te adresseren.

Diversenpunt: Een nieuwe rol van boeren voor een vitaal en duurzaam platteland

In het verlengde van de Raadsconclusies over de langetermijnvisie van het platteland bracht Italië een viertal voorstellen in over de rol van de landbouwer, de beschermde status van de wolf, extra financiering vanuit de plattelandsfondsen, en inventarisatie van de invloed van de Green Deal op strategische autonomie en voedselzekerheid.

Een groot deel van de lidstaten erkende de steeds grotere uitdagingen voor de landbouwsector en benadrukte de rol van boeren met betrekking tot voedselzekerheid en plattelandsontwikkeling. Enkele lidstaten steunden een herziening van de beschermde status van de wolf. Ook het uitvoeren van een impact-analyse van de Green Deal werd door een aantal lidstaten gesteund. Verschillende lidstaten benoemden het versterken van financiële steun vanuit het GLB. Nederland heeft dit agendapunt aangehoord.

Diversenpunt: Gedeeltelijke derogatie GLMC8

Frankrijk stelde tijdens de Raad voor om het verplichte 4% niet-productief areaal op bouwland (GLMC 8) in te zetten voor stikstofbindende gewassen en vanggewassen als derogatiemaatregel voor 2024. Voor deze oproep van Frankrijk was brede steun in de Raad met als voornaamste argument de teruggevallen voedselproductie vanwege de extreme weersomstandigheden van afgelopen jaar. Ik bracht in het een evenwichtig voorstel te vinden waarbij rekening wordt gehouden met voedselzekerheid en duurzaamheid. Ik wees echter ook op het belang van een snelle implementatie vanwege de voorbereidingen van de boeren voor aankomend seizoen. De Commissie reageerde hierop door te stellen dat de voedselproductie in de EU de afgelopen periode is toegenomen en zag daardoor op dit moment geen noodzaak tot een gedeeltelijke derogatie van de 4% niet-productief bouwland.

II. Uitzonderingen op de aanlandplicht

In mijn brief van 7 november 2023 heb ik uw Kamer onder meer geïnformeerd over de stand van zaken aangaande de discardplannen 2023–2027 voor de Noordzee en voor de Westelijke Wateren, waarmee nadere bepalingen worden gesteld ter uitvoering van de aanlandplicht (Kamerstukken 29 675 en 32 201, nr. 226). Ik ben verheugd uw Kamer te informeren dat het Europees parlement (hierna: EP) heeft ingestemd met het Noordzee discardplan en met het discardplan voor de Westelijke Wateren. De Commissie is reeds overgegaan tot publicatie hiervan in het Publicatieblad van de EU.4 Dat betekent dat de uitzonderingen die reeds golden voor de Noordzee en de Westelijke Wateren ook per 1 januari aanstaande tot en met 31 december 2027 van kracht zijn.

De belangrijkste uitzondering op de aanlandplicht voor Nederland is de Noordzee-uitzondering voor de ondermaatse schol gevangen met de boomkor. Er zijn voorwaarden gesteld aan het behouden van een aantal uitzonderingen. Zo blijft het onderzoeksproject Fully Documented Fisheries (FDF) een essentieel onderdeel van de uitzondering voor bijvangsten van schol in de visserij op tong. Voor de uitzondering op de aanlandplicht voor roggen wordt gevraagd om een meta-analyse van de onderzoeksresultaten van de afgelopen jaren. Tot slot moet er aanvullend onderzoek komen naar de disproportionele kosten van het aan boord houden van wijting.

Aan deze uitzonderingen liggen wetenschappelijke onderzoeksprojecten van Wageningen Marine Research (hierna: WMR) ten grondslag waarmee de aangevraagde uitzonderingen op de aanlandplicht wetenschappelijk zijn onderbouwd. De diverse wetenschappelijke eindrapporten zullen de komende tijd worden gepubliceerd door WMR. Ik ben tevreden met de discardplannen waardoor de voor de Nederlandse vissers belangrijke uitzonderingen in de Noordzee en de Westelijke Wateren behouden blijven.

III. Ontwikkelingen in de EU-besprekingen over Commissievoorstel Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen

In lijn met het informatieverzoek van de Kamer informeer ik u over relevante ontwikkelingen in de EU-besprekingen over het Commissievoorstel voor een Verordening over duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (SUR).

Afwijzing SUR-voorstel door Europees parlement

Parallel aan de behandeling van het SUR-voorstel in Raadswerkgroepen, wordt dit voorstel ook behandeld in het EP. Op 22 november jl. heeft het EP tijdens een plenaire vergadering ingestemd met een resolutie om het SUR-voorstel af te wijzen en de Commissie te verzoeken het SUR-voorstel terug te trekken. Deze afwijzing in het EP vormt een duidelijk politiek signaal en is voor Nederland een teleurstellende uitkomst, omdat Nederland in het algemeen positief staat tegenover dit voorstel. Het is nu aan de Raad om zijn positie ten aanzien van het SUR-voorstel vast te stellen. In deze situatie kan de behandeling van het SUR-voorstel in Raadswerkgroepen blijven doorgaan. Op dit moment beraadt de Commissie zich en is onduidelijk hoe het Spaanse voorzitterschap en de lidstaten willen doorgaan. Zodra ik daarover meer weet, zal ik u per brief informeren. Duidelijk is dat ook in de Raadswerkgroepen veel lidstaten kritisch zijn over het voorstel. Hieronder geef ik u een terugkoppeling van eerder gehouden besprekingen over het SUR-voorstel in Raadsverband.

Terugkoppeling van besprekingen over Commissievoorstel Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen d.d. 8 en 10 november 2023

Op 8 en 10 november jl. hebben besprekingen plaatsgevonden in een Raadswerkgroep respectievelijk een attachébijeenkomst over het SUR-voorstel. Hierin heeft het Spaanse voorzitterschap compromisteksten (non-papers) aan de lidstaten voorgelegd over twee onderdelen in het SUR-voorstel, namelijk reductiedoelen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen en voorschriften voor zogeheten gevoelige gebieden. Dit zijn twee lastige kwesties in het SUR-voorstel die in de Raad al langer onder vuur liggen, zoals ik u eerder heb gemeld (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1598). Met de compromisteksten wilde voorzitter Spanje tegemoetkomen aan de zorgen van een meerderheid van lidstaten die niet overtuigd zijn van nut en noodzaak van de SUR. De besprekingen hebben geresulteerd in een eindversie, die de basis vormt voor uitwerking naar de relevante artikelen (zie hierna). Ik benadruk dat hierover op dit moment nog geen overeenstemming is tussen lidstaten, zodat dit een tussenstand betreft.

Voorzitter Spanje zet zich in het algemeen in om lidstaten te bewegen richting een compromis. Dit is echter nog niet gelukt. Aan de ene kant staat een meerderheid van lidstaten die zich niet wil committeren aan (enige) bijdrage aan Europese reductiedoelen, aan de andere kant staat een minderheid van lidstaten, waaronder Nederland, die met bindende reductiedoelen wil vasthouden aan stevige ambities voor het verminderen van gebruik en risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Hieronder licht ik het resultaat toe en de positie die Nederland heeft ingebracht.

Compromis Spaanse voorzitterschap

Voorzitter Spanje stelt voor om vast te houden aan bindende reductiedoelen op EU-niveau in lijn met het oorspronkelijke SUR-voorstel. Het gaat dan om een reductie van gebruik en risico van 50% van alle chemische gewasbeschermingsmiddelen («Farm2Fork1-doel») en eenzelfde reductie van de groep stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen, de zogeheten «candidates for substitution», («Farm2Fork2-doel») voor 2030. Verder wil voorzitter Spanje vasthouden aan de berekeningsmethode in de SUR voor het berekenen van de voortgang hierin. Een meerderheid van lidstaten, waaronder Nederland, vindt dat de methode te veel nadruk legt op reductie van gebruik in kilogrammen, in plaats van daadwerkelijke vermindering van de milieurisico’s. Echter, de voorzitter voert aan dat lidstaten hiermee in 2009 al hebben ingestemd en dat het geen discussie wil heropenen. Voor de lidstaatbijdrage aan de Europese doelen wordt door de voorzitter voorgesteld om af te stappen van bindende nationale reductiedoelstellingen. Dat geldt ook voor een mandaat voor de Commissie om in te grijpen met dwingende aanbevelingen wanneer lidstaten onvoldoende voortgang laten zien. Daarvoor in de plaats moeten lidstaten in nationale actieplannen kwantitatieve doelen, streefcijfers, maatregelen en tijdschema’s opnemen voor hun bijdrage aan de Europese doelen en kan de Commissie (vrijblijvende) aanbevelingen doen.

Voor gevoelige gebieden wordt de reikwijdte van de definitie ingeperkt. Hieronder vallen niet meer de nationaal aangewezen natuurgebieden die zijn opgenomen in de Common Database on Designated Areas (CDDA) en de nitraatgevoelige gebieden. Dit laatste is meer betekenisvol, omdat de verwijzing naar nitraatgevoelige gebieden in de eerdere definitie ervoor zorgde dat bijna het hele Nederlandse grondgebied als gevoelig gebied zou worden bestempeld (Kamerstuk 27 858, nr. 584). Hetzelfde geldt voor EU-beschermde gebieden voor water, waaronder in Nederland bijvoorbeeld de door provincies aangewezen grondwaterbeschermingsgebieden vallen. Voor de laatste gebieden houden lidstaten echter nog steeds een mogelijkheid om op basis van artikel 19 in de SUR passende maatregelen te nemen, wat overeenkomt met de huidige situatie onder de Richtlijn Duurzaam Gebruik pesticiden (2009/128/EG). Verder wordt een totaalverbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in deze gebieden losgelaten. Voorzitter Spanje stelt voor om drie categorieën gevoelige gebieden aan te merken, waarin er mogelijkheden zullen blijven voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, namelijk:

  • 1. Land- en bosbouw in EU-beschermde gebieden voor natuur. Hieronder vallen aangewezen Natura 2000-gebieden en hierin moet een verbod gaan gelden op het gebruik van candidates for substitution. Dat zijn chemische middelen die het meest risicovol (voor mens, dier en milieu) worden geacht. Bijgevolg zijn in alle Natura 2000-gebieden van lidstaten alleen nog duurzame vormen van landbouw mogelijk, zoals biologisch;

  • 2. Gebieden buiten de land- en bosbouw, zoals parken, particuliere tuinen, steden, spoor- en snelwegen. Dit betreffen gebieden die toegankelijk zijn voor het brede publiek. Hier moet een verbod gaan gelden op het gebruik van candidates for substitution en is alleen het gebruik toegestaan van biologische middelen, laagrisico middelen en middelen die in de biologische landbouw mogen worden gebruikt;

  • 3. Gebieden buiten de land- en bosbouw met een specifiek karakter. Hieronder vallen begraafplaatsen en sportterreinen. Hier geldt (alleen) een verbod op candidates for substitution.

Positie Nederland

Duidelijk is dat het compromisvoorstel met de hiervoor geschetste richtingen voor reductiedoelen en gevoelige gebieden niet meer aansluit bij de lijn van het voor de SUR opgestelde BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3472) en er een compromis moet worden gezocht op basis hiervan.

Voor Nederland is het compromis over reductiedoelen aanvaardbaar, behalve voor het ontbreken van een mandaat voor de Commissie om dwingende aanbevelingen te doen aan lidstaten. De inschatting van Nederland is dat dit leidt tot te veel vrijblijvendheid voor lidstaten om bij te dragen aan doelbereik en zo zorgt voor een ongelijk speelveld in de EU. Het compromis voor gevoelige gebieden is voor Nederland (ook) aanvaardbaar, omdat met een Europees gebruiksverbod voor candidates for substitution in Natura 2000-gebieden een geharmoniseerde aanpak ontstaat om natuur te beschermen tegen effecten van het gebruik van deze stoffen die het meest risicovol (voor mens, dier en milieu) worden geacht. Het compromis heeft in principe geen betekenis voor het in Nederland al geldende verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor álle terreinen buiten de landbouw (behoudens onvermijdelijke uitzonderingen), dat verder gaat dan het compromis en dat Nederland wil vasthouden. Die mogelijkheid is bevestigd door de Commissie. Tot slot heeft Nederland tijdens de besprekingen herhaald dat laagrisicostoffen en -middelen sneller toegelaten en beschikbaar moeten komen, om de transitie te doen slagen. Hiervoor heeft Nederland voorgesteld om wijzigingen van het wettelijke goedkeuring- en toelatingskader in de Verordening betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Verordening (EG), nr. 1107/2009) voor laagrisico-gewasbeschermingsmiddelen mee te nemen in het SUR-voorstel. Tot zover vindt deze oproep nog weinig steun.

Vanwege de afwijzing door het EP van het SUR-voorstel (zie hiervoor) is nu onduidelijk hoe het Spaanse voorzitterschap wil doorgaan met de behandeling van het SUR-voorstel in Raadsverband en wat het zal doen met dit compromisvoorstel. Zoals hiervoor al aangegeven zal ik u vanzelfsprekend per brief informeren, zodra ik daarover meer weet.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Kamerstuk 22 112, nr. 3773

X Noot
2

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1590

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1582

X Noot
4

Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2459 van 22 augustus 2023 tot aanvulling van Verordening (EU) 2018/973 van het Europees parlement en de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de aanlandingsverplichting voor bepaalde visserijen in de Noordzee voor de periode 2024–2027 (PbEU 6 november 2023, L-serie); Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2623 van 22 augustus 2023 tot aanvulling van Verordening (EU) 2019/472 van het Europees parlement en de Raad met nadere bepalingen voor de aanlandingsverplichting voor bepaalde visserijen in de westelijke wateren voor de periode 2024–2027 (PbEU 22 november 2023, L-serie).

Naar boven