21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 759 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 juli 2024

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 27 juni 2024 over de geannoteerde agenda Formele Raad WSB 16 juli 2024 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 755).

De vragen en opmerkingen zijn op 9 juli 2024 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 15 juli 2024 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Léon de Jong

Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben bij het schriftelijk overleg ter voorbereiding op de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 20 juni een vraag gesteld over de aanbevelingen over flexwerk uit het Europees Semester. In de beantwoording van de vraag werd vooruit verwezen naar de publicatie van het Lentepakket de dag erna. Deze leden hebben hier na het lezen van het antwoord en het verschijnen van het Lentepakket nog vragen over. Allereerst vragen deze leden of de Minister het standpunt van de Minister van financiën deelt dat de landspecifieke aanbevelingen die de Europese Commissie voorstelt, gebaseerd zijn op grondige analyse en of de Minister de aanbeveling op het gebied van flexibele contracten en segregatie op de arbeidsmarkt net zoals zijn voorganger.

Ik deel dat de landspecifieke aanbevelingen (LSA’s) die de Europese Commissie voorstelt gebaseerd zijn op een grondige analyse. Deze aanbevelingen zijn onder meer gebaseerd op de uitgebreide landenrapporten1 die de Commissie heeft opgesteld. De aanbevelingen zijn bovendien in lijn met de eerder door de Europese Raad onderschreven duurzamegroeianalyse en aanbevelingen van de Raad voor het economische beleid van de eurozone2. De landenspecifieke aanbevelingen roepen onder meer op om maatregelen te nemen om het minder aantrekkelijk te maken om gebruik te maken van flexibele of tijdelijke arbeidscontracten. Dit sluit aan bij het streven uit het Hoofdlijnenakkoord naar meer vaste contracten voor werknemers.

Deze leden vragen hoe Nederland de landspecifieke aanbevelingen gaat opvolgen. Deze leden vragen om hierbij een toelichting per onderdeel te geven, namelijk i) het verminderen van prikkels voor het gebruik van flexibele contracten, ii) het aanpakken van structurele arbeids- en vaardighedentekorten en iii) het aanmoedigen van arbeidsmobiliteit richting hoge-productiviteitsectoren en sectoren waar maatschappelijke uitdagingen spelen. Deze leden vragen tevens om per onderdeel weer te geven welke verplichtingen Nederland hiertoe heeft in Europees verband en welke initiatieven per onderdeel zijn vastgelegd in het Nationaal Hervormingsprogramma (NHP) en Herstel- en Veerkrachtplan (HVP).

De komende periode zal het kabinet de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord verder uitwerken in een Regeerprogramma. In het Regeerprogramma zal ook worden stilgestaan bij nadere uitwerking van het Hoofdlijnenakkoord ten aanzien van het arbeidsmarktsbeleid. Nederland heeft de afgelopen jaren overigens reeds stappen gezet om de uitdagingen te adresseren zoals benoemd in de landspecifieke aanbevelingen, bijvoorbeeld met het wetsvoorstel meer zekerheid flexwerkers. Op verzoek van de leden van de PvdA-GroenLinks-fractie som ik Nederlandse trajecten per LSA-onderdeel in onderstaande tabel op, voor zover deze zijn opgenomen in het HVP. Om in aanmerking te komen voor middelen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) heeft Nederland zich gecommitteerd om de in het HVP opgenomen mijlpalen en doelstellingen te behalen.De toelichting van de afzonderlijke trajecten die niet in het HVP zijn vastgelegd maar wel in het NHP, zijn terug te vinden in onderdelen 3.4 en 3.5.1 van het NHP3.

LSA

Nationaal traject

HVP

i) het verminderen van prikkels voor het gebruik van flexibele contracten

Wet Verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen (VBAZ)

Maatregel 4.1H2

Actieplan aanpak van schijnzelfstandigheid, waaronder het Wetvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR)

Maatregel 4.1H4

Vermindering van de zelfstandigenaftrek

Maatregel 4.1H1

Opheffing van het handhavingsmoratorium op de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA)

Maatregel 4.1H4

Nederland Leert Door

Maatregel 4.1I1

Scholingsbudget WW

Maatregel 4.1I2

iii) het aanmoedigen van arbeidsmobiliteit richting hoge-productiviteitsectoren en sectoren waar maatschappelijke uitdagingen spelen

De Nationale Zorgreserve (NZR)

Maatregel 5.1I1

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben in dit kader ook een vraag over het HVP. Deze leden vragen in welk betaalverzoek naar verwachting het wetsvoorstel verduidelijking arbeidsrelaties en arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen zonder personeel (AOV Zzp) zullen zitten. Deze leden merken op dat er vertraging lijkt te zijn ontstaan in de Nederlandse planning met betrekking tot het indienen van betaalverzoeken. Deze leden vragen daarom of het kabinet nog op schema loopt.

Naar verwachting zullen de mijlpalen van het wetsvoorstel verduidelijking arbeidsrelaties en arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen zonder personeel (AOV Zzp) opgenomen worden in het derde betaalverzoek. Voorzien wordt dit betaalverzoek in de loop van 2025 bij de Europese Commissie in te dienen.

Op 26 april jl. heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over het toewerken naar het tweede betaalverzoek, dat voor eind 2024 gepland staat4. Verder vooruitblikkend zijn in deze brief uitdagingen gemeld voor het derde betaalverzoek ten aanzien van enkele dossiers, waaronder de twee zzp-dossiers waar de leden naar verwijzen. Over de Wet BAZ (Basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen) lichtte de brief de redenen toe voor vertraging in het proces richting uitvoeringstoetsen en internetconsulatie ten opzichte van het eerder aan de Kamer gecommuniceerde tijdspad. Hierdoor was en is er sprake van een aannemelijk risico dat de HVP-deadline voor de publicatie van de wetgeving (eerste kwartaal van 2025) niet gehaald wordt. De verschillende uitvoeringstoetsen worden momenteel uitgevoerd en de internetconsultatie is op 11 juni gestart5.

Ten aanzien van de het Wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties (VBAR) lichtte de genoemde Kamerbrief toe dat er een aannemelijk risico is dat de HVP-deadline voor de publicatie van de Wet VBAR in het Staatsblad (eerste kwartaal van 2025) niet gehaald wordt. Dit komt onder andere doordat de grote hoeveelheid reacties op de internetconsultatie om een nauwkeurige beoordeling vraagt. Het wetsvoorstel is op 21 juni jl. aan de Raad van State aangeboden.6 Het kabinet blijft zich inspannen om de mijlpalen alsnog tijdig te behalen. De Minister van Financiën zal de leden van uw Kamer periodiek informeren over ontwikkelingen op het HVP-dossier. De recentste brief hierover dateert van 8 juli jl.7

Ook hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele vragen over het beleidsdebat over sociale inclusie van personen met een handicap. Deze leden lezen dat de doelstelling en beoogde effecten aansluiten bij het Nederlandse beleid. Deze leden vragen echter of er binnen dit dossier ook instrumenten worden voorgesteld om de doelstelling te behalen, en zo ja welke dit zijn en hoe het kabinet deze apprecieert.

In het discussiestuk voor het beleidsdebat worden geen concrete instrumenten voorgesteld. Wel refereert het discussiestuk aan de oproep van de Commissie aan de lidstaten om nationale doelstellingen te monitoren om de implementatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap te monitoren. Afgelopen februari publiceerde het kabinet de Nationale Strategie voor de verdere implementatie van het Verdrag.8 Tot 2022 gebruikte het kabinet het onderzoek «Onbeperkt Meedoen» om de uitvoering van het VN-Verdrag te monitoren. De inhoud van de nationale strategie vormt de basis voor de vernieuwing van de monitoring. Met de nieuwe monitor wil het kabinet inzicht krijgen in de realisatie van de doelstellingen uit de strategie. Op deze manier wil het kabinet verbeteringen in de situatie van de brede, diverse groep mensen met een beperking zo goed mogelijk in beeld brengen. Personen met een beperking, vertegenwoordigende organisaties en andere belanghebbenden zullen nauw betrokken worden bij de ontwikkeling van en de besluitvorming over de nieuwe monitor. Het proces voor de ontwikkeling van de nieuwe monitor zal in het najaar van 2024 starten.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben daarnaast nog enkele vragen over de La Hulpe verklaring. Deze leden vragen welke lidstaten niet konden instemmen met de verklaring en wat de bezwaren van deze lidstaten waren. Ook vragen deze leden wat de vervolgplanning voor dit voorstel is.

Tijdens de Formele Raad WSB van 20 juni jl. spraken de meeste lidstaten hun steun uit voor de «Verklaring van La Hulpe» en riepen op om de rol van de Europese pijler van sociale rechten in toekomstig EU-beleid te bevestigen. Oostenrijk en Zweden konden niet instemmen met de bekrachtiging van de Verklaring9. Ik kan niet ingaan op individuele bezwaren van andere lidstaten, omdat het aan lidstaten zelf is hierover te communiceren. Het Voorzitterschap concludeerde daarop dat er geen consensus kon worden gevonden op grond waarvan de Raad als geheel de Verklaring kon bekrachtigen, maar dat er wel brede steun binnen de Raad bestaat voor de inhoud van de Verklaring. Het Voorzitterschap heeft met de Verklaring beoogd om op het sociaal- en werkgelegenheidsdomein een bijdrage te leveren aan de Strategische Agenda van de Europese Raad, die op 27 juni jl. is aangenomen door de Europese Raad.10

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport van Enrico Letta. Deze leden lezen dat het kabinet vindt dat op innovatie en kwaliteit moet worden geconcurreerd, en niet op arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en het beschermingsniveau van werknemers. Deze leden vragen welke knelpunten het kabinet hiervoor ziet en op welke manier deze opgelost kunnen worden. Ook vragen deze leden op welke manier het Letta-rapport opvolging krijgt.

Arbeidsmigranten, waaronder gedetacheerde derdelanders zijn kwetsbaar voor misstanden en krijgen vaak te maken met oneerlijke, ongezonde en onveilige werkomstandigheden. Zij hebben het recht om fatsoenlijk behandeld te worden. De laatste jaren zijn op Europees niveau veel stappen gezet om eerlijke arbeidsmobiliteit te bevorderen, bijvoorbeeld met de herziening van de Detacheringsrichtlijn en de oprichting van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA). Ook in het Hoofdlijnenakkoord zijn maatregelen benoemd om arbeidsmigratie tegen lage lonen en onder slechte arbeidsomstandigheden te beperken. In het nog uit te werken Regeerprogramma wordt hier nader op ingegaan.

Dhr. Letta heeft met zijn rapport een bijdrage geleverd aan de werkprogramma’s van de nieuwe Europese Commissie en de Strategische Agenda van de Europese Raad. De nieuwe Europese Commissie alsook de Europese Raad zullen keuzes maken over welke van deze aanbevelingen en knelpunten prioriteit hebben, en aan welke knelpunten de aankomende Commissietermijn gewerkt zal worden. Mede op suggestie van Nederland wordt het rapport in alle relevante Raadsformaties behandeld. In de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid heeft het kabinet aandacht gevraagd voor opvolging van de aanbevelingen van Dhr. Letta ten aanzien van de Europese Arbeidsautoriteit en de detachering van derdelanders.11 Deze aanbevelingen kunnen in de ogen van het kabinet bijdragen aan het bevorderen van eerlijke arbeidsmobiliteit.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet verwijst naar het rapport van Enrico Letta voor de verduidelijking van het juridisch kader rondom detachering van derdelanders. Hoe zou deze verduidelijking er volgens het kabinet uit kunnen zien? Is de Minister van mening dat er vaart gemaakt moet worden met deze concretisering gezien de komst van de Europese Unie (EU-)Talentenpool?

De detachering van werknemers uit derde landen is een legale route dankzij de interpretatie van het vrij verkeer van diensten door het Europese Hof van Justitie (HvJEU) in het VanderElst arrest12. Op gedetacheerde derdelanders zijn o.a. de Europese Handhavingsrichtlijn en de herziene Detacheringsrichtlijn van toepassing. Op dit moment volgen de voorwaarden die van toepassing zijn op de detachering van derdelanders uit concepten die het HvJEU heeft ontwikkeld in dat arrest en de daaropvolgende arresten. Deze concepten worden niet uniform toegepast door de lidstaten. Dat leidt tot rechtsonzekerheid en maakt derdelanders extra kwetsbaar.

Het kabinet zet zich ervoor in om concepten uit de jurisprudentie van het HvJEU te verduidelijken, zodat voor alle lidstaten dezelfde voorwaarden gelden. Het gaat daarbij onder andere om de voorwaarde dat een gedetacheerde derdelander gewoonlijk in de zendende lidstaat moet werken voorafgaande aan de detachering naar een andere lidstaat. De concretisering van deze en andere concepten uit de jurisprudentie is belangrijk. Dit bevordert de rechtszekerheid en bescherming van gedetacheerde derdelanders, het gaat oneerlijke concurrentie tegen en het kan de handhaving faciliteren. Ook draagt het bij aan het krijgen van grip op arbeidsmigratie van buiten de EU. Ik zet mij ervoor in om ook via andere manieren oneigenlijke detachering van derdelanders tegen te gaan. Het is aan de nieuwe Europese Commissie om op dit punt met een voorstel te komen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de EU-Talentenpool is beperkt tot vacatures voor knelpuntenberoepen. Dit betreft een lijst met 42 beroepen, inclusief horeca en hotelpersoneel, die ook nog eens iedere zes maanden kan worden uitgebreid. Is de Minister het met deze leden eens dat deze «beperking» van de EU-Talentenpool dus niet duidelijk beperkt is?

Het kabinet begrijpt de focus van het Commissievoorstel voor de oprichting van een EU-Talentenpool op knelpuntberoepen en beroepen die een directe bijdrage leveren aan de groene en digitale transities.13 De tekortberoepen die de Commissie noemt zijn niet allemaal relevant voor de Nederlandse context. Daarom ziet het kabinet er meerwaarde in dat de mogelijkheid bestaat voor de lidstaten om deze lijst desgewenst aan te passen. Om snel te kunnen inspelen op de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt, stelt de Commissie voor de lijst per gedelegeerde handeling elke zes maanden te kunnen wijzigen. De lidstaten kunnen bovendien zelf bepalen of ze op het platform specifieke knelpuntberoepen willen toevoegen of schrappen op basis van de eigen nationale en/of regionale arbeidsmarktbehoeften. Het kabinet verwelkomt deze flexibiliteit, aangezien de nationale arbeidsmarktbehoefte per lidstaat en soms zelfs per regio verschilt en bovendien niet statisch is.

Het kabinet schrijft in het verslag van het schriftelijk overleg van de Raad WSB van 20 juni tevens dat er waarborgen zijn opgenomen om oneigenlijke detachering tegen te gaan. Welke waarborgen zijn dit? Is de Minister het met deze leden eens dat, gezien de flexibiliteit van de knelpuntberoepen, de meest effectieve waarborg tegen oneigenlijke detachering is dat werknemers uit derde landen rechtstreeks in dienst moeten zijn van de formele werkgever?

Het kabinet acht het positief dat een aantal elementen van de Nederlandse inzet om oneigenlijke detachering van derdelanders en misstanden tegen te gaan zijn opgenomen in de algemene oriëntatie.14 Zo stelt de algemene oriëntatie dat werving en plaatsing alleen gericht mag zijn op functies in de lidstaat waarin de werkgever gevestigd is. Ook dient er sprake te zijn van een concrete vacature alvorens een werkgever een werknemer uit een derde land kan werven. Daarnaast kunnen lidstaten werkgevers uitsluiten van deelname aan het platform. Verder wordt expliciet genoemd dat de Detacheringsrichtlijn en de relevante jurisprudentie nageleefd dienen te worden, waaronder de voorwaarde van legale en gewoonlijke tewerkstelling in de zendende lidstaat. Ook is er een evaluatiebepaling opgenomen die stelt dat in de rapporten van de Commissie over de toepassing van de verordening specifiek aandacht besteed moet worden aan: de doeltreffendheid bij aanpakken van tekorten in deelnemende lidstaten, de doeltreffendheid van het aanwervingsproces, onder andere wat betreft het waarborgen van eerlijke aanwervingspraktijken, en het respecteren van eerlijke en rechtvaardige arbeidsvoorwaarden.

Tegelijkertijd blijft het mogelijk dat derdelanders die via het online portaal worden gerekruteerd na werving op grond van het vrij verkeer van diensten onmiddellijk kunnen worden gedetacheerd naar een andere (niet-deelnemende) lidstaat, omdat oneigenlijke detachering van derdelanders niet is uitgesloten in de compromistekst. Van de mogelijkheid onmiddellijk te detacheren naar een andere lidstaat wordt in de huidige situatie ook al gebruikt gemaakt, het voorliggende voorstel verandert hier niets aan. Het kabinet heeft er daarom aanvullend op ingezet om additionele waarborgen op te nemen om de mogelijkheden tot oneigenlijke detachering van derdelanders in de specifieke context van de EU-Talentenpool tegen te gaan, en hiertoe verschillende voorstellen gedaan. Voor deze voorstellen bestond echter onvoldoende steun in de Raad. Het kabinet zal er in de triloog met het Europees parlement voor blijven pleiten om oneigenlijke detachering van derdelanders in de specifieke context van de EU-Talentenpool te voorkomen. In de triloog blijft het kabinet tevens kritisch bezien hoe het voorgestelde instrument zich verhoudt tot de ambitie om meer grip te krijgen op arbeidsmigratie en de aanpak van misstanden. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het risico dat bedrijven toegelaten arbeidsmigranten detacheren naar andere lidstaten, met risico op nieuwe misstanden c.q. uitbuiting. Het kabinet zal na de trilogen op basis van een eventueel voorlopig politiek akkoord opnieuw een weging maken en een standpunt bepalen.

Naar boven