21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 610 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 mei 2021

Op 14 juni aanstaande vindt de Raad WSBVC plaats in Luxemburg. Hierbij zend ik u de Geannoteerde Agenda voor deze Raad toe.

Conform de vastgestelde afspraken1 informeer ik uw Kamer middels de Geannoteerde Agenda tevens over de voortgang van de onderhandelingen inzake de herziening van de Coördinatie verordening Sociale Zekerheid en het EU-richtlijnvoorstel toereikende minimumlonen in de EU. Tevens bevat de geannoteerde agenda de kwartaalrapportage lopende EU-wetgevingsdossiers op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

GEANNOTEERDE AGENDA RAAD WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 14 juni 2021

In deze Geannoteerde Agenda treft u aan:

  • Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid

  • Voortgangsrapportage EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU

  • Agendapunt: EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU

  • Agendapunt: EU-voorstel Richtlijn beloningstransparantie en handhavingsmechanismen voor gelijke beloning mannen en vrouwen

  • Agendapunt: EU-voorstel Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid (Artikel 19)

  • Agendapunt: Follow-up sociale top door de Raad WSBVC

  • Agendapunt: Europees Semester

  • Agendapunt: Key conclusions on 2021 Long Term Care Report of the Social Protection Committee and the European Commission

  • Agendapunt: Key conclusions on 2021 Pension Adequacy Report of the Social Protection Committee and the European Commission

  • Agendapunt: Aanbeveling over een Europese kindergarantie

  • Agendapunt: Conclusies over werken op afstand – uitdagingen, risico’s en kansen

  • Agendapunt: Conclusies over de socio-economische impact van Covid-19 op gendergelijkheid

  • Agendapunt: Beleidsdebat nieuwe uitdagingen voor sociale dialoog en collectief onderhandelen

  • Agendapunt: Conclusies over de rechten van personen met een handicap

  • Agendapunt: Lunchdebat over implementatie LGBTIQ-Strategie

  • Kwartaalrapportage: EU-voorstel Richtlijn carcinogenen op het werk, 4e batch

  • Kwartaalrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn Gendergelijkheid in Raden van Commissarissen

Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid

In het nu volgende geef ik u een overzicht van de stand van zaken van de onderhandelingen over de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/2004).

Terugblik

De WSBVC Raad van 21 juni 2018 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 491) is een algemene oriëntatie over de herziening van Verordening 883/2004 overeengekomen. Nederland heeft tegen deze algemene oriëntatie gestemd. Ook Oostenrijk, Duitsland, Malta en Denemarken stemden tegen. België, Luxemburg en Cyprus onthielden zich van stemming.

In januari 2019 zijn de trilogen gestart tussen het voorzitterschap, het Europees Parlement (EP) en de Europese Commissie, waarin onderhandeld wordt over de uiteindelijke tekst. Op 19 maart 2019 lieten de drie onderhandelende partijen, de Commissie, het voorzitterschap en het EP, weten dat zij een voorlopig akkoord bereikt hadden. Vervolgens zijn in het voorjaar van 2019 de onderhandelingen gestrand doordat een blokkerende minderheid van lidstaten tegen het in de trilogen bereikte voorlopig akkoord stemde. Naast Nederland maakten een aantal gelijkgezinde lidstaten deel uit van deze blokkerende minderheid. Daarnaast stemden ook een aantal Oost-Europese landen tegen het voorlopig akkoord. Struikelblok vormden de hoofdstukken werkloosheid en toepasselijke wetgeving. Nederland en de gelijkgezinde lidstaten waren tegen de aanpassingen in het hoofdstuk werkloosheid. De Midden en Oost-Europese landen waren tegen de door het EP aangebrachte aanscherpingen in het hoofdstuk toepasselijke wetgeving, met name wat betreft detachering. In het najaar van 2019 zijn de trilogen tussen Commissie, het huidige EP en het toenmalige Finse voorzitterschap hervat. De standpunten van de Raad en het EP bleken echter te zeer uit elkaar te liggen om tot overeenstemming te kunnen komen. Onder het Kroatische voorzitterschap is er vervolgens geen voortgang geboekt in de onderhandelingen. Ook onder het Duitse voorzitterschap is het niet gelukt een akkoord over de herziening van de Verordening te bereiken.

Stand van zaken

Het Portugese voorzitterschap heeft na een ronde van besprekingen met individuele lidstaten op 24 februari jl. van de lidstaten mandaat verkregen voor verdere onderhandelingen met het EP en de Commissie. Dit mandaat ziet op een beperkt aantal onderwerpen. Een aantal voor Nederland belangrijke onderwerpen uit het werkloosheidshoofdstuk maken er geen onderdeel vanuit. Op basis van dit mandaat heeft op 1 maart een triloog plaatsgevonden. Belangrijkste onderwerp van gesprek was een onderdeel van het hoofdstuk toepasselijke wetgeving, namelijk de plicht tot voorafgaande notificatie bij detachering. Dit is een voorstel van het EP. Het voorstel houdt in dat detacheringen vooraf moeten worden gemeld. Dit kan bijdragen aan betere handhaving en het tegengaan van social dumping. Deze verplichting geldt niet in – nog overeen te komen – uitzonderingssituaties. Tijdens de triloog is het partijen niet gelukt om tot overeenstemming te komen. Er wordt mogelijk een volgende triloog gepland, die naar verwachting in juni zal plaatsvinden. De blokkerende minderheid is kwetsbaar, omdat de lidstaten, die er onderdeel van uitmaken, uiteenlopende bezwaren hebben ten aanzien van het voorstel tot herziening. Het is onzeker of de blokkerende minderheid standhoudt.

Inzet Nederland

Ik blijf mij op verschillende fronten inzetten voor een beter resultaat voor Nederland. Uiteraard neemt Nederland stelling tijdens de formele onderhandelingsmomenten met het voorzitterschap. Daarnaast blijf ik met de gelijkgezinde lidstaten optrekken en voorstellen doen. Omdat het voorlopig akkoord eerder strandde door een blokkerende minderheid van lidstaten die dit voorlopig akkoord om heel uiteenlopende redenen niet konden steunen, beperk ik me voor steun en samenwerking niet tot de groep gebruikelijke gelijkgezinde lidstaten, maar werk ik met een zo ruim mogelijke groep samen, teneinde blokkerende minderheden te bewerkstelligen of gekwalificeerde meerderheden te bereiken.

Daarnaast zijn er uiteraard ook regelmatig contacten over de herziening van de Verordening met Nederlandse leden van het EP, met de Europese Commissie en andere stakeholders.

Mijn inzet op het gebied van werkloosheid blijft gericht op het bereiken van een zo kort mogelijke exportduur van de uitkering, gecombineerd met maatregelen gericht op activering richting arbeid en verbetering van de handhaving. Mijn inzet op de toepasselijke wetgeving is gericht op het tegengaan van premieshoppen.

Voortgangsreportage t.a.v. het Richtlijnvoorstel over toereikende minimumlonen in de EU (COM, 2020, 682)

Op 17 december jl. heeft uw Kamer mij de informatieafspraken doen toekomen, zoals vastgesteld in het Algemeen Overleg van 1 december jl. (Kamerstukken 21 501-31 en 22 112, nr. 593) over het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn betreffende toereikende minimumlonen in de EU (Kamerstuk 35 639, nr. 1). Onderstaand ga ik, in het kader van deze informatieafspraken, nader in op de ontwikkelingen.

Voortgang van de onderhandelingen

Zoals reeds met de Tweede Kamer gedeeld in het verslag informele VTC Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 15 maart jl.2 is op 9 maart jl. de opinie van de Juridische Dienst van de Raad (JDR) verschenen3. Het kabinet ziet zich gesteund door de JDR-opinie in haar opvatting dat de hoogte van het minimumloon een nationale competentie is en maakt daar gebruik van in het vervolg van de onderhandelingen over dit dossier. De JDR heeft eind maart in een Raadswerkgroep de opinie nader toegelicht en vervolgvragen beantwoord.

Nadien heeft het Portugees voorzitterschap de lidstaten gevraagd om tekstsuggesties in te dienen voor aanpassing in de eerste twee hoofdstukken van het richtlijnvoorstel. Nederland heeft samen met gelijkgezinde lidstaten suggesties ingediend die in lijn zijn met de inzet zoals uiteengezet in het BNC-fiche4. Daarbij heeft Nederland tevens gebruik gemaakt van de JDR-opinie.

Het voorzitterschap heeft vervolgens alle inzendingen bestudeerd en een eerste voorstel gedaan voor een beperkt aangepast richtlijnvoorstel. Deze eerste compromistekst van het Portugees voorzitterschap is eind april ambtelijk besproken, waarna het voorzitterschap alle lidstaten verzocht heeft tekstsuggesties in te dienen voor alle vier de hoofdstukken.

Als reactie hierop, en in lijn met het eerdergenoemde BNC-fiche, heeft Nederland aanvullende voorstellen ingediend die onder meer zien op het verhelderen van het respecteren van de bestaande bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten, en om het voorstel beter te laten aansluiten op het huidige Nederlandse systeem. Het voorzitterschap bezint zich ten tijde van het schrijven van deze rapportage op deze nieuwe set tekstsuggesties van lidstaten. Naar verwachting zal een herzien voorstel op 3 juni worden besproken. Mogelijk zal het Coreper op korte termijn stilstaan bij de voortgang van de onderhandelingen. Het onderwerp staat tevens geagendeerd voor de Raad WSBVC van 14 juni (zie ook het agendapunt in de Geannoteerde Agenda).

Het Europees Parlement is ook begonnen met het bepalen van haar positie. De rapporteurs van het Europees Parlement, A. Jongerius (S&D) en D. Radtke (EVP) hebben een voorlopig rapport met een opsomming van amendementen ingediend ten aanzien van het richtlijnvoorstel. Dit rapport is openbaar en in het Nederlands beschikbaar5. De meest noemenswaardige punten zijn dat afwijkingen en deducties op het minimumloon niet mogelijk zouden moeten zijn en dat toereikendheid van wettelijke minimumlonen in alle lidstaten middels twee vaststaande normen moet worden beoordeeld6. De EMPL-commissieleden van het Europees Parlement mochten tot 11 mei jl. amendementen indienen op het voorstel van de rapporteurs.

Informatieafspraak over de materiële invulling van de verplichting zoals genoemd in artikel 4 van het richtlijnvoorstel

Uw Kamer heeft het kabinet informatie gevraagd over »de materiële invulling van de verplichting zoals genoemd in artikel 4 die stelt dat lidstaten maatregelen moeten nemen ter bevordering van collectieve onderhandelingen over loonvorming, en hoe dit zich verhoudt tot de autonomie van de sociale partners».

Het eerste lid bepaalt dat lidstaten, in overleg met de sociale partners en conform de nationale wetgeving en gebruiken, in ieder geval maatregelen moeten nemen om de capaciteit van sociale partners om collectief te onderhandelen over loonvorming te bevorderen en te versterken, in het bijzonder op sectorniveau en om constructieve, betekenisvolle en geïnformeerde loononderhandelingen tussen sociale partners aan te moedigen.

Lid 2 van datzelfde artikel bepaalt dat lidstaten waar de CAO-dekkingsgraad lager is dan 70%, in afstemming met sociale partners een actieplan moeten opstellen met het oog op een verhoging van de cao-dekkingsgraad. Het artikellid bevat geen resultaatsverplichting. Wel bevat het artikellid een inspanningsverplichting. Het actieplan kan bij wet (na consultatie van de sociale partners) worden vastgesteld, of in de vorm van een overeenkomst met de sociale partners. Tevens moet het actieplan openbaar gemaakt worden en aan de Europese Commissie worden gestuurd. Het richtlijnvoorstel stelt geen inhoudelijke eisen aan het op te stellen actieplan.

Het doel van artikel 4 is om de cao-dekkingsgraad te verhogen en om de toegang van werknemers te verbeteren tot de bescherming van (minimum)lonen in cao’s. Het artikel respecteert de autonomie van de sociale partners en vraagt lidstaten om een inspanningsverplichting wanneer de CAO-dekking onder de 70% komt. Op basis van de tekst en de toelichting van de Commissie ziet het kabinet zich gesteund in de wijze waarop in Nederland de sociale dialoog thans is ingericht. De cao-dekking in Nederland is momenteel hoger dan 70%.

Informatieafspraak over het tijdig informeren van de Kamer over nieuwe elementen die aan de oorspronkelijke voorstellen lijken te worden toegevoegd

Uw Kamer heeft mij tevens gevraagd om haar tijdig te informeren wanneer er substantiële nieuwe elementen aan de oorspronkelijke voorstellen lijken te worden toegevoegd tijdens de EU-onderhandelingen.

Een aantal lidstaten heeft een nieuw element toegevoegd aan de EU-onderhandelingen, namelijk een bepaling over het uitzonderen van zeevaarders van de reikwijdte van de richtlijn. Dit is een element dat geen onderdeel uitmaakte van het oorspronkelijke richtlijnvoorstel.

Naar aanleiding van deze voorstellen heeft het Portugese Voorzitterschap dit element opgepakt en een eerste voorstel gedaan om dit element te verwerken in het richtlijnvoorstel.

Een aantal lidstaten heeft vervolgens de JDR verzocht zich te buigen over dit nieuwe element en een uitspraak te doen over de juridische implicaties van deze uitzonderingsclausule. Nederland wacht de conclusie van de JDR af.

Geannoteerde Agenda Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 14 juni 2021

In het nu volgende geef ik u een overzicht van de inbreng van Nederland bij de agendapunten van de Raad WSBVC van 14 juni, waaraan ik voornemens ben deel te nemen. De Raad vindt plaats in Luxemburg.

Agendapunt: EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU

Doel Raadsbehandeling

Op het moment van het schrijven van deze Geannoteerde Agenda is het de verwachting dat dit agendapunt de vorm krijgt van zowel een beleidsdebat als een voortgangsrapportage. Er is thans nog geen stuk beschikbaar.

Inhoud/achtergrond

De Commissie heeft op 28 oktober een voorstel voor een Richtlijn betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie gepubliceerd (Kamerstuk 22 112, nr. 2978). De Commissie wil met dit voorstel een kader voor minimumlonen introduceren. Dit kader bestaat uit een reeks minimale vereisten die elke lidstaat moet helpen bij het borgen dat de nationaal bepaalde minimumlonen toereikend zijn en een brede dekking hebben. De onderhandelingen over de Richtlijn zijn gestart onder het Duits voorzitterschap en voortgezet onder het Portugees voorzitterschap. Voor meer achtergronden over de stand van zaken van de onderhandelingen wordt verwezen naar de voortgangsrapportage die tezamen met deze Geannoteerde Agenda met de Tweede Kamer wordt gedeeld.

Inzet Nederland

Het kabinet ziet met name een toegevoegde waarde van actie op EU-niveau op sociaal en werkgelegenheidsterrein als het initiatief bijdraagt aan opwaartse sociaaleconomische convergentie en een gelijk speelveld. Een initiatief op dit terrein kan daaraan bijdragen. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat de vaststelling van de hoogte van het minimumloon een nationale competentie is, en dit dient ook zo te blijven. Het is positief dat de Commissie dit onderkent en ervoor kiest om een raamwerk voor te stellen waar lidstaten zelf invulling aan kunnen geven, zonder een hoogte voor te schrijven. Het kabinet zal zich inzetten voor aanpassing van het voorstel opdat het voorstel zo veel mogelijk aansluit op het huidige Nederlandse systeem. Nederland zal inbrengen dat het kabinet het raadzaam acht om bij de bepaling van de Raadspositie te streven naar een zo breed mogelijk draagvlak in de Raad.

Agendapunt: EU-voorstel Richtlijn beloningstransparantie en handhavingsmechanismen voor gelijke beloning mannen en vrouwen

Doel Raadsbehandeling

Voortgangsrapportage

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

Doel van het richtlijnvoorstel is om minimumvoorschriften vast te stellen om de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid te versterken, met name door middel van maatregelen op het gebied van beloningstransparantie en versterkte handhavingsmechanismen. Onder Portugees voorzitterschap zijn eerste onderdelen van het voorstel en het Impact Assessment van de Commissie op ambtelijk niveau besproken aan de hand van (technische) vragen van de lidstaten. Het voorzitterschap is voornemens aan de Raad te rapporteren over de voortgang. Er is nog niet onderhandeld over de tekst.

Inzet NL

Op hoofdlijnen staat het kabinet positief tegenover dit richtlijnvoorstel.7 Hoewel het loonverschil tussen vrouwen en mannen de afgelopen jaren in Nederland verder is afgenomen, gaat deze daling te langzaam. Het is daarom van belang in te blijven zetten op een verdere afname van beloningsverschillen. Het kabinet heeft wel een aantal opmerkingen en kanttekeningen bij onderdelen van het voorstel, specifiek bij de (technische) uitvoerbaarheid en toepasbaarheid in de Nederlandse situatie. Zo moet het uitgangspunt zijn dat de lidstaten voldoende ruimte krijgen om voor de lidstaat passende maatregelen te nemen. Te gedetailleerde voorschriften hebben daarom in beginsel niet de voorkeur. Verder dienen de administratieve lasten voor werkgevers proportioneel en zo beperkt mogelijk te zijn. Het kabinet heeft een kanttekening bij de proportionaliteit van de verplichting tot het instellen van sancties en boetes. Hoewel de uitwerking en vaststelling van sancties aan de lidstaten wordt gelaten, stelt de richtlijn wel expliciet de verplichting tot het instellen van sancties én boetes. Het kabinet zet er op in dat de wijze van handhaving verder aan de lidstaten wordt gelaten.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

In de Raad lijkt redelijk brede steun te zijn voor het aanpakken van een aantal oorzaken van de loonkloof via het vergroten van de loontransparantie op de werkvloer. Echter, omdat het voorstel nog niet in totaliteit is besproken en nog niet begonnen is met onderhandelingen over de tekst, is nog niet helder hoe het krachtenveld zich zal ontwikkelen.

Onder verschillende lidstaten bestaan vragen over het detailniveau van de regelgeving, de rol van sociale partners, administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de verhouding tussen de transparantiemaatregelen en privacy van werknemers. Deze punten zullen naar verwachting onderdeel uitmaken van de toekomstige onderhandelingen.

Binnen het EP zijn de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken gezamenlijk verantwoordelijk voor de behandeling van het voorstel. Samira Rafaela (Renew) en Kira Marie Peter-Hansen (Groenen/EVA) zijn de rapporteurs. Het Europees Parlement heeft nog geen formeel standpunt ingenomen t.a.v. het voorstel, maar het voorstel zal naar verwachting op steun kunnen rekenen.

Agendapunt: EU-voorstel Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid (Artikel 19)

Doel Raadsbehandeling

Voortgangsrapportage

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

Het richtlijnvoorstel gelijke behandeling heeft betrekking op de terreinen buiten de arbeid en werd reeds in 2008 door de Europese Commissie gepubliceerd.8 Besluitvorming over de richtlijn vindt plaats op basis van unanimiteit.9 Het richtlijnvoorstel wordt beschouwd als het sluitstuk van de EU-richtlijnen op het gebied van gelijke behandeling. Sinds 2000 is er al een richtlijn die discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding. Voor de gronden ras en geslacht bestaat het communautair rechtskader voor zowel binnen als buiten arbeid al sinds 2000, respectievelijk 2004. Onderhandelingen over het richtlijnvoorstel bevinden zich al geruime tijd in een impasse.

Inzet NL

Nederland heeft vrijwel alle onderwerpen die door de richtlijn worden bestreken al door middel van nationale wetgeving geregeld. Nederland heeft in 2016 het VN-verdrag handicap geratificeerd en tegelijk de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) uitgebreid. Voor de discriminatiegrond leeftijd geldt in Nederland de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl). Bij aanname van het richtlijnvoorstel moet deze wet mogelijk worden uitgebreid. De Nederlandse inzet bij de onderhandelingen is in verband hiermee overigens wel, dat de nationale wetgeving die tot stand is gebracht, ook in stand kan blijven.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Twee lidstaten hebben zich om redenen omtrent subsidiariteit principieel tegen het richtlijnvoorstel uitgesproken. Gezien het richtlijnvoorstel unanimiteit vereist, bevindt besluitvorming over het richtlijnvoorstel zich daarmee in een impasse.

Het Europees Parlement heeft de Raad middels resoluties meermaals opgeroepen om de richtlijn aan te nemen.

Agendapunt: Follow-up sociale top door de Raad WSBVC

Doel Raadsbehandeling

Beleidsdebat, geen document beschikbaar ten tijde van opstellen van deze geannoteerde agenda.

Inhoud/achtergrond

Op 7 mei vond een conferentie in het kader van de Sociale Top plaats (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1665), georganiseerd door het Portugese voorzitterschap en de Europese Commissie. De Minister van SZW nam via video-verbinding deel aan deze conferentie. Op 8 mei vond een informele ER in het kader van Sociale Top plaats. De Minister-President nam via video-verbinding deel. Het doel van dit beleidsdebat tijdens de Raad is om de uitkomsten van de Sociale Top te bespreken en om te bespreken hoe door de Raad WSBVC opvolging kan worden gegeven aan deze uitkomsten.

Inzet Nederland

Nederland heeft zowel tijdens de conferentie als tijdens de top benadrukt dat herstel uit de COVID-19 pandemie en de digitale en groene transitie, vragen om inzet op het creëren van meer en kwalitatief hoogwaardige banen, investeren in onderwijs en een leven lang leren en aandacht voor met name de gevolgen van technologische veranderingen voor de arbeidsmarkt. Daarnaast heeft Nederland gewezen op het belang van hervormingen en het versterken van de weerbaarheid van arbeidsmarkten voor het bereiken van economische groei en opwaartse sociaaleconomische convergentie binnen de EU.

Wat betreft de opvolging van de uitkomsten van de Sociale Top is Nederland van mening dat het voornamelijk aan de lidstaten is om hieraan te werken. Sociaal beleid van de lidstaten, in nauwe samenwerking met sociale partners en gerichte steun van de Commissie, verkleint het risico op armoede en sociale uitsluiting en kan zorgen voor een diepere en eerlijkere interne markt. De drie nieuwe streefdoelen voor 2030 op EU-niveau, die zijn gepresenteerd in het Actieplan voor Sociale Pijler en die zijn verwelkomd in de verklaring van de informele ER, kunnen volgens Nederland hieraan bijdragen en stimulerend werken. Het monitoren van deze streefdoelen zal via het Europees Semester plaatsvinden en kan via dat proces ook regelmatig terugkeren in de Raad WSBVC en de Europese Raad.

Agendapunt: Europees Semester

Doel Raadsbehandeling

Bekrachtiging opinie Werkgelegenheidscomité (EMCO) en Sociaal Beschermings Comité (SPC) over de Europees Semester cyclus 2021.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

De opinie bevat de standpunten van de comités over de bestuursaspecten (governance) van het Europees Semester. Ook bevat de opinie een analyse van de uitvoering van de relevante landspecifieke aanbevelingen (LSA’s) door de lidstaten uit 2019 en 2020 op het gebied van werkgelegenheid, sociale bescherming en sociale inclusie.

In de opinie staat o.a. dat de comités vinden dat de aanpassingen aan het Semester vanwege de crisis tijdelijk moeten zijn en dat tijdig moet worden teruggekeerd naar een alomvattend semesterproces, waarbij alle kernelementen van het semester al in de volgende cyclus worden hersteld. Het is belangrijk dat alle ontwikkelingen op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid adequaat gemonitord worden. De nationale hervormingsprogramma’s dienen het relevante rapportagemiddel te blijven voor structurele hervormingen en voortgang omtrent de LSA’s. Veel lidstaten steunen LSA’s met een meerjarige dimensie, vergezeld van jaarlijkse rapportage over de voortgang van de hervormingen. Verder gaat de opinie in op hervormingen op een aantal terreinen in de lidstaten. Gesteld wordt dat de crisis als katalysator voor actie heeft gediend, maar dat structurele hervormingen op langere termijn verdere inspanningen vereisen.

Inzet NL

Nederland kan instemmen met de voorliggende opinie.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Naar verwachting zullen alle lidstaten kunnen instemmen met het voorliggende document. Er is bij dit agendapunt geen rol voor het Europees Parlement.

Agendapunt: Key conclusions on 2021 Long Term Care Report of the Social Protection Committee and the European Commission

Doel Raadsbehandeling

Bekrachtiging van conclusies

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

De conclusies zijn opgesteld bij het 2021 Long-Term Care Report; Trends, challenges and opportunities in ageing society» dat is opgesteld door het SPC en de Europese Commissie. Het rapport geeft een beschrijving van de stand van de langdurige zorg in de EU-landen en een vooruitblik naar de toekomst, vooral met het oog op de vergrijzing in de EU en de te verwachten druk op de arbeidsmarkt door de toenemende vraag naar langdurige ouderenzorg. Het tweede deel van het rapport geeft per land een overzicht van het aanbod en de vraag naar langdurige ouderenzorg.

In de conclusies staat onder meer dat de vraag naar hoogwaardige langdurige zorg zal toenemen, en dat toegang, betaalbaarheid en kwaliteit de belangrijkste uitdagingen zijn met betrekking tot langdurige zorg. Om aan de stijgende vraag naar hoogwaardige diensten te kunnen voldoen, is voldoende personeel essentieel. De hervormingen van systemen voor langdurige zorg en de daarmee samenhangende investeringen moeten verder worden voortgezet en moeten voortbouwen op de lessen die uit de COVID-19 pandemie zijn getrokken.

Inzet NL

Nederland kan instemmen met de conclusies omdat deze op hoofdlijnen overeen komen met het beeld dat in Nederland bestaat over de langdurige ouderenzorg.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Naar verwachting kunnen alle lidstaten instemmen met de conclusies. Er is geen rol voor het Europees Parlement.

Agendapunt: Key conclusions on 2021 Pension Adequacy Report of the Social Protection Committee and the European Commission

Doel Raadsbehandeling

Bekrachtiging van conclusies

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

De conclusies zijn opgesteld bij het Pension Adequacy report 2021. Dit is vierde editie van het rapport, dat om de drie jaar wordt opgesteld door het SPC en de Europese Commissie. Het rapport beoogt een vergelijkende analyse te presenteren van de mate waarin pensioenstelsels in de EU-lidstaten ouderen in staat stellen met pensioen te gaan met een toereikend inkomen, nu en in de toekomst, in relatie tot pensioenhervormingen en onderliggende veranderingen en huidige of toekomstige uitdagingen in onze samenlevingen. Het rapport zelf bestaat uit twee delen. Deel I is gewijd aan een vergelijkende analyse van de toereikendheid van de pensioenen in de EU, terwijl deel II (landenprofielen) een gedetailleerde bespreking geeft van de ontwikkelingen in elk van de 27 lidstaten.

In de conclusies staat onder meer dat na een decennium van verbetering geen verdere vooruitgang is geboekt om het risico op armoede of sociale uitsluiting voor ouderen in de EU te verbeteren. Het handhaven van een toereikende levensstandaard tijdens pensionering blijft een uitdaging, vooral voor vrouwen. Inkomensongelijkheid tussen ouderen blijft bestaan, hoewel pensioen- en belastingbeleid deze kunnen helpen verminderen. Toekomstige carrières zullen langer moeten zijn om een toereikend pensioen te behouden. Om de toereikendheid van pensioenstelsels te behouden, kan het nodig zijn de financieringsbronnen te heroverwegen. Aanhoudende inspanningen zijn nodig om te zorgen voor voldoende dekking en mogelijkheden om pensioenrechten op te bouwen voor atypische werknemers en zelfstandigen en om pensioenstelsels aan te passen aan de behoeften van een flexibele en mobiele beroepsbevolking.

Inzet NL

Nederland kan instemmen met de conclusies.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Naar verwachting kunnen alle lidstaten instemmen met de conclusies. Er is geen rol voor het Europees Parlement.

Agendapunt: Aanbeveling over een Europese Kindergarantie

Doel Raadsbehandeling

Aanname van een aanbeveling van de Raad inzake de instelling van een Europese kindergarantie

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

De Europese Commissie heeft op 29 maart 2021 een voorstel gedaan voor een Raadsaanbeveling over het instellen van een Europese kindergarantie. De aanbeveling is onder Portugees voorzitterschap besproken. Het voorstel voor de Raadsaanbeveling heeft als doel armoede en sociale uitsluiting onder kinderen tegen te gaan en gelijke kansen te bevorderen door de toegang tot een reeks essentiële diensten te garanderen voor kinderen in nood (jonger dan 18 jaar die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting).

Het voorstel roept lidstaten op om kosteloze10 en effectieve toegang te bieden aan kinderen in nood tot vroeg- en voorschoolse educatie (vve) onderwijs en schoolactiviteiten, minstens één gezonde maaltijd op een schooldag en gezondheidszorg. Daarnaast wordt aanbevolen dat de lidstaten zorgen dat kinderen in nood ook buiten schooldagen gezonde maaltijden krijgen, en dakloze kinderen en hun gezinnen toegang hebben tot adequate huisvesting.

Bij het identificeren van kinderen in nood en het opstellen van nationale maatregelen dienen de lidstaten rekening te houden met de specifieke behoeften van kinderen uit kansarme milieus, zoals kinderen die dakloos zijn, een handicap hebben, mentale gezondheidsproblemen hebben, een migrantenachtergrond of een etnische minderheidsachtergrond hebben, alternatieve zorg nodig hebben of in een precaire gezinssituatie zitten.

Lidstaten worden aangemoedigd om binnen negen maanden na het aannemen van de Raadsaanbeveling nationale actieplannen voor te leggen aan de Commissie over de uitvoering van de kindergarantie.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de voorgestelde Raadaanbeveling.11 De strekking van het voorstel strookt grotendeels met het Nederlandse beleid. Tijdens de onderhandelingen heeft Nederland aangegeven het belangrijk te vinden dat lidstaten vrijheid behouden om middels nationaal beleid invulling te geven aan de kindergarantie. Daarnaast heeft Nederland ingezet op een andere formulering voor kosteloze toegang tot bepaalde diensten, op flexibiliteit rondom de nationale actieplannen en dat zoveel als mogelijk wordt aangesloten bij bestaande statistieken en indicatoren. De Nederlandse punten zijn succesvol overgenomen in de tekst.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

De voorgestelde Raadsaanbeveling kan rekenen op brede steun van EU-lidstaten, alsmede van het Europees Parlement. Naar verwachting zal de Raadsaanbeveling dus worden aangenomen. Tijdens de onderhandelingen hebben meerdere lidstaten aangegeven dat de aanbeveling voldoende ruimte dient te laten voor bestaand beleid en hebben enkele lidstaten aandacht gevraagd voor het respecteren van de bevoegdheidsverdeling. Als gevolg hiervan is het initiële voorstel op een aantal punten aangepast.

Agendapunt: Conclusies over werken op afstand – uitdagingen, risico’s en kansen

Doel Raadsbehandeling

Vaststelling van Raadsconclusies over werken op afstand (telework).

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

De aanleiding voor deze raadsconclusies is de enorme toename van thuiswerken als gevolg van de COVID-19 pandemie. Volgens een enquête van Eurofound werkte in juli 2020 34% van de respondenten uitsluitend vanuit huis, vergeleken met 5,4% van de werknemers in de EU-27 die in 2019 vanuit huis werkten. Werken op afstand brengt kansen met zich mee, maar ook uitdagingen en risico’s. De conclusies richten zich op onderwerpen als arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, gendergelijkheid in werken op afstand, privacy en monitoring en het recht op onbereikbaarheid.

Inzet NL

Nederland onderschrijft de kansen, uitdagingen en risico’s, zoals beschreven in de raadsconclusies. De Raadsconclusies ondersteunen het Nederlandse beleid ter zake. De raadsconclusies roepen, onder meer op tot een analyse door de Europese Commissie over de implicaties van werken op afstand in de EU tijdens en na de pandemie. Onderdeel van deze analyse is de mate waarin de huidige sociale en arbeidswetgeving fatsoenlijke arbeidsomstandigheden garandeert, ook wat betreft het recht op onbereikbaarheid.

NL is van mening dat er geen wet- en regelgeving nodig is, maar dat dit geregeld dient te worden in het goede gesprek tussen werkgever en werknemer.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Naar verwachting kunnen lidstaten instemmen met de Raadsconclusies. Er is geen rol voor het Europees Parlement.

Agendapunt: Conclusies over de sociaaleconomische impact van Covid-19 op gendergelijkheid

Doel Raadsbehandeling

Vaststelling conclusies over de sociaaleconomische impact van Covid-19 op gendergelijkheid.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

Uit onderzoek blijkt dat de sociaaleconomische effecten van de pandemie binnen de Europese Unie voor vrouwen ernstiger zijn dan voor mannen.12 Vrouwen worden volgens het onderzoek vaker dan mannen gedwongen minder uren te werken, raken werkloos of krijgen te maken met inkomensdaling. Bovendien nemen vrouwen vaker dan mannen de mantelzorg op zich voor zieke familieleden en vrienden. Ook nemen vrouwen vaker dan mannen de begeleiding van kinderen bij het thuisonderwijs op zich. Bij conflicterende thuiswerkbelangen krijgt het werk van mannen prioriteit boven dat van vrouwen. Ook wordt een toename van (huiselijk) geweld tegen vrouwen gemeten.

De Conclusies benadrukken dat herstelmaatregelen straks op een evenredige manier ten goede dienen te komen aan zowel mannen als vrouwen. Tevens worden niet-bindende maatregelen genoemd die bij kunnen dragen aan het herstel van de opgelopen schade aan gendergelijkheid en de sociaaleconomische positie van vrouwen.

Inzet NL

Het kabinet staat positief tegenover de aandacht voor de sociaaleconomische impact van covid-19 op gendergelijkheid, en in algemene zin positief tegenover aandacht voor het aanpakken van ongelijkheden die ook reeds bestonden en door covid-19 versterkt worden. Om een toename van sociaaleconomische ongelijkheden tussen mannen en vrouwen te voorkomen is daarom zowel op Europees als nationaal niveau blijvende aandacht en inzet nodig. Hoewel de sociaaleconomische impact van covid-19 op gendergelijkheid in statistieken en cijfers over de Nederlandse situatie tot zover niet zichtbaar is, ondersteunt het kabinet de aandacht hiervoor in Europees verband en het belang van collectieve actie om deze impact te mitigeren. Tegelijkertijd houdt het kabinet de Nederlandse situatie omtrent gendergelijkheid en eventuele ontwikkelingen scherp in de gaten. Het kabinet vindt het goed dat lidstaten ondersteund worden in het nemen van maatregelen en daarvoor handvatten aangereikt krijgen, zolang deze niet verplichtend van aard zijn en zolang lidstaten hun activiteiten eigenstandig kunnen inrichten in lijn met de nationale situatie.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Er is onder lidstaten brede steun voor de Conclusies over de sociaaleconomische impact van Covid-19 op gendergelijkheid. Daarbij valt specifiek op te merken dat enkele Oost-Europese lidstaten naar verwachting hun onvrede over de aandacht voor gendergelijkheid, die breder is dan de traditionele man vrouw verdeling, kenbaar zullen maken.

Het Europees Parlement heeft geen rol in de vaststelling van de Conclusies.

Agendapunt: Beleidsdebat nieuwe uitdagingen voor sociale dialoog en collectief onderhandelen

Doel Raadsbehandeling

Beleidsdebat, geen document beschikbaar ten tijde van opstellen van deze geannoteerde agenda.

Inhoud/achtergrond

De Europese Commissie onderzoekt momenteel mogelijkheden om te bewerkstellen dat het EU-mededingingsrecht geen belemmering vormt voor collectieve overeenkomsten die tot doel hebben de arbeidsomstandigheden van kwetsbare zelfstandigen te verbeteren, en tegelijkertijd te garanderen dat consumenten en midden en kleinbedrijf blijven profiteren van concurrerende prijzen en innovatieve bedrijfsmodellen, ook in de digitale economie. Hiertoe tracht de Commissie de toepasbaarheid van het EU-mededingingsrecht op collectieve onderhandelingen door zzp’ers te verduidelijken en bekijkt zij of er aanpassingen nodig zijn.

Inzet NL

Het is een positieve ontwikkeling dat er nu in EU verband over dit onderwerp wordt gesproken en dat de Commissie in dat kader een impact assessment uitvoert. Nederland is geïnteresseerd in de bevindingen van de Commissie en de ervaringen van andere lidstaten. Ook in Nederland is dit een relevant vraagstuk. Het volgende kabinet zal, op het moment dat de Commissie met concrete initiatieven komt, ook in relatie tot de adviezen van de Commissie Borstlap, een standpunt innemen.

Agendapunt: Conclusies over de rechten van personen met een handicap

Doel Raadsbehandeling

Vaststelling Conclusies over de rechten van personen met een handicap.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

De Conclusies benadrukken het belang van het wegnemen van drempels die participatie in de samenleving kunnen bemoeilijken voor de ongeveer 87 miljoen inwoners in de EU met een beperking. De Conclusies bevestigen de doelstelling van de Strategie voor de rechten van personen met een handicap 2021–2030 (hierna: de strategie). De strategie beoogt lidstaten en EU-instellingen te ondersteunen bij de verdere implementatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (hierna: VN-verdrag handicap).13 Zowel de EU zelf als alle EU-lidstaten hebben het VN-verdrag handicap geratificeerd en zijn daarom partij bij dit verdrag. Beoogde effecten van deze strategie zijn onder meer het verminderen van discriminatie en ongelijkheid en het verbeteren van de omstandigheden op tal van leefdomeinen.

Inzet NL

Het kabinet is positief over de EU-brede aandacht voor mensen met een beperking en hecht grote waarde aan een samenleving waarin mensen met een beperking op gelijke voet met anderen volledig aan de samenleving kunnen deelnemen. De Conclusies sluiten aan bij Nederlandse wet- en regelgeving en het kabinetsbeleid, waarin het bevorderen van inclusie en maatschappelijke participatie van mensen met een beperking centraal staat.

Het kabinet vindt het goed dat lidstaten ondersteund worden in het nemen van maatregelen en daarvoor handvatten aangereikt krijgen. Het kabinet is daarbij van mening dat de implementatie van het VN-verdrag handicap zich grotendeels bevindt op terreinen die tot de bevoegdheden van lidstaten zelf behoren. De verantwoordelijkheid voor de implementatie van het VN-verdrag handicap ligt in die gevallen dan ook primair bij de lidstaten.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Er is onder lidstaten brede steun voor de Conclusies over de rechten van personen met een handicap en voor de doelen van deze strategie.

De strategie is opgesteld mede op verzoek van het Europees Parlement.14 Het Europees Parlement heeft geen rol in de vaststelling van de Conclusies.

Agendapunt: Lunchdebat over implementatie LGBTIQ-Strategie

Op voorstel van Nederland zal tijdens de Raad een lunchdebat plaatsvinden over de implementatie van de in november 2020 door de Europese Commissie gepubliceerde LGBTIQ Equality Strategy 2020–2025. De strategie (de eerste in de EU-historie over dit thema) bestrijkt een breed terrein. Uitgangspunt is dat LGBTIQ-personen in de Unie veilig zijn en zich veilig voelen, gelijke kansen hebben en volwaardig in de samenleving kunnen participeren. Daartoe zijn voorstellen opgenomen om discriminatie van deze bevolkingsgroepen beter aan de pakken en om hate speech en door haat gemotiveerd fysiek geweld effectiever te bestrijden. Daarnaast moeten de rechten van LGBTIQ’ers en van «regenboogfamilies» in grensoverschrijdende situaties worden versterkt. En moet de Unie op LGBTIQ-terrein sterker optreden in haar externe relaties.

De Strategie verschijnt in een EU-context van toenemende verdeeldheid over dit thema: een aantal lidstaten wil niets van de voorstellen weten. Nederland zal in het debat de voorstellen van harte ondersteunen en benadrukken dat deze Strategie onlosmakelijk is verbonden met cruciale Europese waarden.

Kwartaalrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn carcinogenen op het werk, 4e batch

De Europese Commissie heeft op 22 september 2020 een voorstel uitgebracht voor wijziging van de Richtlijn betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (Carcinogenenrichtlijn). In 2016, 2017 en 2018 zijn een eerste, tweede en derde uitbreidingsvoorstel uitgebracht met grenswaarden voor in totaal 22 nieuwe stoffen en aanscherping van 2 bestaande grenswaarden. Deze 4e batch omvat voor de stof acrylonitril en voor de groep stoffen nikkelverbindingen nieuwe grenswaardes en voor de stof benzeen een aangescherpte grenswaarde. Doel van de richtlijn is tweeledig. In de eerste plaats beoogt het voorstel de bescherming van de gezondheid van werknemers te verbeteren door de blootstelling aan carcinogene en mutagene stoffen op de werkplek te verminderen. In de tweede plaats streeft de Commissie met het voorstel naar een gelijk Europese speelveld voor het bedrijfsleven door op Europees niveau uniforme grenswaarden vast te stellen en hierover meer duidelijkheid te verschaffen aan werkgevers en werknemers.

Afgelopen november heeft de Raad haar positie bepaald. Het Europees Parlement heeft recent eveneens haar positie bepaald. Naar aanleiding van de voorstellen van het EP herziet de Raad momenteel haar positie. Een eerste triloog is voorzien op 27 mei. Het voorzitterschap zal in de Raad van 14 juni een mededeling doen over de laatste stand van zaken met betrekking tot dit wetstraject15.

Er is in algemene zin een brede steun bij lidstaten voor aanpassing van deze richtlijn en uitbreiding van het aantal grenswaarden, zoals bleek bij de behandeling van de eerste drie uitbreidingsvoorstellen. Het Europees Parlement wil graag een extra stap zetten ten opzichte van het commissievoorstel en stelt voor om naast carcinogene en mutagene stoffen ook reprotoxische stoffen en gevaarlijke medische producten op te nemen in deze uitbreiding. Het EP stelt daarnaast een verlaging van de grenswaarde voor inadembaar siliciumdioxide voor. Nederland staat positief ten opzichte van deze door het EP gewenste aanscherpingen. Een grote groep lidstaten, is hierover echter minder positief, omdat deze vinden dat het EP niet de juiste procedures heeft gevolgd.

Kwartaalrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn Gendergelijkheid in Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen

Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het besluitvormingsproces t.o.v. de vorige kwartaalrapportage. De onderhandelingen over

deze richtlijn zijn gestart in 2012. Het doel van de richtlijn is:

  • Dat beursgenoteerde vennootschappen zich inspannen om te bereiken dat in 2020

  • tenminste 40% van de leden van Raden van Commissarissen vrouw, dan wel man is (of

  • tenminste 33% voor zowel RvC als voor Raden van Bestuur);

  • Dat lidstaten ervoor zorgen dat bedrijven voldoen aan de in het richtlijnvoorstel gestelde

  • eisen voor de benoemingsprocedures voor Raden van Commissarissen; en

  • Dat een objectieve toetsing plaatsvindt van kandidaten aan de gestelde functiecriteria, waarbij geldt dat bij gelijke geschiktheid de voorrang wordt gegeven aan de kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht.

Wanneer bedrijven niet aan deze eisen voldoen, moeten ze volgens dit voorstel sancties opgelegd krijgen, bijvoorbeeld door middel van bestuurlijke boetes.

Nederland heeft zich sinds het begin van de onderhandelingen tegen de richtlijn uitgesproken met een beroep op het subsidiariteitsbeginsel. Nederland maakt daarmee deel uit van de blokkerende minderheid. Door deze blokkerende minderheid ligt het dossier al enkele jaren stil. Het voorstel is voor het laatst geagendeerd door Malta in 2017. Er is op dit moment geen aanleiding om de Nederlandse positie ten aanzien van het Commissievoorstel te heroverwegen. Naar verwachting blijft de blokkerende minderheid in stand. De Commissie heeft haar intentie uitgesproken om het dossier weer op te starten.


X Noot
1

Kamerstuk 34 655, nr. 2 en Kamerstuk 35 639, nr. 1.

X Noot
2

Kamerstuk 21 501-31, nr. 607.

X Noot
3

De opinie is verschenen in de vorm van een limité-document. Dit betekent dat de opinie niet openbaar beschikbaar is. Kamerleden kunnen de opinie wel inzien via het delegates portal (documentnummer 6817/21). De opinie is tevens het onderwerp geweest van een Eurowob-verzoek tot openbaarmaking. In de behandeling van het verzoek heeft Nederland gepleit voor volledige openbaarmaking van het advies. Onder de lidstaten bestaat er echter onvoldoende steun voor volledige openbaarmaking.

X Noot
4

Kamerstuk 22 112, nr. 2978.

X Noot
6

Concreet zou dit betekenen dat de hoogte van het minimumloon enkel als toereikend wordt beschouwd mits deze minimaal gelijk is aan zowel 60% van het mediane brutoloon en 50% van het gemiddelde bruto loon. Zoals uiteengezet in het BNC-fiche is het kabinet van mening dat de vaststelling van de hoogte van het minimumloon een nationale competentie betreft.

X Noot
7

Kamerstuk 22 112, nr. 3086.

X Noot
8

Kamerstuk 31 544 nr. 10/J.

X Noot
9

Conform artikel 19 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

X Noot
10

Kosteloos betekent hierbij: gratis verstrekt, hetzij door het organiseren of verlenen van dergelijke diensten, hetzij door passende voordelen om de kosten of lasten van de diensten te dekken, of op zodanige wijze dat financiële omstandigheden geen belemmering vormen voor gelijke toegang.

X Noot
11

Kamerstuk 22 112, nr. 3098.

X Noot
12

«Gender equality and sociaaleconomic consequences of the COVID-19 crisis», The European Institute for Gender Equality.

X Noot
13

Kamerstuk 22 112, nr. 3087.

Naar boven