21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 607 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 maart 2021

Bijgaand ontvangt u het verslag van de informele videovergadering van de Raad WSBVC van 15 maart 2021. In het document is ook een tussentijdse voortgangsreportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU opgenomen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

VERSLAG INFORMELE VTC RAAD WERKGELENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 15 MAART 2021

Tijdens deze Informele VTC Raad vonden drie beleidsdebatten plaats.

Beleidsdebat «Werkgelegenheid- en sociaal beleid in het Semester in de context van Recovery and Resilience plans»

De economische groei versnelt in de tweede helft van 2021. Volgens onder andere de Europese Commissie breekt dan ook de tijd aan voor verschuiving van «korte termijnhulp-COVID» naar structurele transitie.

Genoemd werd dat het Europees Semester een belangrijk instrument voor coördinatie blijft. Veel lidstaten gaven in het debat een toelichting op hun herstelplannen. Hierbij was veel aandacht voor training (om- en bijscholing) voor werkenden met het oog op de transitie naar een andere, groene economie. Ook noemden lidstaten de aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt, jongeren, herziening van pensioensystemen en langdurige zorg.

Nederland heeft aangegeven dat veranderingen in het Semester op dit moment onontkoombaar zijn om de efficiëntie van het Semester te waarborgen maar dat deze aanpassingen tijdelijk moeten zijn en alleen moeten voortduren zolang herstelplannen worden ingediend en beoordeeld. Ook heeft Nederland benadrukt dat het identificeren van structurele beleidsuitdagingen van lidstaten en het monitoren van de uitvoering van structurele hervormingen die voortkomen uit de landspecifieke aanbevelingen prioriteit moet blijven krijgen. De Recovery and Resilience Facilility (RRF) biedt daarbij een kans om structurele hervormingen een extra stimulans te geven. Tot slot heeft Nederland opgemerkt voornemens te zijn een stevig en ambitieus plan in te dienen en het nieuwe kabinet het definitieve besluit over het nationale herstelplan te laten nemen.

Beleidsdebat «Tijd om te leveren: het implementeren van het Actieplan Europese Pijler van Sociale Rechten»

In het beleidsdebat werd het Actieplan Europese Pijler van Sociale Rechten breed verwelkomd door de lidstaten. Genoemd werd dat de sociale top in mei een krachtig signaal moet geven voor een sociaal en weerbaar Europa. Een aantal lidstaten vroeg aandacht voor de bevoegdheidsverdeling tussen lidstaten en de EU. Ook waren er lidstaten die aangaven geen voorstander te zijn van nieuwe Europese regelgeving, maar wel van ondersteuning via best practices en/of betere uitvoering en handhaving van bestaande initiatieven. Daarnaast was er steun voor het stellen van doelen in de agenda-2030 en voor maatregelen uit de Commissie-agenda in het algemeen.

Nederland heeft in het beleidsdebat aangegeven dat de principes van de sociale pijler bijdragen aan een diepere en eerlijkere interne markt. Blijvende inzet van lidstaten is echter nodig om de veerkracht van economieën te versterken en de sociaaleconomische prestaties te verbeteren en economieën naar elkaar toe te laten groeien. Nederland heeft ingebracht dat het monitoren van strategische indicatoren kan bijdragen aan deze doelstelling. Hierbij kan voortgebouwd worden op het sociale scorebord dat ontwikkeld is met het afkondigen van de Sociale Pijler. Het is daarbij van belang dat de bestaande bevoegdheidsverdeling overeind blijft.

Beleidsdebat «Gelijkheid, non-discriminatie en diversiteit in de EU»

Tijdens het beleidsdebat was er brede steun van de lidstaten voor de aanpak van de Unie om discriminatie en ongelijke behandeling te bestrijden. Daarbij was er ook veel aandacht voor de noodzaak om bij het herstel na COVID-19 aandacht te hebben voor de gevolgen van de crisis op het gebied van discriminatie en ongelijkheid. De lidstaten benoemden enkele zaken in het debat waar belang aan wordt gehecht. Zo kwamen het belang van coherent beleid, een horizontale aanpak, het aanpakken van grondoorzaken, het beschermen van de bevoegdheidsverdeling en het belang van financiële steun vanuit de EU aan bod.

Nederland heeft aangegeven dat het belangrijk is dat we het eens zijn over de definities van de Europese kernwaarden gelijkheid, non-discriminatie en diversiteit. Europese wetgeving is duidelijk: het gaat om gelijkheid voor allen en non-discriminatie voor alle mede-Europeanen, ongeacht wie ze zijn, wat hun geslacht is, van wie ze houden of waarin ze geloven. Daarnaast heeft Nederland ingebracht de voorgestelde Richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid te steunen en dat de EU, haar instellingen en de lidstaten zich moeten concentreren op het mainstreamen van de strijd tegen discriminatie op alle beleidsterreinen.

Tussentijdse voortgangsreportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU (COM, 2020, 682)

Op 17 december 2020 heeft uw Kamer mij de informatieafspraken doen toekomen (Kamerstuk 35 639, nr. 2), zoals vastgesteld in het Algemeen Overleg van 1 december jl. (Kamerstukken 21 501-31 en 22 112, nr. 593) over o.a. het voorstel van een richtlijnvoorstel van de Europese Commissie voor toereikende minimumlonen in de EU1. Onderstaand ga ik, in het kader van deze informatieafspraken, nader in op recente ontwikkelingen.

Het kabinet heeft in het BNC-fiche2 aangegeven aanvullende vragen te zullen stellen over de rechtsbasis, om te waarborgen dat de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten gerespecteerd wordt. Derhalve heeft het kabinet, net als verschillende andere lidstaten, verzocht om een opinie van de Juridische Dienst van de Raad (JDR).

Zoals reeds gedeeld in de beantwoording op de schriftelijke vragen ter voorbereiding op de Raad WSBVC van 15 maart jl. is de opinie van de Juridische Dienst van de Raad (JDR) op 9 maart jl. verschenen in de vorm van een limité-document. Dit betekent dat de opinie niet openbaar beschikbaar is. Kamerleden kunnen de opinie wel inzien via het delegates portal (documentnummer 6817/21). Gezien de limité-status van het document kan ik niet ingaan op de details van de opinie.

De Commissie baseert de bevoegdheid voor het voorstel op Artikel 153, lid 1, onder b en Artikel 153, lid 2, onder b van het VWEU. Artikel 153 lid 1 b geeft de EU de bevoegdheid om het optreden van de lidstaten op het gebied van de arbeidsvoorwaarden te ondersteunen en aan te vullen. De Commissie stelt dat de toegang tot toereikende minimumlonen onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden. Artikel 153, lid 2, onder b geeft het Europees parlement en de Raad de mogelijkheid om onder meer op het gebied van arbeidsvoorwaarden door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vast te stellen die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften.

Het kabinet onderschrijft, zoals verwoord in het genoemde BNC-fiche, de door de Commissie gekozen rechtsbasis omdat het voorstel ziet op arbeidsvoorwaarden. Het kabinet ziet zich gesteund door de JDR-opinie, die op 9 maart jl. is verschenen, in haar opvatting dat de hoogte van het minimumloon een nationale competentie is en zal daar zeker gebruik van maken in het vervolg van de onderhandelingen over dit dossier.


X Noot
1

Kamerstuk 35 639, nr.1

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 2978

Naar boven