21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 572 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 februari 2023

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 26 januari 2023 over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 6 tot 8 februari 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 571), over de brief van 4 november 2022 over het fiche: Verordening interne-marktnoodinstrument en bijbehorende aanpassings-regelgeving (Kamerstuk 22 112, nr. 3541), over de brief van 30 november 2022 over de antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 1 en 2 december (Kamerstuk 21 501-30, nr. 569) en over de brief van 21 december 2022 over het verslag Raad voor Concurrentievermogen 1-2 december 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 570).

De vragen en opmerkingen zijn op 27 januari 2023 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 6 februari 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke

Inleiding

Hierbij zend ik u de beantwoording van het Schriftelijk Overleg over de informele Raad voor Concurrentievermogen van 6 tot 8 februari 2023 in Stockholm.

Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om ook de motie van het lid Dassen1 te beantwoorden. In aanloop naar deze informele Raad voor Concurrentievermogen en daaropvolgende extra Europese Raad van 9 en 10 februari hebben veel lidstaten zich uitgelaten over de (on)wenselijke maatregelen die de Europese Commissie zou moeten nemen om het Europese concurrentievermogen te versterken. Ook Frankrijk en Duitsland hebben middels een joint statement ideeën gedeeld. Veel van deze maatregelen zijn echter op een zeer hoog abstractieniveau beschreven en zijn niet nader uitgewerkt. Hierdoor is het niet mogelijk de precieze impact van deze voorstellen te kwalificeren. Het kabinet heeft in voorbereiding op deze informele Raad voor Concurrentievermogen ook een positie ingenomen. Specifiek op het gebied van staatssteun heeft het kabinet bekeken welke aanpassingen in het steunkader wel en niet wenselijk zijn en deze gedeeld met EVP Vestager in een reactie op haar brief aan lidstaten van 13 januari jl. Deze reactie vindt u in de bijlage. Hierin staat ook duidelijk geformuleerd dat het kabinet zich inzet op eventuele maatregelen gericht zijn op de groene transitie, waarmee ik beantwoord aan de motie Dassen1.

In de bijlage stuur ik uw Kamer tevens een antwoord op de motie van de leden Boucke en Erkens2 van 20 december 2022 die de regering verzoekt in kaart te brengen hoe de Nederlandse en Europese steun zich verhoudt tot de Inflation Reduction Act, in hoeverre deze Act risico’s oplevert voor Nederlandse en Europese bedrijven en in hoeverre de IRA risico’s oplevert voor verduurzaming en de energietransitie in Nederland en Europa. Via de bijlage wil ik deze motie beantwoorden.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige stukken. Over de geannoteerde agenda hebben zij echter nog wel enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister inschat dat de Inflation Reduction Act (IRA) van de Verenigde Staten bijdraagt aan de klimaattransitie hier. Kan zij aangeven op welke wijze zij deze positieve doorwerking ziet?

Klimaatverandering is een wereldwijd probleem, waarbij het van belang is dat elk land de afgesproken klimaatambities realiseert. De VS is de grootste uitstoter van CO2. Investeringen van de VS om de CO2-uitstoot terug te dringen zijn dan ook van zeer groot belang om klimaatverandering een halt toe te roepen.

Van de ontwikkeling van nieuwe technologieën in de VS profiteren de EU en de rest van de wereld ook mee. Grootschalige investeringen in duurzame technologie zullen ook buiten de VS een positief effect hebben op de ontwikkeling van energiebesparende maatregelen en hernieuwbare energie en het internationaal klimaatbeleid in het algemeen. De wereld kan leren van technologische ontwikkeling in de VS en gebruikmaken van de leercurve en kostenreductie die met deze investeringen in de VS mogelijk bereikt wordt.

Door investeringen in de VS in opbouw van productiecapaciteit kan de EU ook minder afhankelijk worden van China als leverancier voor bv. zonnepanelen. Dit kan helpen bij het diversifiëren van aanvoerketens. Zo zou overproductie in de VS van waterstof of zonnepanelen in de toekomst geëxporteerd kunnen worden naar de EU. Daarnaast kan de ontwikkeling van eigen grondstoffen en recycling in de VS de druk verlagen op schaarse grondstoffen elders in de wereld.

Ook is het van symbolisch belang dat de VS, als grootste uitstoter, zich committeert aan en investeert in de energietransitie. Dit zorgt voor zekerheid voor bedrijfsleven om hierin te investeren. Dit neemt niet weg dat de IRA ook protectionistische bepalingen bevat die mogelijk negatieve effecten kunnen hebben op het Europese vestigingsklimaat.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister terughoudend is om het staatssteunkader te veel te versoepelen ter bescherming van de interne markt en zij lezen dat het gelijke speelveld op de interne markt onder druk staat. Waar doelt de Minister precies op als zij dit stelt? Welke druk, waardoor en waar vanuit is deze gedreven? Wat is het antwoord van de Minister op die druk? Kan zij toelichten waarom zij juist geen heil ziet in staatsteun ter versterking van de interne markt, mede in het licht van de Important Projects of Common European Interest (IPCEI’s)? Heeft dat te maken met de ogenschijnlijke terughoudende houding van Nederland met betrekking tot deelname aan de IPCEI’s?

Het kabinet gaat uit van een offensieve benadering van de interne markt als groeimotor voor de Europese economie en richt zich op het wegnemen van belemmeringen voor ondernemers. Een gelijk speelveld op de interne markt geeft bedrijven in de Europese lidstaten namelijk de kans om op gelijke voet te concurreren met bedrijven in andere lidstaten. Dit speelveld wordt verstoord als sommige lidstaten hun bedrijven meer kunnen of willen ondersteunen met staatssteun dan andere lidstaten. Een verruiming van het Tijdelijk Crisiskader voor staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de EU economie in de context van de Russische invasie in Oekraïne (TCF) ten behoeve van de – structurele – transitie is volgens Nederland niet de oplossing. Recent heeft de Europese Commissie aangegeven dat Duitsland en Frankrijk samen goed zijn voor bijna 80% van het bedrag van goedgekeurde steunmaatregelen onder het tijdelijk crisiskader.3 Daarom is het van belang dat de reguliere staatssteunkaders, zoals ook het IPCEI steunkader, geschikt zijn voor het doel dat zij dienen met daarbij voldoende waarborgen om het gelijke speelveld te beschermen. Eventuele ruimere steunmogelijkheden in strategische sectoren, bijvoorbeeld voor het opbouwen van productiecapaciteit, moeten voorafgegaan worden door een grondige probleemanalyse waarbij de hele EU toolbox aan instrumenten wordt betrokken. De uitgebreidere Nederlandse positie op staatssteun vindt uw Kamer in de Nederlandse reactie op de brief van Eurocommissaris Vestager, die in de bijlage is toegevoegd.

Het versterken van het Europees concurrentievermogen vraagt om een bredere aanpak dan uitsluitend staatssteun. Een integrale aanpak, met een versterking van de interne markt, het wegnemen van barrières, het verbeteren van toegang tot financiering, het versnellen van procedures en het verminderen van administratieve lasten is onontbeerlijk. Daar zal Nederland dan ook op inzetten.

De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat de Minister aangeeft dat zij inzet op versnelling van de energietransitie en verduurzaming van de industrie om de groene businesscase voor Europa te behouden en de klimaatdoelen te realiseren. Belangrijke initiatieven hiervoor zijn onder meer de mogelijk nieuwe IPCEI op het gebied van koolstofarme industrie en de ontwikkeling van een Europees transportnetwerk voor waterstof. Welke rol ziet de Minister voor zichzelf en Nederland weggelegd ten aanzien van beide initiatieven? En ook de IPCEI-solar en IPCEI-batterij kunnen aan bovengenoemde doelen bijdragen. Kan de Minister een korte stand van zaken geven ten aanzien van beide IPCEI’s, de voortgang in Europe en de Nederlandse inzet daarin?

Nederland zal in aanloop naar en bij de bespreking van de Europese plannen op de verschillende Raden pleiten voor een Europees transportnetwerk voor waterstof en een waterstofbank. Nederland zal daarnaast pleiten voor gezamenlijke strategie en kaders hoe de verduurzaming van de industrie versneld kan worden. Over de vorm waarin dat gedaan kan worden zullen de komende maanden discussies worden gevoerd in de EU. Samen met de andere EU-landen zal gezocht worden naar welke beleidsinstrumenten hier het beste voor zijn. Dit kunnen reguleringen zijn, een IPCEI, of andere gezamenlijke instrumenten. De Commissie heeft reeds aangegeven een «Net Zero Industry Act» te zullen publiceren, die verschillende van deze elementen kan bevatten. Nederland is nauw aangesloten op de ontwikkelingen in Europa en zal op basis daarvan de positie bepalen, en deze met uw Kamer delen. Voor het bepalen van de inzet hierop zal Nederland ook kijken naar wat het beste aansluit bij het programma verduurzaming industrie.

De IPCEI-solar is tot op heden niet van de grond gekomen. Zoals in eerdere beantwoordingen is vermeld lijkt hier niet veel voortgang op plaats te vinden. Wel heeft de Europese Commissie op 30 november een Clean Tech Platform gelanceerd en wordt er op dit moment gewerkt aan een vervolginitiatief onder de naam Net Zero Industry Act. Er is nog weinig bekend over de inhoud van deze plannen, behalve dat de Europese Commissie hiermee beoogt de productiecapaciteit van schone technologie in de EU te stimuleren, waaronder nadrukkelijk ook zon. Het kabinet zal op basis van de Commissie voorstellen positie bepalen ten aanzien van dit initiatief, dat deels als alternatief voor de IPCEI-solar kan gelden. Daarnaast wordt nationaal door consortia hard gewerkt aan een voorstel dat moet helpen het Nederlandse solar-ecosysteem te versterken. Dit voorstel zal door EZK op 2 februari ingediend worden bij het Nationaal Groeifonds

De IPCEI’s voor batterijen zijn recent opengesteld voor nieuwe projecten. Voor de IPCEI gestart in 2021 (EuBatIn) lijken er mogelijkheden voor andere lidstaten te zijn om aan te haken. EZK werkt momenteel aan een voorstel voor Batterijtechnologie bij het Nationaal Groeifonds. EZK weegt momenteel af in hoeverre deelname aan EuBatIn interessant is, aangezien de huidige voorwaarden en scope gelden. Er is momenteel geen budget beschikbaar voor eventuele Nederlandse deelname.

De Minister geeft aan dat extra inzet is vereist op het aantrekkelijk maken en houden van het Europese vestigingsklimaat en dat zij het hierbij van belang acht dat strategische sectoren worden afgebakend. Welke sectoren doelt zij dan precies op en welke extra inzet ziet zij voor ogen?

NL roept de Europese Commissie op om duidelijk in kaart te brengen welke sectoren van strategisch belang zijn voor onze maatschappelijke uitdagingen, verdienvermogen en open strategische autonomie. In de Versailles verklaring van maart 2022 worden een aantal sectoren uitgelicht die hiervoor van belang zijn (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1794). Dit zijn energie, kritieke grondstoffen, halfgeleiders, volksgezondheid, digitaal beleid en voedsel. Voor de onderliggende waardeketens is nodig dat bekeken wordt welke van strategisch belang zijn. Hiervoor zullen langetermijnstrategieën nodig zijn over hoe de EU haar concurrentiekracht kan versterken, zoals eerder voor waterstof is gedaan met een EU waterstofstrategie en voor micro-elektronica met de Chips Act. Met deze strategieën dient een visie tot stand te komen en een plan van aanpak hoe de versterking van de concurrentiekracht te realiseren waarbij gebruik gemaakt wordt van de complete toolbox aan beleidsinstrumenten, van financiering tot regulering.

Parallel zal gestart worden met een verdiepend onderzoek naar de voor Nederland strategische sectoren, langs de beleidslijnen uit eerder met Kamer gedeelde brieven (Kamerstuk 29 826, nr. 147), Kamerstuk 33 009, nr. 11, Kamerstuk 22 112, nr. 34377, Kamerstuk 29 826, nr. 170 en 35 982, nr. 9)

De leden merken op dat de Minister constateert dat voldoende investeringen noodzakelijk zijn voor een soepele transitie van de industrie en daarbij een competitieve Europese markt. De Minister constateert daarnaast dat er sprake is van een investeringskloof, en dat zowel publieke als meer private investeringen noodzakelijk zijn voor een succesvolle transitie naar een duurzame economie. Welke stappen is de Minister voornemens te zetten om deze investeringskloof te verminderen? Welke acties gaat de Minister ondernemen om zorg te dragen voor een gunstig investerings- en vestigingsklimaat voor de Nederlandse economie van de toekomst? Hoe zal zij deze plannen naar voren brengen tijdens deze Raad?

Om de klimaatdoelen te halen en sneller onafhankelijk te worden van fossiele brandstoffen zijn investeringen nodig. De EU zet hierop in door 30% van de totale EU-begroting «groen» te besteden. Voor het RRF geldt zelfs een percentage van 37%. Ook het kabinet maakt met het klimaatfonds extra middelen beschikbaar om de klimaatdoelen te behalen. Ook vanuit de private sector zijn investeringen nodig. Met de IPCEI waterstof proberen overheden deze investeringen ook mogelijk te maken en risico’s te delen door de inzet van publiek-private partnerschappen. Om meer investeringen los te krijgen zullen we werken aan reguleringen die ervoor zorgen dat er een markt en businesscase ontstaat voor vergroening. Daarnaast zorgen we met plannen als REPowerEU voor extra investeringen in onze energievoorziening. Ook zullen we blijven inzetten op het verbeteren van de kapitaalmarktunie om structureel de toegang tot financiering in de EU te verbeteren.

Voor een goed investeringsklimaat op de lange termijn moeten we daarnaast blijven werken aan het weghalen van obstakels op de interne markt, op betere wet- en regelgeving en het verminderen van administratieve belasting. Ook moeten we zorgen dat er straks voldoende toegang is tot grondstoffen en een goede en vaardige bevolking. Met het op 14 oktober jl. aan uw Kamer gestuurde Strategische agenda voor het ondernemingsklimaat (Kamerstuk 32 637, nr. 513), wil het kabinet vernieuwing in het vestigings- en ondernemingsklimaat brengen; de basis op orde en focus op het stimuleren van bedrijfsactiviteiten die cruciaal zijn voor de transities en de weerbaarheid van de economie. Belangrijk is dat Europese regels en normen het uitgangspunt voor bedrijven worden en het streven van het kabinet naar een stabiel fiscaal klimaat.

De leden van de VVD-fractie lezen ook dat de Minister een kritische positie aanneemt tegenover het voorstel van de commissie met betrekking tot het interne-marktnoodinstrument. De leden onderschrijven deze kritische houding en het belang dat de Minister legt bij een vrije interne markt die niet onnodig beperkt dient te worden, ook in tijden van crisis, in het bijzonder de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Hoe zal de Minister hierop toezien binnen de verdere onderhandelingen over dit voorstel?

Het kabinet zal zich in de onderhandelingen inzetten voor een tijdige betrokkenheid van het bedrijfsleven, alvorens maatregelen worden genomen. Zo dient de Commissie de in het voorstel voorziene adviesgroep het bedrijfsleven tijdig te consulteren. Daarnaast wil het kabinet de betrokkenheid van lidstaten vergroten bij besluitvorming over activering van de waakzaamheidsfase en over inzet van voorraden, informatieverzoeken en priority rated orders. Via deze betrokkenheid wil het kabinet bewaken dat de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven niet in het geding komt. Genoemde maatregelen moeten bovendien proportioneel worden vormgegeven. Als bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen en passende voorraden aanhouden, dragen zij bij aan weerbaarheid en hoeft het niet tot inzet van genoemde maatregelen te komen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersonen

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken betreffende de Informele Raad voor Concurrentievermogen van 6 tot 8 februari. Zij wensen de Minister nog over enkele zaken verduidelijking te vragen.

De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen ter verduidelijking van het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 1 en 2 december. Daar werd onder andere gesproken over de EU Chips Act. De Raad heeft daaromtrent een oproep gedaan aan de Commissie om een oplossing te vinden voor de financiering van het openstaande budget van 400 miljoen euro. Kan de Minister verder specificeren of in deze oproep een voorstel is gedaan vanuit de Raad? Hoe ziet de Minister de discussie omtrent de financiering, waarbij door Commissie wordt voorgesteld om de financiering uit bestaande programma’s, zoals Horizon Europe en Digital Europe, aan te wenden? Welke alternatieve oplossingen bestaan er voor het financieringsvraagstuk? Welke rol spelen de lidstaten hierbij? Wordt hierbij ook ingezet op extra inzet van financiële middelen vanuit de lidstaten? Hoe verhouden private investeringen zich tot dit financieringsvraagstuk? Binnen welke termijn wordt er gepoogd om voldoende financiering te vinden? Wat is het gevolg indien deze financiering niet (volledig) kan worden gevonden?

Ik heb tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 1 en 2 december benadrukt dat het ambitieniveau behouden moet blijven en ik heb samen met de Raad, de Commissie opgeroepen om een alternatieve oplossing te vinden. De Commissie is thans bezig om een oplossing te vinden voor de financiering van het openstaande budget van 400 miljoen euro, inclusief alternatieven. Het is aan de Commissie om te komen met een voorstel, dat aan de lidstaten wordt voorgelegd. Medio februari kan in de Raadswerkgroep voor Onderzoeksvraagstukken, wanneer de Single Basic Act voor de oprichting van een Chips Act JU wederom wordt besproken, verder over een oplossing worden gesproken. Ik houd scherp zicht op dit vraagstuk.

De leden van de D66-fractie hebben ook enkele vragen over de verdere ontwikkeling van onderzoeks- en innovatiecapaciteit en vaardigheden op het gebied van chip productie waar op zal moeten worden ingezet. Welke rol spelen al gevestigde bedrijven hierin? Wat is het speelveld in Europa betreffende gevestigde kennisinstellingen en universiteiten die deze kennis ontwikkelen en innoveren? Welke rol speelt Nederland hierbij? Zijn investeringen in technisch onderwijs onderdeel van het ingecalculeerde budget of is hiervoor aanvullende financiering nodig?

Gezien de complexiteit van uw vragen, wil ik u voorstellen dat ik een uitgebreide analyse van de Nederlandse onderzoeks- en innovatiecapaciteit en vaardigheden op het gebied van chipproductie (analyse van de Nederlandse halfgeleiderwaardeketen) op zal stellen en deze analyse dit voorjaar ter behandeling op een mondeling overleg aan u stuur.

De leden van de D66-fractie nemen kennis van de voortgang op de herziene richtlijnen voor een grotere rol voor de consument in de groene transitie. Daarbij wordt gesteld dat de huidige wetgeving onvoldoende informatievoorziening biedt voor consumenten op het gebied van hergebruik en repareerbaarheid van producten. Hoe wordt gepoogd om deze informatievoorziening vorm te geven? Zit hier ook een (financiële) prikkel in die de consument motiveert om een product bij de juiste verwerker in te leveren zodat (onderdelen van) dit producten kunnen worden hergebruikt? Hoe verhoudt deze herziene richtlijn zich tot het EU Actieplan Circulaire Economie?

In het voorstel voor een grotere rol voor de consument in de groene transitie staat onder meer een informatieverplichting voor handelaren opgenomen om consumenten te informeren over de reparatiescore van een product, over reserveonderdelen en de verkrijgbaarheid daarvan en de beschikbaarheid van reparatiehandleidingen, als die informatie door de producent is verstrekt. Het inleveren van afgedankte producten en de bijbehorende financiële prikkels vallen niet onder het bereik van dit voorstel. Het afvalbeheer van producten wordt geregeld in andere specifieke wetgeving op afvalstoffen, zoals bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn afvalstoffen en Richtlijn afgedankte elektrische en elektronische apparaten. Het voorstel is onderdeel van een pakket maatregelen dat de Europese Commissie in maart 2022 heeft gepresenteerd om de overgang naar een circulaire economie te versnellen. Doel van het voorstel is consumenten in staat te stellen beter geïnformeerde beslissingen te nemen over duurzame aankopen en het uitbannen van praktijken die door misleiding schade toebrengen aan een duurzame economie.

De leden van de D66-fractie hebben bij het afgelopen schriftelijke overleg ter voorbereiding op de Raad voor Concurrentievermogen van 1 en 2 december enkele vragen gesteld over CO2-compensatie, gezien misleidend gebruik hiervan ook leidt tot greenwashing. De Minister gaf aan dat er op dit moment geen regulering is betreffende het certificeren van CO2-compensatie. Ziet de Minister mogelijkheid om, naast het voorstel op een verbod op generieke milieuclaims, ook in te zetten op het inzetten van transparante keurmerken op het gebied van CO2-compensatie?

Op de vrijwillige koolstofmarkt wordt gehandeld in CO₂-certificaten. Er is op dit moment geen sprake van door publieke instanties overeengekomen internationale standaarden. Aanbieders hebben daardoor de ruimte om een eigen keurmerk op te zetten waarmee ze consumenten informeren over de standaarden die ze toepassen voor het certificeren van CO₂-compensatieprojecten. Keurmerken als Gold Standard of Verified Carbon Standard (VCS) worden veelvuldig gebruikt. Bij de totstandkoming hiervan zijn veelal onafhankelijke experts betrokken.

De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op het gebruik van misleidende duurzaamheidsclaims door bedrijven, waaronder op de vrijwillige koolstofmarkt. Zo heeft de ACM onlangs een luchtvaartmaatschappij aangesproken op het gebruik van mogelijk misleidende claims over CO2-compensatie.

Door de Minister voor Klimaat en Energie wordt verkend of verdere acties met betrekking tot de vrijwillige koolstofmarkt vanuit de overheid – nationaal of Europees – gewenst zijn.

De leden van de D66-fractie waren erg verheugd dat het Zweedse LKAB een grote concentratie aardmetalen heeft gevonden. Hoe gaat Nederland zich in Europa inzetten op het zo snel en zo veilig mogelijk delven van deze eigen raw materials? Kunnen we deze in Europa gedolven raw materials ook in de EU houden? Wat zijn daar de wettelijke mogelijkheden voor? Waarbij ligt de prioriteit voor het inzetten van deze raw materials? Wat zijn de overwegingen van andere lidstaten betreffende het Critical Raw Materials Act? Op welke manier gaat Nederland zich met gelijkgestemden inzetten op de aangemerkte focusgebieden, zoals beschreven in de non-paper?

Het kabinet is blij met de vondst van zeldzame aardmetalen in Zweden. De vondst laat zien dat er wel degelijk mogelijkheden zijn om kritieke grondstoffen binnen de EU te delven en daarbij afhankelijkheden voor de invoer van deze zeldzame aardmetalen van derde landen af te bouwen.

De Europese Critical Raw Materials Act (CRMA), die naar verwachting op 8 maart door de Europese Commissie wordt gepubliceerd, zal mogelijk een voorstel voor versnelde vergunningverlening voor de mijnbouw- en raffinagecapaciteit bevatten. Met als doel dat dergelijke vondsten sneller kunnen worden geëxploiteerd.

De wettelijke mogelijkheden om in Europa gedolven raw materials enkel in de EU houden zijn zeer beperkt en de vraag is of je daar naar moet streven. Exportbeperkingen zijn volgens regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) alleen gerechtvaardigd onder bepaalde omstandigheden en moeten altijd tijdelijk zijn (art. XI General Agreement on Tariffs and Trade). Daarbij zorgt internationale handel over het algemeen juist voor het voorkomen van tekorten en ondermijnen exportbeperkende maatregelen de weerbaarheid van mondiale leveringsketens. De EU heeft er baat bij als handelspartners geen exportbeperkingen instellen op kritieke grondstoffen en zet actief in op het vergroten van markttoegang hiervoor. Deze inzet wordt ongeloofwaardig als de EU vervolgens zelf exportbeperkende maatregelen gaat nemen.

De zeldzame aardmetalen zullen worden ingezet daar waar de vraag naar deze kritieke grondstoffen exponentieel zal stijgen, Dit zal naar verwachting het geval zijn voor toepassingen gerelateerd aan de energietransitie en digitalisering, zoals elektrische voertuigen, telefoons en windmolens.

Verschillende lidstaten geven aan prioriteit te willen geven aan de CRMA. Ook Nederland beoogt met het zojuist gepubliceerde non-paper haar inzet op de CRMA vroegtijdig (voor de publicatie van de Commissie) duidelijk te maken. Ook Zweden, de voorzitter van de Raad van komend halfjaar, ziet de CRMA als prioritair. In het Frans-Duitse non-paper worden drie pilaren geformuleerd ten aanzien van de CRMA: (1) Versterken van het crisismanagement van de toevoer van kritieke grondstoffen, (2) checken en evalueren van bestaande financieringsinstrumenten om de benodigde investeringen in projecten voor de productie van kritieke grondstoffen mogelijk te maken in de EU (inclusief recycling en raffinage) en (3) zorgen voor een eerlijk en duurzaam marktraamwerk. In het Finse non-paper wordt er onder andere in gegaan op inzet op circulariteit en innovatie. Verder geeft Finland ook aan terughoudend te zijn uitzonderingen voor kritieke grondstoffen te maken als het gaat om vergunningverlening.

Nederland voert gesprekken met verschillende (gelijkgestemde) lidstaten om in kaart te brengen wat de overeenkomstige en verschillende prioriteiten zijn ten aanzien van de Critical Raw Materials Act. Na de publicatie van de Critical Raw Materials Act zullen deze gesprekken intensiever worden gevoerd.

De leden van de D66-fractie zouden graag van de Minister horen hoe zij de initiatieven van Commissievoorzitter Von der Leyen, zoals uitgesproken in Davos, waardeert. Kan de Minister elk voorstel van Von der Leyen, te noemen het versnellen van staatsteunprocedures, aanvullende Europese financiering bewerkstelligen, de Net-Zero Industry Act, het versterken van skills voor de transitie, en het realiseren van een ambitieuze groene handelsagenda, van een korte reactie voorzien? Nederland staat open voor het versoepelen van staatssteun voor groene investeringen, wat betekent dat voor het Nederlands beleid? Kan de Minister uiteenzetten wat hierdoor zou veranderen? Hoe verhoudt zich dit tot eerdere voorstellen die door de leden zijn gedaan, zoals de WBSO-groen, waarvan de Minister aangaf dat invoering hiervan niet mogelijk zou zijn door Europese staatsteunregels?

Op 1 februari komt de Europese Commissie met een officiële mededeling over de initiatieven die Commissievoorzitter Von der Leyen in Davos heeft aangekondigd. Een appreciatie op hoofdlijnen van deze mededeling zal zo snel mogelijk met uw Kamer worden gedeeld.

Het kabinet ziet staatssteun niet als de enige oplossing voor het versterken van het concurrentievermogen van de Unie en het versnellen van de groene transitie. De EU zou moeten kiezen voor een integrale benadering die handelspolitieke instrumenten, marktregulering en investeringen in strategische sectoren en waardeketens meeneemt. Het kabinet steunt versimpeling en versnelling van staatssteunprocedures voor zover dit helpt de transitie te versnellen. Het is van belang dat staatssteun gericht, proportioneel en noodzakelijk is, en een wezenlijke bijdrage levert aan het versnellen van de transitie. Het kabinet is geen voorstander van langdurige generieke maatregelen voor bedrijven om de hoge energieprijzen te compenseren.

De IRA en bijbehorende consequenties voor het concurrentievermogen vormen een langetermijnuitdaging voor de EU, geen crisis. Het kabinet is daarom geen voorstander van nieuwe fondsen en zet in op het gebruik van bestaande fondsen/middelen.

Voor het kabinet is het nog onduidelijk wat een Net-Zero Industry Act zou omvatten. Er mist volgens het kabinet nog een heldere probleemanalyse die pleit voor een Act op dit terrein. Niettemin kunnen aspecten in zo’n Act worden opgenomen die het kabinet steunt, zoals het versnellen van vergunningen.

Het versnellen en versimpelen van procedures en, waar noodzakelijk een gerichte aanpassing van reguliere steunkaders, zoals de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) waarvoor een gerichte herziening plaatsvindt, en de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieu, klimaat en energie 2022, kunnen ervoor zorgen dat voorgenomen steunmaatregelen (zoals, NIKI) sneller geïmplementeerd kunnen worden. Dit kan voor Nederland een versnelling van beleidsvoornemens en de energietransitie betekenen. Specifiek pleit ik in Brussel bijvoorbeeld om de AGVV gericht te verruimen voor circulaire projecten en projecten met milieuvoordeel in de keten. Als een project onder de AGVV valt hoeft er geen voorafgaande aanmelding ter goedkeuring van de Commissie plaats te vinden en volstaat een kennisgeving aan de Commissie. Voor wat betreft uw vraag over de WBSO verwijs ik naar de Kamerbrief Verslag SO WBSO (Kamerstuk 32 637, nr. 510), waarin staat dat invoering van de WBSO-groen op dit moment niet wenselijk wordt geacht. Tegelijkertijd wil ik hier ook benadrukken dat de steunregels er zijn om het gelijk speelveld op de interne markt te borgen. De voorwaarden en procedures dienen dus ook een belangrijk doel en zouden niet zonder meer terzijde moeten worden geschoven.

Loopt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat er op dit moment tegen aan dat investeringen in groene industriepolitiek niet gedaan kunnen worden door de Europese staatssteunregels?

Op het gebied van groene industriepolitiek zijn er soms maatregelen die door de opzet en invulling van de huidige steunregels vertraging oplopen of anders uitgevoerd moeten worden. Het versnellen en versimpelen van procedures en, waar noodzakelijk een gerichte aanpassing van reguliere steunkaders, zoals de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) waarvoor een gerichte herziening plaatsvindt, en de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieu, klimaat en energie 2022, kunnen ervoor zorgen dat voorgenomen steunmaatregelen (zoals, NIKI) sneller geïmplementeerd kunnen worden.

Maar, de staatssteunregels dienen ook een doel; de voorwaarden zijn er om de verstoring van overheidssteun op de markt zo klein mogelijk te houden en het gelijk speelveld op de interne markt te waarborgen. Ik ben daarom van mening dat de steunregels geschikt moeten zijn voor het doel; dat betekent dat de procedures en voorwaarden soms aangepast kunnen worden, maar dat betekent ook dat de regels altijd op sommige punten zullen blijven knellen – anders zouden deze regels de bescherming van de concurrentie en het gelijk speelveld niet meer dienen. Deze regels zijn namelijk ook van toepassing op andere Europese lidstaten, waarmee we voorkomen dat ongebreidelde staatssteun in hun economieën vloeit – dat is ook in het belang van Nederland.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Informele Raad voor Concurrentievermogen van 6-8 februari aanstaande. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

Versterking concurrentievermogen

De leden van de CDA-fractie onderstrepen het belang van het Europese gesprek over de versterking van het concurrentievermogen van de Europese industrie en het vestigingsklimaat. Deze leden maken zich in dat licht enige zorgen over de ontwikkelingen in de Verenigde Staten en de berichten dat Amerikaanse staten steeds actiever bezig zijn om investeringen van Europese clean tech bedrijven naar de Verenigde Staten te halen. Deze leden vragen of de Minister deze ontwikkeling herkent en bereid is deze ontwikkeling in Europees verband te bespreken. Deze leden vragen ook of de Minister deelt dat het belangrijk is om met een gezamenlijke Europese reactie te komen en zo ja, hoe zij zich hiervoor wil inzetten. De leden van de CDA-fractie vragen of hier ook een rol is weggelegd voor het Europese clean tech platform. De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat de Minister zich op dit punt inzet voor het strategische behoud van investeringen in clean tech in Europa.

Het kabinet ziet de Amerikaanse investeringen in eerste instantie als een positieve ontwikkeling. Het klimaat is een wereldwijd probleem en het is belangrijk dat de VS als grootste uitstoter hier ook in investeert. Een aantal elementen in de IRA is echter zorgelijk omdat dit het mondiale gelijk speelveld ondermijnt en Europese bedrijven op achterstand zet, bijvoorbeeld door belastingvoordelen en subsidies op productie binnen de Verenigde Staten. Deze zorgen zijn urgent en vereisen een Europese reactie. Hiertoe is tijdens de Europese Raad van 15 december jl. ook opgeroepen door de regeringsleiders. Tussen de EU en de VS is een taskforce opgezet waar de Europese zorgen over IRA worden geadresseerd.

Op 1 februari komt de Europese Commissie met een officiële mededeling over de initiatieven gericht op de versterking van het Europese concurrentievermogen die Von der Leyen in Davos heeft aangekondigd. Een appreciatie op hoofdlijnen van deze mededeling zal zo snel mogelijk met uw Kamer worden gedeeld.

We weten nog niet precies hoe de mededeling er uit gaat zien, maar verwachten dat het Clean Tech Platform naar verwachting door de Commissie zal worden gebruikt om te identificeren wat de investeringsbehoeften zijn om clean tech waardeketens op te schalen, welke obstakels er zijn en wat de meest geschikte steunmaatregelen zullen zijn. Dit zal de basis vormen voor de in maart te verwachten Net Zero Industry Act. Ik heb veel aandacht voor de ontwikkelingen op dit onderwerp.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister onder andere inzet op versnelling en versimpeling van de staatssteunregels. Deze leden vragen in hoeverre door de Minister ook wordt gekeken naar de mededingingsregels, en of dit onderwerp tijdens deze raad ook aan bod zal komen. Deze leden vragen wat het huidige kabinetsstandpunt is ten aanzien van het versoepelen van de mededingingsregels, vanuit de recente Europese discussie over het strategische belang van Europese kampioenen. Deze leden zijn benieuwd of de Minister van mening is dat versoepeling van de mededingingsregels en het concentratietoezicht kan bijdragen aan het versterken van het concurrentievermogen van de Europese industrie.

Mededinging richt zich op bescherming van het concurrentieproces in alle markten, zodat ondernemers zich via prijs, kwaliteit en innovatie kunnen onderscheiden richting de consument. Hiervoor is het van belang dat het mededingingstoezicht objectief en onafhankelijk blijft en de prikkels voor concurrentie zoveel mogelijk in stand houdt. Versoepeling van de mededingingsregels en het concentratietoezicht dragen wat mij betreft dan ook niet bij aan het versterken van het concurrentievermogen. Minder concurrentie leidt tot minder keuzevrijheid en kan tot hogere prijzen voor de Europese consument leiden. Het kabinet is daarom van mening dat het versterken van het concurrentievermogen van de Europese industrie via gerichte investeringen, de meest geëigende weg is. Voor het toekomstige concurrentievermogen van de EU is het essentieel dat de EU een sterkte geo-economische speler is. Internationale samenwerking en een open en stabiel handelssysteem brengen de EU nog altijd economische groei. Tegelijkertijd zal de EU haar strategische afhankelijkheden moeten verminderen en haar geo-economische positie de komende tijd vanuit eigen kracht moeten versterken. Dit houdt in dat de EU de basisvoorwaarden op orde heeft door het verder versterken van de interne markt, en het verder versnellen van de digitale en groene transitie. Dit maakt de EU ook weerbaarder.

Private financiering van klimaattransitie ontsluiten

De leden van de CDA-fractie steunen de inzet van de Minister om private financiering van de klimaattransitie aan te jagen. Deze leden constateren dat Nederland hier op nationaal niveau al veel aandacht aan besteedt, getuige onder andere de beleidsagenda voor duurzame financiering. Juist daarom is het volgens deze leden van belang dat Nederland hier in Europa een voortrekkersrol pakt. De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda vooral over de inzet van de Minister op nationaal niveau, maar missen toelichting over de kabinetsinzet richting de aanstaande Raad voor Concurrentievermogen. Deze leden vragen wat de inzet van de Minister is om ook in Europa private financiering van de klimaattransitie te ontsluiten en met welk doel zij aan het gesprek bij de aanstaande Raad deelneemt.

Zoals aangekondigd in de beleidsagenda Duurzame Financiering (Kamerstuk 33 043, nr. 108) van de Minister van Financiën mede namens de Minister voor Klimaat en Energie, zet Nederland zich ook op Europees en mondiaal niveau in voor duurzame financiering. De Minister van Financiën heeft het initiatief genomen om op Europees niveau, samen met andere koplopers, best practices op het terrein van verduurzaming van de financiële sector in kaart te brengen, bijvoorbeeld het Nederlandse klimaatcommitment maar ook databeschikbaarheid en duurzaamheidsrisico’s, en hierover kennis en expertise uit te wisselen. Ook heeft Nederland in 2019 samen met Zwitserland een initiatief gelanceerd dat zich richt op het delen van best practices voor het gebruik van meetmethoden voor het in lijn brengen van private financiering met de klimaatdoelen van Parijs. Nederland zal in de Raad het belang benadrukken van duidelijke transitiepaden op Europees niveau voor de meest CO2-intensieve sectoren in de economie en de Europese taxonomie. Voor de taxonomie, en dan met name om het gebruik daarvan door de private sector aan te jagen, is het daarbij van belang dat deze geloofwaardig is, dit zal Nederland dan ook benadrukken.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de stand van zaken van het met het gesprek met de sector over de verzekerbaarheid van klimaatschade, zoals door de Minister van Financiën is aangegeven in het verslag van het schriftelijk overleg over de beleidsagenda voor duurzame financiering.

Zoals tevens aangekondigd in de beleidsagenda Duurzame Financiering verkent de Minister van Financiën deze kabinetsperiode de beleidsopties die voorhanden zijn om de verzekerbaarheid van klimaatgerelateerde schade te verbeteren. Dat gebeurt in gesprek met de sector. Inmiddels is er vanuit diverse departementen op verscheidene niveaus met meerder sectorpartijen gesproken over dit onderwerp, waaronder het Verbond van Verzekeraars. Het gesprek blijft gaande, en daarbij geldt dat ook vanuit de sector initiatieven worden ontplooid om de verzekerbaarheid van klimaatgerelateerde schade te verbeteren, en dat de verzekeringsmarkt zich op dit punt ook doorontwikkeld. Zo bestaan er sinds 2020 ook verzekeringen tegen het falen of bezwijken van secundaire keringen, die ons land beschermen tegen binnenwater uit meren, kleine rivieren en kanalen. Het maakt dan niet meer uit of de schade komt door regen of door een lokale overstroming. Sinds de extreme wateroverlast in Limburg en delen van Noord-Brabant is het aantal verzekeraars dat een dergelijke dekking biedt sterk gegroeid. De meerderheid van particulieren én ondernemers is, volgens het Verbond van Verzekeraars, inmiddels verzekerd tegen het falen of bezwijken van een secundaire kering. Meerdere ministeries inventariseren in dat kader momenteel samen met verzekeraars en andere betrokken partijen hoe de verzekerbaarheid van klimaatschade in bredere zin kan worden geborgd. Ten aanzien van de verzekerbaarheid van overstromingsrisico’s heeft De Nederlandsche Bank (DNB) in november 2022 een aantal beleidsaanbevelingen gedaan in het rapport «Verzekeraars in een veranderende wereld». De Minister van Financiën zal uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 de door de vaste commissie voor Financiën verzochte reactie op dat rapport toesturen.

1. Fiche: Verordening interne-marktnoodinstrument en bijbehorende aanpassings-regelgeving

De leden van de CDA-fractie lezen dat het Zweedse EU-voorzitterschap tijdens de formele Raad voor Concurrentievermogen van 22 mei 2023 een voortgangsrapportage over de onderhandelingen in de Raad wil agenderen. Deze leden vragen of dit klopt en of ook al tijdens de aanstaande informele Raad opnieuw zal worden gesproken over het interne-markt noodinstrument. Zo ja, dan vragen deze leden om een update van de kabinetsinzet en het krachtenveld in Europa ten aanzien van dit nieuwe instrument. Deze leden vragen ook of de Minister kan aangeven wanneer naar verwachting politieke besluitvorming over dit onderwerp zal plaatsvinden.

Het Zweedse EU-voorzitterschap beoogt inderdaad in mei 2023 een voortgangsrapportage in de Raad voor Concurrentievermogen te agenderen. Voor de eerstvolgende vergadering van deze raadsformatie op 2 maart a.s. is geen agendapunt over het interne-marktnoodinstrument voorzien. Momenteel vindt een eerste behandeling van alle artikelen plaats. Het krachtenveld is momenteel nog niet uitgekristalliseerd. Het is nog niet te voorzien hoeveel vaart het Spaanse EU-voorzitterschap in de tweede helft van dit jaar achter de behandeling zet en of er dan onder het daaropvolgende Belgische voorzitterschap politieke besluitvorming over het voorstel plaatsvindt.

Overig Chips Act

De leden van de CDA-fractie maken van de gelegenheid gebruik om te vragen naar de status van de Chips Act. Deze leden lezen dat de triloog-onderhandelingen binnenkort van start zullen gaan, en dat daarbij met name de financiering een belangrijk vraagstuk is. De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat de Raad heeft gevraagd om alternatieve oplossingen voor het financieren van de Chips Act via bestaande programma’s zoals Horizon Europe en Digital Europe en zo ja, welke alternatieven voor Nederland bespreekbaar zijn om het gat van 400 miljoen euro op te vullen.

De Raad heeft de Commissie inderdaad opgeroepen om een alternatieve oplossing te vinden. De Commissie is thans bezig om een oplossing te vinden voor de financiering van het openstaande budget van 400 miljoen euro, inclusief alternatieven. Het is aan de Commissie om te komen met een voorstel, dat aan de lidstaten wordt voorgelegd. Medio februari kan in de Raadswerkgroep voor Onderzoeksvraagstukken, wanneer de Single Basic Act voor de oprichting van een Chips Act JU wederom wordt besproken, verder over een oplossing worden gesproken. Ik houd scherp zicht op dit vraagstuk.


X Noot
1

Motie Dassen: «verzoekt de regering om in kaart te brengen welke impact de voorstellen tot harmonisering van de criteria voor allocatie van subsidies als gedaan door Duitsland en Frankrijk hebben op de industrie, en in Europees verband in te zetten op een Europese groene industriepolitiek», 20 december 2022, Kamerstuk 29 826, nr. 165.

X Noot
2

Motie Boucke en Erkens: «verzoekt de regering om in kaart te brengen hoe de Nederlandse en Europese steun zich verhoudt tot de Inflation Reduction Act, in hoeverre deze act risico’s oplevert voor Nederlandse en Europese bedrijven en in hoeverre de IRA risico’s oplevert voor verduurzaming en de energietransitie in Nederland en Europa», 20 december 2022, Kamerstuk 29 826, nr. 156.

Naar boven