21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 547 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 januari 2022

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 13 januari 2022 over de geannoteerde Agenda onderzoeksdeel informele Raad voor Concurrentievermogen 24 en 25 januari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 546) en over de brief van 14 december 2021 over het verslag Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 november 2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 544).

De vragen en opmerkingen zijn op 14 januari 2022 aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 19 januari 2022 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Azarkan

De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II

Antwoord / Reactie van de Minister

5

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor het onderzoeksdeel van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 24 en 25 januari 2022. Deze leden zien uit naar de opstelling van de Europese Strategie van Universiteiten en het verder uitrollen van het Europese Universiteiten Initiatief, zoals ook blijkt uit de motie van de leden Paternotte en Van der Woude over het inventariseren en wegnemen van belemmeringen en bezwaren waar Europese opleidingen mee te maken hebben (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 46). De leden van de VVD-fractie hebben voor nu geen verdere vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Kamerbrief over het onderzoeksdeel van de informele Raad voor Concurrentievermogen. Zij wensen de Minister enkele vragen te stellen.

De leden van de D66-fractie constateren dat de agenda en het discussiepaper voor de informele Raad voor Concurrentievermogen bij het schrijven van de Kamerbrief nog niet beschikbaar was. Zij vragen of er inmiddels stukken beschikbaar zijn en, zo ja, wat de strekking van de stukken is.

De leden van de D66-fractie kijken met interesse uit naar het voorstel van de Europese Commissie voor een «Europese Strategie voor Universiteiten». Het doel van de strategie is om de vier missies van hoger onderwijsinstellingen, namelijk onderwijs, onderzoek, innovatie en maatschappelijke impact, samen te brengen in een kennisecosysteem-aanpak. Deze leden vragen of de Minister een beeld heeft van hoe de Commissie innovatie en maatschappelijke impact als twee aparte rollen onderscheidt. Tevens vragen zij hoe de Minister de rol van Nederlandse hogescholen ziet in een eventuele strategie nu hogescholen nog een zeer bescheiden budget voor onderzoek krijgen.

De leden van de D66-fractie lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 november 2021 dat de Raad heeft ingestemd met de Raadsaanbeveling voor een Pact voor onderzoek en innovatie (O&I) in Europa. Zij lezen in de Raadsconclusies dat de lidstaten moeten bijdragen aan de doelstelling op Unieniveau om 3 procent van het Unie-bbp te investeren in O&I door op vrijwillige basis een nationaal streefcijfer vast te stellen voor hun totale uitgaven voor O&I. Lidstaten kunnen daarbij nadere subdoelen stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van de beoogde overheidsuitgaven voor O&I, uitgedrukt als percentage van het bbp. De lidstaten hebben daarbij kennisgenomen dat de Europese Commissie een streefcijfer voorstelt voor de overheidsinspanning voor onderzoek en ontwikkeling op 1,25 procent van het Unie-bbp in 2030. Deze leden vragen de Minister op welke wijze het kabinet uitvoering zal geven aan deze opdracht vanuit het Pact voor Onderzoek & Innovatie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

Geannoteerde Agenda onderzoeksdeel informele Raad voor Concurrentievermogen 24 en 25 januari 2022

De leden van de CDA-fractie lezen dat op het moment van schrijven van de geannoteerde agenda nog geen agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen, noch een discussiepaper met discussievragen, ontvangen was vanuit het voorzitterschap. Zij vragen de Minister hun deze stukken alsnog te doen toekomen, zodra deze beschikbaar zijn.

De leden van de CDA-fractie lezen dat verwacht wordt dat lidstaten tijdens de informele Raad zullen worden gevraagd naar goede voorbeelden op het vlak van het bevorderen van synergie tussen onderzoek, innovatie en onderwijs. Deze leden zijn benieuwd welke voorbeelden Nederland zal inbrengen. Kan de Minister die met hen delen?

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tot slot of duidelijk kan worden gemaakt wat de Europese Strategie voor Universiteiten en het Europese Universiteiten Initiatief concreet voor Nederland zouden kunnen betekenen, juist op het gebied van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie.

Verslag Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 november 2021

Verordening inzake Digitale Markten (DMA)

De leden van de CDA-fractie lezen dat een aantal lidstaten een gezamenlijke verklaring heeft afgegeven waarin wordt gepleit voor een verbreding van de reikwijdte van de maatregel om niet alleen voor app-stores, maar ook voor zoekmachines en sociale media redelijke voorwaarden voor zakelijke gebruikers te hanteren. Krijgt deze verklaring/dit voorstel opvolging, willen deze leden van de Minister weten.

Verordening inzake Digitale Diensten (DSA)

De leden van de CDA-fractie lezen dat Eurocommissaris Breton aangaf dat er voor wat betreft handhaving additionele middelen nodig zijn voor de versterkte rol van de Europese Commissie. Gaan deze middelen ter beschikking worden gesteld, vragen deze leden zich af. Indien ja, om hoeveel middelen gaat het en uit welk budget zijn deze afkomstig?

De leden van de CDA-fractie weten dat Nederland graag had gezien dat haar voorstellen ter bestrijding van illegale content online waren overgenomen. Hoe voorstelbaar is het dat deze voorstellen alsnog een plek zullen krijgen in het voorstel, vragen deze leden de Minister. In hoeverre gaat het kabinet zich hier wederom hard voor maken?

Implementatie Faciliteit voor Herstel en Veerkracht

Het is de leden van de CDA-fractie bekend dat bijna alle lidstaten een nationaal herstelplan (Recovery and Resilience Plan; RRP) hebben ingediend, maar Nederland nog steeds niet. Deze leden vragen de Minister, nu een nieuw kabinet is beëdigd, hoe het kabinet het maken, consulteren en indienen van een RRP gaat oppakken. Kan de Minister deze leden een tijdspad verstrekken? Hoe en wanneer gaat uitvoering worden gegeven aan de motie van het lid Inge van Dijk over het concept-RRP consulteren met stakeholders (Kamerstuk 21 501-30, nr. 531)? Wanneer zullen stakeholders, zoals gemeenten, provincies en private partijen, worden geconsulteerd? In het kader van de Faciliteit voor Herstel en Veerkracht (Recovery and Resilience Facility; RRF) vragen voornoemde leden aan de Minister wanneer er uitvoering wordt gegeven aan de motie van het lid Palland c.s. over bijhouden aan welke projecten en sectoren andere lidstaten hun RRF-gelden besteden (Kamerstuk 21 501-30, nr. 510).

De leden van de CDA-fractie lezen dat lidstaten tijdens dit beleidsdebat specifiek ingingen op de invulling van hun RRP’s, maar dat Nederland niet heeft geïntervenieerd. Zij vragen zich af waarom niet. Welke lessen en/of goede voorbeelden haalt Nederland uit de RRP’s van andere lidstaten? Wat is de opvatting van het kabinet over investeringen in grensoverschrijdende projecten, zoals de Important Projects of Common European Interest (IPCEI’s)? Hoe zou het IPCEI-instrument volgens het kabinet het beste kunnen worden ingezet? Wat is het tijdspad van de aangekondigde Chips Act?

De leden van de CDA-fractie sluiten zich aan bij de lidstaten die onderstreepten dat het cruciaal is om de voortgang van de implementaties van de RRP’s te monitoren.

Diversenpunt Commissiemededeling Herziening Mededingingsbeleid

De leden van de CDA-fractie lezen over nieuwe richtsnoeren voor IPCEI’s, die lidstaten in staat stellen om gezamenlijk te investeren in bijvoorbeeld baanbrekende innovatie en infrastructuur, met een grotere rol voor het midden- en kleinbedrijf (mkb). Zij kijken hier met belangstelling naar uit en zouden willen weten wanneer de herziene ICPEI-mededeling wordt gepubliceerd.

Diversenpunt Jaarrapport 2021 SME Envoys

De leden van de CDA-fractie lezen dat Eurocommissaris Breton voor het aankomende jaar discussies over de rol van het mkb in de groene- en digitale transities en kansen voor het mkb in het kader van strategische autonomie voorziet. Kan de Minister uitgebreider ingaan op deze kansen voor het mkb? Wat is hier precies gezegd?

Diversenpunt Industrieforum

De leden van de CDA-fractie lezen dat het Industrieforum om advies is gevraagd over de aanpak van strategische afhankelijkheden. Wordt dit advies openbaar en waar/wanneer kunnen deze leden er kennis van nemen?

Onderzoek en innovatie voor het bereiken van cross-sectorale doelen

Het valt de leden van de CDA-fractie op dat Nederland heeft benoemd dat er moet blijven worden geïnvesteerd in fundamenteel onderzoek, omdat de COVID-crisis heeft aangetoond dat er, dankzij eerdere investeringen in fundamenteel onderzoek, snel resultaten geboekt kunnen worden. Deze leden onderschrijven dit, maar vragen zich af waarom Nederland niet heeft gesproken over (investeringen in) toegepast onderzoek, dat zij van minstens zo groot belang vinden. Wil de Minister hierop ingaan?

Diversenpunt EU space-based global secure communication system

De leden van de CDA-fractie nemen kennis van de plannen die Eurocommissaris Breton heeft gepresenteerd voor een «EU space-based global secure communication system», gericht op het tegengaan van geopolitieke dreigingen, snel veilig internet voor iedereen, en Europa in het kwantumtijdperk brengen. Deze leden lezen dat de Eurocommissaris hiervoor middelen wil vrijmaken uit NextGenerationEU en de RRF. Hoe moeten de lidstaten deze financiering zien? Gaat dit bijvoorbeeld ten koste van de bijdragen die lidstaten uit de RRF ontvangen?

II Antwoord / reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor het onderzoeksdeel van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 24 en 25 januari 2022. Deze leden zien uit naar de opstelling van de Europese Strategie van Universiteiten en het verder uitrollen van het Europese Universiteiten Initiatief, zoals ook blijkt uit de motie van de leden Paternotte en Van der Woude over het inventariseren en wegnemen van belemmeringen en bezwaren waar Europese opleidingen mee te maken hebben (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 46). De leden van de VVD-fractie hebben voor nu geen verdere vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Kamerbrief over het onderzoeksdeel van de informele Raad voor Concurrentievermogen. Zij wensen de Minister enkele vragen te stellen.

De leden van de D66-fractie constateren dat de agenda en het discussiepaper voor de informele Raad voor Concurrentievermogen bij het schrijven van de Kamerbrief nog niet beschikbaar was. Zij vragen of er inmiddels stukken beschikbaar zijn en, zo ja, wat de strekking van de stukken is.

De agenda en de discussiedocumenten voor de informele Raad voor Concurrentievermogen zijn inmiddels gepresenteerd door het Franse voorzitterschap van de Raad van Europese Unie (en door de Tweede Kamer in te zien via het Delegates Portal van de Raad). Op dinsdagmorgen 25 januari vinden twee workshops plaats en in de middag een ministerieel debat. De eerste workshop gaat over de bijdrage van het hogeronderwijs aan de toekomst van Europa en de kansen en aandachtspunten die zich voordoen. De tweede workshop gaat over de uitdagingen op het gebied van internationale samenwerking in onderzoek en innovatie in de EU en de wereld en specifiek het borgen van de academische waarden en principes in die internationale samenwerking. Tijdens het debat in de middag zal worden stilgestaan bij de samenwerking tussen hogeronderwijsinstellingen in Europa. Tijdens dit gedeelte van de informele Raad zal het voorstel voor een «Europese Strategie voor Universiteiten», dat op 18 januari door de Commissie is gepubliceerd, de rode draad zijn. De Kamer ontvangt conform de reguliere afspraken met de Tweede Kamer binnen zes weken via een BNC-fiche de kabinetsappreciatie op het voorstel. De discussievragen van het debat zijn gericht op de kansen en uitdagingen van grensoverschrijdende samenwerking voor de aantrekkelijkheid en het concurrentievermogen van Europees hogeronderwijs, en beleid ter bevordering van academisch talent en academische carrières worden besproken. Ook de rol die de Europese Universiteiten allianties hierin als proeftuinen en aanjagers kunnen spelen zal centraal staan in de gesprekken.

De leden van de D66-fractie kijken met interesse uit naar het voorstel van de Europese Commissie voor een «Europese Strategie voor Universiteiten». Het doel van de strategie is om de vier missies van hoger onderwijsinstellingen, namelijk onderwijs, onderzoek, innovatie en maatschappelijke impact, samen te brengen in een kennisecosysteem-aanpak. Deze leden vragen of de Minister een beeld heeft van hoe de Commissie innovatie en maatschappelijke impact als twee aparte rollen onderscheidt.

De Commissie refereert met deze vier missies aan de term knowledge square (onderwijs, onderzoek, innovatie en maatschappelijke impact). De Commissie wil deze verschillende missies van hogeronderwijsinstellingen in gezamenlijkheid adresseren in de Strategie voor Universiteiten. In het algemeen omschrijft de Commissie maatschappelijke impact als de bijdragen die hogeronderwijsinstellingen leveren aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen, zoals de groene en digitale transities. De term innovatie verwijst vaak naar het ontwikkelen van nieuwe technologieën, producten en diensten, al dan niet in samenwerking met het bedrijfsleven.

Voor zover nu bekend expliciteert de strategie deze rollen niet verder, maar geeft de strategie vooral richting aan de unieke positie van universiteiten daar waar elementen als onderzoek, onderwijs, innovatie en het bijdragen aan maatschappelijke ontwikkelingen bij elkaar komen. De Kamer ontvangt conform de reguliere afspraken via het BNC-fiche meer uitgebreide kabinetsappreciatie op het Commissievoorstel.

Tevens vragen zij hoe de Minister de rol van Nederlandse hogescholen ziet in een eventuele strategie nu hogescholen nog een zeer bescheiden budget voor onderzoek krijgen.

Hogescholen sluiten met hun ervaringen op het snijvlak van onderwijs, onderzoek, innovatie en samenleving goed aan bij de doelen van de strategie, voor zover deze nu bekend zijn. Het gehele spectrum van hogeronderwijsinstellingen, inclusief hogescholen, komt in aanmerking voor deelname aan het Europese Universiteiten Initiatief. Hierin wordt op geen enkele manier onderscheid gemaakt tussen universiteiten en hogescholen. Alle netwerken van hoger onderwijsinstellingen konden, naast de financiering vanuit Erasmus+, ook aanspraak maken op financiering vanuit Horizon Europe via de pilot voor het Europese Universiteiten Initiatief. Het budget vanuit Horizon Europe is bedoeld voor samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie binnen de Europese Universiteiten netwerken.

Ook heeft Nederland meermaals specifiek aandacht gevraagd voor een gelijke toegang van alle hogeronderwijsinstellingen tot dit initiatief. Tot op heden nemen er twee Nederlandse hogescholen deel aan het Europese Universiteiten Initiatief. Dit zijn Van Hall Larenstein en NHL Stenden.

De leden van de D66-fractie lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 november 2021 dat de Raad heeft ingestemd met de Raadsaanbeveling voor een Pact voor onderzoek en innovatie (O&I) in Europa. Zij lezen in de Raadsconclusies dat de lidstaten moeten bijdragen aan de doelstelling op Unieniveau om 3 procent van het Unie-bbp te investeren in O&I door op vrijwillige basis een nationaal streefcijfer vast te stellen voor hun totale uitgaven voor O&I. Lidstaten kunnen daarbij nadere subdoelen stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van de beoogde overheidsuitgaven voor O&I, uitgedrukt als percentage van het bbp. De lidstaten hebben daarbij kennisgenomen dat de Europese Commissie een streefcijfer voorstelt voor de overheidsinspanning voor onderzoek en ontwikkeling op 1,25 procent van het Unie-bbp in 2030. Deze leden vragen de Minister op welke wijze het kabinet uitvoering zal geven aan deze opdracht vanuit het Pact voor Onderzoek & Innovatie.

Dit kabinet is voornemens om in lijn met de Lissabondoelstelling te investeren in onderzoek en ontwikkeling. Dit doet het kabinet door de publieke investeringen te verhogen, onder meer door het instellen van een fonds voor onderzoek en wetenschap waarmee in totaal € 5 miljard geïnvesteerd wordt gedurende tien jaar, door de maatregelen vervolgopleidingen en onderzoek uit het Regeerakkoord (Kamerstuk 35 788, nr. 77) waarmee structureel € 700 miljoen wordt geïnvesteerd en door een intensivering van de onderzoek, ontwikkeling en innovatie (R&D&I) pijler in het Nationaal Groeifonds. Ook wordt er extra geïnvesteerd in onderzoek en innovatie ten aanzien van klimaatneutrale technologieën. Daarbij is het kabinet van mening dat het ook belangrijk is om breder te kijken dan alleen naar de omvang van publieke investeringen. Zo is het bijvoorbeeld van belang te bezien hoe de impact van onderzoek en innovatie in de EU vergroot kan worden, bijvoorbeeld door publiek-private samenwerking. In Nederland wordt dit gestimuleerd via het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid. Dit is belangrijk voor het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen, het creëren van impact en het creëert een hefboom die zorgt voor meer private investeringen. Het in het Pact voor Onderzoek & Innovatie genoemde streefcijfer van 1,25% voor publieke uitgaven aan R&D waar de lidstaten kennis van hebben genomen, geldt als niet-bindend en wordt niet vastgelegd als norm, bijvoorbeeld in het Europees Semester.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

Geannoteerde Agenda onderzoeksdeel informele Raad voor Concurrentievermogen 24 en 25 januari 2022

De leden van de CDA-fractie lezen dat op het moment van schrijven van de geannoteerde agenda nog geen agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen, noch een discussiepaper met discussievragen, ontvangen was vanuit het voorzitterschap. Zij vragen de Minister hun deze stukken alsnog te doen toekomen, zodra deze beschikbaar zijn.

Inmiddels zijn de stukken beschikbaar gekomen via het Delegates Portal van de Raad van de Europese Unie. De Tweede Kamer heeft toegang tot dit Portal en kan via deze weg de stukken raadplegen. In de beantwoording van de vragen van de D66-fractie hiervoor is nader ingegaan op de inhoud van de stukken die inmiddels beschikbaar zijn gekomen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat verwacht wordt dat lidstaten tijdens de informele Raad zullen worden gevraagd naar goede voorbeelden op het vlak van het bevorderen van synergie tussen onderzoek, innovatie en onderwijs. Deze leden zijn benieuwd welke voorbeelden Nederland zal inbrengen. Kan de Minister die met hen delen?

De agenda voor de informele Raad is inmiddels bekend. Synergie tussen onderwijs, onderzoek en innovatie als apart thema staat minder nadrukkelijk op de agenda dan verwacht werd. Daarom worden op dit punt geen voorbeelden ingebracht. Wel vraagt het voorzitterschap nu naar voorbeelden van beleidsopties om de aantrekkelijkheid van onderzoeks- en onderwijscarrières in Europa te versterken. In dat kader vraagt Nederland aandacht voor het breder erkennen en waarderen van wetenschappers. Erkennings- en waarderingssystemen moeten zodanig vormgegeven worden dat het de kwaliteit van ieder van de kerndomeinen: onderwijs, onderzoek, impact, leiderschap en (voor Universitaire Medische Centra) patiëntenzorg, in onderlinge samenhang bevordert. Nederland zal in dit kader in de informele Raad de Dutch Higher Education Award noemen. Dit is de Nederlandse hogeronderwijspremie voor teams die een uitzonderlijke onderwijsprestatie leveren. In navolging van de prijzen voor uitzonderlijke onderzoeksprestaties, heeft Nederland deze prijs recent in het leven geroepen om op eenzelfde manier aandacht te creëren voor onderwijs en onderwijsvernieuwing (waarbij onderzoeksbevindingen benut worden om onderwijsinnovatie te bewerkstelligen).

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tot slot of duidelijk kan worden gemaakt wat de Europese Strategie voor Universiteiten en het Europese Universiteiten Initiatief concreet voor Nederland zouden kunnen betekenen, juist op het gebied van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie.

De «Europese Strategie voor Universiteiten» heeft tot doel om hogeronderwijsinstellingen klaar te stomen voor de toekomst. Een toekomst waarin onder meer transnationale samenwerking, synergie tussen onderwijs en onderzoek, Europese waarden, innovatie, inclusie en excellentie centraal staan. Het Europese Universiteiten Initiatief, dat inmiddels tot 41 transnationale allianties van hogeronderwijsinstellingen heeft geleid, wordt als belangrijke proeftuin hiervoor beschouwd. De strategie en het Europese Universiteiten Initiatief zouden voor Nederland een versterking van de internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en onderwijs kunnen betekenen. Uitdagingen waar Nederland voor staat zoals inclusief onderwijs en de transities naar leven lang leren, duurzaamheid en digitalisering, kennisvalorisatie en samenwerking in onderzoeks-en innovatie-ecosystemen zijn brede internationale uitdagingen, waar internationale focus en samenwerking van toegevoegde waarde is. Daarbij is het van belang om scherp te blijven kijken naar serieuze obstakels en mogelijke aangedragen oplossingen hiervoor. Met als doel om de noodzaak, het doel en de toegevoegde waarde voor ogen te houden en ook rekening te houden met het subsidiariteitsprincipe en de autonomie van hogeronderwijsinstellingen. De Kamer ontvangt conform de reguliere afspraken via het BNC-fiche de meer uitgebreide kabinetsappreciatie op het Commissievoorstel.

Verslag Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 november 2021

Verordening inzake Digitale Markten (DMA)

De leden van de CDA-fractie lezen dat een aantal lidstaten een gezamenlijke verklaring heeft afgegeven waarin wordt gepleit voor een verbreding van de reikwijdte van de maatregel om niet alleen voor app-stores, maar ook voor zoekmachines en sociale media redelijke voorwaarden voor zakelijke gebruikers te hanteren. Krijgt deze verklaring/dit voorstel opvolging, willen deze leden van de Minister weten.

Het voorstel van Denemarken, Italië, Portugal en Spanje om in de Digital Markets Act (DMA) redelijke voorwaarden ook te verplichten bij zoekmachines en sociale media krijgt zeker opvolging. Temeer omdat het Europees Parlement voorstelt om de reikwijdte van deze maatregel uit te breiden naar alle diensten van poortwachtersplatforms die onder de DMA vallen. Het voorstel zal daarom worden besproken tijdens de trilogen, die recent zijn gestart.

Verordening inzake Digitale Diensten (DSA)

De leden van de CDA-fractie lezen dat Eurocommissaris Breton aangaf dat er voor wat betreft handhaving additionele middelen nodig zijn voor de versterkte rol van de Europese Commissie. Gaan deze middelen ter beschikking worden gesteld, vragen deze leden zich af. Indien ja, om hoeveel middelen gaat het en uit welk budget zijn deze afkomstig?

De additionele middelen waar Eurocommissaris Breton naar refereert vloeien voort uit een voorstel voor een versterkte rol van de Europese Commissie in de handhaving van erg grote online platformen (VLOP’s) die is opgenomen in de algemene oriëntatie van de Raad. Naar verwachting zal het Europees Parlement in de week van 17 januari tijdens een plenaire sessie haar positie innemen op de DSA, waarna de triloogonderhandelingen tussen de Commissie, het Raadsvoorzitterschap en het parlement kunnen starten. Het voorstel voor een versterkte rol van de Commissie in handhaving van VLOP’s, de additionele middelen die hiervoor nodig zijn en de financiering van dit voorstel zullen onderdeel vormen van de triloogonderhandelingen die nog plaats moeten vinden. Er kan daarom geen antwoord worden gegeven op de vraag of en hoe deze additionele middelen ter beschikking worden gesteld. De bron van waar deze middelen worden geworven blijft een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet en dit zal het blijven uitdragen richting het Franse voorzitterschap dat namens de Raad de onderhandelingen met het parlement en de Commissie voert.

De leden van de CDA-fractie weten dat Nederland graag had gezien dat haar voorstellen ter bestrijding van illegale content online waren overgenomen. Hoe voorstelbaar is het dat deze voorstellen alsnog een plek zullen krijgen in het voorstel, vragen deze leden de Minister. In hoeverre gaat het kabinet zich hier wederom hard voor maken?

Het is gebleken dat in de Raad onvoldoende draagvlak was voor de voorstellen die Nederland had ingebracht in de Raad om aanbieders van hostingdiensten meer verantwoordelijkheid te geven voor het bestrijden van illegale content online. Wel hebben een aantal lidstaten tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 25 november 2021 een gezamenlijke verklaring afgelegd waarin zij opriepen om het Know Your Business Customer (KYBC)-principe te verbreden naar alle digitale diensten. Nederland heeft aangegeven uitbreiding van dit principe te kunnen steunen, voor zover het betrekking heeft op aanbieders van hostingdiensten, aangezien dit een onderdeel vormde van de Nederlandse voorstellen. Naar verwachting zal het Europees Parlement in de week van 17 januari tijdens een plenaire sessie haar positie innemen op de DSA, waarna de triloogonderhandelingen tussen de Commissie, het Raadsvoorzitterschap en het parlement kunnen starten. Het is onmogelijk aan te geven hoe waarschijnlijk het is dat de een of meerdere van de hierboven genoemde voorstellen tijdens de triloogonderhandelingen in het DSA voorstel zullen terugkomen. Het kabinet blijft voorstander van additionele maatregelen om te voorkomen dat hostingproviders criminaliteit faciliteren en zal hiervoor steun blijven uitspreken naar het Franse voorzitterschap dat namens de Raad de onderhandelingen met het parlement en de Commissie voert.

Implementatie Faciliteit voor Herstel en Veerkracht

Het is de leden van de CDA-fractie bekend dat bijna alle lidstaten een nationaal herstelplan (Recovery and Resilience Plan; RRP) hebben ingediend, maar Nederland nog steeds niet. Deze leden vragen de Minister, nu een nieuw kabinet is beëdigd, hoe het kabinet het maken, consulteren en indienen van een RRP gaat oppakken. Kan de Minister deze leden een tijdspad verstrekken? Hoe en wanneer gaat uitvoering worden gegeven aan de motie van het lid Inge van Dijk over het concept-RRP consulteren met stakeholders (Kamerstuk 21 501-30, nr. 531)? Wanneer zullen stakeholders, zoals gemeenten, provincies en private partijen, worden geconsulteerd?

De tijdlijn voor het indienen van het Nederlandse herstel- en heerkrachtplan ziet er als volgt uit: in het eerste kwartaal van 2022 zal het eerste conceptplan uitgewerkt zijn en zal deze ook naar de Kamer worden gestuurd. Hierna start de dialoog met stakeholders en met de Europese Commissie. Vervolgens is het streven om een herziene conceptversie van het plan in mei 2022 gereed te hebben. In juni 2022 wordt het finale concept-plan aan uw Kamer gepresenteerd. Uiterlijk 31 augustus 2022 zal Nederland het plan formeel indienen bij de Europese Commissie.

Vanaf het moment van indienen door Nederland heeft de Europese Commissie twee maanden om met een voorstel voor een uitvoeringsbesluit te komen, met daarin de goedkeuring van het plan, de mijlpalen en doelen, alsmede de daaraan gekoppelde bedragen. Hierna heeft de Raad een maand de tijd om het uitvoeringsbesluit goed te keuren. Vervolgens zal een overeenkomst tussen de Commissie en Nederland worden opgesteld, waarmee de middelen formeel worden gecommitteerd. Ten slotte is op 31 december 2022 de deadline voor de Europese Commissie om 70% van alle middelen te hebben gecommitteerd aan de lidstaten.

Het kabinet zet in op een goede dialoog met stakeholders voor het conceptplan, als voorgeschreven in de RRF-verordening, en heeft voorts breed geconsulteerd tijdens de formatiegesprekken. Lokale en regionale overheden, sociale partners, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden zijn onder andere betrokken geweest bij gesprekken in de formatie. Het uiteindelijke plan zal het consultatieproces beschrijven en hoe de input hieruit is verwerkt. De uitvoering van de motie van Dijk1 zal terugkomen in de dialoog met stakeholders. Deze dialoog vindt naar verwachting plaats zodra het concept-plan aan de Kamer is voorgelegd.

In het kader van de Faciliteit voor Herstel en Veerkracht (Recovery and Resilience Facility; RRF) vragen voornoemde leden aan de Minister wanneer er uitvoering wordt gegeven aan de motie van het lid Palland c.s. over bijhouden aan welke projecten en sectoren andere lidstaten hun RRF-gelden besteden (Kamerstuk 21 501-30, nr. 510).

Wanneer alle plannen van de andere lidstaten zijn goedgekeurd en de implementatie van start is gegaan, zal uw Kamer een brief ontvangen die inzicht geeft in de projecten en sectoren waaraan andere lidstaten hun RRF-gelden besteden, conform de motie van het lid Palland c.s.

De leden van de CDA-fractie lezen dat lidstaten tijdens dit beleidsdebat specifiek ingingen op de invulling van hun RRP’s, maar dat Nederland niet heeft geïntervenieerd. Zij vragen zich af waarom niet. Welke lessen en/of goede voorbeelden haalt Nederland uit de RRP’s van andere lidstaten?

Het beleidsdebat tijdens de RvC van 25 en 26 november 2021 ging over de implementatie van de herstelplannen. Lidstaten gingen in hun interventie in op de maatregelen die zij in hun herstelplan hebben opgenomen en hoe deze bijdragen aan het concurrentievermogen van de Unie. Nederland heeft nog geen herstelplan ingediend. Daarmee werd een interventie in deze discussie minder opportuun.

Andere lidstaten hebben een prestatie geleverd door in korte tijd uitgebreide en volledige herstelplannen te maken en in te dienen. De organisatie en coördinatie hiervan is een omvangrijke taak. Mede naar aanleiding van ervaringen uit andere lidstaten is per januari 2022 een projectdirectie opgericht onder het Ministerie van Financiën die zich bezig zal houden met de invulling van het Nederlands herstelplan. De goedgekeurde RRP’s van andere lidstaten zijn bestudeerd en geapprecieerd, hierover is u Kamer reeds geïnformeerd.2 Deze plannen en appreciaties kunnen ter voorbeeld dienen voor het Nederlandse herstelplan. Ook zijn de lidstaten er in het algemeen goed in geslaagd om investeringen en hervormingen aan elkaar te koppelen, ook dit kan dienen ter inspiratie voor ons eigen RRP. Daarnaast is de ambitie om regelmatig contact te hebben met andere lidstaten, en worden plannen van andere lidstaten geraadpleegd, teneinde best practices te ontdekken.

Wat is de opvatting van het kabinet over investeringen in grensoverschrijdende projecten, zoals de Important Projects of Common European Interest (IPCEI’s)? Hoe zou het IPCEI-instrument volgens het kabinet het beste kunnen worden ingezet?

Het kabinet is voorstander van grensoverschrijdende samenwerkingen en kijkt per beleidsdoel wat hiervoor het juiste instrument of vorm van samenwerking is. Nederland neemt daarom actief deel aan de initiërende processen van meerdere IPCEI’s en heeft het kabinet in de augustusbesluitvorming financiering gereserveerd voor de IPCEI’s voor Waterstof, Micro-electronica 2 en Cloud en Services, zoals ook beschreven in beantwoording op Kamervragen van lid Amhaouch (2021S38202).

Volgens het kabinet kan het IPCEI instrument het beste ingezet worden voor het stimuleren van een select aantal strategische waardeketens en ecosystemen, aan de hand van een langetermijnstrategie, bijvoorbeeld opgesteld door een Industriële Alliantie. Wanneer uit analyse voor de langetermijnstrategie blijkt dat een IPCEI het meest doelmatige instrument is om het marktfalen op te lossen en beyond state of the art innovatie te stimuleren, dan vindt het kabinet dat een IPCEI ingezet kan worden. Echter, alle lidstaten hebben de mogelijkheid om een IPCEI initiatief te starten, en mits zij bij minimaal drie andere lidstaten interesse vinden, dan mogen zij dit initiatief aanbieden aan de Europese Commissie ter beoordeling. Nederland ziet IPCEI’s als een add-on instrument bovenop bestaand beleid om bijvoorbeeld een extra innovatie impuls te geven, de nodige transities te versnellen en mogelijk te maken, of echt strategische afhankelijkheden te voorkomen. IPCEI is echter een uitzondering op het reguliere staatssteunkader. Eerst zal bekeken worden of er geen opties zijn binnen de reguliere kaders die al effectief zijn. Overmatig gebruik van IPCEI’s kan namelijk ook zorgen voor een ongelijk speelveld op de interne markt.

Wat is het tijdspad van de aangekondigde Chips Act?

De Europese Commissie maakt vaart met de EU Chips Act. De huidige verwachting is dat de eerste voorstellen in februari zullen worden gedaan. Uw Kamer zal hier t.z.t. via de gebruikelijke wijze over worden geïnformeerd.

De leden van de CDA-fractie sluiten zich aan bij de lidstaten die onderstreepten dat het cruciaal is om de voortgang van de implementaties van de RRP’s te monitoren.

Diversenpunt Commissiemededeling Herziening Mededingingsbeleid

De leden van de CDA-fractie lezen over nieuwe richtsnoeren voor IPCEI’s, die lidstaten in staat stellen om gezamenlijk te investeren in bijvoorbeeld baanbrekende innovatie en infrastructuur, met een grotere rol voor het midden- en kleinbedrijf (mkb). Zij kijken hier met belangstelling naar uit en zouden willen weten wanneer de herziene ICPEI-mededeling wordt gepubliceerd.

Op 25 november 2021 heeft de Europese Commissie de herziening van de IPCEI-mededeling gepubliceerd.3 Hierover geeft het kabinet een appreciatie in het aankomende BNC fiche Mededeling herziening Europees Mededingingsbeleid, waarover een uitstelbrief naar uw Kamer is verstuurd.4

Diversenpunt Jaarrapport 2021 SME Envoys

De leden van de CDA-fractie lezen dat Eurocommissaris Breton voor het aankomende jaar discussies over de rol van het mkb in de groene- en digitale transities en kansen voor het mkb in het kader van strategische autonomie voorziet. Kan de Minister uitgebreider ingaan op deze kansen voor het mkb? Wat is hier precies gezegd?

Commissaris Breton benoemde dat het jaarrapport 2021 van het SME Envoy Network5 aantoont dat het mkb een cruciale rol speelt in de veertien industriële ecosystemen, onder andere in het versterken van die ecosystemen. Daarnaast gaf Breton aan dat een discussie over de centrale rol van het mkb in de groene- en digitale transities een prioriteit van het SME Envoy Network is voor het aankomende jaar.

Diversenpunt Industrieforum

De leden van de CDA-fractie lezen dat het Industrieforum om advies is gevraagd over de aanpak van strategische afhankelijkheden. Wordt dit advies openbaar en waar/wanneer kunnen deze leden er kennis van nemen?

Het Industrial Forum is een publiek-private samenwerking, met leden vanuit de 27 lidstaten en vanuit 28 Europese koepel- en brancheorganisaties. De Commissie zal een tweede fase starten van diepgaande evaluaties van potentiële afhankelijkheden op belangrijke gebieden, waaronder producten, diensten of technologieën die essentieel zijn voor de tweeledige transitie, zoals hernieuwbare energiebronnen of energieopslag en cyberbeveiliging. Het moment waarop de resultaten openbaar gemaakt zullen worden is nog niet bepaald. Nadat deze bekend zijn zullen deze op de geëigende wijze met uw Kamer worden gedeeld.

Onderzoek en innovatie voor het bereiken van cross-sectorale doelen

Het valt de leden van de CDA-fractie op dat Nederland heeft benoemd dat er moet blijven worden geïnvesteerd in fundamenteel onderzoek, omdat de COVID-crisis heeft aangetoond dat er, dankzij eerdere investeringen in fundamenteel onderzoek, snel resultaten geboekt kunnen worden. Deze leden onderschrijven dit, maar vragen zich af waarom Nederland niet heeft gesproken over (investeringen in) toegepast onderzoek, dat zij van minstens zo groot belang vinden. Wil de Minister hierop ingaan?

Ook investeringen in toegepast onderzoek zijn van groot belang. Het wordt steeds meer duidelijk dat voor de inzet op maatschappelijke uitdagingen en vergroting van de innovatiekracht van fundamenteel en toegepast onderzoek nauw verweven dienen te zijn6. Zo kunnen bijvoorbeeld TO2-instellingen vanwege hun organiserende rol binnen ecosystemen een brugfunctie vervullen tussen fundamenteel onderzoek en marktontwikkeling of -toepassing7. In het beleidsdebat over onderzoek en innovatie voor het bereiken van cross-sectorale doelen is door Nederland expliciet gewezen op investeringen in fundamenteel onderzoek. Het belang hiervan in verhouding tot toegepast onderzoek wordt namelijk niet altijd meteen gezien doordat resultaten in het algemeen pas op de lange termijn zichtbaar worden. Met de verwijzing in het debat naar de Horizon Europe missies en partnerschappen en het nationale missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid is impliciet ook het belang van toegepast onderzoek benadrukt, omdat dit een essentieel onderdeel hiervan vormt, gericht op het genereren van impact.

Diversenpunt EU space-based global secure communication system

De leden van de CDA-fractie nemen kennis van de plannen die Eurocommissaris Breton heeft gepresenteerd voor een «EU space-based global secure communication system», gericht op het tegengaan van geopolitieke dreigingen, snel veilig internet voor iedereen, en Europa in het kwantumtijdperk brengen. Deze leden lezen dat de Eurocommissaris hiervoor middelen wil vrijmaken uit NextGenerationEU en de RRF. Hoe moeten de lidstaten deze financiering zien? Gaat dit bijvoorbeeld ten koste van de bijdragen die lidstaten uit de RRF ontvangen?

Op dit moment is het nog niet duidelijk hoe de financiering van het voorstel voor een «EU space-based global secure communication system» eruit gaat zien. De Commissie zal naar verwachting op 9 februari een formeel wetsvoorstel presenteren, dat meer inzicht moet bieden in onder andere de financiële onderbouwing van dit plan. Er is geen reden om aan te nemen dat de financiering van dit voorstel structureel ten koste zou gaan van de bijdrage die lidstaten uit het RRF ontvangen. Wel kunnen individuele lidstaten ervoor kiezen om een deel van de middelen die zij ontvangen uit het RRF in te zetten voor een dergelijk plan.

Naar boven