21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 454 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 april 2019

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 22 maart 2019 over de geannoteerde Agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 3 april 2019 in Boekarest, Roemenië (Kamerstuk 21 501-30, nr. 453), over de brief van 6 maart 2019 over het verslag Raad voor Concurrentievermogen 18 en 19 februari 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 452), over de brief van 14 februari 2019 over de antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen op 18 en 19 februari 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 451) en over de brief van 19 februari 2019 over het onderzoek Planbureau voor de Leefomgeving naar het kortetermijneffect van een no deal Brexit op het concurrentievermogen van bedrijfstakken in Nederlandse provincies (Kamerstuk 23 987, nr. 318).

De vragen en opmerkingen zijn op 26 maart 2019 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 28 maart 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Diks

De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof

Inhoudsopgave

blz.

 

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II

Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris

5

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 3 april 2019 en de overige onderliggende stukken. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris naar aanleiding van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 3 april 2019 kan toelichten waarom de Raad uitsluitend bestaat uit een onderzoeksdeel en geen deel industrie en interne markt bevat. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de mate van spreiding van middelen uit het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie voor de verschillende landen is? Hoe komt het dat de Centraal- en Oost-Europese landen (EU13-landen) relatief weinig financiering verwerven uit het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie? Daarnaast vragen deze leden welke middelen binnen het Kaderprogramma zijn opgenomen die bijdragen aan de kwaliteit van onderzoeksinstellingen en onderzoeksgroepen binnen de EU13-landen.

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten hoe het actieplan Artificial Intelligence (AI) zich in het kader van de Europese concurrentiepositie verhoudt tot andere landen zoals de Verenigde Staten en China. Kan de Staatssecretaris toelichten welke akkoorden zijn bereikt op de dossiers «Company Law» en Markttoezicht en daarbij een appreciatie geven? Daarnaast vragen deze leden de Staatssecretaris om een verdere toelichting en appreciatie van het bereikte politiek akkoord tijdens het Coreper inzake de Verordening ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten. Kan de Staatssecretaris aangeven welke andere lidstaten, naast Nederland, het belang van de toegang voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) tot het Europees Defensie Fonds (EDF) en het belang van transparantie in de selectieprocedures voor het European Defence Industrial Development Programme (EDIDP) en het EDF hebben benadrukt?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven wat de termijn is waarop de Raadsonderhandelingen en triloog afgerond moeten zijn om Horizon Europe tijdig van start te laten gaan. Is deze termijn haalbaar? Deze leden lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 18 en 19 februari 2019 dat het European Institute for Innovation & Technology (EIT) de broedplaats is voor innovaties, waarna de European Innovation Council (EIC) deze innovaties richting de markt brengt en InvestEU deze nog verder opschaalt. Doet deze samenhang niet teniet aan de «one-stop-shop» benadering waarvan Nederland het belang benadrukt heeft?

De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 18 en 19 februari of invulling is gegeven aan de verschillende suggesties die zijn gedaan in de Nederlandse inzending op de consulatie van de Europese Commissie over ethische richtsnoeren voor AI. Zo ja, op welke manier? Deze leden juichen het toe dat de Staatssecretaris zich zal blijven inzetten voor een gedegen analyse door de Europese Commissie naar de kansen en belemmeringen die door ondernemers worden ervaren in het handelen op de interne markt, alsmede een stand van zaken van de implementatie, uitvoering en handhaving van bestaande regelgeving voor de interne markt. Wordt de lijn van Nederland om onderzoek te doen naar belemmeringen in specifieke (diensten)sectoren breed gesteund? Welke sectoren heeft de Staatssecretaris hierbij zelf in gedachten?

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris daarnaast om het onderzoek dat het kabinet laat uitvoeren onder Nederlandse ondernemers naar de kansen en belemmeringen die ondernemers ervaren in het handelen op de interne markt verder toe te lichten. Wanneer verwacht de Staatssecretaris het genoemde onderzoek af te ronden en te delen met de Kamer? De Staatssecretaris geeft aan dat op basis van onderzoek binnen Nederland onder andere de gebrekkige informatievoorziening voor ondernemers als belemmering wordt ervaren. Is de Staatssecretaris bereid te pleiten voor een analyse naar de effectiviteit van de verscheidene informatieloketten op lokaal, regionaal en nationaal vlak en mee te nemen bij het lopende Nederlandse onderzoek of de gevraagde Europese analyse? Ziet de Staatssecretaris ruimte voor verbeteringen naar aanleiding van eerder genoemd onderzoek met betrekking tot de informatievoorziening voor ondernemers, bijvoorbeeld rond de informatiecampagne gericht op de Brexit?

De leden van de fractie van de VVD-fractie hebben tot slot nog enkele vragen over het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) naar het kortetermijneffect van een no-deal Brexit op het concurrentievermogen van bedrijfstakken in Nederlandse provincies. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom in dit onderzoek niet is gekeken naar de effecten van de Brexit voor consumenten of de langetermijneffecten op de welvaart van de gemiddelde Nederlander of de veelheid aan andere gevolgen van de Brexit, die geen betrekking hebben op mogelijke handelsbarrières tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU. Een voorbeeld hiervan is de toegang van vissers uit Nederland tot Britse wateren. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de provincies kunnen doen die het hardst getroffen worden door een eventuele no-deal Brexit, om de klappen zo goed mogelijk op te vangen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat op 19 maart 2019 een deelakkoord is bereikt voor het onderzoeksprogramma Horizon Europe, de opvolger van Horizon 2020. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de conclusies uit dit deelakkoord? Onderdeel van het akkoord zijn de vijf nieuwe gebieden voor onderzoeksmissies: klimaatverandering, kanker, oceanen, slimme steden en bodemgezondheid. In een eerder stadium heeft Nederland, net als andere EU-lidstaten, voorkeuren voor missies op andere onderzoeksterreinen uitgesproken. In het geval van Nederland ging het onder andere om kwantumtechnologie en dementie. Zijn er, binnen of buiten Horizon Europe, mogelijkheden om deze twee thema’s op de (onderzoeks)agenda van de EU te zetten of anderszins vanuit de EU te ondersteunen (bijvoorbeeld met nationale of regionale subsidies)? Wat vindt de Staatssecretaris van de voorgestelde instrumenten om de innovatiekloof te verkleinen? Zijn deze in haar ogen effectief? Hoe kunnen de EU13-landen worden aangespoord om zelf meer te investeren in onderzoek en innovatie, al dan niet met gelden uit de Europese Structuur- en Investeringsfondsen? Hoe kijkt de Staatssecretaris naar de toekomst, verwacht zij dat de Raad met het deelakkoord instemt en op welke termijn verwacht zij een akkoord op de overige delen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland tegen de toekenning van onderzoeksmiddelen op basis van geografische criteria is. Wat is het standpunt van andere EU-lidstaten? Is hier sprake van eenzelfde kloof als de innovatiekloof ten aanzien van Horizon Europe, tussen de oorspronkelijke EU15-landen enerzijds en EU13-landen anderzijds?

De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 18 en 19 februari dat de Europese Commissie een sterk ethisch kader wil opstellen voor kunstmatige intelligentie (AI). Hiertoe heeft de Staatssecretaris punten ingestuurd (bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 451). In deze bijdrage doet Nederland een groot aantal, algemene en specifieke, suggesties. Hoe is daar door andere lidstaten op gereageerd, in het bijzonder die ten aanzien van de «ethical principles»? Wijken de opvattingen hierover sterk uiteen?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris met betrekking tot de «competitiveness check-up» kan uitleggen wat precies onder de integratie van strategische waardeketens wordt verstaan? Hoe kan een verdere integratie worden bereikt? Alleen door het wegnemen van belemmeringen en handhaving of nog op andere manieren? Kan de Staatssecretaris een aantal voorbeelden uit de dienstensector noemen waar te weinig integratie een probleem is en voortgang noodzakelijk is? Welke belemmeringen ervaren ondernemers? In welke specifieke (diensten)sectoren? Hoe kunnen deze worden weggenomen? Wordt de EU-langetermijnstrategie om in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken door alle lidstaten ondersteund? Is er ook op maatregelenniveau gesproken over het voldoen aan de uitgangspunten en het bereiken van doelstellingen? Zo ja, welke maatregelen zijn genoemd? Welke maatregelen nemen en/of overwegen lidstaten zoal? Wat zijn de conclusies uit de politieke akkoorden «Company law» en Markttoezicht?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris kan reflecteren op de getroffen balans in de Verordening ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van online tussenhandelsdiensten.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de Europese Commissie het compromisvoorstel ten aanzien van de EU-notificatierichtlijn heeft afgewezen en nu verder wil onderhandelen. Hoe ziet de Staatssecretaris dit vervolgtraject? Hoe groot acht zij de kans dat er alsnog een door de Europese Commissie gesteund voorstel komt? Gaat de inzet van Nederland in een volgende onderhandelingsronde veranderen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat er op het dossier ABC-Waiver een politiek akkoord is bereikt en Nederland tevreden is met het voorstel. Hoe ziet het tijdspad ten aanzien van deze verordening er vanaf nu uit?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris denkt dat alleen het geven van meer bekendheid aan het EDF en het EDIDP voldoende is om de defensiemarkt toegankelijker te maken voor het mkb. Hoe gaat die bekendheid bij het mkb worden vergroot? Hoe gaat voor wat betreft het EIC, het EIT en InvestEU de «one-stop-shop» voor het mkb en startups concreet gestalte krijgen?

De leden van de CDA-fractie wijzen op de vragen die zij hebben gesteld in het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen op 18 en 19 februari 2019 over 5G-netwerken. Nadien hebben deze vragen geleid tot de motie-Van den Berg (Kamerstuk 21 501-33, nr. 747) over een gecoördineerde aanpak van de integriteit van 5G-netwerken. Deze leden zijn benieuwd of in andere lidstaten vergelijkbare stappen worden gezet of initiatieven genomen.

De leden van de CDA-fractie bedanken, via de Staatssecretaris, het PBL voor het uitvoeren van het onderzoek naar het kortetermijneffect van een no-deal Brexit op het concurrentievermogen van bedrijfstakken in Nederlandse provincies. Wat is tot dusver het resultaat van de publiekscampagne gericht op ondernemers, over het belang van een goede voorbereiding voor een no-deal Brexit? Hoeveel ondernemers zijn bereikt? Is er iets te zeggen over de effectiviteit van de diverse campagnemiddelen, te weten radiospots, sociale media, advertenties en de website www.brexitloket.nl? Nemen bewustwording en urgentie bij ondernemers toe? Hoeveel unieke bezoeken heeft de website www.brexitloket.nl inmiddels gehad? Hoe vaak is gebruik gemaakt van de Brexit Impact Scan? Hoeveel mkb’ers maken gebruik van een Brexit-voucher? Welke bedrijfsevenementen zijn er geweest en hoe zijn deze bezocht?

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd via welke kanalen het PBL-onderzoek naar bedrijven wordt gecommuniceerd. Worden de onderzoeksresultaten ook onder de aandacht gebracht van overheden, bijvoorbeeld de gemeenten via de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de provincies via het Interprovinciaal Overleg? De provincies zijn van belang met het oog op de nieuw verkozen provinciale staten en de aanstaande collegeonderhandelingen, waarvoor deze informatie mogelijk van belang kan zijn. Worden de onderzoeksresultaten ook gedeeld met brancheverenigingen en belangenorganisaties in de diverse sectoren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen en hebben hierbij enkele opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben begrip voor en delen het standpunt van de Staatssecretaris dat deelname aan onderzoeksprogramma’s in het kader van Horizon 2020 op basis van kwaliteit dient te geschieden en niet op basis van geografische criteria. Deze leden constateren tevens dat Nederland van mening is dat de klagende landen een eigen excellent onderzoek- en innovatiesysteem op dienen te bouwen. Zij vragen de Staatssecretaris of het nu beschikbare bedrag voor het opbouwen van een eigen kwalitatief hoogstaand onderzoeks- en innovatiesysteem afdoende is en hoe dit dient te worden besteed door de hierop aanspraak makende lidstaten. Tevens vragen deze leden of de Staatssecretaris kan garanderen dat indien het bedrag voor een «catching up-erffect» van Oost-Europese landen niet afdoende blijkt te zijn, de uitgaven hieraan niet zullen stijgen en dat de selectie langdurig zal worden gemaakt op basis van kwaliteit.

II Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 3 april 2019 en de overige onderliggende stukken. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris naar aanleiding van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 3 april 2019 kan toelichten waarom de Raad uitsluitend bestaat uit een onderzoeksdeel en geen deel industrie en interne markt bevat.

Het Voorzitterschap heeft de Informele Raad voor Concurrentievermogen gesplitst. Op 3 april zal worden gesproken over het onderdeel onderzoek. Op 2 en 3 mei 2019 zal tijdens de Informele Raad voor Concurrentievermogen worden gesproken over de interne markt en het industriebeleid. Uw Kamer ontvangt daarover een aparte geannoteerde agenda.

Kan de Staatssecretaris aangeven wat de mate van spreiding van middelen uit het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie voor de verschillende landen is?

De verdeling van middelen uit Horizon 2020 verschilt sterk tussen de Europese lidstaten. Er zijn verschillen in intensiteit en kwaliteit van nationale onderzoek- en innovatiesystemen, maar landen verschillen onderling tenslotte ook in grootte en aantal inwoners. Er zijn daarom niet alleen verschillen tussen EU-13 lidstaten en EU-15 lidstaten1, maar ook binnen deze groepen is er verschil in de mate waarin lidstaten financiering verwerven. De verschillen tussen lidstaten binnen de EU-15 groep zijn daarbij groter dan binnen de EU-13 groep.

We kunnen grofweg vier categorieën onderscheiden met betrekking tot het aandeel dat lidstaten ontvangen van het tot nu toe toegekende budget in Horizon 2020 (de cijfers betreffen brutoontvangsten):

  • 1. > 10% aandeel van het totaalbudget: Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk

  • 2. 5–10% aandeel van het totaalbudget: Spanje, Italië, Nederland, België

  • 3. 1–5% aandeel van het totaalbudget: Zweden, Oostenrijk, Denemarken, Griekenland, Finland, Ierland, Portugal, Polen

  • 4. < 1% aandeel van het totaalbudget: Tsjechië, Hongarije, Slovenië, Roemenië, Cyprus, Estland, Luxemburg, Slowakije, Bulgarije, Kroatië, Litouwen, Letland, Malta.

Hoe komt het dat de Centraal- en Oost-Europese landen (EU13-landen) relatief weinig financiering verwerven uit het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie?

Een belangrijke oorzaak voor de relatief beperkte financiering die entiteiten uit EU13-landen verwerven uit het Kaderprogramma is dat in de betreffende lidstaten nationale investeringen in onderzoek en innovatie achterblijven en de randvoorwaarden minder ontwikkeld zijn. De Europese Commissie heeft namelijk aangetoond dat er een correlatie is tussen wat lidstaten zelf investeren in onderzoek en innovatie en het budget dat ze uit het kaderprogramma weten te halen.2 De EU13-landen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor 4,4% van de totale Europese investeringen in onderzoek en innovatie. Daarmee blijft de kwaliteit en intensiteit van de nationale onderzoek- en innovatiesystemen achter. Om succesvolle deelname in het Kaderprogramma te faciliteren moeten nationale investeringen verhoogd worden. Ook kunnen de Europese Structuur- en Investeringsfondsen op een slimme manier ingezet worden voor dit doel. Door op nationaal niveau capaciteit op te bouwen, zullen lidstaten beter in staat zijn deel te nemen aan Horizon Europe. Ook zijn onderzoekers uit EU13-landen nog niet altijd goed aangesloten op de juiste netwerken van onderzoekers in EU15-landen, wat deelname aan het Kaderprogramma bemoeilijkt.

Daarnaast vragen deze leden welke middelen binnen het Kaderprogramma zijn opgenomen die bijdragen aan de kwaliteit van onderzoeksinstellingen en onderzoeksgroepen binnen de EU13-landen.

In zowel Horizon 2020 als Horizon Europe is een deel van het programma gealloceerd voor instrumenten die bijdragen aan de kwaliteit van onderzoeksinstellingen en onderzoeksgroepen in EU13-landen, genaamd «spreading excellence and widening participation». Zie voor toelichting van de instrumenten het antwoord op de eerdere vraag van het CDA.

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten hoe het actieplan Artificial Intelligence (AI) zich in het kader van de Europese concurrentiepositie verhoudt tot andere landen zoals de Verenigde Staten en China.

Wereldwijd worden er miljarden geïnvesteerd in Artificiële Intelligentie (AI)-ontwikkeling, vooral door China en de Verenigde Staten. In zowel China als de VS wordt er naar schatting $ 30 miljard per jaar geïnvesteerd in AI-onderzoek en -toepassing. De Europese Commissie heeft in het actieplan Artificial Intelligence aangegeven de Europese concurrentiepositie te willen verbeteren door een versterkte coördinatie van investeringen in de lidstaten. De Europese Commissie stelt voor dat er – voor de gehele EU – tussen nu en eind 2020 ten minste 20 miljard euro aan publieke en private investeringen in onderzoek en innovatie nodig is. De EU zal zelf tot 2020 1,5 miljard euro uit bestaande Europese fondsen beschikbaar stellen. Voor het volgende meerjarig financieel kader van de EU (2021–2027) heeft de EU daarnaast voorgesteld minstens 7 miljard euro in AI te investeren uit de programma’s Horizon Europe en Digitaal Europa. Het actieplan stelt daarnaast ook voor de Europese concurrentiepositie te verbeteren door meer Europese samenwerking tussen de lidstaten, met als doel toonaangevend wereldleider te worden in het ontwikkelen en toepassen van een meer mensgeorienteerde, verantwoorde AI. Hier kan Europa zich onderscheiden van China en de Verenigde Staten.

Kan de Staatssecretaris toelichten welke akkoorden zijn bereikt op de dossiers «Company Law» en Markttoezicht en daarbij een appreciatie geven?

Het company law package bestaat uit twee Richtlijnvoorstellen, te weten Digitalisering en Grensoverschrijdende omzetting.

Het Richtlijnvoorstel Digitalisering beoogt ondernemerschap te stimuleren en het eenvoudiger te maken om grensoverschrijdend te handelen, door ervoor te zorgen dat in elke lidstaat een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (in Nederland Besloten Vennootschap (BV)) volledig online kan worden opgericht. Zijn er vermoedens van fraude, dan kan de fysieke aanwezigheid van de betrokken ondernemer worden verlangd. Informatie over een BV moet online, via het handelsregister, beschikbaar en raadpleegbaar zijn en is grotendeels gratis toegankelijk. Een aandachtspunt is de uitbreiding van gratis toegankelijke informatie in het handelsregister ten opzichte van de huidige situatie.

Het Richtlijnvoorstel grensoverschrijdende omzetting heeft tot doel de vrijheid van vestiging binnen de EU te bevorderen door het voor bedrijven gemakkelijker te maken om een grensoverschrijdende omzetting, fusie of splitsing te effectueren, terwijl de belangen van betrokkenen zoals aandeelhouders, crediteuren en werknemers worden gewaarborgd. Om te voorkomen dat de belangen van aandeelhouders, crediteuren en werknemers worden geschaad door de grensoverschrijdende omzetting, bevat het voorstel voor deze groepen belanghebbenden specifieke beschermingsmaatregelen. Ten aanzien van grensoverschrijdende fusie en splitsing bevat het voorstel vergelijkbare procedures en waarborgen. Nederland heeft momenteel geen regels voor grensoverschrijdende omzetting en splitsing en is daarom in beginsel wel voorstander van dit voorstel.

In februari is er een politiek akkoord bereikt tussen de Raad en het Europees parlement over de verordening voor markttoezicht op producten. Ik ben tevreden met het onderhandelingsresultaat, waarin voor Nederland belangrijke punten zijn binnengehaald. Naast het verder harmoniseren van markttoezicht biedt het resultaat handvatten voor het van de markt kunnen weren van niet-conforme producten die via internetverkoop de EU binnenkomen. Dit was een belangrijk punt van mijn inzet in de onderhandelingen, gezien de groeiende stroom van producten die eindgebruikers direct uit derde landen importeren en de gevolgen die dit heeft voor de productveiligheid en het gelijke speelveld voor het bedrijfsleven. De verordening bevat hiervoor een artikel dat producenten uit derde landen verplicht een vertegenwoordiger in de EU aan te wijzen indien ze direct (via internetverkoop) goederen aanbieden aan Europese eindgebruikers. Deze vertegenwoordiger is aan te spreken door een markttoezichthouder (in Nederland onder andere de NVWA en Agentschap Telecom) indien er iets mis is met het product. Hiermee is in het onderhandelingsresultaat de motie Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 30) uitgevoerd. Daarnaast bevordert, conform mijn inzet, deze verordening de samenwerking tussen toezichthouders uit verschillende lidstaten door het oprichten van een netwerk dat samenwerking tussen toezichthouders gaat faciliteren. Ook wordt het bilaterale contact tussen toezichthouders en bijstandsverzoeken vergemakkelijkt door duidelijke procedures hiervoor en het instellen van verbindingsbureaus (single liaison offices). Daarnaast ben ik tevreden over het versterken van de informatievoorziening over de regelgeving aan bedrijven.

Daarnaast vragen deze leden de Staatssecretaris om een verdere toelichting en appreciatie van het bereikte politiek akkoord tijdens het Coreper inzake de Verordening ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten.

Ik ben tevreden met het bereikte akkoord. Zoals ik ook in mijn beantwoording op de vraag van het CDA heb aangegeven, gaat het om een gebalanceerde verordening. De verordening zorgt voor eerlijke verhoudingen in de relatie tussen platforms en ondernemers en beschermt veelal kleine ondernemers die zaken doen met platforms. Tegelijkertijd is niet uit het oog verloren dat er ook veel kleine platforms zijn die onder de reikwijdte van het voorstel vallen. Zo zijn kleine platforms uitgezonderd van de bepalingen over geschillenbeslechting en zijn de transparantievereisten zo dat kleine platforms er ook aan kunnen voldoen zonder disproportionele lasten.

Kan de Staatssecretaris aangeven welke andere lidstaten, naast Nederland, het belang van de toegang voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) tot het Europees Defensie Fonds (EDF) en het belang van transparantie in de selectieprocedures voor het European Defence Industrial Development Programme (EDIDP) en het EDF hebben benadrukt?

Het kabinet doet geen uitspraken over de beleidsinzet van andere lidstaten. Voor de toegang van het mkb in de toeleveringsketens en transparantie in de selectieprocedure is brede steun in de Raad. Deze steun heeft ertoe geleid dat in de verordeningen van zowel het EDIDP als het EDF bonusstructuren en (toekennings)criteria zijn opgenomen om consortia te stimuleren om grensoverschrijdend samen te werken met het mkb. Hierdoor moet het mkb toegang kunnen krijgen tot de Europese toeleveringsketens. In de teksten van de verordeningen is ook vastgelegd dat calls for proposals in beginsel competitief in de markt gezet dienen te worden.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven wat de termijn is waarop de Raadsonderhandelingen en triloog afgerond moeten zijn om Horizon Europe tijdig van start te laten gaan. Is deze termijn haalbaar?

Zowel de triloog als de Raadsonderhandelingen over het deelakkoord Horizon Europe zijn afgerond. De lidstaten hebben ingestemd met het akkoord. Het Europees parlement stemt begin april. Daarmee is een zeer belangrijke stap gezet richting het tijdig starten van Horizon Europe. De onderhandelingen over het Horizon Europe programma maken integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. Volledige besluitvorming zal daarom op een later moment nog plaatsvinden.

Deze leden lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 18 en 19 februari 2019 dat het European Institute for Innovation & Technology (EIT) de broedplaats is voor innovaties, waarna de European Innovation Council (EIC) deze innovaties richting de markt brengt en InvestEU deze nog verder opschaalt. Doet deze samenhang niet teniet aan de «one-stop-shop» benadering waarvan Nederland het belang benadrukt heeft?

Voor een antwoord op de «one-stop-shop» benadering verwijs ik u graag naar het antwoord op de vraag van het CDA. De samenhang doet daarmee geen afbreuk aan de «one-stop-shop» benadering die Nederland benadrukt binnen Horizon Europe.

De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 18 en 19 februari of invulling is gegeven aan de verschillende suggesties die zijn gedaan in de Nederlandse inzending op de consulatie van de Europese Commissie over ethische richtsnoeren voor AI. Zo ja, op welke manier?

Voor deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van het CDA.

Deze leden juichen het toe dat de Staatssecretaris zich zal blijven inzetten voor een gedegen analyse door de Europese Commissie naar de kansen en belemmeringen die door ondernemers worden ervaren in het handelen op de interne markt, alsmede een stand van zaken van de implementatie, uitvoering en handhaving van bestaande regelgeving voor de interne markt. Wordt de lijn van Nederland om onderzoek te doen naar belemmeringen in specifieke (diensten)sectoren breed gesteund? Welke sectoren heeft de Staatssecretaris hierbij zelf in gedachten?

De oproep voor een gedegen analyse door de Europese Commissie wordt breed gesteund door andere lidstaten. De keuze van sectoren zal moeten worden gebaseerd op de nadere analyse.

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris daarnaast om het onderzoek dat het kabinet laat uitvoeren onder Nederlandse ondernemers naar de kansen en belemmeringen die ondernemers ervaren in het handelen op de interne markt verder toe te lichten. Wanneer verwacht de Staatssecretaris het genoemde onderzoek af te ronden en te delen met de Kamer?

Voor een beschrijving van het onderzoek dat het kabinet heeft laten uitvoeren onder Nederlandse ondernemers verwijs ik naar bovengenoemde kamerbrief van 9 oktober 2018 (Kamerstuk 22 112, nr. 2703). Daarnaast bereidt het kabinet momenteel onderzoek voor over de ervaringen van ondernemers met zaken doen in België, Duitsland, Frankrijk en Polen. Dit onderzoek zal later dit jaar worden afgerond en met de Kamer worden gedeeld.

De Staatssecretaris geeft aan dat op basis van onderzoek binnen Nederland onder andere de gebrekkige informatievoorziening voor ondernemers als belemmering wordt ervaren. Is de Staatssecretaris bereid te pleiten voor een analyse naar de effectiviteit van de verscheidene informatieloketten op lokaal, regionaal en nationaal vlak en mee te nemen bij het lopende Nederlandse onderzoek of de gevraagde Europese analyse?

Het kabinet is bereid om dit aspect mee te nemen bij zowel het genoemde lopende Nederlandse onderzoek als bij de gevraagde Europese analyse. Gelet op gesprekken met brancheorganisaties en tot nu toe verricht onderzoek is de indruk dat er qua informatievoorziening het nodige te verbeteren valt.

Ziet de Staatssecretaris ruimte voor verbeteringen naar aanleiding van eerder genoemd onderzoek met betrekking tot de informatievoorziening voor ondernemers, bijvoorbeeld rond de informatiecampagne gericht op de Brexit?

Het kabinet ziet ruimte voor verbeteringen als het bijvoorbeeld gaat om de Points of Single Contact. Daarnaast is het van belang dat de Single Digital Gateway goed wordt geïmplementeerd.

De informatiecampagne richting ondernemers in het kader van Brexit is het afgelopen jaar gestructureerd uitgebouwd om informatie zo toegankelijk mogelijk beschikbaar te maken aan ondernemers. Aan het Brexitloket zijn additionele instrumenten toegevoegd, zoals Brexit to do list, en worden instrumenten aan de hand van veranderende actualiteit geüpdatet, zoals de Brexit Impact Scan. Door middel van verschillende onderzoeken, bijvoorbeeld naar de ervaringen van ondernemers, wordt deze informatievoorziening verder verbeterd.

De leden van de fractie van de VVD-fractie hebben tot slot nog enkele vragen over het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) naar het kortetermijneffect van een no-deal Brexit op het concurrentievermogen van bedrijfstakken in Nederlandse provincies. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom in dit onderzoek niet is gekeken naar de effecten van de Brexit voor consumenten of de langetermijneffecten op de welvaart van de gemiddelde Nederlander of de veelheid aan andere gevolgen van de Brexit, die geen betrekking hebben op mogelijke handelsbarrières tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU. Een voorbeeld hiervan is de toegang van vissers uit Nederland tot Britse wateren. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de provincies kunnen doen die het hardst getroffen worden door een eventuele no-deal Brexit, om de klappen zo goed mogelijk op te vangen?

Het onderzoek is uitgevoerd met een door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) samengestelde dataset van economische gegevens voor Europese regio’s en een groot aantal afzonderlijke landen buiten Europa. Uniek in deze dataset is dat de handel in goederen en diensten tussen deze regio’s en landen in kaart is gebracht. Op basis van dit onderzoek, de achterliggende aannames en de dataset, kunnen er geen conclusies worden getrokken over de effecten van Brexit op consumenten. Deze studie onderzoekt waar de initiële gevolgen van Brexit op de concurrentiepositie van bedrijfstakken in Nederland het grootst zijn. Dit zijn de effecten meteen na uittreding van het Verenigd Koninkrijk, nog voordat bedrijven, overheden en consumenten hierop hebben gereageerd en hun gedrag hebben aangepast. De studie betreft dus een kortetermijnanalyse, waarbij geen aannames zijn gemaakt over aanpassingen in het gedrag van bedrijven, overheden en consumenten en er dus geen conclusies kunnen worden getrokken over de langetermijneffecten.

Het scenario is gebaseerd op het in de literatuur veel gebruikte «harde» Brexit-scenario. Dit is gebaseerd op WTO-tarieven en aangevuld met non-tarifaire belemmeringen. Hierbij is enkel gekeken naar handelsbelemmeringen, geen productiebelemmeringen zoals toegang tot visserijgronden. Bovendien is het gebruikte scenario geen no deal scenario, waardoor er ook geen kortetermijndisrupties zijn meegenomen. Kortetermijndisrupties zijn bijvoorbeeld het ontbreken van benodigde infrastructuur zoals nodig voor de douaneafhandeling in het VK. Deze disrupties zijn vaak moeilijk te kwantificeren en afhankelijk van maatregelen of afspraken die in de weken of dagen voorafgaand aan een no deal getroffen worden.

Dit onderzoek brengt nogmaals onder de aandacht wat de mogelijke gevolgen van Brexit zijn en onderschrijft het belang van een goede voorbereiding. Provincies kunnen bedrijfstakken wijzen op het bestaande instrumentarium ter ondersteuning van de voorbereiding, zoals het Brexitloket, hulp bij risicoanalyse (Brexit Impact Scan) en beperkte financiële steun (Brexit Vouchers).

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat op 19 maart 2019 een deelakkoord is bereikt voor het onderzoeksprogramma Horizon Europe, de opvolger van Horizon 2020. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de conclusies uit dit deelakkoord?

Het betreffende deelakkoord is een gebalanceerd compromis waarin alle partijen hebben moeten geven en nemen. Het komt op de belangrijkste punten tegemoet aan de Nederlandse inzet met excellentie en impact als de hoofdcriteria, verankering van open science, samenwerking door de kennis- en innovatieketen heen en vereenvoudiging van partnerschappen. Nederland steunt het akkoord dan ook. Uw Kamer zal middels een aparte brief een verdere toelichting ontvangen op de inhoud van het akkoord.

Onderdeel van het akkoord zijn de vijf nieuwe gebieden voor onderzoeksmissies: klimaatverandering, kanker, oceanen, slimme steden en bodemgezondheid. In een eerder stadium heeft Nederland, net als andere EU-lidstaten, voorkeuren voor missies op andere onderzoeksterreinen uitgesproken. In het geval van Nederland ging het onder andere om kwantumtechnologie en dementie. Zijn er, binnen of buiten Horizon Europe, mogelijkheden om deze twee thema’s op de (onderzoeks)agenda van de EU te zetten of anderszins vanuit de EU te ondersteunen (bijvoorbeeld met nationale of regionale subsidies)?

Er zijn mogelijkheden binnen Horizon Europe voor onderzoek en innovatie op thema’s als dementie en kwantumtechnologie buiten de missies om. Het merendeel van onderzoek en innovatie zal plaatsvinden binnen de zes clusters van de tweede pijler van het programma, Global challenges and European industrial competitiveness. Dementie wordt in het cluster voor gezondheid al benoemd en in het cluster voor digitaal, industrie en ruimtevaart wordt kwantumtechnologie reeds benoemd als onderwerp waar aandacht aan besteed dient te worden. Bovendien zal het reeds bestaande FET-flagship voor kwantumtechnologie ook in Horizon Europe voortgezet worden.

Wat vindt de Staatssecretaris van de voorgestelde instrumenten om de innovatiekloof te verkleinen? Zijn deze in haar ogen effectief? Hoe kunnen de EU13-landen worden aangespoord om zelf meer te investeren in onderzoek en innovatie, al dan niet met gelden uit de Europese Structuur- en Investeringsfondsen?

Een deel van de instrumenten om de innovatiekloof te verkleinen zijn al bestaande instrumenten in het huidige programma, Horizon 2020. Deze instrumenten dragen bij aan versterking van netwerken (COST) en verbetering van kwaliteit van onderzoeksinstellingen en vakgroepen (ERA-Chairs, Teaming, Twinning). De instrumenten hebben als doel op een duurzame wijze bij te dragen aan het versterken van nationale onderzoek- en innovatiesystemen. Nederland beschouwt deze instrumenten als effectief. Er zullen ook nieuwe maatregelen worden toegevoegd met Horizon Europe, zoals matchmaking, ook gericht op verbeteren van kwaliteit van onderzoek- en innovatiesystemen. Nederland is in de basis positief over deze instrumenten, maar zal kritisch kijken naar de implementatie en het effect ervan gedurende de looptijd van het programma.

De Europese Commissie doet elk jaar landenspecifieke aanbevelingen in de context van het Europees Semester. Daarin wordt ook gekeken naar de nationale investeringen in onderzoek en innovatie. Als deze achterblijven, worden landen daarop aangesproken om ze aan te sporen. Daarnaast geldt dat de Europese Commissie in haar voorstel voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO; een van de Europese Structuur- en Investeringsfondsen) voor de periode 2021–2027 heeft opgenomen dat een deel van dit fonds moet worden ingezet voor «a smarter Europe». De onderhandelingen over de Europese Structuur- en Investeringsfondsen zijn nog niet afgerond.

Hoe kijkt de Staatssecretaris naar de toekomst, verwacht zij dat de Raad met het deelakkoord instemt en op welke termijn verwacht zij een akkoord op de overige delen?

De Raad kon instemmen met het deelakkoord op Horizon Europe, hiervoor verwijs ik u graag naar het antwoord op de eerdere vraag van het CDA. Wanneer de discussie over de overige delen van de EU-programma’s start is nog onbekend.

De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland tegen de toekenning van onderzoeksmiddelen op basis van geografische criteria is. Wat is het standpunt van andere EU-lidstaten? Is hier sprake van eenzelfde kloof als de innovatiekloof ten aanzien van Horizon Europe, tussen de oorspronkelijke EU15-landen enerzijds en EU13-landen anderzijds?

Nederland is samen met een aantal gelijkgestemde lidstaten opgetrokken tegen het idee van de EU-13 om de innovatiekloof te dichten door geografische criteria op te nemen voor het toekennen van budgetten voor onderzoek en innovatie binnen Horizon Europe. Beide onderwerpen kunnen niet los van elkaar gezien worden en daarmee is er sprake van eenzelfde verdeling tussen de lidstaten als bij de discussie over de innovatiekloof.

De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 18 en 19 februari dat de Europese Commissie een sterk ethisch kader wil opstellen voor kunstmatige intelligentie (AI). Hiertoe heeft de Staatssecretaris punten ingestuurd (bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 451). In deze bijdrage doet Nederland een groot aantal, algemene en specifieke, suggesties. Hoe is daar door andere lidstaten op gereageerd, in het bijzonder die ten aanzien van de «ethical principles»? Wijken de opvattingen hierover sterk uiteen?

De punten die Nederland heeft ingestuurd zijn onderdeel van een openbare consultatie van de (concept) aanbevelingen voor een ethisch kader voor Artificiele Intelligentie. Er zijn ongeveer vijfhonderd reacties ingediend vanuit heel Europa door verschillende organisaties, burgers en bedrijven. Als het gaat om reacties van andere lidstaten is alleen een publieke reactie van Denemarken bekend, die grotendeels overeenstemt met de inbreng van Nederland. Denemarken doet daarnaast een voorstel voor het ethisch gebruik van data, waar ik met belangstelling kennis van heb genomen. De Europese Commissie is deze reacties op dit moment aan het verwerken. De Europese Commissie zal het definitief ethisch kader (aanbevelingen) presenteren op 9 april a.s., daarna zal meer duidelijk zijn wat de opvattingen van andere lidstaten zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris met betrekking tot de «competitiveness check-up» kan uitleggen wat precies onder de integratie van strategische waardeketens wordt verstaan? Hoe kan een verdere integratie worden bereikt? Alleen door het wegnemen van belemmeringen en handhaving of nog op andere manieren? Kan de Staatssecretaris een aantal voorbeelden uit de dienstensector noemen waar te weinig integratie een probleem is en voortgang noodzakelijk is? Welke belemmeringen ervaren ondernemers? In welke specifieke (diensten)sectoren? Hoe kunnen deze worden weggenomen?

Onder «integratie van strategische waardeketens» wordt verstaan dat het van belang is dat de verschillende onderdelen van een waardeketen dusdanig over de Europese interne markt zijn verdeeld dat het eindproduct zo optimaal mogelijk is. Het uitgangspunt hierbij is dat onze concurrentiekracht toeneemt als een ondernemer gebruik kan maken van de beste toeleveranciers. Het voornaamste middel om tot optimaal geïntegreerde waardenketens te komen is de interne markt. Het wegnemen van belemmeringen op de interne markt kan op veel manieren. Betere handhaving van huidige interne marktregelgeving is hier een belangrijk onderdeel van. Ook kan er gedacht worden aan betere informatievoorziening, het versimpelen van procedures en het beter borgen dat bestaande instrumenten optimaal worden geïmplementeerd.

In algemene zin kan gesteld worden dat diensten een steeds belangrijker onderdeel vormen van waardeketens. Steeds meer van de toegevoegde waarde wordt gerealiseerd door diensten in de waardeketen, zoals onderzoek en ontwikkeling, verkoop- en naverkoopdiensten. Om te kunnen beantwoorden voor welke diensten meer voortgang wenselijk is, is zoals aangegeven in het verslag wat het kabinet betreft meer onderzoek nodig naar onder meer waardeketens. Het onderzoek dat de Europese Commissie presenteerde, geeft geen inzicht in de verschillende sectoren binnen waardeketens en hoe deze onderling zijn verbonden. Het onderzoek van de Commissie geeft evenmin een antwoord op de vraag in welke sectoren te weinig integratie een probleem is. Data daarover is nodig om te kunnen bepalen waar zich eventuele knelpunten voordoen en hoe deze vervolgens kunnen worden opgelost. Op basis van die gegevens kan er beter beleid op het terrein van de interne markt worden ontwikkeld, gebaseerd op feiten en behoeften, conform de inzet van het kabinet zoals geschetst in de kamerbrief van 9 oktober 2018 (Kamerstuk 22 112, nr. 2703)

Wordt de EU-langetermijnstrategie om in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken door alle lidstaten ondersteund? Is er ook op maatregelenniveau gesproken over het voldoen aan de uitgangspunten en het bereiken van doelstellingen? Zo ja, welke maatregelen zijn genoemd? Welke maatregelen nemen en/of overwegen lidstaten zoal?

De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft in zijn brief van 25 februari (Kamerstuk 31 793, nr. 186) in reactie op de motie Buma-Pechtold (Kamerstuk 35 000, nr. 15), alsmede in het verslag van de Milieuraad van 5 maart jl. (Kamerstuk 21 501-08, nr. 767), de stand van zaken weergegeven met betrekking tot de onderhandelingen over de langetermijnstrategie en het ophogen van het 2030-doel naar 55%. Voor het ophogen van zowel het 2050 als het 2030-doel is unanimiteit vereist in de Europese Raad. Op dit moment is er unanieme steun voor klimaatneutraliteit, maar nog niet voor het tijdpad. Hier wordt de komende maanden nog over onderhandeld. Er vinden nog geen discussies op maatregelniveau plaats.

Wat zijn de conclusies uit de politieke akkoorden «Company law» en Markttoezicht?

Zie voor het antwoord op deze vraag het antwoord op de vraag van de VVD.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris kan reflecteren op de getroffen balans in de Verordening ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van online tussenhandelsdiensten.

De verordening ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (verordening inzake relatie tussen platforms en bedrijven) legt transparantievereisten en bepalingen over geschillenbeslechting op aan platforms in hun relatie met ondernemers die goederen of diensten via een platform aanbieden. Dit beschermt ondernemers die gebruikmaken van platforms en zorgt voor eerlijke verhoudingen in deze relatie. Het gaat om een brede verordening die (met uitzondering van een aantal van de bepalingen over geschillenbeslechting) zowel op grote als kleine platforms van toepassing is. Tijdens de onderhandelingen heb ik aandacht gevraagd voor de effecten op kleine platforms. De uiteindelijke verordening hanteert een «light-touch» benadering, zonder te vergaande en gedetailleerde eisen voor platforms. Het voorstel bevat daarmee een goede balans tussen enerzijds een generieke bescherming van ondernemers die gebruikmaken van platforms en anderzijds het voorkomen van regelgeving waar kleine platforms de dupe van zijn.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de Europese Commissie het compromisvoorstel ten aanzien van de EU-notificatierichtlijn heeft afgewezen en nu verder wil onderhandelen. Hoe ziet de Staatssecretaris dit vervolgtraject? Hoe groot acht zij de kans dat er alsnog een door de Europese Commissie gesteund voorstel komt? Gaat de inzet van Nederland in een volgende onderhandelingsronde veranderen?

De onderhandelingen over de notificatierichtlijn zijn, zoals ik ook aangegeven heb in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 18 en 19 februari, stil komen te liggen. Gezien aanstaande verkiezingen van een nieuw Europees parlement en de daarop volgende vorming van een nieuwe Europese Commissie zal het bereiken van een akkoord tussen de Raad, Commissie en het parlement op korte termijn niet meer haalbaar zijn. De onderhandelingen zullen dan ook niet meer onder Roemeens Voorzitterschap voort worden gezet. Hierdoor is het op dit moment onzeker of het dossier in een nieuwe periode van de Europese Commissie en het Europees parlement zal worden voortgezet.

Het heeft uiteraard mijn voorkeur dat in dit dossier voortgang wordt geboekt en het kabinet zal dit kenbaar maken richting een volgende Commissieperiode. Indien de onderhandelingen alsnog weer worden opgepakt, zal ik mij conform de kabinetsinzet die ik met u heb gedeeld in het BNC-fiche3, de brief over hofuitspraak Visser Vastgoed4 en meest recentelijk het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen5 blijven inzetten voor een verbeterde notificatieprocedure. Ik zie momenteel geen reden om deze inzet te wijzigen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat er op het dossier ABC-Waiver een politiek akkoord is bereikt en Nederland tevreden is met het voorstel. Hoe ziet het tijdspad ten aanzien van deze verordening er vanaf nu uit?

Thans worden de voorbereidingen getroffen om nog in deze zittingsperiode van het Europees parlement een plenaire stemming over het voorstel te laten plaatsvinden. Ook de formele besluitvorming in de Raad van Ministers zal op korte termijn plaatsvinden, zodat de verordening spoedig kan worden gepubliceerd. Op de twintigste dag na publicatie treedt de verordening in werking.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris denkt dat alleen het geven van meer bekendheid aan het EDF en het EDIDP voldoende is om de defensiemarkt toegankelijker te maken voor het mkb. Hoe gaat die bekendheid bij het mkb worden vergroot?

Verbetering van de toegang in de toeleveringsketens voor het mkb stopt niet bij het informeren van de markt. Dit is wel een belangrijke eerste stap. Geïnteresseerden zullen ook waar mogelijk door EZK in samenwerking met RVO ondersteund worden voor deelname aan calls for proposals binnen de programma’s. Ook is recent voormalig Commandant der Strijdkrachten Tom Middendorp aangesteld als Nederlandse Bijzonder Vertegenwoordiger Europees Defensie Samenwerking, om deuren te openen in het Europese krachtenveld ten behoeve van de industrie en kennisinstellingen. Bovendien zal Nederland zich blijven inzetten voor transparantie van het selectieproces in de Programme Committees van het EDF en EDIDP. Uiteraard is het vervolgens aan de industrie zelf om de vereiste inspanningen en investeringen te doen.

Hoe gaat voor wat betreft het EIC, het EIT en InvestEU de «one-stop-shop» voor het mkb en startups concreet gestalte krijgen?

De «one-stop-shop» gedachte binnen Horizon Europe houdt in dat er binnen dit programma één loket is waar startups en mkb terecht kunnen voor financiering (kredieten en subsidies) om onderzoek en innovatie makkelijker naar de markt te brengen.

Naast de EIC als «one-stop-shop», binnen Horizon Europe, zal de Europese Commissie samenhang nastreven tussen Horizon Europe, het EIT en InvestEU. Het EIT zorgt via de Knowledge and Innovation Communities (KICs) voor het verbinden van ecosystemen/clusters over landsgrenzen heen, het stimuleren van ondernemerschap in het onderwijs en fungeert als broedplaats voor innovaties. InvestEU beoogt een centraal mechanisme te realiseren dat de investeringen in EU-lidstaten moet bevorderen.6

De Europese Commissie werkt nog aan de concrete uitwerking en invulling van diverse onderdelen van Horizon Europe, waaronder de EIC. Dit zal in de loop van 2019 en 2020 verder vorm krijgen. Deze uitwerking volgt de kaders zoals weergegeven in de Verordening en het Specifiek Programma van Horizon Europe.

De leden van de CDA-fractie wijzen op de vragen die zij hebben gesteld in het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen op 18 en 19 februari 2019 over 5G-netwerken. Nadien hebben deze vragen geleid tot de motie-Van den Berg (Kamerstuk 21 501-33, nr. 747 ) over een gecoördineerde aanpak van de integriteit van 5G-netwerken. Deze leden zijn benieuwd of in andere lidstaten vergelijkbare stappen worden gezet of initiatieven genomen.

De motie van het lid Van den Berg c.s. verzoekt de regering om via een gecoördineerde aanpak en aan de hand van een risicoanalyse tot maatregelen te komen voor de integriteit van 5G-netwerken, mede met het oog op bescherming van de nationale veiligheid. De motie verzoekt de regering tevens in EU-verband te pleiten voor een gecoördineerde aanpak. Net als Nederland zijn meerdere lidstaten bezig om via een op risico gebaseerde aanpak te komen tot maatregelen. Op verzoek van meerdere lidstaten, waaronder Nederland, werkt de Commissie aan een gecoördineerde aanpak op Europees niveau. De Commissie is daartoe 26 maart met een aanbeveling gekomen.

De leden van de CDA-fractie bedanken, via de Staatssecretaris, het PBL voor het uitvoeren van het onderzoek naar het kortetermijneffect van een no-deal Brexit op het concurrentievermogen van bedrijfstakken in Nederlandse provincies. Wat is tot dusver het resultaat van de publiekscampagne gericht op ondernemers, over het belang van een goede voorbereiding voor een no-deal Brexit? Hoeveel ondernemers zijn bereikt? Is er iets te zeggen over de effectiviteit van de diverse campagnemiddelen, te weten radiospots, sociale media, advertenties en de website www.brexitloket.nl? Nemen bewustwording en urgentie bij ondernemers toe? Hoeveel unieke bezoeken heeft de website www.brexitloket.nl inmiddels gehad? Hoe vaak is gebruik gemaakt van de Brexit Impact Scan? Hoeveel mkb’ers maken gebruik van een Brexit-voucher? Welke bedrijfsevenementen zijn er geweest en hoe zijn deze bezocht?

Uit een derde peiling door Kantar Public blijkt dat inmiddels 75% van de bedrijven zich enigszins tot goed voorbereid voelt. Dit beeld komt overeen met recente peilingen van de Kamer van Koophandel. Tot op heden hebben meer dan 81.000 ondernemers de Brexit Impact Scan geraadpleegd en heeft het Brexitloket meer dan 145.000 unieke bezoekers getrokken. Er zijn 43 Brexit vouchers aangevraagd (waarvan 26 toegekend en één in behandeling). De verschillende Brexit evenementen hebben in 2018–19 tot nu toe meer dan 15.000 bezoekers getrokken. Hoewel het complex is deze resultaten terug te leiden naar specifieke communicatie-uitingen, ook vanwege de vele media aandacht die uitgaat naar Brexit, valt op te merken dat vanaf het moment dat de campagne van start ging op 28 januari, de bezoekersaantallen fors zijn toegenomen. In hetzelfde Kanter Public onderzoek komt naar voren 49% van de bedrijven zegt de Brexit-campagne opgemerkt te hebben.

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd via welke kanalen het PBL-onderzoek naar bedrijven wordt gecommuniceerd. Worden de onderzoeksresultaten ook onder de aandacht gebracht van overheden, bijvoorbeeld de gemeenten via de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de provincies via het Interprovinciaal Overleg? De provincies zijn van belang met het oog op de nieuw verkozen provinciale staten en de aanstaande collegeonderhandelingen, waarvoor deze informatie mogelijk van belang kan zijn. Worden de onderzoeksresultaten ook gedeeld met brancheverenigingen en belangenorganisaties in de diverse sectoren?

Het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) wordt allereerst naar ondernemers gecommuniceerd via het Brexitloket7, waar ook brancheverenigingen en belangenorganisaties toegang toe hebben. Daarnaast worden medeoverheden geïnformeerd over deze studie via het Brexitloket voor decentrale overheden van Kenniscentrum Europa decentraal8. Ook heeft Europa decentraal in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een Brexit Impact Scan voor overheden9 ontwikkeld, bestaande uit een reeks vragen onderverdeeld in de thema’s burgers, bedrijfsvoering, lokale en regionale economie en internationale samenwerking. Het onderzoek van PBL wordt in de Brexit Impact Scan voor overheden genoemd onder het thema «lokale en regionale economie».

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen en hebben hierbij enkele opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben begrip voor en delen het standpunt van de Staatssecretaris dat deelname aan onderzoeksprogramma’s in het kader van Horizon 2020 op basis van kwaliteit dient te geschieden en niet op basis van geografische criteria. Deze leden constateren tevens dat Nederland van mening is dat de klagende landen een eigen excellent onderzoek- en innovatiesysteem op dienen te bouwen. Zij vragen de Staatssecretaris of het nu beschikbare bedrag voor het opbouwen van een eigen kwalitatief hoogstaand onderzoeks- en innovatiesysteem afdoende is en hoe dit dient te worden besteed door de hierop aanspraak makende lidstaten. Tevens vragen deze leden of de Staatssecretaris kan garanderen dat indien het bedrag voor een «catching up-effect» van Oost-Europese landen niet afdoende blijkt te zijn, de uitgaven hieraan niet zullen stijgen en dat de selectie langdurig zal worden gemaakt op basis van kwaliteit.

Horizon Europe heeft als doel Europees concurrentievermogen te versterken en oplossingen te vinden voor maatschappelijke uitdagingen. Het versterken van nationale onderzoek- en innovatiesystemen is dus geen doelstelling van het programma. Om toch bij te dragen aan het verkleinen van de kloof tussen EU13 en EU15, zal Horizon Europe, net als bij Horizon 2020, een gealloceerd deel bevatten voor specifieke instrumenten die bijdragen aan het verbreden van deelname aan het kaderprogramma en daarmee aan het verkleinen van de innovatiekloof. Het gaat om een gealloceerd deel dat voor de volledige looptijd van het programma wordt vastgelegd. Dit geldt ook voor de lijst met landen die aanspraak kunnen maken op deze specifieke instrumenten. Hiermee worden tussentijdse aanpassingen voorkomen. De instrumenten binnen het gealloceerde deel van Horizon Europe zijn niet de enige maatregel die bijdraagt aan de versterking van nationale onderzoek- en innovatiesystemen. Een nadere toelichting daarop treft u in het antwoord op de vraag van het CDA naar hoe EU13-landen kunnen worden aangespoord om zelf méér te investeren in onderzoek en innovatie.


X Noot
1

De EU-13 wordt gevormd door de groep landen die pleiten voor geografische spreiding van middelen binnen Horizon Europe en minder goed presteren in het Kaderprogramma, de EU-15 zijn hier de tegenhanger van.

X Noot
2

Europese Commissie (2018). From Horizon 2020 to Horizon Europe Monitoring Flash

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 2314

X Noot
4

Kamerstuk 31 579, nr. 26

X Noot
5

Kamerstuk 21 501-30, nr. 452

X Noot
6

Kamerstuk 22 112, nr. 2665

Naar boven