21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 419 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 31 januari 2017

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 23 januari 2018 over de geannoteerde agenda voor de informele bijeenkomst voor Ministers verantwoordelijk voor concurrentievermogen en onderzoek, 31 januari – 2 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 418).

De vragen en opmerkingen zijn op 26 januari 2018 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 30 januari 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Diks

Adjunct-griffier van de commissie, Kruithof

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II

Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

4

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat het kabinet een belangrijke rol ziet voor nationale programma’s bij het aanbrengen van focus en prioritering in het Europese industriebeleid om versneld tot resultaat te komen op het terrein van digitalisering als grote transitie waar het bedrijfsleven voor staat. Deze leden vragen of bij de uitwisseling van best practices ook aandacht wordt gegeven aan mogelijke belemmeringen van samenwerking door niet op elkaar aansluitende regels van de verschillende landen. Zij vragen tevens hoe aan dergelijke eventuele belemmeringen aandacht wordt gegeven bij het verweven van Nederlandse Smart Industry Fieldlabs met de Europese aanpak van Digital Innovation Hubs. Wat is overigens de stand van zaken met betrekking tot de Fieldlabs?

De leden van de VVD-fractie vragen welke rol Nederland zelf kan spelen bij het versneld tot stand brengen van cruciale standaarden voor informatie- en communicatietechnologie (ICT) en hoe eventuele Nederlandse standaarden leidend kunnen zijn.

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland het belang onderschrijft van het bevorderen van internationale en intersectorale mobiliteit van wetenschappers. Deze leden vragen daarbij tevens aandacht te schenken aan het verbeteren van grensoverschrijdende diploma-erkenning.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de inzet wordt van de Staatssecretaris op het nieuwe Negende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (KP9). Ook willen deze leden weten hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen de resultaten en de voortgang van het Horizon 2020-programma.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met veel belangstelling kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de informele bijeenkomst van Ministers en willen de Staatssecretaris nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd over samenwerkingsverbanden van midden- en kleinbedrijf (mkb), grote bedrijven, kennisinstellingen, accelerators en investeerders in de zogenaamde Digitale Innovation Hubs. Deze leden constateren in de geannoteerde agenda dat overheden nog niet worden betrokken, terwijl zij naar hun mening wel een essentiële actor zijn in het innovatie-ecosysteem van een regio. Kan de Staatssecretaris aangeven of het klopt dat decentrale overheden hier niet bij betrokken zijn?

De leden van de D66-fractie delen de opvatting van het kabinet dat de Europese Commissie zich moet inzetten om de Digital Innovation Hubs met elkaar te verbinden. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit wordt uitgevoerd en hoe de Nederlandse Smart Industry Fieldlabs hierbij worden betrokken?

De leden van de D66-fractie hebben bedenkingen bij de stelling van het Bulgaars voorzitterschap dat wanneer wij onze concurrentievoordelen beter in kaart brengen, wij ook beter weten welke Europese inspanningen wij moeten versterken. Kan de Staatssecretaris aangeven welke status deze «kaart» gaat hebben en op welke manier deze tot stand gaat komen?

De leden van de D66-fractie delen het geloof van het kabinet in een modern industriebeleid. Het kabinet gaat uit van de gouden driehoek, ofwel triple helix samenwerking, van bedrijven, kennisinstellingen en overheden waardoor baanbrekende en maatschappelijke relevante innovaties ontstaan. Deze leden wijzen erop dat juist burgers deze maatschappelijke innovaties gaan toepassen. Kan de Staatssecretaris bij haar collega’s op aandringen dat ook het maatschappelijk middenveld wordt betrokken bij het opstellen van de nieuwe Europese industrieagenda?

De leden van de D66-fractie zijn tevreden over de manier waarop de Nederlandse inzet voor het aankomende KP9 plaatsvindt. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer er op Europees niveau wordt gesproken over het vormgeven van dit programma? Wanneer kan de Kamer een brief hierover verwachten?

De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld over het gebrek aan informatie van het Bulgaars voorzitterschap over cyberbeveiligingscertificering. Daarom vragen deze leden de Staatssecretaris nader in te gaan op de stand van zaken rondom het Europees kader voor cyberbeveiligingscertificering. Zij achten het van groot belang dat op internet aangesloten apparaten veiliger zijn. Daarom staat in het regeerakkoord dat er duidelijke veiligheidsstandaarden moeten komen. Deelt de Staatssecretaris deze overtuiging? Kan de Staatssecretaris een tijdpad aangeven waarin dit Europees kader afgesloten moet zijn? Is de Staatssecretaris bereid druk te zetten achter de voortgang van de ontwikkeling van dit kader? Klopt het dat dit kader geen verplichtingen voor het bedrijfsleven met zich meebrengt om apparaten veiliger te maken? Deelt de Staatssecretaris de mening dat vrijwillige certificering niet voldoende is en dat bepaalde veiligheidsstandaarden voor op internet aangesloten apparaten verplicht moeten zijn?

De leden van de D66-fractie constateren dat in het betreffende BNC-fiche het kabinet voldoende ruimte vraagt voor de lidstaten om eigen eisen te kunnen blijven stellen. Geldt dat alleen voor producten of diensten die van belang zijn voor de nationale veiligheid, of geldt dat ook voor consumentenproducten? Deelt de Staatssecretaris de mening dat voor consumentenproducten certificering het beste op Europees niveau kan plaatsvinden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen. Zij hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten hoe de zinsnede «kan een doel voor digitale vaardigheden worden opgesteld voor alle EU-inwoners» moet worden opgevat. Zal het Bulgaarse voorzitterschap daadwerkelijk een voorstel voor een dergelijk minimumniveau aan digitale vaardigheden voorstellen? Indien dit het geval is, welke houding neemt de Staatssecretaris aan ten aanzien van een dergelijke discussie?

De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet voornamelijk digitalisering noemt als onderdeel van het industriebeleid. Deze leden zijn benieuwd naar hoe de Staatssecretaris de menselijke factor in het proces van economische ontwikkeling benadert in de aanstaande discussie op de Raad voor Concurrentievermogen, dat immers ook op de agenda staat.

De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet van mening is dat binnen de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheden ruimte gecreëerd wordt om visies te ontwikkelen over waar men samen naartoe wil. Deze leden zijn benieuwd of deze invulling van het moderne industriebeleid zoals het kabinet zich dit voorstelt ook ruimte voor andere delen van de samenleving zal bieden, zoals werknemers- en milieuorganisaties. Tevens vernemen zij graag hoe de maatschappelijk relevante innovaties in deze Europese discussie aangeduid worden door de Staatssecretaris en of deze zich beperken tot de uitdagingen die in het regeerakkoord worden genoemd, namelijk voedsel, energie en digitalisering.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten hoe zij kijkt naar het advies van de High Level Group om een gericht innovatiebeleid te voeren waarmee nieuwe markten gecreëerd kunnen worden en wat dit naar haar mening in moet houden. Deze leden zijn benieuwd hoe in een dergelijk innovatiebeleid gewaarborgd gaat worden dat het leidt tot voor de maatschappij relevante uitvindingen.

De leden van de SP-fractie constateren dat het kabinet in de geannoteerde agenda aangeeft onder meer een rol voor Europa te zien bij het bouwen van toekomst- en innovatiegerichte regelgeving. Deze leden vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat Europese regelgeving niet in alle situaties voor de hand ligt, ook niet bij innovatie- en industriekwesties, en dat unieke lokale omstandigheden juist ook kunnen vragen om wetten en regels door lidstaten. Is de Staatssecretaris bereid dit ook uit te dragen in Europese discussies over innovatie- en industriebeleid?

De leden van de SP-fractie lezen tevens dat de Europese Commissie een rol kan spelen bij het versneld tot stand brengen van ICT-standaarden. Deze leden vragen de Staatssecretaris welk soort standaarden hier precies worden bedoeld en hoe de Staatssecretaris de rol van ethische vraagstukken in de totstandkoming van standaarden rondom ICT en kunstmatige intelligentie ziet. Is de Europese Commissie volgens de Staatssecretaris voldoende toegerust om bij de totstandkoming van dergelijke standaarden niet alleen technische aspecten, maar ook morele en ethische aspecten mee te wegen?

II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat het kabinet een belangrijke rol ziet voor nationale programma’s bij het aanbrengen van focus en prioritering in het Europese industriebeleid om versneld tot resultaat te komen op het terrein van digitalisering als grote transitie waar het bedrijfsleven voor staat. Deze leden vragen of bij de uitwisseling van best practices ook aandacht wordt gegeven aan mogelijke belemmeringen van samenwerking door niet op elkaar aansluitende regels van de verschillende landen.

Ja, dit gebeurt onder meer in het kader van standaardisering. Nederland is bijvoorbeeld betrokken bij een programma van het Duitse Industrie 4.0, de ontwikkeling van een Duitse Cloud, ofwel de «Industrial Data Space». Een Duits initiatief dat steeds meer op Europese schaal wordt getild voor het ontwikkelen van een veilig netwerk voor industriële data en diensten.

Verder zet Nederland zich met haar inzet op de Europese digitale interne markt actief in om belemmeringen op te heffen die grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van digitalisering bemoeilijken. Daarnaast is Nederland van mening dat samenwerking op Europees niveau een belangrijk vereiste is om digitalisering van de Europese economie verder aan te jagen, te meer daar digitalisering niet aan conventionele landsgrenzen gebonden is.

Zij vragen tevens hoe aan dergelijke eventuele belemmeringen aandacht wordt gegeven bij het verweven van Nederlandse Smart Industry Fieldlabs met de Europese aanpak van Digital Innovation Hubs. Wat is overigens de stand van zaken met betrekking tot de Fieldlabs?

Alle Nederlandse Fieldlabs zijn onderdeel van het Europese Digital Innovation Hub netwerk. Op dit moment zijn er 32 Fieldlabs actief. Ik werk samen met de partners aan een uitvoeriger overzicht over de stand van zaken en het vervolg van de succesvolle Smart Industry aanpak. Binnen twee weken zal ik uw Kamer hierover uitvoeriger informeren.

De leden van de VVD-fractie vragen welke rol Nederland zelf kan spelen bij het versneld tot stand brengen van cruciale standaarden voor informatie- en communicatietechnologie (ICT) en hoe eventuele Nederlandse standaarden leidend kunnen zijn.

Voor smart industry is een actieagenda ICT-standaardisatie opgesteld voor optimaliseren van de maakindustrie. Een van de acties is het oprichten van een platform om de toepassing van met name internationale ICT-standaarden in de industrie te bevorderen bijvoorbeeld voor 3D-printing, cyber security en ketenoptimalisatie (ontwerpen, maken, leveren).

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland het belang onderschrijft van het bevorderen van internationale en intersectorale mobiliteit van wetenschappers. Deze leden vragen daarbij tevens aandacht te schenken aan het verbeteren van grensoverschrijdende diploma-erkenning.

Wat betreft de grensoverschrijdende diploma-erkenning: artikel 7.23 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek regelt dat personen aan wie door een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs graden, waaronder ook PhD-graden, zijn verleend die zij in de eigen naamsvermelding mogen voeren, dat ook in Nederland mogen doen. In Benelux-verband heeft Nederland een beschikking getekend over automatische, wederzijdse niveau-erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs. Vanaf 2015 geldt al dat het niveau van bachelor en masterdipoma’s in het hoger onderwijs in de landen van de Benelux automatisch wordt erkend. Met een uitbreiding van de beschikking geldt dit vanaf januari 2018 ook voor PhD-graden en Ad-programma’s. De samenwerking tussen de Benelux-landen geldt in de EU als best practice.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de inzet wordt van de Staatssecretaris op het nieuwe Negende Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (KP9). Ook willen deze leden weten hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen de resultaten en de voortgang van het Horizon 2020-programma.

De inzet van het kabinet voor het volgende Kaderprogramma zal zijn gebaseerd op de inzet zoals verwoord in het position paper voor de interim-evaluatie van Horizon 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 416). In dit position paper wordt weergegeven hoe de Nederlandse regering aankijkt tegen het Horizon 2020 programma. Nadere standpuntbepaling zal in overleg met stakeholders plaatsvinden wanneer de Europese Commissie het voorstel voor het Negende Kaderprogramma publiceert. Naar verwachting zal dit voor de zomer 2018 zijn.

Het kabinet is positief over de resultaten en voortgang van het Horizon 2020 programma. Het globale beeld dat uit de interim-evaluatie naar voren komt is dat het een zeer aantrekkelijk Europees programma is met grote Europese toegevoegde waarde. Er is veel animo bij aanvragers en meer dan de helft van de aanvragers betreft nieuwkomers in vergelijking tot het Zevende Kaderprogramma. Daarnaast wordt interdisciplinaire en cross-sectorale samenwerking bevorderd en draagt het programma bij aan creatie van banen en economische groei. Vereenvoudigingen die in het programma zijn doorgevoerd worden gewaardeerd door stakeholders en excellentie en impact als hoofdcriterium wordt breed ondersteund. Nederlandse stakeholders presteren onverminderd goed in Horizon 2020: eind vorig jaar bleek dat zij € 2,2 miljard aan financiering hebben gerealiseerd van de € 29,8 miljard die is toegekend door de Europese Commissie. Het retourpercentage voor Nederland ligt daarmee op 7,6% (t.o.v. 5% bijdrage Nederland aan de EU begroting). Nederland bekleedt hiermee de zesde plaats in de EU wat betreft retourpercentage.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie zijn verheugd over samenwerkingsverbanden van midden- en kleinbedrijf (mkb), grote bedrijven, kennisinstellingen, accelerators en investeerders in de zogenaamde Digitale Innovation Hubs. Deze leden constateren in de geannoteerde agenda dat overheden nog niet worden betrokken, terwijl zij naar hun mening wel een essentiële actor zijn in het innovatie-ecosysteem van een regio. Kan de Staatssecretaris aangeven of het klopt dat decentrale overheden hier niet bij betrokken zijn?

Nee dat beeld klopt niet. Er wordt intensief samengewerkt met regionale overheden in de ontwikkeling en uitvoering van het Smart Industry-programma en mijn inzet is om die samenwerking nog verder te versterken. Een goed voorbeeld daarvan is het Boost programma waarin de provincies Overijssel en Gelderland zeer prominent betrokken zijn.

De leden van de D66-fractie delen de opvatting van het kabinet dat de Europese Commissie zich moet inzetten om de Digital Innovation Hubs met elkaar te verbinden. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit wordt uitgevoerd en hoe de Nederlandse Smart Industry Fieldlabs hierbij worden betrokken?

Dit is een belangrijk uitgangspunt in de Nederlandse Smart Industrie-aanpak. De landelijk programmabureau Smart Industry, EZK, RVO en TNO zijn actief om de verbinding tussen de Smart Industry Fieldlabs en de Digital Innovation Hubs te leggen of te verbeteren. Verschillende Fieldlabs zijn ook bezig met het ontwikkelen van voorstellen voor Calls voor Digital Innovation Hubs uit het Horizon 2020 programma.

De leden van de D66-fractie hebben bedenkingen bij de stelling van het Bulgaars voorzitterschap dat wanneer wij onze concurrentievoordelen beter in kaart brengen, wij ook beter weten welke Europese inspanningen wij moeten versterken. Kan de Staatssecretaris aangeven welke status deze «kaart» gaat hebben en op welke manier deze tot stand gaat komen?

De bijeenkomst in Sofia heeft een informeel karakter en daardoor zullen aanbevelingen die het Bulgaarse voorzitterschap hieruit trekt ook een informele status hebben. In welke mate deze verder uitgewerkt worden valt nu nog niet te overzien. Op diverse wijzen worden momenteel concurrentievoordelen al in kaart gebracht, zoals bij het slimme specialisatie-programma en in Nederland via het moderne industriebeleid met als voorbeeld het topsectorenbeleid. Europees zal ik mij ook voor een modern industriebeleid hard blijven maken. (Kamerstuk 22 112, nrs. 2393 en 2411, Kamerstuk 32 637, nr. 293 en Kamerstuk 21 501-30, nr. 418)

De leden van de D66-fractie delen het geloof van het kabinet in een modern industriebeleid. Het kabinet gaat uit van de gouden driehoek, ofwel triple helix samenwerking, van bedrijven, kennisinstellingen en overheden waardoor baanbrekende en maatschappelijke relevante innovaties ontstaan. Deze leden wijzen erop dat juist burgers deze maatschappelijke innovaties gaan toepassen.

Kan de Staatssecretaris bij haar collega’s op aandringen dat ook het maatschappelijk middenveld wordt betrokken bij het opstellen van de nieuwe Europese industrieagenda?

De samenwerking in de gouden driehoek is een krachtig instrument om maatschappelijk relevante innovaties te realiseren. Een goede interactie met de maatschappij in dit kader is van groot belang. Het commissievoorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 2411) geeft aan dit ook te vinden en organiseert daartoe een zogenaamde roundtable met vertegenwoordigers van nationale, regionale en lokale autoriteiten, industrie, sociale partners en het maatschappelijk middenveld. Ik ondersteun deze inzet.

De leden van de D66-fractie zijn tevreden over de manier waarop de Nederlandse inzet voor het aankomende KP9 plaatsvindt. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer er op Europees niveau wordt gesproken over het vormgeven van dit programma? Wanneer kan de Kamer een brief hierover verwachten?

Naar verwachting wordt voor de zomer 2018 het voorstel van de Europese Commissie voor het Negende Kaderprogramma voor Onderzoek en Ontwikkeling gepubliceerd. De interim- evaluatie van Horizon 2020, waarover 1 december 2017 Raadsconclusies werden aangenomen, vormt een belangrijk element in de voorbereiding op het Negende Kaderprogramma. Zoals gebruikelijk zal het standpunt van de Nederlandse regering middels een Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-fiche naar de Kamer worden gezonden (Kamerstuk 21 501-30, nr. 417). Het Nederlandse standpunt zal naar verwachting in grote mate overeenkomen met de inzet van Nederland zoals verwoord in het position paper voor de interim-evaluatie van Horizon 2020. Na publicatie van het Commissievoorstel zullen de gesprekken over het Negende Kaderprogramma conform het Nederlandse standpunt in Europees verband worden voortgezet.

De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld over het gebrek aan informatie van het Bulgaars voorzitterschap over cyberbeveiligingscertificering. Daarom vragen deze leden de Staatssecretaris nader in te gaan op de stand van zaken rondom het Europees kader voor cyberbeveiligingscertificering. Zij achten het van groot belang dat op internet aangesloten apparaten veiliger zijn. Daarom staat in het regeerakkoord dat er duidelijke veiligheidsstandaarden moeten komen. Deelt de Staatssecretaris deze overtuiging? Kan de Staatssecretaris een tijdpad aangeven waarin dit Europees kader afgesloten moet zijn? Is de Staatssecretaris bereid druk te zetten achter de voortgang van de ontwikkeling van dit kader? Klopt het dat dit kader geen verplichtingen voor het bedrijfsleven met zich meebrengt om apparaten veiliger te maken? Deelt de Staatssecretaris de mening dat vrijwillige certificering niet voldoende is en dat bepaalde veiligheidsstandaarden voor op internet aangesloten apparaten verplicht moeten zijn?

De leden van de D66-fractie constateren dat in het betreffende BNC-fiche het kabinet voldoende ruimte vraagt voor de lidstaten om eigen eisen te kunnen blijven stellen. Geldt dat alleen voor producten of diensten die van belang zijn voor de nationale veiligheid, of geldt dat ook voor consumentenproducten? Deelt de Staatssecretaris de mening dat voor consumentenproducten certificering het beste op Europees niveau kan plaatsvinden?

Ik deel de overtuiging dat er duidelijke veiligheidstandaarden moeten komen. Mede daarom werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat momenteel in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan een roadmap digitaal veilige hard- en software. Deze roadmap zal ook kijken naar de rol van certificering voor het verbeteren van de digitale veiligheid van producten.

Het Bulgaarse voorzitterschap heeft de besprekingen over het Commissievoorstel voor een Verordening inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie (de verordening cyberbeveiliging, COM (2017) 477) voortvarend gestart en heeft de ambitie om een gezamenlijk Raadsstandpunt over dit voorstel onder zijn voorzitterschap te bereiken. Onder het Oostenrijkse voorzitterschap is het vervolgens de bedoeling de onderhandelingen met het Europees Parlement af te ronden, zodat de verordening daarna in werking kan treden. Deze planning is geen dwingend tijdpad, maar geeft wel blijk van ambitie en urgentie.

Het klopt dat dit kader geen verplichtingen voor het bedrijfsleven met zich meebrengt. Het gaat om vrijwillige certificering. Verplichte certificering zou betekenen dat voor alle producten en diensten standaarden over minimum veiligheid moeten worden opgesteld. Dat is volgens de Commissie kostbaar, wat ook geldt voor de handhaving van de daadwerkelijke toepassing van deze standaarden in producten en diensten. De Commissie heeft in haar voorstel (COM (2017) 477) daarom niet gekozen voor deze route, maar sluit deze voor de toekomst niet uit. Ik heb er vertrouwen in dat vrijwillige certificering een belangrijke eerste stap zal vormen in het veiliger maken van op internet aangesloten apparaten.

De inzet van Nederland in de onderhandelingen is beschreven in het genoemde BNC fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2408). Daarin is aangegeven dat Nederland in beginsel positief staat ten aanzien van het voorstel met betrekking tot certificering van producten en diensten op Europees niveau. Dat past ook goed in het streven naar een veilige digitale interne markt. De in het BNC fiche genoemde wens om voldoende ruimte te behouden voor lidstaten om eigen eisen te kunnen blijven stellen, geldt voor producten of diensten die van belang zijn voor de nationale veiligheid. Voor consumentenproducten kan certificering inderdaad het beste op Europees niveau plaatsvinden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten hoe de zinsnede «kan een doel voor digitale vaardigheden worden opgesteld voor alle EU-inwoners» moet worden opgevat. Zal het Bulgaarse voorzitterschap daadwerkelijk een voorstel voor een dergelijk minimumniveau aan digitale vaardigheden voorstellen? Indien dit het geval is, welke houding neemt de Staatssecretaris aan ten aanzien van een dergelijke discussie?

Het digitale tijdperk vraagt continue om aanpassingen van opleidings- en onderwijsstelsels. Digitale vaardigheden worden immers steeds belangrijker om te werken en te leven. Het Nederlandse beleid zet op verschillende manieren hierop in door diverse programma's (Human Capital agenda uit het topsectorenbeleid, Techniekpact, Tel mee met Taal en het digivaardig- en Digiveiligprogramma). Het opdoen van digitale vaardigheden ziet het kabinet met als een nationale opgave, ook gegeven de nationale bevoegdheid op het gebied van onderwijs. De Europese Raad sprak zich recent uit over aanvullende inspanningen om digitale vaardigheden voor alle Europeanen te verhogen. Deze ambitie strookt met het actuele Regeerakkoord.

De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet voornamelijk digitalisering noemt als onderdeel van het industriebeleid. Deze leden zijn benieuwd naar hoe de Staatssecretaris de menselijke factor in het proces van economische ontwikkeling benadert in de aanstaande discussie op de Raad voor Concurrentievermogen, dat immers ook op de agenda staat.

Digitalisering is breder dan industriebeleid. Dat blijkt o.a. uit het nieuwe regeerakkoord, met thema’s als eHealth en cyber security. Natuurlijk is het relevant dat mensen in staat zijn om met digitalisering om te gaan. Zo worden digitale vaardigheden gezien als onderdeel van de curriculum vernieuwing in het funderend onderwijs en worden digitale vaardigheden ook steeds belangrijker voor docenten in alle sectoren van het onderwijs. Dat wordt bijvoorbeeld meegenomen in de aanpak voor overheidsdiensteverlening voor burgers en bedrijven. In onderzoekprojecten kunnen ook mensgerichte zaken worden meegenomen, zoals bijvoorbeeld verantwoorde gebruik van data. Dit is een relatief nieuw terrein met complexe vraagstukken, bijvoorbeeld bij het toepassen van robots en kunstmatige intelligentie.

Het is ook van belang dat digitale vaardigheden zo vroeg mogelijk een plek hebben in het onderwijsaanbod op alle niveaus. Hier ligt een grote uitdaging bij met name de lidstaten. Deze uitdaging vereist een lange adem, bijvoorbeeld om bestaande onderwijscurricula toekomstgericht aan te passen. Nederland heeft op dit gebied een groot aantal activiteiten lopen.

De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet van mening is dat binnen de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheden ruimte gecreëerd wordt om visies te ontwikkelen over waar men samen naartoe wil. Deze leden zijn benieuwd of deze invulling van het moderne industriebeleid zoals het kabinet zich dit voorstelt ook ruimte voor andere delen van de samenleving zal bieden, zoals werknemers- en milieuorganisaties. Tevens vernemen zij graag hoe de maatschappelijk relevante innovaties in deze Europese discussie aangeduid worden door de Staatssecretaris en of deze zich beperken tot de uitdagingen die in het regeerakkoord worden genoemd, namelijk voedsel, energie en digitalisering.

Onze industrieën en aanverwante dienstverlening staan voor grote uitdagingen op het terrein van de digitale en duurzaamheidstransformaties. Uitdagingen die van invloed zijn op onderwerpen als milieu en human capital. Betrokkenheid van onder andere sociale partners zal daar bij zeker van belang zijn, zoals ook benoemd in de mededeling van de Commissie.

In het regeerakkoord wordt voor de Topsectoren een grotere focus gelegd op de economische kansen van de maatschappelijke thema’s voedsel, energie en sleutel technologieën. En ook op het terrein van andere maatschappelijke thema’s als zorg en veiligheid is innovatie van groot belang. Voor de zomer zal de Kamer worden geïnformeerd over de inzet op de economische kansen van deze maatschappelijke uitdagingen zoals het Regeerakkoord vraagt.

De komende jaren liggen grote uitdagingen voor de industrie en gerelateerde dienstverlening op twee vlakken. Ten eerste op de versterking van het verdienvermogen en het vernieuwend vermogen van de Europese industrie en daarbij in het bijzonder de beschikbaarheid en toegankelijkheid van sleuteltechnologieën. Ten tweede de noodzakelijke transities op de terreinen van verduurzaming en digitalisering.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten hoe zij kijkt naar het advies van de High Level Group om een gericht innovatiebeleid te voeren waarmee nieuwe markten gecreëerd kunnen worden en wat dit naar haar mening in moet houden. Deze leden zijn benieuwd hoe in een dergelijk innovatiebeleid gewaarborgd gaat worden dat het leidt tot voor de maatschappij relevante uitvindingen.

Het kabinet is positief over het advies van de High Level Group van medio 2017 om gericht innovatiebeleid te voeren waarmee nieuwe markten gecreëerd kunnen worden. Een Europese Innovatieraad (EIC) kan daarbij een belangrijke rol spelen door het stimuleren en faciliteren van baanbrekende innovaties met hogere risico’s en potentieel grotere impact. Ook ziet Nederland een rol voor de EIC in het creëren van meer samenhang in het innovatie-instrumentarium, ter bevordering van doorbraaktechnologieën. Zeer recent (24 januari jl.) is over de vormgeving van dergelijk beleid nader advies uitgebracht door een onafhankelijke «High Level Group of Innovators». Er worden veertien aanbevelingen gedaan om baanbrekende innovaties te stimuleren. Als sleutelfactoren worden genoemd: specifieke en toegankelijke financieringsmogelijkheden, een Europese schaal om op wereldniveau te kunnen concurreren, brede bewustwording over het belang van dergelijke innovaties en meer aandacht voor succesvolle voorbeelden van risicovol ondernemerschap. Excellente ondernemers en onderzoekers moeten ruimte krijgen voor nieuwe innovatieve ideeën en gestimuleerd worden om partners en steun te vinden binnen en buiten Europa («bottom-up» benadering). In deze context kan onder meer gedacht worden aan prijzen voor baanbrekende innovaties die – op termijn – ook zullen bijdragen aan maatschappelijke vooruitgang. Nederland is positief over de aandacht voor opschaling en disruptieve innovatie, complementair aan het stimuleren van incrementele innovatie en investeringen in onderzoek. De maatschappelijke uitdagingen vragen immers om innovatieve oplossingen en nieuwe bronnen van groei. Nederland ziet hierbij ook een essentiële rol voor fundamenteel onderzoek. De Commissie overweegt onder meer om het meer op fundamenteel onderzoek gerichte instrument «FET Open» onder te brengen bij de EIC. In dat geval is het voor Nederland wel een aandachtspunt dat dat fundamenteel onderzoek binnen de EIC ook gewaarborgd blijft.

De leden van de SP-fractie constateren dat het kabinet in de geannoteerde agenda aangeeft onder meer een rol voor Europa te zien bij het bouwen van toekomst- en innovatiegerichte regelgeving. Deze leden vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat Europese regelgeving niet in alle situaties voor de hand ligt, ook niet bij innovatie- en industriekwesties, en dat unieke lokale omstandigheden juist ook kunnen vragen om wetten en regels door lidstaten. Is de Staatssecretaris bereid dit ook uit te dragen in Europese discussies over innovatie- en industriebeleid?

Het kabinet is het eens met de SP-fractie dat EU regelgeving niet in alle situaties voor de hand ligt. Dat geldt in zijn algemeenheid en dus ook voor innovatie- en industriekwesties.

Het subsidiariteitsbeginsel brengt met zich mee dat de EU alleen in die gevallen regelend optreedt, waar EU regelgeving een meerwaarde biedt boven hetgeen lidstaten zelf kunnen regelen met nationale regelgeving. Het is voorstelbaar dat wanneer in een bepaald geval sprake is van unieke lokale omstandigheden, geoordeeld wordt dat regelend optreden door lidstaten de voorkeur verdient boven EU-regelgeving. Het kabinet beziet nu al van geval tot geval of EU-wetgeving het aangewezen instrument is om iets te regelen en draagt dit – indien dat niet het geval is – ook uit in de relevante Europese discussies.

De leden van de SP-fractie lezen tevens dat de Europese Commissie een rol kan spelen bij het versneld tot stand brengen van ICT-standaarden. Deze leden vragen de Staatssecretaris welk soort standaarden hier precies worden bedoeld en hoe de Staatssecretaris de rol van ethische vraagstukken in de totstandkoming van standaarden rondom ICT en kunstmatige intelligentie ziet. Is de Europese Commissie volgens de Staatssecretaris voldoende toegerust om bij de totstandkoming van dergelijke standaarden niet alleen technische aspecten, maar ook morele en ethische aspecten mee te wegen?

De Commissie heeft een «rolling» agenda in uitvoering voor standaardisatie met prioriteiten voor ICT-standaardisatie voor de EU met steun van Nederland. Het betreft hier met name technische standaarden. Voor AI (kunstmatige intelligentie) komt de Commissie binnenkort met een mededeling waarin naar verwachting de menselijke dimensie aandacht krijgt. Dan moet blijken of de Commissie hier toegevoegde waarde heeft. Uw Kamer ontvangt een BNC fiche met de reactie van het kabinet op de mededeling.

Naar boven