21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 410 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 juli 2017

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 12 juli 2017 over de geannoteerde agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 25 juli 2017 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 408).

De vragen en opmerkingen zijn op 17 juli 2017 aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 19 juli 2017 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Ziengs

De griffier van de commissie, Nava

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fractie

2

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

3

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

4

     

II

Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap

4

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen (onderzoek) op 24 en 25 juli 2017. Deze leden hebben de volgende vragen:

Uit de geannoteerde agenda blijkt dat Europa wereldleider is als het gaat om de productie en kwaliteit van kennis, maar minder goed is in het omzetten van deze kennis in innovatie, groei en toegevoegde waarde voor de samenleving. De leden van de VVD-fractie vragen hoe Nederland zich verhoudt tot het Europees gemiddelde van het omzetten van kennis in innovatie, groei en toegevoegde waarde voor de samenleving.

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de mening van het kabinet inzake de maatschappelijke relevantie en impact van onderzoek en innovatie, alsook dat in de programmering van het kaderprogramma meer flexibiliteit mogelijk zou moeten zijn om beter in te kunnen spelen op nieuwe of veranderende maatschappelijke behoeften en om ook ruimte te bieden aan disruptieve innovatie. In hoeverre delen andere lidstaten deze mening? Staat Nederland hier alleen in of vindt zij andere lidstaten aan haar zijde? Indien dit niet het geval is, waarom niet?

De High Level Group (HLG) heeft een aantal aanbevelingen voor de vormgeving van een volgend kaderprogramma gedaan. Deze leden vragen op welke punten deze aanbevelingen overeenkomen met het position paper van Nederland inzake de evaluatie van Horizon 2020 en hoe de Staatssecretaris deze aanbevelingen apprecieert. Is het te verwachten dat Europa de aanbevelingen overneemt? Zo ja, hoe zullen deze aanbevelingen worden geïmplementeerd? Welke gevolgen zullen een eventuele implementatie hebben voor Nederland?

Uit de geannoteerde agenda blijkt dat partijen uit Nederland goed deelnemen aan Horizon 2020 en dat het retourpercentage hoger is dan de Nederlandse afdracht aan het fonds. Verwacht de Staatssecretaris dat dit de komende jaren zo blijft, door te kijken naar de huidig lopende aanvragen? Hoe zorgt het kabinet er daarnaast voor dat Nederlandse partijen ook in de toekomst zich goed blijven profileren binnen het Horizon 2020 fonds?

Uit de geannoteerde agenda blijkt tevens dat de Raad zal debatteren over de coherentie en openheid van EU onderzoeks- en innovatiepartnerschappen. Het stroomlijnen van het landschap van instrumenten voor het stimuleren van onderzoek en innovatie is een van de prioriteiten van het Estse voorzitterschap op dit terrein. De leden van de VVD-fractie vragen wat het precieze standpunt is dat Nederland zal inbrengen tijdens dit debat. De Staatssecretaris geeft aan dat de wens bestaat voor het aanbrengen van meer stroomlijning in het landschap van instrumenten en initiatieven. Op welke instrumenten en initiatieven doelt de Staatssecretaris specifiek?

Op 13 juli heeft de Europese Commissie bekendgemaakt dat vanaf eind 2017 een Europees gezamenlijk onderzoekscentrum haar deuren wil openen. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris tegenover dit nieuws staat en op welke manieren Nederland kan profiteren van het openstellen van een dergelijk centrum.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie merken op dat de groei van de Nederlandse fotonica industrie en het grote markt potentieel dat daaraan verbonden is, grote mogelijkheden biedt voor verschillende Nederlandse regio’s als Twente, Eindhoven en Delft. Deze leden vragen in hoeverre de Staatssecretaris de middelen voor de midden lange termijn voor de verdere ontwikkeling van de Nederlands fotonica industrie kan borgen en in hoeverre er hierbij Europese financiering mogelijkheden zijn.

De leden van de CDA fractie vragen aandacht voor European Space Agency/het European Space Research and Technology Centre (ESA/ESTEC). Er heerst onduidelijkheid over welke gevolgen de Brexit heeft voor ESA/ESTEC. Kan de Staatssecretaris aangeven wat nu het politiek formele standpunt van het Verenigd Koninkrijk (VK) is aangaande ESA/ESTEC. Door de onzekerheid ontstaat er bijvoorbeeld onduidelijkheid over de activiteiten van ESA/ESTEC in het VK. De leden van de CDA fractie vragen of er sprake zou zijn dat activiteiten van ESA/ESTEC in het VK verhuizen naar het Europese vasteland. Wanneer deze Britse activiteiten van ESA/ESTEC bovendien geen deel uitmaken van een uiteindelijke Brexit deal, kunnen deze activiteiten tegen onnodige complicaties lopen, al is het alleen al aangaande de EU burgers die er werken. Deze leden vragen de Staatssecretaris dit scenario te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren.

Het vertrek van het VK zal financiële gevolgen hebben aangaande de landenbijdrage van de ESA/ESTEC leden. De leden van de CDA fractie vragen de Staatssecretaris in kaart te brengen welke consequenties de Brexit heeft op de verplichte en vrijwillige bijdrage van Nederland aan ESA/ESTEC. Tevens vragen zij de Staatssecretaris aan te geven hoe de optionele bijdrage zich verhoudt tot de verplichte bijdrage en hoe Nederland zich positioneert Nederland ten opzichte van andere landen aangaande deze bijdragen.

De leden van de CDA fractie welke gevolgen Brexit heeft voor het voortbestaan van de Europese ruimtevaart programma’s in het algemeen en in hoeverre dit onderdeel van de Brexit onderhandelingen uitmaakt.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de afstemming van programma’s van ESA/ESTEC binnen de EU niet goed lopen. Deelt de Staatssecretaris deze observatie en kan hij aan te geven hoe dit dan beter kan.

Gezien de toegevoegde waarde van ESA/ESTEC voor de Nederlandse economie is het relevant dat de middelen voor ESA/ESTEC op niveau blijven. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris hoe het gat dat de Brexit zal achterlaten in de begroting van ESSA/ESTEC gevuld zal worden. De leden van de CDA fractie vragen de Staatssecretaris of hij kan aangeven of de bijdrage van de ESA/ESTEC-leden dan verhoogd zal worden.

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hanteert geen ruimtevaartagenda. De leden van de CDA fractie vragen of Nederland de ruimtevaartagenda dan wel goed heeft geborgd.

Ten slotte vragen de leden van de CDA fractie de Staatssecretaris om in Europees verband ervoor te pleiten dat klimaatverandering onderwerp van Horizon 2020 wordt. Dit zou grote economische kansen bieden voor Nederland.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 24 en 25 juli 2017. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van fractie van D66 zijn van mening dat het volgende programma Horizon 2020 cruciaal is voor de toekomstige welvaart in Europa. De internationale concurrentie op het gebied van innovatie neemt toe en groei en werkgelegenheid kan alleen komen van toenemende arbeidsproductiviteit in plaats van arbeidsparticipatie. Onderzoek en innovatie is dus cruciaal voor onze toekomstige welvaart. Deelt de Staatssecretaris deze mening? Wat betekent dit voor het budget van het volgende Europese innovatieprogramma? Wat zijn volgens de Staatssecretaris de belangrijkste conclusies uit het rapport Lamy? Welke wijzigingen aan het programma zou hij aanbevelen? Welke lessen kan Nederland trekken voor het eigen innovatiebeleid uit de manier waarop Horizon 2020 is gericht op excellente wetenschap, industrieel leiderschap en maatschappelijke uitdagingen in plaats van bepaalde bedrijfssectoren?

Deze leden zijn verheugd met de komt van een EU-onderzoekscentrum. Zijn er mogelijkheden om het Europese onderzoek verder te versterken door het wederzijds meer openstellen van onderzoekscentra en bijzondere onderzoeksfaciliteiten zoals supercomputers en megatelescopen?

In het kader van Horizon 2020 is de positie van de European Space Agency voor Nederland van extra belang, omdat het grootste onderzoekscentrum van de ESA zich in Noordwijk bevindt en dit mede bepaalt hoe sterk de ruimtevaartsector in Nederland is. In Oegstgeest gaat gebouwd worden aan de Ariane-6 raket. ESA en EU zijn aparte organisaties, maar bij de ESA is slechts een land aangesloten buiten de Europese Economische Ruimte, namelijk Canada. De belangen van de ESA-landen en EU-landen lopen echter zeer synchroon, van fundamenteel onderzoek tot geopolitieke belangen. Extra relevant nu de Verenigde Staten meer afstand nemen van de NAVO en China bezig is met een eigen ruimtewedloop. Deelt de Staatssecretaris de mening dat Nederland als gastland een bijzondere rol heeft op het gebied van ruimtevaart en onderzoek? Deelt de Staatssecretaris de mening dat de EU en ESA gezamenlijke prioriteiten moeten formuleren op het gebied van ruimtevaartwetenschap? Is de Staatssecretaris bereid dit als Nederlands standpunt op te brengen in de discussies over KP9? Het Netherlands Space Office heeft vanuit dezelfde gedachte in de Industrial Policy Committee van ESA (waar Nederland zitting in heeft) voorgesteld om Europese onderzoeksmiddelen voor Horizon 2020 bij ESA in te zetten. Is de Staatssecretaris bereid ervoor te pleiten dat dat deel van het ruimtevaartbudget in Europese onderzoeksmiddelen ingezet gaat worden bij ESA?

II Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap

Ik heb met interesse kennisgenomen van de vragen van de leden van de fracties van VVD, CDA en D66 en dank de leden voor hun inbreng. Hieronder wordt ingegaan op de vragen in de volgorde van het verslag.

Een aantal vragen van de fracties van CDA en D66 heeft geen betrekking op de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen op 25 juli 2017. Deze vragen, die hoofdzakelijk liggen op het terrein van ruimtevaart- en industriebeleid (fotonica), zullen separaat door de Minister van Economische Zaken beantwoord worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Uit de geannoteerde agenda blijkt dat Europa wereldleider is als het gaat om de productie en kwaliteit van kennis, maar minder goed is in het omzetten van deze kennis in innovatie, groei en toegevoegde waarde voor de samenleving. De leden van de VVD-fractie vragen hoe Nederland zich verhoudt tot het Europees gemiddelde van het omzetten van kennis in innovatie, groei en toegevoegde waarde voor de samenleving.

Op 20 juni is de nieuwste editie van het European Innovation Scoreboard (EIS, editie 2017) gepubliceerd door de Europese Commissie. Op basis van 27 indicatoren is een innovatie-index samengesteld, die vervolgens is gebruikt voor een innovatieranglijst van de EU-lidstaten. Nederland behoort tot de groep van innovatieleiders en is gestegen van een vijfde naar een vierde plaats in deze ranglijst, achter respectievelijk Zweden, Denemarken en Finland. Het EIS laat zien dat de Nederlandse innovatiekracht de afgelopen zes jaar is gestegen ten aanzien van het Europees gemiddelde, Nederland heeft hiermee zijn positie als innovatief koploper versterkt.

Tegelijk met het European Innovation Scoreboard heeft de Commissie ook het Regional Innovation Scoreboard gepubliceerd. De meest innovatieve van de 220 EU-regio’s bevinden zich in de landen die ook de EIS aanvoeren (Zweden en Denemarken). De sterkste regio’s in Nederland zijn Noord-Brabant en Utrecht. Deze blijven echter achter bij de kracht van de meest innovatieve regio’s in Zweden, Denemarken, Finland, Duitsland en het VK.

Wat betreft arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde) scoort Nederland wereldwijd goed. Nederland is één van de landen met de hoogste arbeidsproductiviteit ter wereld. Nederland staat in 2016, net als vorig jaar, in de OESO ranglijst van the Conference Board op de zesde plaats.1

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de mening van het kabinet inzake de maatschappelijke relevantie en impact van onderzoek en innovatie, alsook dat in de programmering van het kaderprogramma meer flexibiliteit mogelijk zou moeten zijn om beter in te kunnen spelen op nieuwe of veranderende maatschappelijke behoeften en om ook ruimte te bieden aan disruptieve innovatie. In hoeverre delen andere lidstaten deze mening? Staat Nederland hier alleen in of vindt zij andere lidstaten aan haar zijde? Indien dit niet het geval is, waarom niet?

De discussie in de Raad is een eerste gedachtewisseling over zowel het rapport van de High Level Group als de eerste resultaten van de interim-evaluatie van Horizon 2020 met het oog op het volgende kaderprogramma. Het krachtenveld kan daarom op dit moment nog niet vastgesteld worden. Wel heeft een aantal landen, net als Nederland, een position paper geschreven ten behoeve van de interim- evaluatie van Horizon 2020.2 De beschikbare position papers vormen een indicatie dat de Nederlandse positie inzake de maatschappelijke relevantie en de impact van onderzoek en innovatie en het realiseren van meer flexibiliteit in het kaderprogramma, om in te spelen op nieuwe behoeften en ruimte te bieden aan disruptieve innovatie, door meerdere EU-lidstaten (variërend op thema’s bijvoorbeeld het VK, Duitsland, Denemarken, Noorwegen) wordt gedeeld. Nog niet alle lidstaten hebben zich hier expliciet over uitgesproken.

De High Level Group (HLG) heeft een aantal aanbevelingen voor de vormgeving van een volgend kaderprogramma gedaan. Deze leden vragen op welke punten deze aanbevelingen overeenkomen met het position paper van Nederland inzake de evaluatie van Horizon 2020 en hoe de Staatssecretaris deze aanbevelingen apprecieert. Is het te verwachten dat Europa de aanbevelingen overneemt? Zo ja, hoe zullen deze aanbevelingen worden geïmplementeerd? Welke gevolgen zullen een eventuele implementatie hebben voor Nederland?

In het kader van de interim-evaluatie van Horizon 2020, heeft de HLG onder leiding van Pascal Lamy elf strategische aanbevelingen geformuleerd die een belangrijke bijdrage leveren aan de discussie over een volgend kaderprogramma. De aanbevelingen van de HLG zijn met name gericht op het vergroten van de impact van een volgend kaderprogramma. De HLG heeft zich laten inspireren door documenten van de Europese Commissie, reacties van lidstaten en input van stakeholders die naar aanleiding van de evaluatie zijn verschenen. Pascal Lamy heeft het rapport van de HLG gepresenteerd, tijdens een stakeholderconferentie, georganiseerd door de Europese Commissie op 3 juli jl.

Zoals in de geannoteerde agenda aangegeven, komen de aanbevelingen van de HLG in grote mate overeen met de inzet van Nederland zoals verwoord in het position paper voor de interim- evaluatie van Horizon 2020.3 Formele standpunten over de specifieke aanbevelingen van de HLG zijn door de lidstaten, waaronder Nederland, nog niet ingenomen. Het is dus nog te vroeg om aan te geven of de aanbevelingen overgenomen worden en welke gevolgen dit zal hebben voor Nederland. Er zal eerst verkennend worden gesproken over de aanbevelingen, te beginnen met het beleidsdebat op 24 en 25 juli tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen.

Uit de geannoteerde agenda blijkt dat partijen uit Nederland goed deelnemen aan Horizon 2020 en dat het retourpercentage hoger is dan de Nederlandse afdracht aan het fonds. Verwacht de Staatssecretaris dat dit de komende jaren zo blijft, door te kijken naar de huidig lopende aanvragen? Hoe zorgt het kabinet er daarnaast voor dat Nederlandse partijen ook in de toekomst zich goed blijven profileren binnen het Horizon 2020 fonds?

Nederlandse stakeholders scoren goed als men kijkt naar de onder Horizon 2020 toegekende projecten met een retourcijfer van 7,6% (tegenover een Nederlandse afdracht aan het budget van ca 5%). Dit is een positief resultaat, zeker gezien het feit dat de concurrentie in Horizon 2020 substantieel toegenomen is in vergelijking met het zevende kaderprogramma. Dit blijkt onder andere uit het aantal ingediende voorstellen in Horizon 2020 dat met 75,9% is toegenomen ten opzichte van het zevende kaderprogramma.4

De cijfers over de lopende aanvragen voor Horizon 2020 zijn niet beschikbaar. Het kabinet vindt het belangrijk dat Nederlandse partijen ook in de toekomst excellente voorstellen kunnen blijven indienen in Horizon 2020 en toekomstige kaderprogramma’s. Naast het hoog houden van de kwaliteit van de kennisinstellingen, stimuleert het kabinet de deelname van Nederlandse partijen aan Horizon 2020. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) neemt als nationaal contactpunt voor Horizon 2020 een belangrijke rol in. In opdracht van het kabinet ondersteunt RVO.nl de deelname van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen aan Horizon 2020 door middel van training, advies en informatie. Uit de resultaten over de prestaties van Nederland in Horizon 2020 blijkt dat de slagingskans van Nederlandse deelnemers die ondersteuning van RVO.nl ontvingen, twee keer zo hoog is.

Daarnaast bevordert het kabinet de deelname van de publiek gefinancierde kennisinstellingen aan Horizon 2020 via de regeling «Stimulering Europese Onderzoek» (SEO-regeling). Door de SEO-regeling worden deze instellingen tegemoet gekomen in de eigen bijdrage (matching) die vereist is bij deelname aan Horizon 2020.

Uit de geannoteerde agenda blijkt tevens dat de Raad zal debatteren over de coherentie en openheid van EU onderzoeks- en innovatiepartnerschappen. Het stroomlijnen van het landschap van instrumenten voor het stimuleren van onderzoek en innovatie is een van de prioriteiten van het Estse voorzitterschap op dit terrein. De leden van de VVD-fractie vragen wat het precieze standpunt is dat Nederland zal inbrengen tijdens dit debat. De Staatssecretaris geeft aan dat de wens bestaat voor het aanbrengen van meer stroomlijning in het landschap van instrumenten en initiatieven. Op welke instrumenten en initiatieven doelt de Staatssecretaris specifiek?

Het Estse voorzitterschap constateert terecht dat het Europese landschap aan instrumenten voor partnerschappen in onderzoek en innovatie veelomvattend en complex is. Tijdens de Raad zal Nederland inbrengen dat partnerschappen een effectief instrument zijn, ervan uitgaande dat zij bijdragen aan het poolen van middelen rond een uitdaging of thema, duurzame betrokkenheid van en samenwerking tussen stakeholders stimuleren, bijdragen aan excellentie en impact en de Europese financiering als hefboom werkt voor nationale, regionale of private middelen. Publiek-private partnerschappen kunnen bijvoorbeeld grootschalige, in de regel dure projecten met een grote potentiële (maatschappelijke) impact mogelijk maken, die individuele bedrijven, kennisinstellingen of landen niet kunnen realiseren. Nederland kijkt uit naar de evaluaties van de verschillende partnerschappen, voorzien in het najaar van 2017 als onderdeel van de interim-evaluatie van Horizon 2020. De uitkomsten hiervan zullen richting geven aan verdere discussie over stroomlijning van het landschap van instrumenten en initiatieven.

Het debat in de Raad heeft betrekking op alle (instrumenten voor) partnerschappen die vallen onder het EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie. Vormen van publiek-publieke partnerschappen zijn Joint Programming Initiatieven, ERA-netten en Artikel 185-initiatieven. Op het gebied van publiek-private partnerschappen betreft dit contractuele publiek-private partnerschappen en Artikel 187-initiatieven. Andere vormen van partnerschappen zijn de Knowledge- & Innovation Communities (KIC’s) onder het European Institute of Innovation & Technology (EIT) en Future and Emerging Technologies (FET)-flagships.

Op 13 juli heeft de Europese Commissie bekendgemaakt dat vanaf eind 2017 een Europees gezamenlijk onderzoekscentrum haar deuren wil openen. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris tegenover dit nieuws staat en op welke manieren Nederland kan profiteren van het openstellen van een dergelijk centrum.

Vanaf december 2017 kunnen externe onderzoekers gebruik gaan maken van de onderzoeksfaciliteiten van het Joint Research Centre (JRC)5. Dit is een onderdeel van de strategie van de Europese Commissie om zijn Joint Research Centre te moderniseren en open te stellen. In eerste instantie kunnen externe onderzoekers drie onderzoeksfaciliteiten gebruiken van de vestigingen in Ispra (Italië). Daarna volgen faciliteiten van de andere vestigingen. Ook onderdeel van deze strategie is het beschikbaar stellen van de JRC Data Catalogus afgelopen juni. Hierdoor zijn nu 1.629 datasets uit 44 verschillende datacollecties van het JRC via open access ter beschikking gekomen van onderzoekers. Zo kan ook Nederland profiteren van de openstelling van het JRC. Deze ontwikkeling is een goed voorbeeld van Open Science/Open Data en past in het streven om te komen tot een European Open Science Cloud (EOSC). Ik sta hier dan ook positief tegenover.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA fractie vragen de Staatssecretaris om in Europees verband ervoor te pleiten dat klimaatverandering onderwerp van Horizon 2020 wordt. Dit zou grote economische kansen bieden voor Nederland.

Binnen Horizon 2020 wordt klimaatonderzoek reeds gefinancierd, in het bijzonder onder de Horizon 2020-pijler «Maatschappelijke uitdagingen». Het kabinet onderschrijft het belang van het financieren van onderzoek en innovatie op het gebied van urgente maatschappelijke uitdagingen. Dit standpunt is ook opgenomen in het Nederlandse position paper dat in het kader van de interim-evaluatie van Horizon 2020 is opgesteld.6

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van fractie van D66 zijn van mening dat het volgende programma Horizon 2020 cruciaal is voor de toekomstige welvaart in Europa. De internationale concurrentie op het gebied van innovatie neemt toe en groei en werkgelegenheid kan alleen komen van toenemende arbeidsproductiviteit in plaats van arbeidsparticipatie. Onderzoek en innovatie is dus cruciaal voor onze toekomstige welvaart. Deelt de Staatssecretaris deze mening? Wat betekent dit voor het budget van het volgende Europese innovatieprogramma?

Investeringen in onderzoek en innovatie zijn cruciaal voor toekomstige economische groei en voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Ik deel dus deze mening. Om Europa competitief te laten zijn ten opzichte van (opkomende) economieën is het nodig in te zetten op een gemoderniseerd, toekomstgericht en financieel houdbaar Meerjarig Financieel Kader (MFK). In aanloop naar het volgende MFK zet Nederland dan ook in op slimme groei en innovatie als prioritaire thema’s. De onderhandelingen over het volgende MFK zijn nog gaande. Over de hoogte van het budget voor het volgende Europese onderzoeks- en innovatieprogramma is daarom nog geen uitspraak te doen.

Wat zijn volgens de Staatssecretaris de belangrijkste conclusies uit het rapport Lamy? Welke wijzigingen aan het programma zou hij aanbevelen?

De belangrijkste conclusie uit het rapport «LAB-FAB-APP: Investing in the European future we want» van de High Level Group «Maximaliseren van impact van EU onderzoek en innovatie programma’s» (HLG) is dat investeringen in onderzoek en innovatie steeds belangrijker worden en cruciaal zijn voor Europa’s toekomst in de context van toenemende globalisering, waarbij succes steeds meer afhankelijk is van de productie en de vertaalslag van kennis naar innovatie. De HLG stelt vast dat Europa zeer goed is in de productie en kwaliteit van kennis, maar tot op heden er minder goed in slaagt om deze kennis om te zetten in innovatie, groei en toegevoegde waarde voor de samenleving. De HLG doet elf aanbevelingen voor het toekomstige Europese onderzoeks- en innovatiebeleid. Wat betreft wijzigingen ten aanzien van het huidige kaderprogramma wordt er bijvoorbeeld gewezen op mogelijkheden voor meer simplificatie en synergie met Europese Investerings- en Structuurfondsen (ESIF), onder meer op het gebied van staatssteunregelgeving.

Voor wat betreft de Nederlandse positie ten aanzien van aanpassingen aan Horizon 2020, verwijs ik u naar het position paper dat Nederland in het kader van de interim-evaluatie van Horizon 2020 heeft opgesteld en eerder naar de Kamer is verstuurd.7

Welke lessen kan Nederland trekken voor het eigen innovatiebeleid uit de manier waarop Horizon 2020 is gericht op excellente wetenschap, industrieel leiderschap en maatschappelijke uitdagingen in plaats van bepaalde bedrijfssectoren?

Zoals beschreven in het Nederlandse position paper over Horizon 2020, ligt de Nederlandse aanpak met de Nederlandse Wetenschapsagenda en het topsectorenbeleid in lijn met de Europese Horizon 2020 benadering.8 In het huidige topsectorenbeleid gaat veel aandacht uit naar onderzoek dat gericht is op maatschappelijke uitdagingen. Sleuteltechnologieën spelen zijn hierbij een belangrijke rol. Deze zijn essentieel voor het succesvol oplossen van maatschappelijke uitdagingen, voor het toekomstig verdienvermogen en voor het realiseren van wetenschappelijke doorbraken. In een eerdere brief aan uw Kamer heb ik aangegeven dat – mede naar aanleiding van een motie van de leden Verhoeven (D66) en Mei Li Vos (PvdA)9 – de inzet van topsectoren op maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën wordt versterkt.10 In de in voorbereiding zijnde Kennis- en Innovatiecontracten wordt de focus op maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën nader vormgegeven, waarmee deze nog centraler komen te staan in het topsectorenbeleid. Daarnaast is het goed te zien dat de High Level Group voor de evaluatie van Horizon 2020 (Lamy) de aanpak van de Nederlandse Wetenschapsagenda als voorbeeld noemt om de samenleving te betrekken bij het opstellen van de onderzoeksagenda.

Deze leden zijn verheugd met de komst van een EU-onderzoekscentrum. Zijn er mogelijkheden om het Europese onderzoek verder te versterken door het wederzijds meer openstellen van onderzoekscentra en bijzondere onderzoeksfaciliteiten zoals supercomputers en megatelescopen?

Vanaf december 2017 kunnen externe onderzoekers gebruik gaan maken van de onderzoeksfaciliteiten van het Joint Research Centre. Dit is een onderdeel van de strategie van de Europese Commissie om zijn Joint Research Centre te moderniseren en open te stellen. In eerste instantie kunnen externe onderzoekers drie onderzoeksfaciliteiten gebruiken van de JRC onderzoekscentra in Ispra (Italië). Daarna volgen faciliteiten van de andere JRC onderzoekscentra.

Het wederzijds openstellen van onderzoeksfaciliteiten die voor onderzoekers in Europa van belang zijn is één van de redenen waarom de Europese Commissie in de Horizon 2020 werkprogramma’s voor research infrastructuren acties opneemt om toegang tot en samenwerking tussen onderzoeksfaciliteiten in Europa te bevorderen/faciliteren. Dit als aanvulling op de investeringen in onderzoeksfaciliteiten die door de Lidstaten zelf moeten worden opgebracht.

Ook het European Strategy Forum for Research Infrastructures (ESFRI) stimuleert het toegang geven aan onderzoekers van buiten de eigen faciliteit door dit als voorwaarde te stellen voor toelating tot de ESFRI-roadmap voor grootschalige onderzoeksfaciliteiten. Sommige faciliteiten worden juist met het oog daarop in Europa virtueel gebundeld om de mogelijkheden voor toegang en daarmee ook samenwerking met onderzoekers uit andere landen te bevorderen. Een goed voorbeeld is de European Magnetic Field Laboratory (EFML), een consortium van de hoge-magneetveldlaboratoria in Frankrijk, Duitsland en Nederland. De Nijmeegse HFML is trekker van dit consortium.


X Noot
2

The Netherlands position paper on the interim- Evaluation of Horizon 2020, bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 391.

X Noot
3

Idem.

X Noot
4

Europese Commissie, Commission Staff Working Document – interim- evaluation of Horizon 2020, SWD (2017) 221 final, pagina 19.

X Noot
5

Het Joint Research Centre (JRC) is de service van de Europese Commissie voor wetenschap en kennis waar onderzoekers werken aan wetenschappelijk onderzoek om onafhankelijk advies te kunnen geven en ondersteuning voor het beleid van de EU. Er zijn diverse laboratoria die aan onderwerpen werken variërend van transport tot milieuvraagstukken (https://ec.europa.eu/jrc/en).

X Noot
6

The Netherlands position paper on the interim- Evaluation of Horizon 2020, bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 391.

X Noot
7

Idem.

X Noot
8

The Netherlands position paper on the interim- Evaluation of Horizon 2020, bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 391.

X Noot
9

Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 38.

X Noot
10

Kamerstukken 33 009 en 32 637, nr. 40

Naar boven