21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 408 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 juli 2017

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Economische Zaken, de geannoteerde agenda aan voor de informele bijeenkomst van de ministers verantwoordelijk voor concurrentievermogen («informele Raad voor Concurrentievermogen») van 25 juli 2017 in Tallinn, Estland. Deze informele Raad bestaat uitsluitend uit een onderzoeksdeel, inclusief innovatie. Het Estse Voorzitterschap heeft twee onderwerpen op de agenda gezet, ten eerste de impact en relevantie van onderzoek en coherentie en ten tweede de openheid van Europese onderzoeks- en innovatiepartnerschappen. Vanwege het informele karakter van deze Raad zal een vrije gedachtewisseling plaatsvinden, zonder besluitvorming.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

GEANNOTEERDE AGENDA

Impact en relevantie van onderzoek

Beleidsdebat

De Raad zal debatteren over de impact en relevantie van onderzoek en innovatie (O&I) naar aanleiding van het onlangs verschenen rapport «Lab-Fab-App: Investing in the European future we want».1 Dit rapport is opgesteld in het kader van de interim-evaluatie van Horizon 2020 door de onafhankelijke, door de Europese Commissie ingestelde, High Level Group «Maximaliseren van Impact van EU Onderzoek en Innovatie Programma’s» onder leiding van Pascal Lamy. Het rapport bevat een aantal aanbevelingen en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de discussie over een volgend kaderprogramma. Een mededeling van de Europese Commissie wordt dit najaar verwacht.

Uit de eerste resultaten van de interim-evaluatie van Horizon 2020 blijkt dat de Europese toegevoegde waarde groot is voor zowel het Europees wetenschapsniveau, de concurrentiekracht als het oplossen van maatschappelijke uitdagingen.2 De High Level Group (HLG) stelt dat Europa wereldleider is als het gaat om de productie en kwaliteit van kennis, maar minder goed is in het omzetten van deze kennis in innovatie, groei en toegevoegde waarde voor de samenleving.n d vormeninformele ssie in de e discussie in de Raad mate overeen met de inzet van Nederland zoals verwoord in het position gVoortbouwend op de eerste resultaten van de interim-evaluatie van Horizon 2020 doet de HLG een aantal aanbevelingen voor de vormgeving van een volgend kaderprogramma. De aanbevelingen van de HLG komen in grote mate overeen met de inzet van Nederland zoals verwoord in het position paper voor de interim-evaluatie van Horizon 2020.3 De aanbevelingen richten zich op aanzienlijke investeringen in O&I, het belang van impact van O&I in brede zin, goede randvoorwaarden voor een O&I-ecosysteem dat baanbrekende innovatie en opschaling stimuleert, het belang van onderwijs, goede synergie met de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESIF), het beter betrekken van de samenleving bij O&I en simplificatie.

Nederland is van mening dat de maatschappelijke relevantie en impact van O&I groot is en onderstreept het belang van stimulering hiervan op Europees niveau via programma’s als Horizon 2020. Wel zou in de programmering van het kaderprogramma meer flexibiliteit mogelijk moeten zijn om zo beter in te kunnen spelen op nieuwe/veranderende maatschappelijke behoeften en om ook ruimte te bieden aan disruptieve innovatie. Ook zou de impact van het kaderprogramma duidelijker aan de samenleving zichtbaar gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld door grotere betrokkenheid van de burger of maatschappelijke organisaties te realiseren bij O&I-programmering of via citizen science. Daarnaast zijn ook open science en wetenschapscommunicatie belangrijk voor de verspreiding van kennis en onderzoeksresultaten, omdat daarmee ook de impact en de zichtbaarheid ervan kunnen worden vergroot.

Naast maatschappelijke en economische impact, vindt Nederland het van belang om oog te blijven houden voor lange termijn, excellent fundamenteel onderzoek en sleuteltechnologieën, waarvan de uitkomst op de voorhand nog niet te bepalen is. Dit type O&I is essentieel als basis voor toekomstige groei, oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en wetenschappelijke vooruitgang. De Europese Onderzoeksraad (ERC) speelt een belangrijke rol voor fundamenteel onderzoek. De HLG geeft aan dat de voorgestelde Europese innovatieraad (EIC) eenzelfde rol kan gaan spelen voor (baanbrekende) innovaties met hogere risico’s en potentieel grote impact.

De Raad heeft reeds tijdens het Nederlandse EU-Voorzitterschap Raadsconclusies aangenomen waarin wordt benadrukt dat investeringen in O&I zeer concrete en positieve effecten hebben op de samenleving en de economie en daarom van groot belang zijn.4

Partijen uit Nederland nemen goed deel aan Horizon 2020: tot nu toe ontvingen zij ruim 2 miljard euro aan financiering van de 27 miljard euro die de Europese Commissie binnen Horizon 2020 heeft toegekend. Het retourpercentage voor Nederland komt daarmee op 7,6% (bij een afdracht aan het EU budget van circa 5%). De toekenning van middelen gaat op basis van excellentie en impact; enkel de beste voorstellen worden gefinancierd.

Coherentie en openheid van Europese onderzoeks- en innovatiepartnerschappen

Beleidsdebat

De Raad zal debatteren over de coherentie en openheid van EU onderzoeks- en innovatiepartnerschappen. Het stroomlijnen van het landschap van instrumenten voor het stimuleren van O&I is één van de prioriteiten van het Estse voorzitterschap op dit terrein. Deze discussie moet daar een bijdrage aan leveren.

Onder Horizon 2020 en de voorgangers daarvan zijn verschillende instrumenten en initiatieven tot stand gekomen voor het stimuleren van O&I. Een deel hiervan richt zich op het faciliteren van publiek-publieke partnerschappen (o.a. Artikel 185-initiatieven, Joint Programming Initiatives en ERA-netten) en publiek-private partnerschappen (o.a. Joint Technology Initiatives (JTI’s), Joint Undertakings en contractuele PPS-en). Deze partnerschappen maken versterkte grensoverschrijdende onderzoeks- en innovatiesamenwerking mogelijk, gericht op bepaalde sectoren, uitdagingen of technologieën, en zijn een manier om de impact van O&I te vergroten. Ook trekken deze Europese vormen van samenwerking additionele nationale, regionale of private investeringen aan.

Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven nemen deel in zowel Europese publiek-publieke als publiek-private partnerschappen. Nederlandse partijen doen het goed in de JTI’s, die zich richten op grootschalige O&I-projecten met publieke en private deelnemers. Dergelijke projecten gaan gepaard met hoge risico’s, hebben kritische massa nodig en vergen hoge investeringen, hetgeen individuele kennisinstellingen of bedrijven niet alleen kunnen opbrengen. Samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven zorgt ervoor dat een ecosysteem van innovatie ontstaat. De slaagkans voor Nederlandse deelnemers ligt hoger dan gemiddeld voor Nederlanders in Horizon 2020 en Nederland behaalt hier een retourpercentage van 9,6% (209 miljoen euro). Als het gaat om publiek-publieke samenwerking neemt Nederland bijvoorbeeld deel aan alle JPI’s, evenals verschillende Artikel 185-initiatieven.

Nederland is voorstander van zowel Europese publiek-publieke als publiek-private partnerschappen en het behoud ervan in een toekomstig kaderprogramma voor O&I. Wel zou er meer stroomlijning aangebracht kunnen worden in het landschap van instrumenten en initiatieven, met het oog op het verder vergroten van de gezamenlijke impact daarvan. Maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën kunnen hiervoor als leidraad dienen.


X Noot
3

The Netherlands position paper on the interim- Evaluation of Horizon 2020, bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 391

X Noot
4

Verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 26 en 27 mei 2016, Kamerstuk 21 501-30, nr. 378, p.10.

Naar boven