21 501-28 Defensieraad

Nr. 179 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 augustus 2018

De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Defensie over de brief van 17 augustus 2018 over de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken met ministers van Defensie op 29 en 30 augustus 2018 te Wenen (Kamerstuk 21 501-28, nr. 178).

De vragen en opmerkingen zijn op 21 augustus 2018 aan de Minister van Defensie voorgelegd. Bij brief van 29 augustus 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Ten Broeke

De griffier van de commissie, De Lange

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 29 en 30 augustus 2018. De leden van de VVD-fractie hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De fractie van 50PLUS heeft met belangstelling de geannoteerde agenda en overige stukken voor dit schriftelijk overleg gelezen. Op een aantal punten heeft de fractie van 50PLUS vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de informele RBZ. Deze leden hebben nog enige vragen en opmerkingen.

Inleidende vragen en opmerkingen

De fractie van 50PLUS stelt allereerst een vraag over de toenemende samenwerking op defensiegebied.

1. Kan de Minister aangeven wat zij precies bedoelt met de mededeling dat Bosnië-Herzegovina is geïdentificeerd als een van de pilotlanden voor EU-NAVO samenwerking op het gebied van defensie capaciteitsontwikkeling? Wat houdt deze pilot precies in en wat zijn de andere pilotlanden?

Antwoord:

Nederland vindt het belangrijk dat EU-NAVO samenwerking zich toespitst op het behalen van concrete resultaten. Bosnië Herzegovina (BiH) is, net als Tunesië en Moldavië, door de EU en de NAVO als pilotland geïdentificeerd voor nauwere samenwerking op het gebied van defensie capaciteitsopbouw. Het bijstaan van partners bij het opbouwen en moderniseren van het veiligheidsapparaat met training en advies, teneinde weerbaarheid en veerkracht te bevorderen, is een gemeenschappelijk doel.

In het pilotproject wordt informatie uitgewisseld en wordt informeel overlegd tussen de staven van NAVO, EU en de pilotlanden. Boodschappen ten behoeve van de externe communicatie worden afgestemd. Volgens Nederland ligt verder intensiveren en coördineren van samenwerking voor de hand, vooral op het gebied van strategische communicatie en bezoeken, adviseren over en ondersteunen van het hervormingsproces en donorcoördinatie.

Europese Vredesfaciliteit (EPF)

In het bijgevoegde BNC-fiche is te lezen dat het voorstel van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini om een Europese Vredesfaciliteit in het leven te roepen het doel heeft om EU-vredesoperaties beter te coördineren en financieren (Kamerstuk 22 112, nr. 2681). Zo zullen de gemeenschappelijke kosten van militaire EU-operaties ondergebracht worden in de EPF, vallend buiten de EU-begroting. Dit plan moet EU-operaties in staat stellen om, binnen de grenzen van hun mandaat, steun te ontvangen in de vorm van «geïntegreerde pakketten» die kunnen bestaan uit onder andere training en materieel. Daarnaast moet de EPF steun bieden aan militaire vredesoperaties die door derde landen of internationale organisaties worden getrokken. Momenteel richt de EU zich vanuit de huidige African Peace Facility (APF) op ondersteuning van operaties op het Afrikaanse continent. In het EPF-voorstel wordt de APF ondergebracht in de EPF, zonder geografische beperking. Als laatste moet het breder optreden op militair en defensiegebied ondersteunend zijn aan de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid, met name gericht op de capaciteitsopbouw van krijgsmachten in derde landen. Er is te lezen dat de EPF buiten de EU-begroting zal vallen en ongeveer 10 miljard zal kosten in de periode 2021–2027. In het BNC-fiche stelt het kabinet voorstander te zijn van dit initiatief, maar zijn zij kritisch op de financiële onderbouwing van het plan. Wat de VVD-fractie betreft moet het financiële plaatje duidelijker worden en het is goed dat de Minister hier achteraan gaat.

De CDA-fractie steunt de constructief-kritische inzet van het kabinet als het gaat om de Europese Vredesfaciliteit. De CDA-fractie heeft begrip voor het streven van de Hoge Vertegenwoordiger om met deze faciliteit de bestaande financieringsinstrumenten – het Athena mechanisme en de African Peace Facility – te vereenvoudigen en de EU beter in staat te stellen meer te doen en sneller en effectiever te kunnen optreden op het gebied van conflictpreventie, vredeshandhaving en de versterking van de internationale veiligheid. De CDA-fractie ziet de beperkingen die er zijn binnen de huidige financieringsinstrumenten. Maar vraag blijft wel of deze beperkingen met het voorstel tot het EPF voldoende geadresseerd worden.

Over de beoogde financiering en de onderbouwing ervan zijn de leden van de CDA-fractie kritisch.

2. Het voorstel voorziet in jaarlijkse begrotingen, oplopend van maximaal 800 miljoen euro in 2021 naar maximaal 2 miljard in 2026 en 2027. Klopt het dat dit ongeveer zou neerkomen op een verviervoudiging van de uitgaven in vergelijking met de huidige gezamenlijke uitgaven voor Athena en APF?

Antwoord:

De Hoge Vertegenwoordiger (HV) stelt de oprichting van een EPF voor met een omvang van 10,5 miljard euro voor de periode 2021–2027. De HV geeft een indicatie van de jaarlijkse uitgaveplafonds oplopend van maximaal 800 miljoen euro in 2021 naar maximaal 2 miljard euro in 2026 en 2027. Dit zou gemiddeld neerkomen op 1,5 miljard euro per jaar voor de periode 2021–2027. De gezamenlijke uitgaven voor Athena en APF fluctueren tussen de 250 miljoen euro en 500 miljoen euro per jaar onder het huidige MFK (dit komt neer op gemiddeld 375 miljoen euro per jaar). Dit zou neerkomen op gemiddeld ongeveer een verviervoudiging van het budget. De HV stelt in het voorstel dat de verhoging van het budget moet worden bezien in het licht van de verhoogde ambitie op het gebied van externe veiligheid, het verbreden van de geografische reikwijdte en het type interventies van de huidige African Peace Facility naar gebieden en operaties buiten het Afrikaanse continent en de uitbreiding van de gezamenlijke kosten voor EU-missies, zoals besproken tijdens de herziening van het Athena-mechanisme.

Nederland is kritisch over de beperkte financiële onderbouwing en over de omvang en reikwijdte van de faciliteit en het beheer (governance) en zal aandringen op een helder beeld en een uitgebreidere toelichting op de financiële onderbouwing (ook van de verhoging van het budget ten opzichte van de uitgaven aan Athena en APF) en implicaties van het voorstel en op basis daarvan zijn positie bepalen ten aanzien van de financiële haalbaarheid van het voorstel.

3. De CDA-fractie steunt de inzet van het kabinet om aan te dringen op een helder beeld van de financiële implicaties van het voorstel. Het kabinet geeft aan dat het voorstel neer zou komen op een Nederlandse bijdrage van gemiddeld € 82,5 miljoen per jaar. Kan de Minister aangeven op welke wijze dit binnen de Rijksbegroting gefinancierd zal gaan worden, in relatie ook tot de huidige uitgaven voor Athena en APF? Welke departementen dragen nu hoeveel bij? Is er een moment in het Europese besluitvormingsproces voorzien waarin Nederland kan bepalen wel of niet mee te doen?

Antwoord:

Zoals vermeld in het BNC-fiche zullen de budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen (Kamerstuk 22 112, nr. 2681). Het is nog onduidelijk in hoeverre de EPF-activiteiten zal omvatten die voldoen aan de OESO/DAC criteria voor Official Development Assistance (ODA).

Het budget van het Athena-mechanisme is dit jaar vastgesteld op ongeveer 80 miljoen euro en wordt gefinancierd uit de Defensie begroting. Op basis van de huidige BNI-sleutel draagt Nederland in 2018 4,7%, ofwel 3,76 miljoen euro bij aan de gezamenlijke kosten voor EU-missies. Deze bijdrage valt onder het Budget voor Internationale Veiligheid (BIV). De African Peace Facility wordt voor de periode van het huidige Meerjarige Financiële Kader gefinancierd uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). De bijdragen aan de African Peace Facility fluctueren; voor de periode 2017–2018 is ruim 560 miljoen euro beschikbaar. Op basis van de geldende verdeelsleutel draagt Nederland hier ongeveer 13 miljoen euro per jaar aan bij. Het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) wordt gefinancierd uit de BZ-begroting. Hoe de financiering onder de verschillende onderdelen van het EPF zal worden verdeeld, en daarmee ook welke budgetten worden aangesproken, is nog niet bekend.

De EPF zal worden vastgesteld per Raadsbesluit. Besluiten betreffende het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, waaronder ook het EPF valt, worden door de Raad met eenparigheid van stemmen (unanimiteit) genomen.

De fractie van 50PLUS staat op zich positief tegenover het streven om binnen de Europese Unie meer samen te werken op het gebied van veiligheid en defensie. De fractie maakt zich echter wel zorgen over de manier waarop de Europese Vredesfaciliteit gestalte lijkt te gaan krijgen. De fractie baseert die zorg op de inhoud van de geannoteerde agenda en het separaat ontvangen BNC-fiche MFK Raadsbesluit European Peace Facility.

4. Op pagina 5 van de BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2681) leest de 50PLUS-fractie de zin: «Veel van de huidige VN-missies opereren in een complexe en gevaarlijke omgeving terwijl zij de daarvoor benodigde capaciteiten ontberen». Kan de Minister de Kamer een overzicht geven van de missies waarbij dat het geval is, bij welke daarvan Nederland betrokken is en welke maatregelen de Minister neemt om risico’s voor Nederlandse militairen te voorkomen?

Antwoord:

Feitelijk geldt voor alle VN-missies dat deze in een complexe en meer of mindere gevaarlijke omgeving opereren. Nederland neemt deel aan de VN-missies MINUSMA, UNMISS, UNDOC, UNIFIL, UNDOF en UNTSO. Het voldoen aan de Nederlandse eisen van veiligheid en medische capaciteiten is een rand voorwaarde voor militaire inzet. Indien niet aan de Nederlandse eisen kan worden voldaan, zal de inzet binnen de missie worden aangepast, opgeschort dan wel beëindigd.

De verwachting is dat door de EPF VN-partners beter van bepaalde kritische capaciteiten kunnen worden voorzien. Nederland streeft een verbetering en modernisering van VN-vredesoperaties na. Naast snellere en effectievere financiering voor VN-vredesoperaties kan de EPF ook van toegevoegde waarde zijn voor bijvoorbeeld de missie van de Afrikaanse Unie in Somalië (AMISOM) en de G5 Sahel Joint Force. Het kabinet vindt het positief dat regionale organisaties of initiatieven zoals G5 Sahel zelf meer verantwoordelijkheid willen nemen voor de veiligheid in hun regio, waaronder het bestrijden van terrorisme en het tegengaan van grensoverschrijdende criminaliteit waaronder ook mensensmokkel.

De fractie van 50PLUS deelt in de eerste plaats de zorgen van het kabinet over de gebrekkige onderbouwing van het bedrag van 10,5 miljard euro die volgens mevrouw Mogherini voor de EPF nodig is. Daarnaast is de fractie het volledig eens met het kabinetsstandpunt dat de financiering van de EPF een integraal onderdeel moet uitmaken van het totaalpakket aan onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027.

5. De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de Minister kan aangeven in hoeverre de houding ten opzichte van ontwikkeling van de EPF zich verhoudt tot de positieve houding van Nederland ten opzichte van de Franse plannen voor een Europese Interventie Macht. Kan zij tevens aangeven hoe het staat met de voortgang van de uitwerking van dit initiatief?

Antwoord:

De doelstelling van de EPF is het financieren van operationele acties met gevolgen op militair of defensiegebied in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB). Het betreft een EU instrument waarmee kan worden bijgedragen aan conflictpreventie, vredeshandhaving en de versterking van internationale veiligheid. Nederland hecht aan de samenhang tussen de EPF en het voorstel van de Europese Commissie voor andere externe financieringsinstrumenten van de EU. De onderhandelingen over de EPF zijn in die zin onderdeel van de onderhandelingen over het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK, 2021–2027).

Het European Intervention Initiative (EI2) is buiten EU-kader ontwikkeld. Het EI2 is een Frans initiatief waaraan België, Denemarken, Duitsland, Estland, Nederland, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk deelnemen. Het doel van het EI2 is om toe te werken naar een meer gemeenschappelijke Europese militaire strategische cultuur. Daartoe zullen de deelnemende landen informatie uitwisselen en regelmatig overleggen over de veiligheidsomgeving en mogelijke inzetscenario’s. Het nauwe contact tussen de EI2-landen moet bijdragen aan betere inzet in EU, NAVO, VN of coalitieverband. De intentieverklaring inzake de ontwikkeling van het EI2 werd op 25 juni jl. getekend en marge van de Raad Buitenlandse Zaken. De komende maanden zal het initiatief nader worden uitgewerkt en zal een Memorandum of Understanding worden voorbereid. Daarin zullen concrete samenwerkingsmogelijkheden worden opgenomen.

Nederland steunt de ambitie om op het gebied van veiligheid en defensie te vertalen naar een effectiever en slagvaardiger extern optreden. Het is in dit kader dat Nederland positief staat tegenover zowel de grondgedachte voor de EPF als het EI2, maar staat, zoals bij vraag 2 aangegeven, wel kritisch tegenover de huidige uitwerking en onderbouwing van het EPF voorstel.

6. Is de Minister daarnaast bereid om in de gesprekken met haar collega’s aan te geven dat Nederland tegen de mogelijkheid is om letale middelen zoals wapens te leveren aan zogenoemde partners? Welke partners worden daarmee bedoeld en waar ligt dan uiteindelijk de bevoegdheid om hierover te beslissen? Ook hier moeten volgens de 50PLUS-fractie de nationale parlementen de doorslaggevende stem hebben als het gaat om wapens of onderdelen daarvan die in hun land worden gemaakt of van daaruit worden geleverd. Is de Minister dat met hen eens?

Antwoord:

Onder bepaalde omstandigheden kan het nuttig en nodig zijn om letale middelen te leveren aan partners, bijvoorbeeld ter vergroting van de effectiviteit van militaire trainingsmissies in Afrika. Nederland is daarom niet per definitie tegen deze mogelijkheid. Een besluit tot het financieren van letale middelen vergt echter een zeer zorgvuldige afweging. Zoals vermeld in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2681) moet hierbij worden gedacht aan afdoende waarborgen voor de betrokkenheid van alle lidstaten bij besluitvorming hierover, degelijke risicoanalyses inclusief aandacht voor mensenrechten en met inachtneming van relevante VN-resoluties, voorwaarden die de EU hieraan wil verbinden als ook modaliteiten voor monitoring. Nederland zal zich ervoor inzetten dat dit voldoende wordt geborgd in het voorstel en flankerend beleid.

7. Deelt de Minister de vrees van de 50PLUS-fractie dat het onderbrengen van de bestaande African Peace Facility in de EPF ten koste zal gaan van de ontwikkeling op veiligheidsgebied van Afrikaanse staten? Is de Minister met hen van mening dat die juist op dit moment van groot belang is gezien de wijze waarop de EU en Afrikaanse landen meer zullen moeten samenwerken op migratiestromen in te dammen?

Antwoord:

Zoals vermeld in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2681) vindt Nederland het belangrijk dat de EU steun aan Afrikaanse missies wordt gecontinueerd. Ik deel dan ook de mening dat het ondersteunen van Afrikaanse staten op gebied van veiligheid van groot belang is. De veiligheid aan de randen van Europa beïnvloedt ook de veiligheid binnen Europa. Tegelijkertijd staat Nederland open voor het verbreden van de geografische reikwijdte van de huidige African Peace Facility, naar gebieden en operaties buiten het Afrikaanse continent. Deze geografische uitbreiding mag echter niet ten koste gaan van de door het kabinet geïdentificeerde focusregio’s in Afrika; de Hoorn van Afrika en de Sahel. Tevens is het voor Nederland belangrijk dat activiteiten zich richten op de landen rond en aan de rand van Europa waar de afgelopen jaren de veiligheidssituatie drastisch is verslechterd, zoals geïdentificeerd in de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS).

Military Planning and Conduct Capability (MPCC)

In de geannoteerde agenda is te lezen dat er ook gesproken zal worden over de in 2017 opgerichte Military Planning and Conduct Capability. De MPCC zorgt voor de aansturing en planning van niet-executieve militaire EU-missies en betreft momenteel de EU-trainingsmissies in Mali, Somalië en de Centraal Afrikaanse Republiek. De Minister schrijft in te willen zetten op een beter geïntegreerde benadering, gezien de veranderende veiligheidsomgeving rond Europa. De Minister schrijft dat een beter geïntegreerde benadering tot stand kan komen door meer relevante spelers op het strategische niveau nauwer te laten samenwerken aan gezamenlijke analyses die vervolgens als basis dienen voor (snellere) gezamenlijke besluitvorming.

8. De VVD-fractie hoort graag hoe de Minister deze ontwikkelingen plaatst ten opzichte van de beoogde doelen van het European Intervention Initiative van Macron.

Antwoord:

De evaluatie en mogelijke doorontwikkeling van het MPCC betreft een EU aangelegenheid en richt zich op de verbetering en stroomlijning van de planning en aansturing van militaire EU missies. In het antwoord op vraag 5 is toegelicht dat het EI2-initiatief van Frankrijk een samenwerkingsverband van negen landen betreft dat buiten EU-kaders is opgezet en dat deze is gericht op het toewerken naar een meer gemeenschappelijke Europese militaire strategische cultuur. Het EI2 beschikt niet over een eigenstandig hoofdkwartier. Het initiatief kan er op termijn wel aan bijdragen dat Europese landen in EU/NAVO/coalitieverband sneller tot actie over kunnen gaan, doordat zij door het delen van scenario analyses, informatie en doctrine beter op elkaar zijn ingespeeld.

De fractie van 50PLUS is zeer benieuwd naar de evaluatie van de Military Planning and Conduct Capability (MPCC).

9. De fractie vreest dat dit ook weer zal uitgroeien tot een organisatie waarop nationale parlementen straks niet of nauwelijks invloed kunnen hebben. Deelt de Minister die vrees? Waarop is de veronderstelling gebaseerd dat hiervoor een groot, nieuw operationeel EU-hoofdkwartier zou moeten worden opgericht?

Antwoord:

Nederland heeft geen behoefte aan een groot, nieuw operationeel EU-hoofdkwartier. Wel acht Nederland het noodzakelijk om het MPCC te evalueren. Zoals vermeld in het geannoteerde agenda kan wat Nederland betreft het MPCC op termijn ook worden benut voor de planning en aansturing van executieve militaire missies. Nederland wil meer nadruk leggen op de geïntegreerde benadering bij de inzet van het brede EU instrumentarium. De uitvoering kan geschieden binnen de bestaande structuren. De operationele aansturing van executieve missies wordt thans gedaan vanuit de daartoe aangewezen nationale hoofdkwartieren. Dat kan wat Nederland betreft zo blijven. Tot slot moet duplicatie met de NAVO worden voorkomen.

Het MPCC rapporteert aan het Political and Security Committee (PSC), dat verantwoordelijk is voor het toezicht op politiek strategisch niveau. Hiermee is de invloed van de lidstaten gewaarborgd.

PESCO

De leden van de CDA-fractie steunen de inzet van de Minister om de discussies over de PESCO-structuur en -procedures zo snel mogelijk af te ronden, om alle aandacht te geven aan het concreet maken van de PESCO-projecten.

10. Er zijn tot nu toe slechts enkele concrete resultaten geboekt. De fractie deelt de opvatting van het kabinet dat lidstaten zoveel mogelijk de controle over PESCO moeten behouden. Kan de Minister nader ingaan op haar pleidooi voor het behoud van voldoende nationale bewegingsruimte?

De fractie van het CDA hecht zeer aan snelle besluitvorming over de deelname van derde landen en roept het kabinet op om zich in te spannen voor een te nemen Raadsbesluit door de RBZ van 20 november a.s.

11. De fractie van 50PLUS deelt de mening van de Minister dat de EU-lidstaten zo veel mogelijk de controle over PESCO moeten behouden en waardeert de inzet hiervoor. Kan de Minister aangeven of dit standpunt door alle andere EU-lidstaten wordt gedeeld?

Antwoord:

Permanent gestructureerde samenwerking (PESCO) heeft als doel om Europese defensiesamenwerking op de lange termijn te versterken en te structureren. Besluiten binnen PESCO worden in beginsel met unanimiteit genomen door deelnemende lidstaten. Dit betekent per definitie dat er altijd nationale bewegingsruimte zal zijn.

Zowel bij de deelname aan, en de keuze voor nieuwe, PESCO-projecten als in de discussie over de precisering van de aangegane verbintenissen bewaak ik de prioriteiten die wij op nationaal niveau vaststellen. Deelname en verbintenissen in EU-verband maken altijd deel uit van een integrale nationale afweging. Bij mijn weten volgen alle landen die aan PESCO deelnemen deze benadering.

Verslag bijeenkomst 25 juni jl.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het verslag van de «Jumbo»-RBZ van 25 juni jl.

Hybride dreigingen

12. Ten aanzien van de hybride dreigingen leest de CDA-fractie dat veel lidstaten opriepen tot een versterkte Europese samenwerking om deze het hoofd te kunnen bieden, inclusief daarbij behorende middelen. Kan de Minister aangeven wat die beoogde samenwerking zou betekenen? Heeft Nederland ook bijval gegeven aan het pleidooi voor de daarbij behorende middelen? Hoe wordt omgegaan met de pleidooien binnen de Raad? Zijn er, aanvullend aan de 22 geformuleerde acties, voorstellen te verwachten?

Antwoord:

In de «Jumbo»-RBZ van 25 juni jl. was brede steun van lidstaten voor het verbeteren van de weerbaarheid van de EU en voor de gezamenlijke mededeling van de Hoge Vertegenwoordiger en de Commissie van 13 juni jl. over het vergroten van de weerbaarheid en het versterken van de capaciteiten om hybride dreigingen aan te pakken. Nederland gaf aan een Europese benadering te steunen, maar wees er hierbij wel op dat het tegengaan van hybride dreigingen niet ten koste mag gaan van Europese democratische waarden, mediavrijheid en de vrijheid van meningsuiting. Dat geldt in het bijzonder voor het tegengaan van desinformatie.

De Raad nam kennis van de voorstellen om de weerbaarheid te versterken en hybride dreigingen het hoofd te bieden. Dit wordt onder andere gedaan op het gebied van cyber, strategische communicatie en counter-intelligence. Nederland heeft zich niet uitgelaten over de middelen voor deze versterkte samenwerking. Nederland zal te zijner tijd concrete voorstellen op merites beoordelen. Naar aanleiding van de gezamenlijke mededeling komt uw Kamer op korte termijn een BNC-fiche over hybride dreigingen toe.

European Intervention Initiative

13. Nederland neemt, zo begrijpt de CDA-fractie, zowel deel aan het Franse European Intervention Initiative als de Joint Expeditionary Force (JEF), die is opgebouwd rond Britse eenheden, concepten en voorzieningen. Hoe verhouden beide initiatieven zich tot elkaar, alsmede tot de NAVO en de EU? Wordt met de deelname aan beide initiatieven een signaal afgegeven dat Nederland hieraan meer prioriteit geeft dan andere mogelijke inzet, bijvoorbeeld binnen de NAVO? Wanneer en op welke wijze wordt besluitvorming over inzet binnen het JEF-concept voorzien?

Antwoord:

De NAVO en EU zijn en blijven de belangrijkste organisaties voor defensiesamenwerking, waarbij de NAVO de hoeksteen is voor onze collectieve verdediging. Daarnaast werkt Nederland ook samen met partnerlanden op bilaterale basis en in kleinere multilaterale verbanden, zoals de Joint Expeditionary Force (JEF) en het European Intervention Initiative (EI2). Deze samenwerkingsverbanden zijn complementair aan de inspanningen in EU en NAVO-verband. De samenwerking in deze kleinere verbanden komt ook de EU en NAVO ten goede en kan leiden tot nieuwe initiatieven binnen deze organisaties. Tevens biedt de samenwerking in de JEF en het EI2 Nederland meer handelingsopties.

De JEF, onder Britse leiding, biedt een raamwerk voor snelle, multinationale inzet. De JEF-partnerlanden hebben uitgebreide afspraken gemaakt over besluitvormingsprocedures, informatie-uitwisseling, aansturing van operaties, logistieke ondersteuning en strategische communicatie. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Comprehensive Memorandum of Understanding (C-MOU), dat op 28 juni jl. werd getekend. De JEF-partnerlanden besluiten van geval tot geval of, en zo ja welke, capaciteiten zij bijdragen aan een JEF-operatie onder leiding van het Verenigd Koninkrijk. De JEF kan worden ingezet binnen of buiten EU, NAVO of VN-kader. Het besluit tot een bijdrage aan de JEF wordt altijd nationaal genomen, met inachtneming van de daarvoor geldende procedures. Dat betekent voor Nederland dat de artikel 100-procedure zal worden gevolgd in het geval van een Nederlandse bijdrage met eenheden aan een JEF-operatie gericht op de handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.

Zoals toegelicht in antwoord op de vragen 5 en 8 richt het door Frankrijk geleide EI2 zich op de ontwikkeling van een gemeenschappelijke militaire strategische cultuur via regulier overleg tussen ministeries van defensie van de negen betrokken landen. Er wordt in het kader van het EI2 geen nieuwe reactiemacht opgericht.

Naar boven