21 501-08 Milieuraad

Nr. 917 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 december 2023

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 5 december 2023 over de geannoteerde agenda van de Milieuraad op 18 december 2023 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 916).

De vragen en opmerkingen zijn op 11 december 2023 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 14 december 2023 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, T. de Groot

Adjunct-griffier van de commissie, Wiendels

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Staatssecretaris

Agenda informele Milieuraad

Hierbij informeer ik uw Kamer over de laatste stand van zaken rondom de agenda van de Milieuraad. Deze is ongewijzigd ten opzichte van de laatste stand van zaken zoals vermeld in de geannoteerde agenda. Het Spaans voorzitterschap is voornemens om op 18 december een algemene oriëntatie te bereiken op de verordening ter vervanging van de huidige Verpakkingenrichtlijn. Ook staan er twee beleidsdebatten geagendeerd, over de richtlijn inzake bodemmonitoring en -veerkracht (richtlijn bodemmonitoring) en het voorstel voor de verordening voor een monitoringskader voor weerbare Europese bossen. Daarnaast is er een vijftal diversenpunten geagendeerd, waaronder een punt dat Nederland samen met Frankrijk heeft aangevraagd om de Raad te informeren over de uitkomsten van de Ministeriële conferentie over maritieme ruimtelijke ordening die op 21 november 2023 plaatsvond.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reacties van de bewindspersoon

Herziening van de richtlijn Luchtkwaliteit

1.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de voortgang van de herziening van de Luchtkwaliteitsrichtlijn. Zij vinden het teleurstellend dat er geen aanscherping is geweest aan de voorgestelde grenswaarden en het jaar waarin deze behaald moeten worden. Heeft de Staatssecretaris erop aangedrongen dat de meest recente adviezen van de World Health Organization (WHO) in deze richtlijn moeten worden opgenomen? Waarom heeft de Staatssecretaris ervoor gekozen hier niet op in te zetten? Deelt zij de mening dat het onbegrijpelijk is dat de advieswaarden van de WHO – die gebaseerd zijn op wat acceptabel is voor de volksgezondheid – niet eens geïmplementeerd worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het kabinet heeft zich, overeenkomstig het BNC-fiche1, ingezet voor een herziening die zowel ambitieus als haalbaar is. Voor het kabinet is het voorstel van de Europese Commissie, waarin de grenswaarden per 2030 verlaagd worden naar het meest ambitieuze tussendoel op weg naar de WHO-advieswaarden, daarmee in lijn. Eerder is in de beantwoording op vragen over de richtlijn Luchtkwaliteit ook al ingegaan op de mogelijkheid de WHO-advieswaarden al in 2030 als bindende grenswaarden over te nemen.2 Dit zou voor Nederland zeer vergaande maatregelen impliceren, waarvoor het draagvlak ontbreekt. Bovendien zouden de ons omringende landen vergelijkbare maatregelen moeten nemen.

2.

Tevens vinden deze leden het zeer zorgelijk dat het voor lidstaten – bovenop de lage grenswaarden – in het nieuwe compromisvoorstel óók nog mogelijk wordt gemaakt om tien jaar derogatie aan te vragen na 2030. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat ook de Staatssecretaris dit teleurstellend vindt, maar hier verder niets aan lijkt te willen doen. Gaat zij zich ervoor inzetten dat deze derogatiemogelijkheid alsnog wordt geschrapt? Wat wordt de inzet van de Staatssecretaris in het vervolg en hoe ziet volgens haar het krachtenveld eruit?

Antwoord

Het kabinet is het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eens dat het teleurstellend is dat in de positie van de Raad de mogelijkheid tot 10 jaar uitstel is opgenomen. In het vervolg van de trilogen zet het kabinet zich in om deze ruime mogelijkheid voor derogatie in de onderhandelingen met het Europees Parlement alsnog te verkorten. Veel lidstaten hebben echter aangegeven dat zij deze periode noodzakelijk achten om in hun land aan de nieuwe normen te voldoen. Dat geeft ook gelijk het krachtenveld weer. Er is slechts een kleine groep lidstaten, waaronder Nederland, die graag meer ambitie had gezien in de positie van de Raad. Een grote groep landen kan zich vinden in de Raadspositie, of had deze zelfs graag nog verder afgezwakt zien worden. Het Europees Parlement is een stuk ambitieuzer dan de lidstaten. Er is dus nog een kans dat de mogelijkheden voor derogatie alsnog minder ruim worden.

3.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er een akkoord is bereikt over de Raadspositie ten opzichte van de herziening van de richtlijn Luchtkwaliteit. Deze leden merken op dat in de nieuwe tekst de mogelijkheden voor derogatie vooralsnog zijn verruimd. Deze leden lezen ook dat de door de EC voorgestelde grenswaarden en het jaar waarin deze behaald moeten worden wél overeind blijven staan. Wat betekent het dan voor de doelstellingen van de EC als een lidstaat derogatie aanvraagt? Welke effecten kan dit hebben voor Nederland? Wat is hier de inzet van de Staatssecretaris?

Antwoord

Als een lidstaat derogatie aanvraagt, en daarmee in die lidstaat, of in een deel van die lidstaat, de door de Commissie voorstelde grenswaarden later behaald zullen worden, dan zal dat ook negatief uitwerken op de mogelijkheid voor naburige lidstaten om op tijd aan de voorgestelde grenswaarden te voldoen. Luchtkwaliteit is immers een grensoverschrijdend probleem, luchtvervuiling houdt zich niet aan landsgrenzen. Het zou dus kunnen dat het dan ook voor Nederland moeilijker wordt om op tijd te voldoen aan de nieuwe standaarden. Dit hangt echter wel af van welke lidstaat een derogatie aanvraagt, voor welke stof, en hoe groot de afwijking van de norm wordt. Een kleine afwijking in Griekenland zal bijvoorbeeld een kleiner effect hebben dan een grote afwijking in België. De kabinetsinzet blijft hier hetzelfde als eerder aangegeven in het BNC-fiche3: het moet mogelijk zijn voor een land om derogatie aan te vragen, maar dit moet wel afgebakend zijn in ruimte en tijd, en gepaard gaan met een goed plan, waarmee aangetoond wordt dat een lidstaat zich inspant om de overschrijding zo kort mogelijk te laten duren. Zoals in de Kamerbrief met de geannoteerde agenda is aangegeven, vindt het kabinet de verruiming van de derogatiemogelijkheden in de Raadspositie teleurstellend.

4.

In het kader van de Luchtkwaliteitsrichtlijn lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat het mogelijk wordt om in één keer maximaal tien jaar derogatie aan te vragen na 2030, maar dat het kabinet hier teleurgesteld over is. De Staatssecretaris heeft eerder aangegeven dat als de nieuwe normstelling niet overal in Nederland gehaald kan worden, er een later doeljaar – uiterlijk 2035 – gekozen moet worden en dat ook daarna uitstel nog mogelijk moet zijn. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat Nederland geen derogatie gaat aanvragen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het is het streven van Nederland om tijdig te voldoen aan de eisen. Het kabinet kan op dit moment echter nog niet toezeggen dat Nederland helemaal geen derogatie gaat aanvragen. We weten immers op dit moment nog niet wat de uiteindelijke normen gaan worden, en met welk doeljaar. Daarover wordt op dit moment nog onderhandeld in de trilogen.

5.

Voor luchtkwaliteit is het tevens van groot belang dat BREF's (Best Beschikbare Techniek) regelmatig worden herzien, volgens Europese regels uiterlijk acht jaar na publicatie van de vorige versie. De EU loopt nu achter en lidstaten hanteren vaak nog verouderde inzichten uit circa 2012. Volgens het «Eindrapport Herziening richtlijn luchtkwaliteit» lopen we jaren achter.4 Ziet de staatsecretaris dat dit mogelijk ten koste gaat van luchtkwaliteit en gezondheid? Wil de Staatssecretaris toezeggen de noodzaak van de versnelling van de herziening van de BREF’s in te brengen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het is inderdaad zo dat om de luchtkwaliteit te verbeteren en om aan aangescherpte normen van luchtkwaliteit te voldoen, bronmaatregelen moeten worden genomen. Het voldoen aan de Best Beschikbare Technieken (BBT) op grond van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) is een belangrijke bronmaatregel. Daarvoor is het belangrijk dat deze actueel zijn en niet van tien jaar geleden. Daarom heeft Nederland in het kader van de herziening van de RIE gepleit voor een snellere herziening van de zogenaamde BREF-documenten, waarin BBT wordt vastgelegd voor de grootste industriële installaties.

Herziening verpakkingsrichtlijn

6.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verordening ter vervanging van de huidige verpakkingsrichtlijn. Deze leden steunen de inzet van de Staatssecretaris dat Nederland, als koploper in de circulaire economie, baat heeft bij geharmoniseerde verplichtingen op het gebied van circulariteit en een goed werkende interne makt. Deze merken op dat er binnen de Europese Raad (hierna: de Raad) wordt gestuurd op een verzwakking van de verordening. Wat willen de andere lidstaten precies afzwakken en waarom? Waarom gelden hun argumenten niet voor Nederland? Wat is de inschatting van de Staatssecretaris van wat er overeind blijft van de hergebruikbepalingen? Wat betekent een verzwakking van de verordening voor het gelijke speelveld? In hoeverre zal Nederland hinder ondervinden van afgezwakte bepalingen? Hoe kijkt de Staatssecretaris naar de non-paper van Italië c.s. en wat kunnen de effecten van deze paper zijn?

Antwoord

De posities binnen de Raad lopen erg uiteen en het Spaans voorzitterschap streeft op dit moment naar een evenwichtig compromis, dat op steun kan rekenen van een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten tijdens de Milieuraad. Onderwerpen waar met name nog over wordt gesproken zijn de bepalingen ten aanzien van vermindering, hergebruik en recycling van verpakkingen. Daar wil een groep lidstaten de ambitie, bijvoorbeeld wat betreft doelstellingen of reikwijdte, verlagen. Nederland is één van de landen die juist streeft naar een ambitieuze uitkomst, omdat dit van belang is om in 2050 tot een circulaire economie te komen. Uit de effectenanalyse van de Commissie bij het voorstel voor deze verordening, blijkt dat bij onveranderd beleid, we in de EU in 2040 37% meer verpakkingsafval zullen hebben dan in 2018. De transitie naar een circulaire economie vraagt juist om de hoeveelheid afval te verminderen. Het kabinet is dan ook bezorgd over de verdere afzwakkingen die de lidstaten eisen in het genoemde non-paper. Met de voorstellen uit het non-paper wordt bijvoorbeeld prioriteit gegeven aan recycling boven hergebruik en preventie. Dat is niet in lijn met de afvalhiërarchie en draagt niet bij aan minder afval: verpakkingen worden dan immers eerst afval voordat ze gerecycled worden, en het worden er ook niet minder.

Hoewel een ambitieuze Europese verordening altijd de voorkeur heeft, hoeft een verzwakking van de verordening op kop lopende landen als Nederland niet per se te hinderen. Dit omdat mede op aandringen van Nederland de tekst lidstaten de mogelijkheid biedt om op bepaalde terreinen nationaal ambitieuzere doelstellingen te stellen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de recyclingdoelstellingen, waar Nederland ook nu veelal hogere doelstellingen hanteert dan Europees zijn vastgelegd. Als er echter lage EU minimumdoelstellingen worden afgesproken waarbij veel lidstaten op nationaal niveau hogere doelstellingen vaststellen, kan dit leiden tot grotere verschillen tussen de lidstaten, hetgeen niet bijdraagt aan een gelijk speelveld. Daarom dringt Nederland aan op ambitieuze EU doelstellingen, om de verschillen tussen lidstaten klein te houden. Overigens blijven voor de verpakkingen op de interne markt wel dezelfde eisen gelden en is daarvoor geen sprake van een ongelijk speelveld voor aanbieders.

7.

De leden van de VVD-fractie lezen in het BNC-fiche dat de Staatssecretaris zich in zal zetten om de lasten van de veranderingen na de verordening proportioneel te houden voor bijvoorbeeld het midden- en kleinbedrijf (mkb). Deze leden hechten hier sterk aan, hoe gaat de Staatssecretaris hiervoor zorgen? Daarnaast is in oktober 2023 de motie van het lid Dijk (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 50) aangenomen waarin de Staatssecretaris wordt opgeroepen om de plastictaks zo snel mogelijk af te schaffen. Hoe verhoudt dit zich tot de verpakkingsrichtlijn? En hoe gaat de Staatssecretaris daar dan mee om?

Antwoord

Net als het voorstel van de Commissie rekening houdt met het midden- en kleinbedrijf (MKB), doet het kabinet dat ook in de onderhandelingen over deze verordening. Denk bijvoorbeeld aan het behapbaar houden van de rapportageverplichtingen of in zeer specifieke gevallen microbedrijven vrijstellen van bepaalde eisen. De voorgestelde Verordening inzake Verpakkingen en Verpakkingsafval heeft geen effect op de motie van het lid Dijk, en andersom. Op dit moment beraadt het kabinet zich op hoe om te gaan met de aangenomen motie van het lid Dijk. Hierover zal op korte termijn een brief naar de Tweede Kamer verzonden worden. In de tussentijd blijft de Regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik van kracht zoals die nu is.

8.

De leden van de NSC-fractie ondersteunen de ambitie om een impuls te geven aan het verduurzamen van de Europese verpakkingenketen, en de bestaande verpakkingsrichtlijn te herzien. De Staatssecretaris zet minimaal in op behoud van ambitie van het EC-voorstel en zal uiteindelijke instemming met de Algemene Oriëntatie (AO) af laten hangen van het definitieve compromistekstvoorstel. Het hoofddoel van de door de EC voorgestelde verordening is om verpakkingsafval per persoon per jaar uiterlijk 2040 met vijftien procent te verminderen ten opzichte van 2018. Deze leden vinden, in lijn met de aangenomen motie het lid Van Esch en Van der Graaff (Kamerstuk 22 112, nr. 3788), verslechtering van de ambities onwenselijk. Kan de Staatssecretaris verduidelijken welke ontwikkeling en reductie van verpakkingsafval per persoon zich sinds 2018 heeft voorgedaan? Eerder is door de Staatssecretaris gepleit voor een reductie van vijftien procent al in 2030 ten opzichte van 2018, is een hoger percentage in 2040 mogelijk realiseerbaar? Gezien het krachtenveld in de Raad, wat is de inschatting van de Staatssecretaris in het overeind houden van hergebruik-bepalingen? Op welke manier zal de Staatssecretaris, als voorloper, hinder ondervinden van de waarschijnlijk afgezwakte bepalingen zoals die nu voorliggen? En blijven er mogelijkheden voor lidstaten om ambitieuzer te zijn als dat wenselijk wordt geacht? Hoe schat de Staatssecretaris het non-paper van Italië c.s. in, en wat voor effect zal dat op de Raad hebben? Wat is de relatie van deze verordening met ons statiegeldsysteem, beperkt dat de mogelijkheden en zo ja hoe?

Antwoord

Het kabinet is blij met de steun van de NSC-fractie voor het hooghouden van de ambitie om de Europese verpakkingsketen te verduurzamen. Uit de effectenanalyse van de Commissie bij het voorstel voor deze verordening blijkt dat bij onveranderd beleid, we in de EU in 2040 37% meer verpakkingsafval zullen hebben dan in 2018. De Verpakkingenverordening biedt kansen om dit te voorkomen. Nederland heeft, zoals door de Staatssecretaris van IenW toegezegd in het Commissiedebat Milieuraad van 8 maart jl. (Kamerstuk 21 501-08, nr. 895), er toe opgeroepen dat het percentage van 15% afvalreductie al in 2030 behaald moet worden. Bij dat debat is wel aangegeven dat het onwaarschijnlijk was dat dit in de positie van de Raad zou worden overgenomen, gelet op de weerstand bij veel andere lidstaten tegen de ambitie in het Commissievoorstel, laat staan nog hogere ambities. Nederland heeft zich ingezet voor een zo hoog mogelijk ambitieniveau, met name wat betreft doelstellingen voor herbruikbare verpakkingen en restricties voor onnodige verpakkingen. Tegelijkertijd is inmiddels wel duidelijk dat het krachtenveld in zowel het Europees Parlement als de Raad zich eerder in de tegengestelde richting beweegt. Het kabinet is dan ook bezorgd over de verdere afzwakkingen die het Europees Parlement en andere lidstaten eisen en zal gedurende de rest van de onderhandelingen blijven ijveren voor een zo ambitieus mogelijk eindresultaat.

Hoewel een ambitieuze Europese verordening altijd de voorkeur heeft, hoeft een verzwakking van de verordening op kop lopende landen als Nederland niet per se te hinderen. Dit omdat mede op aandringen van Nederland de tekst lidstaten de mogelijkheid biedt om op bepaalde terreinen nationaal ambitieuzere doelstellingen te stellen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de recyclingdoelstellingen, waar Nederland ook nu veelal hogere doelstellingen hanteert dan Europees zijn vastgelegd. Als er echter lage EU minimumdoelstellingen worden afgesproken waarbij veel lidstaten op nationaal niveau hogere doelstellingen vaststellen, kan dit leiden tot grotere verschillen tussen de lidstaten, hetgeen niet bijdraagt aan een gelijk speelveld. Daarom dringt Nederland aan op ambitieuze EU doelstellingen, om de verschillen tussen lidstaten klein te houden. Overigens blijven voor de verpakkingen op de interne markt wel dezelfde eisen gelden en is daarvoor geen sprake van een ongelijk speelveld voor aanbieders.

Het kabinet is bezorgd over de verdere afzwakkingen die de lidstaten eisen in het genoemde non-paper. Met de voorstellen uit het non-paper wordt bijvoorbeeld prioriteit gegeven aan recycling boven hergebruik en preventie. Dat is niet in lijn met de afvalhiërarchie en draagt niet bij aan minder afval: verpakkingen worden dan immers eerst afval voordat ze gerecycled worden en het worden er ook niet minder.

Ten aanzien van statiegeld eist de voorgestelde verordening dat lidstaten ofwel een statiegeldsysteem invoeren, ofwel op een andere manier 90% drankverpakkingen van plastic en blik die op de markt worden gebracht inzamelen en recyclen. In Nederland kennen we reeds een statiegeldsysteem dat als doelstelling 90% inzameling heeft. De voorgestelde verordening hindert ons statiegeldsysteem dan ook niet. Integendeel, het kan eraan bijdragen dat de Nederlandse aanpak de norm wordt in de hele EU, hetgeen ook bijdraagt aan een gelijk speelveld.

9.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd, gezien het krachtenveld in de Raad, naar wat de inschatting van de Staatssecretaris is in het overeind houden van hergebruik-bepalingen? In het verlengde hiervan: is de in het BNC-fiche aangegeven wens om het voorstel ook op de milieugrondslag te baseren (om zo meer mogelijkheid te geven aan lidstaten om ambitieuzer te zijn), ook gelukt, of zijn daarvoor geen medestanders? Op welke manier zal Nederland, als voorloper, hinder ondervinden van de waarschijnlijk afgezwakte bepalingen zoals die nu voorliggen? Hoe schat de Staatssecretaris het non-paper van Italië c.s. in, en wat voor effect zal dat op de Raad hebben? Deze leden horen graag van de Staatssecretaris op welke manier zij zich inzetten voor een zo ambitieus mogelijke uitkomst van deze onderhandelingen. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat een ambitieuze uitkomst van de onderhandelingen zowel voor het milieu als voor circulaire koplopers de beste uitkomst is?

Antwoord

De posities binnen de Raad lopen erg uiteen en het Spaans voorzitterschap streeft op dit moment naar een evenwichtig compromis, dat op steun kan rekenen van een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten tijdens de Milieuraad. Onderwerpen waar met name nog over wordt gesproken zijn de bepalingen ten aanzien van vermindering, hergebruik en recycling van verpakkingen. Daar wil een groep lidstaten de ambitie, bijvoorbeeld wat betreft doelstellingen of reikwijdte, verlagen. Nederland is één van de landen die juist streeft naar een ambitieuze uitkomst, omdat dit van belang is om in 2050 tot een volledig circulaire economie te komen. Ten aanzien van de rechtsgrondslag bleek er tijdens de onderhandelingen onvoldoende steun te zijn voor het (deels) baseren van de verordening op de milieugrondslag. Hoewel een ambitieuze Europese verordening altijd de voorkeur heeft, hoeft een verzwakking van de verordening op kop lopende landen als Nederland niet per se te hinderen. Dit omdat mede op aandringen van Nederland de tekst lidstaten de mogelijkheid biedt om op bepaalde terreinen nationaal ambitieuzere doelstellingen te stellen, zonder de rechtsgrondslag te wijzigen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de recyclingdoelstellingen, waar Nederland ook nu veelal hogere doelstellingen hanteert dan Europees zijn vastgelegd. Als er echter lage EU minimumdoelstellingen worden afgesproken waarbij veel lidstaten op nationaal niveau hogere doelstellingen vaststellen, kan dit leiden tot grotere verschillen tussen de lidstaten, hetgeen niet bijdraagt aan een gelijk speelveld. Daarom dringt Nederland aan op ambitieuze EU doelstellingen, om de verschillen tussen lidstaten klein te houden. Overigens blijven voor de verpakkingen op de interne markt wel dezelfde eisen gelden en is daarvoor geen sprake van een ongelijk speelveld voor aanbieders.

Het kabinet is dan ook bezorgd over de verdere afzwakkingen die de lidstaten eisen in het genoemde non-paper. Met de voorstellen uit het non-paper wordt bijvoorbeeld prioriteit gegeven aan recycling boven hergebruik en preventie. Dat is niet in lijn met de afvalhiërarchie en draagt niet bij aan minder afval: verpakkingen worden dan immers eerst afval voordat ze gerecycled worden en het worden er ook niet minder.

Nederland heeft zich conform de lijn in het BNC-fiche en zoals toegezegd aan uw Kamer, ingezet voor een zo hoog mogelijk ambitieniveau, met name wat betreft doelstellingen voor herbruikbare verpakkingen en restricties voor onnodige verpakkingen, en zal dit gedurende de rest van de onderhandelingen blijven doen. De mening dat een ambitieuze uitkomst van de onderhandelingen zowel voor het milieu als voor circulaire koplopers de beste uitkomst is, wordt dan ook gedeeld door het kabinet.

10.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen met betrekking tot de Verpakkingsverordening dat de Staatssecretaris van het compromistekstvoorstel wil laten afhangen of er wordt ingestemd met de algemene oriëntatie. Ook lezen deze leden dat Nederland, in lijn met de motie van de leden Van Esch en Van der Graaf (Kamerstuk 22 112, nr. 3788), zich stevig zal uitspreken tegen verslechtering van de ambities van de Verpakkingsverordening. Deze leden nemen daarom aan dat, indien het compromistekstvoorstel op welk punt dan ook een afzwakking is van het eerdere voorstel van de Verordening, Nederland dan dus zal tegenstemmen. Kan de Staatssecretaris dit toezeggen? Zo nee, waarom niet? Zal de Staatssecretaris ook bilateraal inzetten op het hooghouden van de ambitie? De Staatssecretaris erkent ook dat het feit dat sommige lidstaten voor verslechtering van de ambities pleiten mede ingestoken is door de sterke lobby van de industrie. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat ze in de Milieuraad zal betogen dat de invloed van de rijke industrielobby problematisch is? Kan de Staatssecretaris dan ook pleiten voor het onderzoeken van maatregelen om die invloed verder te beperken?

Antwoord

Nederland heeft zich conform de toezeggingen aan uw Kamer ingezet voor een zo hoog mogelijk ambitieniveau, met name wat betreft doelstellingen voor herbruikbare verpakkingen en restricties voor onnodige verpakkingen, en blijft dit gedurende de rest van de onderhandelingen doen, ook bilateraal. Daarbij heeft Nederland tijdens de onderhandelingen steeds benadrukt, en blijft Nederland benadrukken, dat het belang van de industrie naast het maatschappelijk belang moet worden gelegd dat dit voorstel beoogt: het verminderen van het verbruik van niet-hernieuwbare hulpbronnen, inefficiënt afvalbeheer, negatieve gevolgen voor het klimaat, zwerfvuil, overmatig gebruik van zorgwekkende stoffen in verpakkingen, recycling van lage kwaliteit, en te veel storting, verbranding en uitvoer van producten aan het einde van hun levensduur. Tegelijkertijd kan niet toegezegd worden dat Nederland tegen het voorstel zal stemmen als dit op welk punt dan ook een afzwakking is ten opzichte van het Commissievoorstel. De afzwakkingen van het voorstel ziet het kabinet als een gemiste kans voor nog beter beleid. De keuze om het compromis dat uiteindelijk ter stemming voorligt al dan niet te steunen, zal een afweging zijn ten aanzien van het gehele eindresultaat, en of er daarbij sprake is van een significante verbetering ten opzichte van de huidige Verpakkingenrichtlijn.

Richtlijn bodemmonitoring

11.

De leden van de VVD-fractie merken op dat er binnen het krachtenveld in de Raad rondom de richtlijn bodemmonitoring bij de lidstaten nog verschillende voorkeuren leven. Deze leden vragen zich af waarom er is gekozen voor een verordening en niet voor een richtlijn. Waarom is het in het belang van Nederland om te kiezen voor een verordening?

Antwoord

Het wetgevingsinitiatief voor Europese regelgeving ligt bij de Commissie, zij bepaalt daarmee ook de keuze voor een verordening of een richtlijn. Het voorstel van de Commissie voor wetgeving op bodemmonitoring en veerkracht betreft een richtlijn. Een verordening heeft rechtstreekse werking. Een richtlijn bevat het doel dat bereikt moet worden, waarna de lidstaten in nationale regelgeving vast moeten stellen hoe dat doel bereikt wordt.

12.

Deze leden willen benadrukken dat het van belang is om de richtlijn werkbaar en flexibel te maken. Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om lidstaten in een coalitie te verenigen om gezamenlijk in te zetten op bijvoorbeeld meer flexibiliteit, »one out-all out» en de aanpak PFAS in de bodem? Zou de Staatssecretaris bereid zijn om zich hiervoor in te spannen?

Antwoord

Net als veel andere lidstaten vindt het kabinet het voorgestelde one-out-all-out principe niet werkbaar. Diverse aspecten in de richtlijn leiden voor Nederland tot onaanvaardbare consequenties voor de uitvoering en in ons ruimtegebruik. Ook bij de Kaderrichtlijn Water geeft dit principe nu problemen. Het kabinet staat ervoor open om met andere lidstaten samen te werken aan een concreet voorstel om het voorstel voor de richtlijn op dit punt aan te passen. Hetzelfde geldt voor de wens om passende flexibiliteit in te bouwen, zodat bij de beoordeling van de gezondheid van de bodem rekening kan worden gehouden met lokale omstandigheden en met de functie van de bodem. Overigens vindt het kabinet het wel belangrijk dat de monitoring op gelijkwaardige wijze plaatsvindt. Wat PFAS betreft gaat de richtlijn over verontreiniging van «puntbronnen», en niet over diffuse bodemverontreiniging zoals PFAS. Bij een puntbron is er sprake van een lozing naar de bodem op één specifieke locatie. Dit in tegenstelling tot een diffuse verontreiniging, die niet op één bepaalde plek zijn oorsprong heeft, maar bijvoorbeeld via regenwater over een groter gebied terecht komt. De aanpak van PFAS-verontreiniging krijgt in Nederland de volle aandacht. Opnemen in deze richtlijn is niet direct noodzakelijk, de ruimte om eigen beleid en een eigen aanpak uit te kunnen voeren is wel van belang. Nederland heeft actief contact gezocht met gelijkgestemde lidstaten, en stemt af op diverse aspecten van de richtlijn. Ook wordt in raadswerkgroepen en expertmeetings actief gezocht naar gelijkgestemde lidstaten, binnen het terecht genoemde uiteenlopende krachtenveld.

13.

Daarnaast heeft de Kamer de richtlijn over bodemgezondheid niet-subsidiair verklaard en dit per brief aan de Europese Commissie (EC) laten weten. Is de Staatssecretaris bereid om hier bij de Milieuraad melding van te maken en te inventariseren welke medestanders er zijn om zo te komen tot de benodigde tweederdemeerderheid?

Antwoord

Tijdens de Milieuraad zal het kabinet melding maken van de op 17 oktober jl. aangenomen motie van het Tweede Kamerlid Van der Plas die is ingediend tijdens het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad op 11 oktober jl.5 Daarbij zal worden aangegeven dat het kabinet het negatieve subsidiariteitsoordeel van de Tweede Kamer niet deelt. Dit omdat de doelen van de richtlijn overeen komen met bestaand Nederlands beleid, van de aanpak van bodemverontreiniging tot duurzaam bodembeheer conform de Kamerbrief «Water en bodem sturend»6. Voor zover bekend heeft naast het Nederlandse parlement alleen het Portugese parlement ook een negatief subsidiariteitsoordeel uitgebracht, waardoor de benodigde één derde meerderheid voor een zogenoemde «gele kaart»-procedure niet is behaald.7 De termijn voor de subsidiariteitstoets vanuit nationale parlementen in de EU is inmiddels verlopen. Nationale parlementen moeten, conform het Verdrag betreffende de Europese Unie, binnen acht weken na het uitbrengen van de desbetreffende richtlijn of verordening een negatief subsidiariteitsoordeel uitbrengen.

14.

De leden van de NSC-fractie verwelkomen samen met de Staatssecretaris het doel van de richtlijn Bodemmonitoring om te werken aan een voortdurende verbetering van bodemherstel door duurzaam bodembeheer en het terugdringen van bodemverontreiniging. Tegelijkertijd delen deze leden de kanttekeningen van de Staatssecretaris. Het is belangrijk dat voldoende rekening wordt gehouden met het dichtbevolkte karakter, de bevolkingsgroei en schaarse ruimte van Nederland. Het EC-voorstel bevat de allereerste EU-wetgeving op het gebied van bodem. Eerder zijn de Tweede Kamer en Eerste Kamer tot een negatief subsidiariteitsoordeel gekomen, als enige lidstaat in de EU. Een oordeel dat deze kunnen volgen, mede gezien de inzet van de Staatssecretaris om de nationale monitoringssystematiek zoveel mogelijk te handhaven. Bij bespreking van dit voorstel in de EU-landbouwcommissie hebben meerdere landen gewezen op de »Reasoned Opinion» met het negatieve subsidiariteitsoordeel van Nederland. Kan de Staatssecretaris aangeven of er inmiddels meer landen, en zo ja welke, zich kunnen vinden in het negatieve subsidiariteitsoordeel?

Antwoord

Voor zover bekend heeft naast het Nederlandse parlement alleen het Portugese parlement ook een negatief subsidiariteitsoordeel uitgebracht. De termijn voor de subsidiariteitstoets vanuit nationale parlementen in de EU is inmiddels verlopen. Nationale parlementen moeten, conform het Verdrag betreffende de Europese Unie, binnen acht weken na het uitbrengen van de desbetreffende richtlijn of verordening een negatief subsidiariteitsoordeel uitbrengen.

15.

En kan de Staatssecretaris reflecteren op de keuze om nu vooral inhoudelijke kanttekeningen te plaatsen bij dit voorstel in plaats van te blijven bij een negatief subsidiariteitsoordeel?

Antwoord

Het kabinet deelt het negatief subsidiariteitsoordeel van het parlement niet. Wel heeft het kabinet stevige zorgen over de uitvoerbaarheid van het voorstel van de Commissie, zoals verwoord in het BNC-fiche8. Deze zorgpunten betreffen onder meer het one-out-all-out principe, flexibiliteit in de uitvoering en onuitvoerbare eisen ten aanzien van bodemsanering. Ook detailaspecten zoals de voorgeschreven onderzoekswijze naar fosfor zijn (volgens experts) niet uitvoerbaar voor Nederland. Er wordt dan ook actief meegewerkt aan het werkbaar en uitvoerbaar krijgen van de richtlijn.

16.

Deze leden ondersteunen tevens de overige kanttekeningen van de Staatssecretaris, zoals de aanpassing van het mitigatieprincipe, dat voorschrijft dat ruimtebeslag en kwaliteitsverlies moet worden gecompenseerd, en het schrappen van het «one out all out» -principe. Met dit principe stelt de EC dat een bodem alléén als gezond wordt beoordeeld als deze alle van nature aanwezige bodemeigenschappen kan vervullen. Als een enkele indicator negatief is, wordt de bodem als ongezond beschouwd (met uitzondering van de indicator voor ruimtebeslag en bodemafdekking). Zoals beschreven in het BNC-fiche kan dit principe leiden tot onhaalbare doelstellingen en de (toekomstige) verplichting om ingrijpende maatregelen te nemen. Wat is de inschatting van de Staatssecretaris van de timing van de richtlijn? De stemmingen in het Europees Parlement (EP) zullen dusdanig laat zijn dat afronding voor de Europese verkiezingen waarschijnlijk heel lastig is. En wat is de planning voor de Raad? De Staatssecretaris geeft aan dat er nog geen beeld is van het krachtenveld in de Raad. Is de Staatssecretaris wel bezig om andere lidstaten in een coalitie te verenigen als het gaat om voor Nederland belangrijke principes (zoals flexibiliteit, one out-all out, aanpak van PFAS in de bodem)? Of, zoals hierboven aangegeven, om alsnog tot een negatief subsidiariteitsoordeel te komen?

Antwoord

De verwachting is dat het Europees Parlement vóór de verkiezingen in juni 2024 haar positie zal bepalen. De verwachting is dat het Belgisch voorzitterschap zal toewerken naar een algemene oriëntatie. Er wordt actief samenwerking gezocht met andere lidstaten om te werken aan concrete voorstellen om het voorstel voor de bodemrichtlijn aan te passen. Het betreft met name de genoemde punten (schrappen of wijzigen van het one-out-all-out principe, passende flexibiliteit en toevoeging van diffuse verontreiniging), en heeft hierover contact met enkele gelijkgestemde lidstaten. Wat betreft het negatieve subsidiariteitsoordeel verwijs ik u naar het antwoord op vraag 14 en 15.

17.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de Staatssecretaris tijdens het commissiedebat op 12 oktober jl. (Kamerstuk 21 501-08, nr. 912) het belang van het weerbaar maken van Nederland tegen extreme weersomstandigheden onderstreepte. De Staatssecretaris stelde tevens dat het de inzet is van het Nederlands beleid om een bijdrage te leveren aan de verbetering van de gezondheid van de bodem en het klimaat, water en biodiversiteit. Tegelijkertijd wil de Staatssecretaris het voorstel van de EC afzwakken, omdat dat volgens haar mogelijk tot onhaalbare doelstellingen kan leiden. Deze leden vragen zich af waarom die doelstellingen volgens de Staatssecretaris onhaalbaar zijn, als het kabinet eerder de doelstellingen van de Bodemstrategie om in 2050 gezonde bodems te hebben, heeft verwelkomd. Hoe is de Staatssecretaris van plan die doelstellingen te halen als het tegen het »one out all out»-principe en voor afzwakking van de Bodemrichtlijn pleit? Hoe komt het dat de Staatssecretaris het belang van weerbaarheid erkent, maar daarbij voor afzwakking van deze belangrijke EU-richtlijn is? Erkent de Staatssecretaris dat het belangrijk is bodems maximaal te beschermen?

Antwoord

Het kabinet onderkent het belang van gezonde bodems voor de maatschappij. Gezonde bodems zijn onder meer van belang voor voedselzekerheid, de opslag van koolstof en het opvangen van gevolgen van klimaatverandering. Dit maakt bescherming van bodems zeer belangrijk. De zorgen die het kabinet in het BNC-fiche heeft verwoord betreffen, onder andere, de uitvoerbaarheid. Het kabinet vraagt niet zo zeer om afzwakking van het voorstel, maar om een opzet die werkbaar is in Nederland en in balans is met andere maatschappelijke opgaven en bestaand Nederlands beleid. Nederland is sinds de Wet bodembescherming (1987) zeer actief op het gebied van bodemsanering en is daarmee één van de koplopers in Europa. Ook de recente Kamerbrief «Water en bodem sturend» geeft prioriteit aan het belang van een gezond en functionerend water- en bodemsysteem.

18.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen ook dat de Staatssecretaris het argument gebruikt dat Nederland een dichtbevolkt land is met een groeiende bevolking en bloeiende economie. Hierdoor zet het kabinet in op aanpassing van het mitigatieprincipe dat voorschrijft dat ruimtebeslag en kwaliteitsverlies moet worden gecompenseerd, en het schrappen van het «one out all out»-principe. Hoe draagt dat volgens de Staatssecretaris bij aan het maximaal beschermen van onze bodems?

Antwoord

Het kabinet onderkent het belang van gezonde bodems voor de maatschappij. Gezonde bodems zijn onder meer van belang voor voedselzekerheid, de opslag van koolstof en het opvangen van gevolgen van klimaatverandering. Dit maakt bescherming van bodems zeer belangrijk. Tegelijk zijn er andere vraagstukken, zoals de energietransitie en de woningbouwopgave, die ook vragen om ruimte. Het is van belang dat bij het maken van keuzes voor de inrichting van Nederland de belangen integraal worden gewogen en dat niet één belang absoluut wordt gemaakt. Tenslotte bestaan er zorgen over het voorgestelde one-out-all-out principe. De zorg op dit punt is dat een bodem al ongezond wordt verklaard als deze op slechts één punt niet de gestelde norm behaald. Het kabinet zou graag zien dat positieve verbeteringen in de bodemgezondheid worden onderkend en dat wordt gekozen voor een genuanceerdere beoordelingssystematiek. Dit past ook bij nationaal «bodempositief» beleid zoals de recente Kamerbrief «Water en bodem sturend», waarmee koers gezet wordt naar een gezond en functionerend water- en bodemsysteem.

19.

In plaats van te pleiten voor het schrappen van het mitigatieprincipe, is de Staatssecretaris bereid de noodzakelijke keuzes te maken over waar we het land wel en niet voor gebruiken? Zo nee, waarom niet? Is de Staatssecretaris in dat kader bereid om de nut en noodzaak van het gebruik van bodem voor giftige sierteelt onder de loep te nemen? Zo nee, waarom niet? Waarom grijpt de Staatssecretaris deze richtlijn, die nodig is en wat deze leden betreft ambitieuzer had moeten zijn, niet aan om vaart te maken met herinrichting van de grond die we in Nederland hebben en waarvan meer dan de helft voor de veehouderij wordt gebruikt (waarvan een groot deel voor veevoer)?

Antwoord

De richtlijn is gericht op het verbeteren van de gezondheid van de bodems door monitoring en duurzaam bodembeheer. [PM aanvullingen LNV]

20.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden dat er voldoende wetenschappelijk consensus is dat Nederland meer mensen kan voeden met mínder grond, door in te zetten op meer plantaardig voedsel van eigen bodem. Goede landbouwgronden zouden dan niet naar de vee-industrie gaan, maar naar plantaardig voedsel voor menselijke consumptie. Met een volledig plantaardig voedselsysteem blijft er ruimte over die we anders kunnen gaan benutten, aldus de wetenschappers. Ruimte die kan bijdragen aan het oplossen van allerlei grote opgaven in Nederland, zoals bijdragen aan biodiversiteits- en klimaatdoelen, het aanplanten van bos.9 10 De transitie naar meer plantaardig zou volgens wetenschappers ook de veerkracht van onze voedselvoorziening verbeteren.11 Deze leden vragen zich af of de Staatssecretaris dit laatste feit erkent. Erkent zij ook, in lijn met wetenschappelijke rapporten, dat er kansen zijn om grond efficiënter in te richten dan voor veevoer, door het verbouwen van plantaardig voedsel direct voor de mens in plaats van landbouwdieren uit de intensieve veehouderij? Op die manier kan de Staatssecretaris toewerken naar een duurzame economie en tegelijkertijd de natuur- en woningcrises oplossen. Zo nee, waarom negeert de Staatssecretaris wetenschappelijke adviezen en conclusies?

Antwoord

Het kabinet ondersteunt de transitie naar een meer plantaardige productie en consumptie, maar zet ook in op een goed gebruik van landbouwgronden en de aandacht hierbij voor een goede waterkwaliteit en herstel van (bodem-) biodiversiteit. Als onderdeel van de Nationale Eiwitstrategie is in 2022 een Green Deal Eiwitrijke Gewassen opgezet met 56 partijen uit de gehele eiwitketen (rijksoverheid, regionale overheden, en ketenpartijen). Doel van deze deal is opschaling van de Nederlandse teelt en verwerking van eiwitrijke gewassen, primair bestemd voor humane consumptie, met een focus op stikstofbindende vlinderbloemigen. De teelt van vlinderbloemigen is goed voor bodem en biodiversiteit. Door het opnemen van de eiwitrijke gewassen in de eco-regeling van het GLB wordt de teelt van vlinderbloemigen gestimuleerd. Grasland (al dan niet kruidenrijk) draagt bij aan een goede waterkwaliteit en een groot aantal veevoeder gewassen (bijvoorbeeld vlinderbloemigen als luzerne en klaver en verschillende graansoorten) zijn geschikt als rustgewassen voor de bodem en dragen daar bij aan het herstel van (bodem-) biodiversiteit. Daarnaast blijft voldoende diervoeder ook nodig voor de diergezondheid van de Nederlandse veestapel. Naast het verbouwen van plantaardig voedsel direct voor de mens, zet het kabinet ook in op het stimuleren van een plantaardig eetpatroon. Dit conform de ambitie die aan uw kamer is gemeld in maart 202212 en welke luidt: 50% plantaardige eiwitten en 50% dierlijke eiwitten in ons consumptiepatroon in 2030.

21.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de Staatssecretaris impliceert dat er op sommige punten genoeg regels zijn om de bodem te beschermen tegen verontreiniging, door bijvoorbeeld de Nitraatrichtlijn en water- en luchtkwaliteitsregels. Hoe verklaart de Staatssecretaris dan dat ondanks het feit dat die water- en luchtkwaliteitsregels al decennialang bestaan, nog steeds de meeste van onze bodems in slechte conditie zijn? De Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (Rli) concludeert daarnaast dat wettelijke doelen ten aanzien van natuur en water niet worden gehaald. De Staatssecretaris geeft wederom aan dat ze door het huidige voorstel voor de bodemrichtlijn bang is voor «(toekomstige) verplichting om ingrijpende maatregelen te nemen.». Dit terwijl wetenschappers er juist op wijzen dat alleen ingrijpende maatregelen het tij nog kunnen keren.13 14 Hoe draagt deze houding van de Staatssecretaris bij aan het beschermen van onze bodems? Ziet zij ook in dat ingrijpende maatregelen uiteindelijk noodzakelijk zijn, gezien de opstapeling van problemen en het voortdurend niet halen van belangrijke doelen? Daarbij komt dat de Staatssecretaris de traagheid van bodems erkent. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat dit des te meer reden is om in te zetten op strengere regels om zo snel mogelijk naar gezonde bodems toe te werken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nederland onderschrijft het belang van een gezonde bodem voor onder meer voedselvoorziening, de opslag van koolstof en de opvang van de gevolgen van klimaatverandering. De bedoeling van de voorgestelde richtlijn is dat met de monitoring van de bodems een beter beeld wordt verkregen van de staat van deze bodems en dat lidstaten op basis van de resultaten van die monitoring passende maatregelen kunnen nemen om stapsgewijs toe te werken naar gezondere bodems. Met onder meer het Nationaal Programma Landbouwbodems15, de Kamerbrief «Water en bodem sturend» en de uitwerking van beleid voor vitale bodems in het Nationale Programma Bodem en Ondergrond, geeft het kabinet wel degelijk prioriteit aan het belang van een gezond en functionerend water- en bodemsysteem.

[PM LNV aanvullingen nitraatrichtlijn]

22.

Ook lezen deze dat de inzet van de Staatssecretaris is om de nationale monitoringssystematiek zoveel mogelijk te handhaven. Waarom is dat het uitgangspunt en hoe draagt dat volgens de Staatssecretaris bij aan het maximaal beschermen van onze bodems?

Antwoord

Nederland heeft diverse bodemaspecten al goed georganiseerd, zoals bodemsanering en indicatoren voor agrarische bodems. Het zou zonde zijn om hier niets mee te doen en met een compleet nieuw systeem te starten. Bovendien zou daarmee waardevolle kennis over de bodem(kwaliteit) verloren gaan. Het inzetten van de bestaande systematiek, waar nodig aangevuld met nieuwe parameters en systematiek heeft financieel, analytisch en bodemkundig gezien de voorkeur.

Greater North Sea Basin Initiative

23.

De leden van de NSC-fractie waarderen de inzet van de Staatssecretaris om het «Greater North Sea Basin initiative» op de kaart te zetten. Deze leden vinden dat zeer belangrijk gezien de ambities voor hernieuwbare energie op de Noordzee. Kan de Staatssecretaris aangeven welke vervolgstappen worden gezien en hoe andere Noordzee-landen blijvend worden betrokken in de doelen?

Antwoord

Het kabinet beoogt verschillende vervolgstappen in 2024 voor het Greater North Sea Basin Initiative (GNSBI). De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft, in vervolg op de afgelopen maand in Den Haag gehouden ministeriële conferentie van het GNSBI, aan België aangeboden samen te werken in de voorbereiding daarvan. Bij deze top zullen Ministers van alle Noordzeelanden worden uitgenodigd die verantwoordelijk zijn voor energie, visserij, het marine milieu/natuur en maritieme ruimtelijke planning. Daarnaast zullen de Eurocommissarissen verantwoordelijk voor deze onderwerpen worden uitgenodigd. Het doel van de ministeriële bijeenkomst is om integrale, brede politieke steun van de Noordzeelanden te krijgen en te consolideren om intensiever en vooral meer integraal samen te werken op de Noordzee.

Ook worden inhoudelijke stappen gezet in de 6 technische werksporen waarin de Noordzeelanden en de Europese Commissie samenwerken op ambtelijk niveau: 1) governance, 2) natuurbescherming en -herstel, 3) meervoudig ruimtegebruik en medegebruik, 4) cumulatieve effecten, 5) lange termijn perspectief voor visserij en 6) kennisdeling. Deze werksporen worden door verschillende landen geleid. De doelstellingen en producten van de werksporen worden gezamenlijk bepaald met de deelnemende landen. Door de politieke steun van de verschillende landen en het feit dat de werksporen door verschillende landen geleid worden, zorgt het GNSBI voor een blijvende betrokkenheid in de hierboven benoemde doelen.

Verder zal het GNSBI zich vanaf 2024 inzetten om stakeholderbetrokkenheid bij het initiatief te organiseren. Dit traject is op dit moment in de verkennende fase. Door stakeholderbetrokkenheid wil GNSBI het maatschappelijk draagvlak voor het initiatief vergroten en de expertise en kennis van stakeholders benutten.

Bosmonitoring

24.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen daarnaast dat de EC op 22 november jl. een voorstel over bosmonitoring heeft gedaan en kijkt uit naar het BNC-fiche. Deze leden lezen in het EC-voorstel dat de bossen en andere beboste gebieden in de EU steeds meer onder druk komen te staan door klimaatverandering en menselijk gebruik. Gevaren zoals bosbranden, uitbraken van plagen, droogte en hittegolven, die elkaar vaak versterken, zullen tot meer catastrofale gebeurtenissen leiden, vaak over de landgrenzen heen. De Staatssecretaris zal het voorstel verwelkomen, maar gaat de Staatssecretaris ook het belang benadrukken? Zo ja, op welke manier?

Antwoord

Ja, het kabinet zal ook het belang benadrukken door tijdens de aankomende Milieuraad te benoemen dat het voorstel essentieel is voor coherent bosbeleid binnen de EU. Daarnaast zal het kabinet benoemen dat het voorstel bijdraagt aan effectief en efficiënt gebruik van gegevens voor het behalen van langetermijndoelen op het vlak van klimaat, biodiversiteit en circulaire economie.

EU-missies als instrument voor lokale klimaatactie

25.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de EC een toelichting gaat geven op de EU-missies die als instrument kunnen dienen voor lokale klimaatactie. Tegelijkertijd is het geval dat de huidige Europese aanbestedingsregels nog bevorderen dat opdrachten naar de inschrijver met de laagste prijs gaan en worden duurzame keuzes van lokale overheden daardoor geremd. Vindt de Staatssecretaris ook dat de aanbestedingsregels van de EU de (lokale) overheden meer ruimte zouden moeten geven om het publieke belang te beschermen en altijd te kiezen voor duurzame en sociale ondernemers? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Aanbestedende diensten kunnen op basis van de aanbestedingsregels duurzame en sociale criteria meewegen bij het toekennen van opdrachten. In de aanbestedingswet is hiervoor ruimte gecreëerd. Zo kunnen bijvoorbeeld de kosten worden bepaald op basis van de levenscycluskosten zodat externe milieueffecten meegewogen worden. Bovendien is het beleid van Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeven en Inkopen erop gericht om overheden te stimuleren duurzame keuzes te maken. Ook is er vanuit Europa veel nieuwe regelgeving in ontwikkeling die overheden verplicht om duurzame keuzes te maken. De Schone Voertuigenrichtlijn en de Energie Efficiëntie Richtlijn zijn hier voorbeelden van.

Inkomend Belgisch voorzitterschap

26.

Tot slot lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat het inkomend Belgisch voorzitterschap de inhoudelijke prioriteiten voor de eerste zes maanden van 2024 zal presenteren. Deze zullen deze leden teruglezen in het verslag van de Milieuraad op 18 december. Kan de Staatssecretaris tevens terugkoppelen op welke data de Milieuraden tijdens het Belgisch voorzitterschap gepland zijn en of wat er naar verwachting tijdens die Milieuraden geagendeerd zal staan?

Antwoord:

Het Belgisch voorzitterschap plant een informele bijeenkomst van milieuministers op 15 en 16 januari 2024. Daarnaast zijn er twee Milieuraden gepland onder Belgisch voorzitterschap, op 25 maart en 17 juni 2024.16Voor de informele bijeenkomst van milieuministers heeft het Belgisch voorzitterschap de thema’s adaptatie en veerkracht, rechtvaardige transitie (just transition)

en circulaire economie geagendeerd. Het is op het moment van schrijven nog niet duidelijk welke onderwerpen door het voorzitterschap geagendeerd worden voor de aankomende Milieuraden. De Kamer wordt geïnformeerd over de agendering conform de bestaande informatieafspraken via de geannoteerde agenda’s van de informele bijeenkomsten en Milieuraden die het kabinet voorafgaand aan deze bijeenkomsten naar uw Kamer stuurt.

Naar boven