21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 1792 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 november 2021

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 28 oktober 2021 over de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 8 en 9 november 2021 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1791), over de brief van 28 oktober 2021 over het verslag Eurogroep en Ecofinraad van 4 en 5 oktober 2021 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1787), over de brief van 18 oktober 2021 over uitvoeringsbesluiten RRF voor Estland, Finland en Roemenië, tevens geannoteerde Agenda Ecofinraad 28 oktober (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1788) en over de brief van 1 november 2021 over het verslag van de Ecofinraad van 28 oktober 2021 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1789).

De vragen en opmerkingen zijn op 3 november 2021 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 4 november 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie merken op dat de precieze inzet van het kabinet onduidelijk is en niet uit de stukken die aan de Kamer zijn gestuurd valt te halen. De geannoteerde agenda vervalt steeds vaker in algemene uitgangspunten. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister daarom of hij de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad die hij aan de Kamer stuurt voortaan concreter kan maken. Bijvoorbeeld door meer duidelijkheid te geven over ingenomen standpunten, voorliggende compromissen en het politiek speelveld in Europa.

Het kabinet streeft ernaar om in de geannoteerde agenda steeds zo duidelijk mogelijk weer te geven waar een agendapunt over gaat en wat de Nederlandse inbreng in de gedachtewisseling is of de Nederlandse inzet bij besluitvorming. Een mogelijke verklaring voor de observatie dat de geannoteerde agenda algemene uitgangspunten bevat is de aard van veel besprekingen op dit moment. Daarnaast speelt ook de tijdlijn van het beschikbaar komen van achtergrondstukken en documenten mogelijk een rol.

Ten eerste zijn de besprekingen in de Eurogroep en de Ecofinraad, zeker de afgelopen periode, vaak gedachtewisselingen. Vaak betreft het hier zelfs met name presentaties van de Europese Commissie of anderen, waar niet noodzakelijkerwijs een gedachtewisseling op volgt maar waarbij wel altijd de mogelijkheid bestaat voor lidstaten om iets in te brengen. Als gedachtewisselingen daadwerkelijk tot stand komen is niet noodzakelijkerwijze ook sprake van richtinggevende discussies. In veel gevallen gaat het ook om het uitwisselen van kennis en informatie. Formele richting van de Raad (besluitvorming) vindt plaats via Raadsconclusies, waarover de Kamer altijd voorafgaand wordt geïnformeerd.

Ten tweede is er op het moment van schrijven van de geannoteerde agenda niet altijd als volledige duidelijkheid over de exacte invulling van een agendaonderwerp. Dit heeft te maken met de tijdlijn van de voorbereiding van deze vergaderingen. Aanvullende informatie over sprekers of de precieze invulling van een agendapunt vanuit de secretariaten van de Eurogroep en de Ecofinraad komt soms pas na het schrijven van de geannoteerde agenda beschikbaar. Daarnaast zijn documenten en onderliggende stukken op het moment van schrijven van de geannoteerde agenda soms nog niet beschikbaar of openbaar. Vanzelfsprekend is tijdens het maandelijkse debat voorafgaand aan de Eurogroep en Ecofinraad ruimte om nader in te gaan op de verschillende agendapunten. Tijdens het debat is vaak ook iets meer informatie beschikbaar over de precieze invulling van de agendapunten. Ik neem altijd het gewisselde tijdens het overleg mee in de voorbereiding op de Eurogroep en Ecofin en in het verslag probeer ik zou goed mogelijk de bespreking te duiden. Omdat een agenda onderwerp vaak meermaals op de agenda staat kan het verslag hopelijk ook helpen bij een beter begrip van een vervolgdiscussie.

In het verlengde hiervan vragen de leden om uiteen te zetten wat de Minister zal inbrengen bij de 13 genoemde «gedachtewisselingen» tijdens de Eurogroep en Ecofinraad. De leden merken op dat bij gedachtewisselingen weliswaar formeel niets ter besluitvorming voorligt, maar dergelijke discussies wel degelijk richtinggevend kunnen zijn in politieke besluitvorming. Graag vernemen de leden van de VVD-fractie welke concrete inbreng de Minister heeft bij de voorliggende agendapunten.

Macro-economische ontwikkelingen, inflatie en beleidsimplicaties voor de eurozone

Dit betreft waarschijnlijk voornamelijk een presentatie van de Europese Commissie over de macro-economische ontwikkelingen en de vooruitzichten voor de inflatie. Mogelijk benoemt de Commissie net als in eerdere bijeenkomsten de noodzaak om generieke steunmaatregelen tijdig uit te faseren. Indien opportuun kan Nederland een toelichting geven op de ontwikkelingen in de Nederlandse steunpakketten en de uitfasering daarvan en steun uitspreken voor het belang van een tijdige afbouw hiervan in alle landen. Ook kan Nederland een toelichting geven op de maatregelen die worden genomen om de sterke stijging van de energieprijzen te adresseren.

Herziening van het Stabiliteits- en Groeipact, eurozone dimensie

Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda zal Nederland wijzen op het belang van houdbaarheid van overheidsfinanciën ten behoeve van stabiliteit en duurzame economische groei. Ook zal Nederland wijzen op het belang van een betere naleving en handhaving. Meer transparantie en eenvoud van regels kunnen hieraan bijdragen.

Digitale euro – beleidsdoelstellingen en gebruik van een digitale euro

Nederland is, als aangegeven in de GA, voorstander van het verkennen van de mogelijke introductie van een digitale euro. De digitale euro kan burgers en bedrijven een alternatief publiek betaalmiddel geven in de context van afnemend gebruik van chartaal geld. Een digitale euro kan daarnaast bijdragen aan innovatie en diversiteit in de financiële sector. Tot slot kan de digitale euro mogelijk de afhankelijkheid van buitenlandse en/of private partijen in de financiële infrastructuur verminderen en daarmee eraan bijdragen de autonomie van de eurozone beter te waarborgen. Naast deze potentiële voordelen, gaat een mogelijke introductie van de digitale euro ook gepaard met risico’s. Gewaakt moet worden voor de financiële stabiliteit en voorkomen moet worden dat de private sector wordt weggedrukt («crowding out»). Zoals ook aangegeven zal Nederland aandacht vragen voor het belang van het vinden van de juiste balans tussen een te beperkt ontwerp en een te zwaar ontwerp. Een te beperkt ontwerp kan leiden tot geringe adoptie, waarbij ondanks de in dit project gestoken energie en kosten de beoogde doelen verder uit het zicht raken. Een te zwaar ontwerp kan leiden tot een onwenselijk grote rol van de centrale banken in het financiële stelsel en daarmee gepaard gaande effectuering van hierboven beschreven risico’s.

Terugkoppeling internationale vergaderingen

Nederland kan de terugkoppelingen aanhoren.

Werkplan Bankenunie

Nederland kan de terugkoppeling over de voortgang aanhoren en waar nodig de bekende Nederlandse inzet zoals verwoord in de GA inbrengen. Voor Nederland is het van belang dat stappen richting een EDIS gepaard gaan met verdere beperking van risico’s op bankbalansen door het aanpakken van staatsobligaties op de balansen en het doen van een gezondheidscheck (AQR). Bij de herziening van het crisisraamwerk zet Nederland in op consistente toepassing van bail-in en nog betere bescherming van belastingbetalers. Daarnaast wil Nederland dat het staatssteunkader tegelijkertijd met het crisisraamwerk wordt herzien om de staatsteunregels meer consistent te maken met het crisisraamwerk.

Stand van zaken van de invoering van de gemeenschappelijke achtervang voor het gemeenschappelijke afwikkelingsfonds

Nederland kan de stand van zaken aanhoren.

Bazel III implementatie

Nederland zal de Nederlandse inzet ten aanzien van de Bazel III-implementatie uitdragen zoals die is toegelicht in de geannoteerde agenda. De Minister van Financiën heeft in juni jl. samen met DNB een position paper opgesteld waarin de voorlopige Nederlandse prioriteiten voor de implementatie van de finale Bazel III-standaarden zijn uitgewerkt. In het position paper werd opgeroepen tot een tijdige en adequate implementatie van de standaarden. Dit draagt bij aan de weerbaarheid van de Europese bankensector en de stabiliteit van de economie. Bovendien moeten de Bazelstandaarden een mondiaal gelijk speelveld waarborgen. In aanvulling hierop riep Nederland in het position paper onder meer op om de risico’s ten aanzien van duurzaamheid beter te integreren in het prudentiële raamwerk.1 De Commissie heeft in haar voorstel hier ook elementen van opgenomen. Voor nadere info verwijs ik u naar het BNC-fiche over het Bazel III voorstel dat binnenkort naar uw Kamer wordt gestuurd en naar het antwoord op de volgende vraag. De verwachting is dat de onderhandelingen over dit voorstel enkele jaren gaan duren.

AOB – Stand van zaken financiële diensten dossiers

Nederland kan de stand van zaken aanhoren.

De Europese economie na COVID-19: implicaties voor het economisch raamwerk

Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda zal Nederland wijzen op het belang van houdbaarheid van overheidsfinanciën ten behoeve van stabiliteit en duurzame economische groei. Ook zal Nederland wijzen op het belang van een betere naleving en handhaving. Meer transparantie en eenvoud van regels kunnen hieraan bijdragen. Nederland kan ook aangeven dat de Commissie in haar mededeling de juiste vragen die stelt om in de komende maanden tot een goede gedachtewisseling te komen over het raamwerk.

Economisch herstel in Europa

  • a) Implementatie van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF)

  • b) Financiering van Next Generation EU (NGEU)

Naar verwachting zal de Commissie de Ecofinraad informeren over de voortgang met het RRF en de financiering van NGEU. Naar verwachting kan Nederland deze informatie aanhoren. Indien opportuun kan het belang een goede uitvoering van goedgekeurde plannen en het belang van rechtsstatelijkheid in nog goed te keuren plannen in worden gebracht.

Energieprijzen, inflatie en beleidsimplicaties

Nederland kan toelichten hoe het kabinet de stijging van de energieprijzen adresseert en zich laten informeren over het beleid van andere landen. Indien opportuun kan Nederland de in de geannoteerde agenda weergegeven standpunten en aandachtspunten inbrengen, die ook reeds ingebracht zijn in de afgelopen Europese Raad en buitengewone Energieraad. Naar verwachting zal de gedachtewisseling over de Europese samenwerking om de hoge energieprijzen te adresseren beperkt zijn, omdat dit primair in de Energieraad wordt besproken.

Terugkoppeling G20-vergadering van Ministers van financiën en presidenten van centrale banken en de IMF-jaarvergadering

Nederland kan de terugkoppeling aanhoren.

Jaarverslag van de EU-begroting 2020 door de Europese Rekenkamer

Nederland kan aangeven dat het rapport van de Europese Rekenkamer een belangrijk element vormt van de Nederlandse opstelling in de Raad bij de gesprekken over de dechargeverlening. Die gesprekken vinden de komende maanden plaats. Nederland kan daarbij zorgen uitspreken over de afkeurende verklaring t.a.v. de uitgaven uit de EU-begroting en over de hoogte van het foutenpercentage dat de Europese Rekenkamer vaststelt.

Ten aanzien van de Basel III-implementatie, ook wel Basel 3.5 of 4 genoemd, zal het kabinet de Kamer nog informeren over de definitieve inzet, zo valt te lezen. Maar wat is dan de concept-inzet van het kabinet? In antwoord op Kamervragen van de VVD-fractie in mei over de gevolgen van Basel III voor agro-financiering, antwoordde de Minister destijds dat «de precieze gevolgen voor de agrosector nog niet volledig in te schatten zijn». Zijn de gevolgen inmiddels wel in te schatten? De genoemde impactanalyses gaan niet specifiek in op de financiering van de agrosector, schreef de Minister eerder. Kan de Minister aangeven of hij inmiddels een eigen impactanalyse heeft gemaakt, of nog van plan is dat te doen? En wat brengt de Minister nu concreet in tijdens de Ecofinraad?

De leden van de VVD-fractie vragen naar de voorlopige inzet van het kabinet ten aanzien van het Commissievoorstel voor de implementatie van de finale Bazel III-standaarden in de richtlijn en verordening kapitaalvereisten. Het kabinet heeft zich in aanloop naar de publicatie van het voorstel ingezet voor een tijdige, prudente en adequate implementatie van de finale Bazel III-standaarden. Dit is conform de Motie van het lid Bruins van juni 2020 waarin het kabinet wordt opgeroepen om zich in het kader van de onderhandelingen over implementatie van de Bazel-standaarden in te zetten voor strengere kapitaaleisen en een hogere leverage ratio.2 Ik heb deze voorlopige inzet in juni jl. verder uitgewerkt in een position paper samen met DNB. In dit position paper worden de voorlopige Nederlandse prioriteiten voor de implementatie van de finale Bazel III-standaarden verder uitgewerkt.3 Dit vormt het uitgangspunt voor het bepalen van de Nederlandse inzet ten aanzien van de nu voorliggende voorstellen. De definitieve kabinetsinzet voor de onderhandelingen zal, zoals gebruikelijk, via een BNC-fiche met uw Kamer gedeeld worden.

Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister een eigen impactanalyse heeft gemaakt van de gevolgen van de implementatie van de finale Bazel III-standaarden voor de financiering van de agrarische sector. Ik heb eerder over de verwachte gevolgen voor de financiering van de agrosector gesproken met vertegenwoordigers van de Nederlandse banken (NVB) en de Nederlandse agrarische sector (LTO). Daarnaast heb ik met DNB over dit onderwerp doorgesproken. De Europese Commissie stelt voor om de Europese Bankenautoriteit (EBA) het mandaat te geven om een analyse te maken van de gevolgen van de implementatie van de richtlijn voor de financiering van de agrarische sector. Een eigen impactanalyse in aanvulling op het onderzoek van de EBA heeft in mijn ogen beperkte toegevoegde waarde.

Ten aanzien van het doorlenen van de speciale trekkingsrechten van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), ook wel SDR’s genaamd, ligt een concreet voorstel voor om de eerdere SDR-allocatie t.w.v. 300 miljoen euro in te zetten voor leningen binnen de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT). Voor deze lening moet een garantie worden opgenomen in de begroting, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Kan de Minister dit nader toelichten? Uit een eerdere evaluatie van de garantieregeling tussen de Staat en De Nederlandsche Bank (DNB), was de conclusie dat garanties inzake SDR’s niet noodzakelijk zijn voor de financiële onafhankelijkheid van DNB, omdat de verliezen op de SDR-positie ondenkbaar worden geacht. Waarom dient in dit geval dan wel een garantie opgenomen te worden?

De garantie aan DNB inzake gealloceerde speciale trekkingsrechten (SDR’s) is dit jaar geëvalueerd op juridische, financiële en institutionele aspecten4. De Nederlandsche staat gaf een garantie af voor de situatie dat SDR’s op de balans van DNB hun waarde zouden verliezen. De evaluatie stelde vast dat de garantie niet noodzakelijk is voor de financiële onafhankelijkheid van DNB en het risico op verliezen ondenkbaar wordt geacht. DNB en de Nederlandse staat hebben daarom inderdaad besloten om de garantie te laten vervallen.

Het betreft hier echter geen garantie inzake gealloceerde trekkingsrechten zelf, maar een garantie voor het doorlenen van SDRs.

Een lening in SDRs aan de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) wordt verstrekt door de Nederlandse Bank (DNB). De Nederlandse staat kent voor het volledige bedrag een garantie toe aan DNB. Deze garantie kan worden ingeroepen mocht de situatie zich voordoen dat DNB niet meer wordt terugbetaald door het IMF op (een deel van) de verstrekte PRGT-leningen aan de ontvangende landen. Er zijn hierbij verschillende mitigerende factoren die ervoor zorgen dat de kans klein is dat DNB de garantie moet inroepen bij het in gebreke blijven van het IMF. In de eerste plaats kent een IMF-programma waar nodig conditionaliteiten. Hiermee verlangt het IMF niet alleen economische aanpassingen van de lidstaat om de betalingsbalansproblemen op orde te krijgen, maar zorgt het IMF er ook voor dat het land de lening tijdig terugbetaalt. Ten tweede heeft het IMF een de facto preferred creditor status, waardoor het IMF bij terugbetalingen voorrang krijgt boven andere private en publieke crediteuren. Bovendien hanteert het IMF ook een PRGT-reservebuffer waarmee achterstallige betalingen kunnen worden opgevangen. Het valt desalniettemin niet uit te sluiten dat verliezen zich voordoen en om die reden is een garantie vereist.

De Kamer zal om akkoord worden gevraagd over de definitieve omvang van de bijdrage aan het leningenaccount van de PRGT via de eerste suppletoire begroting 2022. Hierbij zal ook een toetsingskader risicoregelingen worden gedeeld met de Kamer. Pas na goedkeuring van de Kamer met de eerste suppletoire begroting 2022 zal de bijdrage aan het leningenaccount van de PRGT worden geëffectueerd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad op 8 en 9 november 2021. Zij hebben daarover nog de volgende vragen.

De leden van de D66-fractie constateren dat op de agenda een bespreking staat van de voortgang van de werkgroep bankenunie. Deze leden wijzen op de gebrekkige voortgang in de afgelopen maanden en jaren. Zij begrijpen het standpunt van het Nederlandse kabinet ten aanzien van de belangrijkste dossiers, maar vragen wel welke stappen het kabinet heeft gezet om een doorbraak te bewerkstelligen. En welke stappen heeft het kabinet daartoe gezet sinds de zomer toen bleek dat er geen akkoord gevonden kon worden binnen de gestelde termijn? Kan de Minister een schets geven van het krachtenveld ten aanzien van de dossiers die het sterkste zorgen voor een gebrek aan voortgang op het vervolmaken van de bankenunie?

De leden van de fractie van D66 vragen welke stappen het kabinet heeft gezet om een doorbraak te bewerkstelligen met betrekking tot de Bankenunie. Daarnaast vragen de leden om een schets te geven van het krachtenveld op dit dossier. Dit kabinet heeft zich in de gesprekken in de Eurogroep constructief opgesteld en heeft gekeken hoe binnen de kaders van de Nederlandse inzet tot een zinvol werkplan kon worden gekomen. Het is echter tot dusver niet gelukt om overeenstemming te bereiken in Europees verband over een werkplan met vervolgstappen op de Bankenunie. Dat dit niet is gelukt, is niet toe te wijzen aan een enkele blokkade op een specifiek punt, of een blokkade vanuit een specifieke lidstaat. De bankenunie is een complex dossier waarbij vier verschillende werksporen in samenhang worden bezien en waar veel lidstaten voortgang op het ene spoor conditioneel hebben gemaakt aan voortgang op het andere. Zo heeft Nederland altijd gesteld dat extra risicodeling via een EDIS gepaard moet gaan met risicoreductie op bankbalansen, meer specifiek het beperken van de wisselwerking tussen de kredietwaardigheid van overheden en banken. Voor andere lidstaten is bijvoorbeeld de voortgang op de regels voor grensoverschrijdende activiteiten een eis voor voortgang op andere sporen en zo zijn er nog meer conditionaliteiten die door lidstaten zijn opgeworpen.

Los van de conditionaliteiten tussen de verschillende sporen, lopen ook de inhoudelijke standpunten binnen de sporen uiteen. Zo is er geen eensgezindheid over de richting waarin het crisisraamwerk moet worden herzien, bijvoorbeeld of er meer banken in resolutie zouden moeten of niet, of wat betreft het terugdringen van de mogelijkheden voor staatssteun. Dat een EDIS het sluitstuk van de bankenunie moet zijn is al veel eerder overeengekomen, maar over de wijze waarop een EDIS concreet moet worden vormgegeven lopen de meningen zeer uiteen. Hetzelfde geldt voor de vraag of er een risicoweging op staatsobligaties moet komen. Al met al is het een ingewikkelde puzzel om te leggen. Het belangrijkste is dat lidstaten wel nog steeds eensgezind zijn dat er voortgang moet worden blijven geboekt op de vervolmaking van de Bankenunie. Daarom blijven we in gesprek en heeft het kabinet goede hoop dat er uiteindelijk overeenstemming zal komen over een werkplan.

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat Nederland kritiek krijgt van de Europese Rekenkamer ten aanzien van de betrouwbaarheid van het IT-systeem van de douane. Kan de Minister aangeven of het kabinet het eens is met deze kritiek en welke stappen zullen worden ondernomen?

Het kabinet is zich bewust van de huidige tekortkomingen en heeft de aanbevelingen van de ERK om uiterlijk 2022 de deze tekortkomingen op te lossen aanvaard en reeds geadresseerd. De overstap naar een geautomatiseerde afdrachtenadministratie is de belangrijkste stap richting deze oplossing. Dit is een omvangrijk ICT-project dat vertragingen heeft opgelopen door andere prioriteiten, zoals bijvoorbeeld de invoering van het Douanewetboek van de Unie en de Brexit. De Douane verwacht de implementatie van het nieuwe geautomatiseerde systeem voor het vierde kwartaal van 2022 te hebben afgerond.

De leden van de D66-fractie wijzen op de uitgiftes van groene obligaties vanuit de EU die maar liefst elf keer overtekend was. Welke lessen worden getrokken uit deze grote behoefte aan (groene) obligaties ten aanzien van de uitgifte daarvan vanuit de EU en vanuit Nederland?

De grote belangstelling voor de EU green bonds maakt nogmaals duidelijk dat investeerders hard op zoek zijn naar geschikte investeringsmogelijkheden voor cliënten die duurzaam willen investeren. De omvang van deze vraag sterkt Nederland in de ambitie om in de toekomst verder te gaan met het uitgeven van groene obligaties. Daarnaast blijft het gelet op de grote vraag wel van belang dat alle uitgevers van groene obligaties een hoge standaard bewaken bij de uitgifte. Nederland is verheugd met het voorstel voor een EU groene-obligatiestandaard en zet zich tijdens de onderhandelingen in om aan de voorgestelde hoge standaard vast te houden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken met betrekking tot de Eurogroep/Ecofinraad. Naar aanleiding van het genoemde punt brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.

Ten aanzien van het vervolgproces met betrekking tot het Nederlandse Recovery and Resilience Plan (RRP) willen de leden van de PVV-fractie allereerst weten wat het Nederlandse standpunt is ten aanzien van het verder afbouwen van de hypotheekrenteaftrek en de zelfstandigenaftrek. In hoeverre mag ten aanzien van deze twee punten verder worden ingegrepen wat Nederland betreft?

Op dit moment ligt het initiatief om voorstellen te doen voor het beleid voor de aankomende jaren in Nederland bij de formatie. Om die reden is ook de inhoud van een Nederlands RRP, met grote investeringen en hervormingen, onderdeel gemaakt van de gesprekken aan de formatietafel.

Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten wie de «informele bronnen» zijn die deze demissionaire Minister aanhaalt in zijn brief over het vervolgproces met betrekking tot het Nederlandse Recovery and Resilience Plan. Hoe betrouwbaar zijn deze informele bronnen en waarom baseert deze demissionaire Minister zijn analyse en advies hierop?

In het voorjaar van 2021 heeft er enkele keren overleg plaatsgevonden met hoge ambtenaren van de Europese Commissie over de RRF en de manier waarop Nederland invulling zou kunnen geven aan zijn plan. Dezelfde ambtenaren zullen ook verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van een Nederlands conceptplan zodra dat gereed is.

Voorts willen de leden van de PVV-fractie weten in hoeverre Nederland moet ingrijpen op de hypotheekrenteaftrek en zelfstandigenaftrek van Brussel om aanspraak te mogen maken op de 5,9 miljard euro en klopt het dat dit een harde eis is om dit bedrag terug te krijgen (geld dat Nederland zelf eerst aan Brussel heeft uitgegeven)? In hoeverre is hier sprake van een stille machtsoverdracht van Nederland aan de EU en acht Nederland dit wenselijk?

Nederland maakt aanspraak op een bedrag van ca. € 6 mld. aan giften uit de Recovery and Resilience Facility (RRF). Hiervoor moet Nederland een coherent plan indienen met een gebalanceerde set aan hervormingen en investeringen. Nederland heeft zich op Europees niveau hard gemaakt voor de eis dat de herstelplannen voldoende ambitie op hervormingen bevatten. Nederland heeft actief bepleit dat landen de landspecifieke aanbevelingen van de Raad in hun herstelplan adresseren. Dit legt de lat ook hoog voor ons eigen RRP. In de landspecifieke aanbevelingen (Country Specific Recommendations, CSRs) die de Raad in het kader van het Europees Semester aan Nederland heeft gedaan wordt al jaren gehamerd op het belang van hervormingen op woningmarkt en de arbeidsmarkt. De Europese Commissie heeft in informele (ambtelijke) gesprekken verwezen naar de CSRs en aangegeven dat aanvullende hervormingen op met name arbeidsmarkt en woningmarkt nodig zijn om de landspecifieke aanbevelingen adequaat te adresseren. Hervormingen die aansluiten op de CSR om het minder stimuleren van schulden en het terugdringen van verstoringen op de woningmarkt, zijn bijvoorbeeld het versneld afbouwen van de hypotheekrenteaftrek. Hiermee neemt ook de verstoring van koop ten opzichte van huur af. Andere maatregelen die de opbouw van schuld tegengaan, zijn bijvoorbeeld het aanscherpen van leennormen (bijvoorbeeld LTV, LTI, DSTI-ratios). Daarnaast kan het afbouwen van de MKB-winstvrijstelling of de startersaftrek en het implementeren van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen ook bijdragen aan het aanpakken van verstoringen op de arbeidsmarkt. Daarbij is één van de voorwaarden dat de hervormingen en investeringen in het plan een bijdrage leveren aan een substantieel deel van de landspecifieke aanbevelingen. Deze integrale beoordeling zien we ook bij de plannen van andere landen. Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke hervormingen die aansluiten op de landenspecifieke aanbevelingen een plaats zullen krijgen in het RRP. Bovengenoemde hervormingen zijn voorbeelden van een aanpak van die zou kunnen voldoen aan de CSRs; deze en mogelijke andere invullingen zullen in gesprek met de Commissie moeten worden getoetst.

Verder willen de leden van de PVV-fractie weten of Nederland van plan is om te kiezen voor investeringen waartoe al besloten is om incidentele middelen uit de nationale begroting vrij te spelen die vrij kunnen worden ingezet of voor het doen van nieuwe investeringen. Deze leden ontvangen graag een onderbouwd antwoord.

Volgens de RRF-verordening kan het plan ingevuld worden met maatregelen (hervormingen en investeringen) die na 1 februari 2020 van start zijn gegaan. Dit betekent dat maatregelen kunnen worden opgenomen waartoe reeds is besloten, of nieuwe additionele maatregelen. Voor zover in het Nederlandse plan gekozen wordt voor investeringen die voldoen aan de randvoorwaarden en waartoe al is besloten en die reeds gedekt zijn in de nationale begroting, zorgt de bijdrage uit de RRF inderdaad voor het vrijspelen van incidentele middelen uit de nationale begroting die vrij kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld om het invoeren van hervormingen te faciliteren of voor incidentele uitgaven buiten de reikwijdte van de RRF. De keuze om invulling te geven aan het plan door middel van besloten en reeds gedekte investeringen of nieuwe investeringen, of een combinatie van beide, is aan de formatie.

Ook willen de leden van de PVV-fractie weten in hoeverre Nederland van plan is gebruik te maken van de voorgestelde plannen uit de ambtelijke inventarisatie. Op basis waarvan is de ambtelijke inventarisatie van nieuwe aanvullende maatregelen gemaakt? Waarom is er juist voor deze maatregelen gekozen? Kunnen de uitgaven van 2,5 miljard euro voor waterstof tevens nader worden gemotiveerd? Betekent het dat uitgaven voor de waterstofeconomie meer prominent op de agenda zullen komen?

De investeringscomponent van het Nederlandse RRP is te vullen met investeringen uit de ambtelijke inventarisaties en/of met investeringen buiten de inventarisaties die voldoen aan de RRF-criteria. Het vorige kabinet heeft besloten dat besluitvorming over het Nederlandse RRP aan het nieuwe kabinet is. Ter voorbereiding van die besluitvorming zijn twee ambtelijke inventarisaties in gang gezet, die inmiddels zijn afgerond: 1) een inventarisatie van bestaande en reeds voorgenomen investeringen en hervormingen die kwalificeren voor een RRP en 2) een inventarisatie van mogelijke nieuwe additionele doelmatige investeringen die aansluiten bij de RRF-criteria. Naast de RRF-criteria zijn de mogelijke investeringen beoordeeld op doelmatigheid en/of budgettaire effecten. De investeringen in waterstof voldoen aan de criteria waarop is getoetst. Het is echter aan het nieuwe kabinet om te bepalen of er aanvullende middelen voor de waterstof-economie gewenst zijn.

Vervolgens vragen de leden van de PVV-fractie wie onderdeel zal uitmaken van de projectdirectie bij het schrijven en uitwerken van het RRP.

De ambtelijke coördinatie van het opstellen van een RRP zal in handen zijn van een programmadirectie die valt onder het Ministerie van Financiën. Zowel ambtenaren van het Ministerie van Financiën als van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zullen deel uitmaken van de programmadirectie. Ook ambtenaren van andere departementen zouden naar de programmadirectie gedetacheerd kunnen worden.

Ten slotte willen de leden van de PVV-fractie weten of de voorgestelde klimaatmaatregelen van 6,8 miljard euro uit de ambtelijke inventarisatie bovenop de aanvullende klimaatmaatregelen in de laatste begroting van (toevallig ook) 6,8 miljard euro komen (zie bijlage Miljoenennota 2022) of in de plaats daarvan/daar bovenop?

De ambtelijke inventarisatie bestaan uit twee bouwstenen. Bouwsteen 1 bevat reeds gedekte investeringen en hervormingen (van februari 2020 tot april 2021) en bouwsteen 2 betreft een inventarisatie naar nieuwe, additionele investeringen. Bouwsteen 2 bevat € 6,8 miljard aan additionele klimaatinvesteringen. Dit zijn maatregelen waartoe tot april 2021 nog niet besloten is. Sinds april 2021 zijn er verschillende maatregelen genomen tijdens de Augustbesluitvorming en de APB die eerder in bouwsteen 2 stonden, zoals het IPCEI Waterstof project. Wanneer het nieuwe kabinet ervoor kiest om deze maatregelen mee te nemen, zullen de maatregelen dus tellen als reeds gedekte maatregelen, waarmee incidentele middelen uit de nationale begroting worden vrijgespeeld. De uiteindelijke invulling van het plan ligt bij de formatie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Herstelfonds

De leden van de CDA-fractie willen de Minister hartelijk danken voor de uitgebreide brief over het RRF en het Nederlandse herstelplan (RRP) dat naar de Kamer is gestuurd. Deze leden stellen vast dat de media er uitpikken dat Europa over onze hypotheekrente zou beslissen. De leden van de CDA-fractie zien echter voldoende mogelijkheden om een ambitieus, innovatief en succesvol herstelplan te schrijven dat aansluit op onze nationale doelstellingen. Deze leden onderschrijven de inzet van het demissionaire kabinet dat het volgende kabinet de mogelijkheid geeft om deze aanzienlijke pot geld in te zetten en daarmee een vliegende start te hebben op een aantal terreinen. Maar de leden van de CDA-fractie vinden wel dat deze gekozen weg erg lang duurt, in de Europese context omdat Nederland het laatste land is dat een plan indient. De leden van de CDA-fractie zijn bovendien van mening dat onze economie op sommige dossiers echt een boost nodig heeft en we deze kansen niet moeten laten liggen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister daarom in de eerste plaats meer helderheid te geven over de rol van de Kamer. In het voortraject, maar ook als er straks een plan ligt.

Het vorige kabinet heeft besloten dat besluitvorming over het Nederlandse RRP aan het nieuwe kabinet wordt gelaten. Nadat vanuit de formatie besluitvorming is geweest zal door de programmadirectie een concept RRP opgesteld worden. Keuzes die hieromtrent op hoofdlijnen in de formatie worden gemaakt zullen als onderdeel van een akkoord aan uw Kamer worden voorgelegd. Na informele toetsing door de Europese Commissie zal het concept van een RRP worden voorgelegd aan uw Kamer alvorens een definitief RRP zal worden ingediend bij de Commissie.

Ook vragen deze leden de Minister een toelichting te geven op de ambtelijke projectgroep die het schrijven van het herstelplan in goede banen moet leiden. De leden van de CDA-fractie vragen of ook ambtenaren van het Ministerie van EZK deel uitmaken van deze projectgroep en hoe de interdepartementale afstemming georganiseerd is.

De ambtelijke coördinatie van het opstellen van een RRP zal in handen zijn van een programmadirectie die valt onder het Ministerie van Financiën. Zowel ambtenaren van het Ministerie van Financiën als van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zullen deel uitmaken van de programmadirectie. Ook ambtenaren van andere departementen zouden naar de programmadirectie gedetacheerd kunnen worden. De programmadirectie houdt zich voornamelijk bezig met het opstellen (schrijven) van het plan en de afstemming met de Europese Commissie en nationale stakeholders. Hier zullen, waar nodig, andere departementen goed bij worden aangehaakt.

Deze leden vragen voorts wie, naast sociale partners en medeoverheden, de stakeholders zijn die het kabinet in de schrijf- en uitwerkfase van het RRP wil consulteren.

Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke nationale stakeholders zullen worden geconsulteerd. Dit is ook een verplichting op grond van de RRF-verordening.

Hierop aansluitend vragen de leden van de CDA-fractie de Minister of de regering bereid is om de motie van het lid Inge van Dijk, die de regering verzoekt het concept-RRP te consulteren met stakeholders (Kamerstuk 21 501-30, nr. 531), nu alvast te gaan uitvoeren en gesprekken met medeoverheden en andere (beoogde) stakeholders op te starten, zodat procesafspraken kunnen worden gemaakt, procesvragen beantwoord en wederzijdse verwachtingen afgestemd teneinde een zo goed mogelijke betrokkenheid van(uit) regio’s te waarborgen.

De ambtelijke verkenning die met uw Kamer is gedeeld, is geen concept-RRP. Het is daarom niet mogelijk om nu al «het concept-RRP» te consulteren met stakeholders. Daarnaast schrijft de RRF-verordening het volgende voor met betrekking tot stakeholders: «Voor de voorbereiding, en indien beschikbaar, voor de invoering van de herstel- en veerkrachtplannen, een samenvatting van het raadplegingsproces, uitgevoerd in overeenstemming met het nationale rechtskader, van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, jongeren organisaties en andere relevante belanghebbenden, alsook een samenvatting van de wijze waarop de inbreng van de belanghebbenden in het herstel- en veerkrachtplan terugkomt.» Dit houdt in dat een RRP een beschrijving moet bevatten van het consultatieproces en hoe de lessen die hieruit zijn getrokken meegenomen zijn in een RRP. Alle activiteiten die worden ontplooid tot indiening van een RRP behoren tot de voorbereidingsfase. Het betrekken van de sociale partners vóór de formatie is geen vereiste. Het staat lidstaten vrij om invulling te geven aan het betrekken van stakeholders. Het is aan het nieuwe kabinet om hier een besluit over te nemen. Door de recente publicatie van de bouwstenen kunnen overigens stakeholders zich nu reeds een beter beeld vormen van de mogelijke elementen van het Nederlandse RRP.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister bovendien of het kabinet bereid is om, nu alle lidstaten behalve Nederland een nationaal herstelplan hebben ingediend en het ene na het andere uitvoeringsbesluit wordt gepubliceerd, het Ministerie van EZK te vragen een concurrentieanalyse te maken van de sectoren waarin lidstaten hun RRF-middelen investeren en wat deze investeringen (kunnen) betekenen voor de Nederlandse concurrentiepositie en het Europese speelveld.

De Minister van EZK heeft eerder aangegeven dat hij, wanneer alle plannen zijn goedgekeurd en de implementatie van start is gegaan, uw Kamer een brief zal sturen die inzicht geeft in de projecten en sectoren waaraan andere lidstaten hun RRF-gelden besteden, conform de motie van het lid Palland c.s. Als uit deze analyse volgt dat er significante effecten te verwachten zijn voor de Nederlandse concurrentiekracht zullen deze worden benoemd in de nog te ontvangen brief.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister daarnaast wat zijn wensen precies zijn inzake het herstelplan en hoe het overdrachtsdossier wordt vormgegeven, aangezien het volgende kabinet verantwoordelijk wordt voor de indiening van het plan.

Het kabinet is van mening dat een stevig en ambitieus RRP nodig is. De formatie biedt traditioneel veel ruimte om tot aanvullende hervormingen te komen, die een plek kunnen krijgen binnen een RRP. Het is bovendien wenselijk dat een plan ten volle wordt onderschreven door een volgend kabinet, dat uitvoering zal geven aan het plan. Daarom is ervoor gekozen om het nieuwe kabinet een besluit te laten nemen over de invulling van het plan. Om de formatie voor te bereiden en het indienen van het plan niet te vertragen, heeft het kabinet besloten een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan uit te laten voeren. Deze ambtelijke verkenning is maandag jl. met uw Kamer gedeeld.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie aan de Minister hoe uitvoering wordt gegeven aan de motie van het lid Palland c.s., die de regering verzoekt om bij te houden aan welke projecten en sectoren andere lidstaten hun RRF-gelden besteden (Kamerstuk nr. 21 501-30, nr. 510), in het bijzonder sectoren die voor Nederland van strategisch belang zijn, zoals de topsectoren en de vitale infrastructuur, en de Kamer hierover jaarlijks te informeren. Deze leden vragen de Minister wanneer de Kamer de 1e rapportage ontvangt.

Wanneer alle plannen zijn goedgekeurd en de implementatie van start is gegaan, zal uw Kamer een brief ontvangen die inzicht geeft in de projecten en sectoren waaraan andere lidstaten hun RRF-gelden besteden, conform de motie van het lid Palland c.s.

Macro-economische ontwikkelingen

De Commissie wijst op de noodzaak generieke steun uit te faseren en meer te richten op die sectoren waar steun nog noodzakelijk is. Energieprijsstijgingen zijn goed voor ongeveer de helft van de inflatie. Verder heeft de schaarste aan producten als gevolg van verstoringen in aanbodketens geleid tot verdere inflatiedruk. Dit zijn precies de twee zaken waar de CDA-fractie zich zorgen over maakt. Maar in de geannoteerd agenda worden deze beide oorzaken van de inflatie door de Commissie nogal gebagatelliseerd, zo vinden deze leden. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of inflatie een onderwerp van discussie is in de Ecofinraad. De Minister stelt zelf dat wanneer de hoge inflatie langduriger hoog blijft dit het economisch herstel in de weg kan zitten. Deze leden vragen de Minister wat volgens hem langdurig is.

In de inclusieve samenstelling spreken de Ministers over de energieprijzen. Er wordt gesproken over een toolbox om de energieprijzen beter te kunnen controleren op nationaal niveau. Nederland zet daarnaast in op de Europese interne energiemarkt, zo stelt de Minister. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven welke rol de Europese Energie-unie die opgericht is in 2014 kan betekenen in deze interne energiemarkt. Deze leden vragen de Minister dus een overzicht en appreciatie te geven over wat de bestaande middelen zijn om de energiecrisis aan te pakken en hoe we deze kunnen versterken op zowel nationaal als Europees niveau.

Er is zowel bij de Eurogroep als bij de Ecofinraad een agendapunt geagendeerd dat betrekking heeft op de hoge energieprijzen, inflatie en de beleidsimplicaties. Naar verwachting zullen de gesprekken in de Eurogroep richten op de oorzaken, mogelijke gevolgen en beleidsimplicaties van de hogere inflatie. In de Ecofinraad zal voornamelijk gesproken worden over de huidige hoge energieprijzen.

De inflatie is in het begin van 2021 in veel ontwikkelde economieën sterk opgelopen, in Europa na een lange periode van inflatie onder de ECB-doelstelling van 2 procent.5 Dit heeft meerdere oorzaken. De coronacrisis leidde in 2020 tot vraaguitval met een neerwaarts effect op prijzen. In 2021 zijn de vraag en prijzen weer hersteld, waardoor de inflatie in het jaar-op-jaar cijfer hoger uitvalt. Dit effect is per definitie tijdelijk. Verder hebben de hogere grondstofprijzen en corona gerelateerde verstoringen tussen vraag en aanbod in mondiale waardeketens momenteel een opwaarts effect op inflatie. Waardeketens hebben enige tijd nodig om te reageren op het onverwacht snelle economische herstel. Daarnaast verklaren de sterk gestegen energieprijzen een substantieel deel van de hoge inflatie. Het jaar-op-jaar inflatiecijfer voor de Eurozone is momenteel 4,1 procent, terwijl de inflatie geschoond voor energie- en voedselprijzen 2,1 procent bedraagt.6 Veranderingen in energieprijzen verklaren historisch een belangrijk deel van inflatievolatiliteit en indien de momenteel verhoogde energieprijzen gedurende 2022 weer (geleidelijk) zouden normaliseren, zal dit effect ook tijdelijk zijn. Voor een permanent effect op de inflatie zouden de energieprijzen jaar-op-jaar steeds verder moeten stijgen. Bij een daling van de energieprijzen zal zelfs juist een neerwaarts effect op de inflatie zichtbaar worden.

De verwachting van instellingen als het CPB, de ECB en het IMF is nog steeds dat de opwaartse prijsdruk tijdelijk is en gedurende 2022 geleidelijk zal normaliseren.7 Dit neemt niet weg dat hogere inflatie wat langer kan aanhouden dan deze instellingen nu verwachten, bijvoorbeeld wanneer energieprijzen blijven toenemen of knelpunten in waardeketens langer aanhouden.

Een risico op persistentere inflatie in 2023 en verder wordt gevormd door het mogelijke ontstaan van een loon-prijsspiraal en toenemende inflatieverwachtingen, waarbij looneisen omhooggaan door inflatie en prijsdruk via hogere loonkosten ook weer toeneemt. Het is daarom belangrijk om ontwikkeling van lonen en inflatieverwachtingen goed te monitoren. De hoge inflatie vertaalt zich op dit moment niet in een sterke stijging van de lonen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister verder aan te geven welke rol de Europese Energie Unie die opgericht is in 2014 kan betekenen in deze interne energiemarkt. De Energie Unie is een Europees concept dat beoogt de energievoorziening van de Europese lidstaten duurzamer en robuuster te maken. De Energie-Unie bevat dan ook niet één aspect, maar bestaat uit een vijftal hoofdpijlers: diversificatie en solidariteit, het integreren van de interne energiemarkt, het bevorderen van energie-efficiëntie, het decarboniseren van de economie, het inzetten op hernieuwbare energie en het bevorderen van innovatie. Deze pijlers sluiten goed aan op de Nederlandse inzet met betrekking tot de hoge energieprijzen. Door investeringen in infrastructuur en regionale samenwerking is de leveringszekerheid van energie de afgelopen jaren in heel Europa versterkt. Het verder integreren en versterken van de Europese energiemarkt, in het bijzonder door het vergroten van interconnectie-capaciteit en het harmoniseren van marktregels, stelt lidstaten beter in staat om prijsschokken gezamenlijk op te vangen. Daarnaast zal inzet op innovatie, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie op de langere termijn de afhankelijkheid van fossiele energie verminderen.

Deze leden van het CDA vragen om een overzicht en appreciatie over wat de bestaande middelen zijn om de energiecrisis aan te pakken en hoe we deze kunnen versterken op zowel nationaal als Europees niveau. De Europese Commissie heeft op 13 oktober jl. een mededeling gepubliceerd met een analyse van de huidige hoge gasprijzen en een gereedschapskist met maatregelen die lidstaten kunnen nemen om de gevolgen van de hoge energieprijzen te verzachten en stappen die de Commissie zelf zet om de problematiek in kaart te brengen en oplossingen hiervoor aan te dragen.8 Het parlement zal door middel van een BNC-fiche geïnformeerd worden van de kabinetsappreciatie van deze mededeling. Het fiche zal uiterlijk 24 november naar het parlement verstuurd worden.

Herziening van het Stabiliteits- en Groeipact

De herziening van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) staat op de agenda van deze Ecofinraad. De leden van de CDA-fractie willen met de Minister hierover informatieafspraken maken. Deze leden willen voorkomen dat we door de Brusselse werkelijkheid worden ingehaald. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in de beloofde brief die voor december naar de Kamer wordt gestuurd aan te geven dat er geen besluiten worden genomen omtrent hervorming van het SGP zonder dat de Kamer hierover vooraf wordt geïnformeerd, dus ook niet in het Comité van permanente vertegenwoordigers (Coreper). Ook vraag deze leden de Minister in de brief een toezegging te doen hoe de Kamer extra wordt geïnformeerd wanneer er ontwikkelingen zijn. Deze leden denken daarbij aan vooraankondigingen van Europese mededelingen of wetgeving, eventuele conferenties over het SGP of publicaties van Europese instellingen.

In de brief die u uiterlijk in december zult ontvangen zal conform het bovenstaande verzoek worden herbevestigd dat er uiteraard geen besluiten worden genomen omtrent de mogelijke hervorming van het SGP zonder dat de Kamer hierover vooraf wordt geïnformeerd.

De leden van het CDA vragen verder hoe de Kamer wordt geïnformeerd als er ontwikkelingen zijn. De consultatiesessies over de mogelijke herziening van het SGP in de Eurogroep en de Raad zullen tot halverwege 2022 plaatsvinden. Hierover wordt uw Kamer op de gebruikelijke wijze geïnformeerd via de geannoteerde agenda’s en verslagen. Over eventuele wetsvoorstellen van de Commissie wordt uw Kamer vanzelfsprekend geïnformeerd middels BNC-fiches. Publicaties van Europese instellingen of conferenties worden vaak in de openbaarheid gedeeld. Het kabinet heeft hierin geen informatievoorsprong t.o.v. de Kamer of andere partijen.

Bankenunie

Ten slotte hebben de leden van de CDA-fractie nog een korte vraag over het Europees depositoverzekeringsstelsel (EDIS). De leden van de CDA-fractie vragen de Minister precies aan te geven hoe het staat met de risicoreductie. Hoe ver is deze gevorderd ten opzichte van de mogelijkheid om over te gaan tot de vorming van EDIS? Deze leden vragen de Minister tevens hoe het staat met de voortgang van de vorming van EDIS-wetgeving en of deze al in de maak is.

Zoals bekend bij uw Kamer is het niet gelukt om deze zomer in de Eurogroep tot een gezamenlijk werkplan te komen voor verdere stappen op de Bankenunie. Dit werkplan zou concrete stappen op de vier werksporen van de Bankenunie moeten bevatten, respectievelijk het crisisraamwerk, EDIS, risicoreductie en grensoverschrijdende activiteiten van banken. Afgesproken is om verder te praten over een werkplan waarbij alle sporen in samenhang worden bezien. Op dit moment is er echter geen sprake van verdere inhoudelijk beleidsmatige stappen op deze sporen. Dit betekent dat er ook geen sprake is van wetgeving die ten aanzien van een EDIS in de maak is.

Wel is het zo dat op het gebied van risicoreductie vooruitgang wordt geboekt, doordat lopende initiatieven resultaat opleveren. Zo zien we dat het aantal – en aandeel van – non-performing loans (NPL’s) blijft dalen en dat banken voorlopig zeer weerbaar door de coronacrisis heen zijn gekomen. Voor het einde van het jaar zal ik nog een toegezegde brief over risicoreductie naar de Kamer sturen waarin ik uitgebreider in zal gaan op de resultaten op dit terrein. Tegen die tijd zal ook het halfjaarlijkse Europese rapport over risicoreductie gepubliceerd zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie begrijpen dat er in de Ecofinraad gesproken zal worden over de hervorming van het begrotingsbeleid in de EU. Deze leden zijn van mening dat het onverstandig zou zijn als een land als Nederland, met een staatsschuld van nog geen 60 procent, met dezelfde begrotingsregels te maken zou krijgen als lidstaten die een veel hogere staatsschuld hebben. De leden van de SP-fractie begrijpen dat de Europese Commissie voornemens is om in het eerste kwartaal van 2022 richtsnoeren te publiceren voor het begrotingsbeleid. Deze leden vragen de Minister of hij bereid is zich in te zetten voor gedifferentieerde begrotingsregels in de EU en meer vrijheid voor lidstaten, wat recht zou doen aan de verschillende economische situaties in lidstaten. De leden van de SP-fractie constateren dat in dit hervormingsproces regelmatig wordt voorgesteld om zogenaamde groene investeringen voortaan niet meer mee te tellen in het begrotingstekort. Deze leden vragen de Minister, als dit uitzonderingsvoorstel ter sprake komt, er ook voor te pleiten dat investeringen in de publieke sector worden uitgezonderd.

Europese lidstaten hebben zeer verschillende uitgangsposities ten aanzien van publieke schuld en structurele economische uitdagingen. De regels houden reeds rekening met de verschillende economische situaties in lidstaten, waarbij de stand van de conjunctuur bepalend is voor de aanbevelingen voor het tempo waarin landen hun begrotingssaldo verbeteren. Voor landen die het Fiscal Compact hebben ondertekend met een schuld kleiner dan 60% van het bbp en die lage risico’s voor de houdbaarheid van de overheidsschuld kennen, is het bovendien mogelijk om een minder ambitieuze middellangetermijndoelstelling voor het structurele begrotingssaldo vast te stellen.

De bespreking in de Eurogroep en Ecofinraad is een eerste gedachtewisseling, als startpunt van de consultaties die in de komende maanden plaatsvinden. De Nederlandse inbreng zal dan ook op hoofdlijnen zijn, zoals uiteengezet in de geannoteerde agenda. Uiterlijk in december ontvangt uw Kamer een brief als vervolg op de brief met een brede bespiegeling inzake het SGP van 14 december 2020, die nader in zal gaan op specifieke SGP-thema’s. Hierin zullen ook de mededeling van de Commissie van 19 oktober jl. en de daarin gestelde vragen nader aan bod komen.

Publieke investeringen zijn een belangrijke component voor de kwaliteit van publieke financiën omdat ze kunnen bijdragen aan het verhogen van de potentiële economische groei en aan doelstellingen op beleidsterreinen zoals klimaat. Het kabinet erkent het belang van het verhogen van publieke investeringen, en in het bijzonder het grote belang van groene publieke investeringen. Het verder aanbrengen van flexibiliteit binnen het SGP voor het doen van (groene) investeringen is een mogelijke hervorming, maar heeft een aantal valkuilen. Zo draagt het bij aan de complexiteit van het SGP. Ook draagt een dergelijke aanpassing, wanneer de andere numerieke vereisten niet worden aangepast, niet bij aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van lidstaten. Tot slot is het niet zeker dat lidstaten publieke investeringen zullen prioriteren ten aanzien van andere uitgaven in hun begroting. Dit is immers het gevolg van nationale beleidskeuzes.

De leden van de SP-fractie vinden het zorgwekkend dat zowel enkele (grote) lidstaten als de Europese Commissie zich lijken te hebben ingezet voor lagere kapitaalbuffereisen voor commerciële banken. Deze leden vragen de Minister om toe te lichten op welke punten de Europese Commissie is afgeweken van Finaal Basel III. Deze leden vragen voorts om een appreciatie hiervan. Is er gezwicht voor de bankenlobby?

De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten op welke punten de Europese Commissie in haar voorstel voor de herziening van de richtlijn en verordening kapitaaleisen is afgeweken van de finale Bazel III-standaarden. De leden vragen daarnaast om een appreciatie hiervan. Ik heb mij in aanloop naar de publicatie van deze voorstellen steeds uitgesproken voor een tijdige en adequate implementatie van de finale Bazel III-standaarden en dit ook uitgedragen in Europa. Uit een eerste lezing van het voorstel blijkt dat de Europese Commissie op bepaalde onderdelen de finale Bazel III-eisen volgt, bijvoorbeeld met de keuze voor de zogenaamde single stack toepassing van de kapitaalvloer. Dit was een belangrijk onderdeel voor Nederland. Op andere onderdelen doet de Commissie echter voorstellen die niet volgen uit de Bazel-standaarden, bijvoorbeeld in de vorm van een transitiefase voor laag risico-hypotheken en bedrijven zonder externe kredietrating. Na verdere bestudering van het voorstel, zal ik uw Kamer, zoals gebruikelijk, via een BNC-fiche informeren over de kabinetsappreciatie van het voorstel, waaronder ook de bovengenoemde onderdelen.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat er in Nederland behoefte is aan een veilige publieke bank, die niet speculeert of kredieten verstrekt, maar zich louter richt op nutstaken: betalen en sparen. De digitale euro zou een stap in deze richting kunnen zijn, maar dit ingrijpende project zou ook volledig kunnen ontsporen en mislukken. De leden van de SP-fractie vragen de Minister om het belang van de betrokkenheid van nationale parlementen in de gehele onderzoeksfase van de ECB naar de digitale euro te benadrukken. Deze leden vragen de Minister bovendien om zelf zijn visie te schetsen op de ontwerpkeuzes die voorliggen met betrekking tot de digitale euro, zodat hier een parlementair debat over kan plaatsvinden in Nederland.

De leden van de fractie van de SP vragen de regering om hun visie te schetsen op de ontwerpkeuzes die voorliggen met betrekking tot de digitale euro. Het kabinet is in de basis positief over de ontwikkeling van de digitale euro. Dit omdat het kabinet verschillende mogelijke voordelen ziet aan een digitale euro. Allereerst kan een digitale euro een belangrijke rol spelen in het behoud van toegang en gebruik van publiek geld in een wereld die steeds verder digitaliseert en waarin steeds minder met chartaal geld wordt betaald. Het kan daarmee een goede aanvulling zijn op contant geld. Ook ziet het kabinet een rol voor de digitale euro in het stimuleren van diversiteit en concurrentie in de financiële sector en kan het een open platform voor mogelijkheden tot innovaties op het gebied van betalingsverkeer bieden. Daarnaast kan de digital euro eraan bijdragen de afhankelijkheid van buitenlandse (private) partijen in de financiële infrastructuur te verminderen, nu en in de toekomst.

De ontwerpkeuzes die nog gemaakt moeten worden, moeten volgen uit de doelstellingen die we met een digitale euro willen bereiken. Dit betekent dat, in Europees verband, eerst moet worden vastgesteld wat er met een digitale euro zou moeten worden bereikt, waarna moet worden onderzocht wat er technisch mogelijk is, en wat de afruilen zijn die bij verschillende ontwerpkeuzes komen kijken. Een voorbeeld daarvan is de verhouding tussen de gebruiksvriendelijkheid van een digitale euro en de risico’s voor de financiële stabiliteit.

Dit gesprek zal bij de Europese Commissie, in het Europese Parlement en ook in de Eurogroep plaatsvinden. Ik heb me, mede op verzoek van uw Kamer, ingezet om dit onderwerp hoog op de agenda van de Eurogroep te krijgen. De nationale parlementen kunnen hun invloed uitoefenen via de betreffende regeringen die vervolgens deze standpunten kunnen uitdragen in Europees verband. Vervolgens kan het ontwerp worden afgestemd op de doelstellingen en kan er een balans worden gevonden in de mogelijkheden en de risico’s. We zijn echter nog niet op het moment om een dergelijke afweging te kunnen maken. Daarom heeft het kabinet nu ook nog geen visie op de concrete ontwerpkeuzes; hiervoor moeten eerst alle kansen, risico’s en afruilen goed in kaart worden gebracht. De onderzoeksfase van het digitale Europroject is dan ook bedoeld om dit goed te onderzoeken. Aan het einde van deze fase kan dan op basis van alle informatie hopelijk een goede afweging kan worden gemaakt voor een concreet ontwerp voor de digitale euro. Zoals gebruikelijk zal ik in de voorbereiding op de Eurogroep vergaderingen steeds met uw Kamer van gedachten wisselen over de hiervoor genoemde onderwerpen.

De leden van de SP-fractie constateren dat naar inschatting van de Minister de hypotheekrenteaftrek in Nederland zou moeten verdwijnen, wil Nederland aanspraak kunnen maken op de middelen uit het zogenaamde Europese Coronaherstelfonds. Deze leden vinden het buitengewoon onwenselijk dat dit soort ingrijpende maatregelen worden opgelegd vanuit Brussel. Is de Minister bereid om hier een rode lijn te trekken en niet in te stemmen met deze vergaande voorwaarde?

Nederland maakt aanspraak op een bedrag van ca. € 6 mld. aan giften uit de Recovery and Resilience Facility (RRF). Hiervoor moet Nederland een coherent plan indienen met een gebalanceerde set aan hervormingen en investeringen. Nederland heeft zich op Europees niveau hard gemaakt voor de eis dat de herstelplannen voldoende ambitie op hervormingen bevatten. Nederland heeft actief bepleit dat landen de landspecifieke aanbevelingen van de Raad in hun herstelplan adresseren. Dit legt de lat ook hoog voor ons eigen RRP. In de landspecifieke aanbevelingen (Country Specific Recommendations, CSRs) die de Raad in het kader van het Europees Semester aan Nederland heeft gedaan wordt al jaren gehamerd op het belang van hervormingen op woningmarkt en de arbeidsmarkt. De Europese Commissie heeft in informele (ambtelijke) gesprekken verwezen naar de CSR en aangegeven dat aanvullende hervormingen op met name arbeidsmarkt en woningmarkt nodig zijn om de land specifieke aanbevelingen adequaat te adresseren. Hervormingen die aansluiten op de CSR om het minder stimuleren van schulden en het terugdringen van verstoringen op de woningmarkt, zijn bijvoorbeeld het versneld afbouwen van de hypotheekrenteaftrek. Hiermee neemt ook de verstoring van koop ten opzichte van huur af Andere additionele hervormingen die hier tevens aan bijdragen zijn bijvoorbeeld het overhevelen van de eigen woning plus eigenwoningschuld naar Box 3 of overwaarde bij verkoop belasten. Andere maatregelen die de opbouw van schuld tegengaan, zijn bijvoorbeeld het aanscherpen van leennormen (bijvoorbeeld LTV, LTI, DSTI-ratios). Daarnaast kan het afbouwen van de MKB-winstvrijstelling of de startersaftrek en het implementeren van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen ook bijdragen aan het aanpakken van verstoringen op de arbeidsmarkt. Daarbij past de kanttekening dat de Commissie een plan als geheel toetst op de voorwaarden uit de RRF-verordening en daarin alles meeweegt. Daarbij is één van de voorwaarden dat de hervormingen en investeringen in het plan een bijdrage leveren aan een substantieel deel van de landspecifieke aanbevelingen. Deze integrale beoordeling zien we ook bij de plannen van andere landen. Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke hervormingen die aansluiten op de landenspecifieke aanbevelingen een plaats zullen krijgen in het RRP. Bovengenoemde hervormingen zijn voorbeelden van een doeltreffende aanpak van de CSRs.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij spijt heeft van de invoering van dit herstelfonds, nu dat wordt gebruikt om dit soort ingrijpende economische maatregelen af te dwingen in lidstaten. Was dit de bedoeling van de Minister toen die aandrong op het voorwaardelijk maken van deze zogenaamde coronasteun uit de EU aan zogenaamde structurele hervormingen? Deze leden vragen de Minister wat die ervan vindt dat de Europese Commissie hiermee een sterk machtsmiddel erbij heeft gekregen en of Nederland in zijn hemd is gezet op het Europese toneel.

Nederland heeft tijdens de coronacrisis samen met alle andere EU-landen ingestemd met oprichting van de RRF om met investeringen en hervormingen het economisch herstel, de veerkracht en het groeivermogen in lidstaten te bevorderen. Nederland was daarmee solidair aan de zwaarst getroffen lidstaten, maar stelde tegelijk het doorvoeren van hervormingen als een belangrijke voorwaarde zodat de RRF ook een bijdrage zou leveren aan structurele versterking van de lidstaten.

Het kabinet staat onveranderd achter dit instrument, waarmee de EU economisch herstelt van de coronacrisis en zich voorbereidt op de groene en digitale transitie. Het is belangrijk dat daar voorwaarden aan verbonden zijn zodat investeringen gepaard gaan met blijvende versterking van de Unie. Het ligt in de lijn der verwachting dat de Europese Commissie Nederland aanraadt om hervormingen op te nemen die in lijn zijn met de landenspecifieke aanbevelingen van de afgelopen jaren. Nederland wordt daarbij niet anders behandeld dan andere lidstaten. Daarbij past de kanttekening dat landen niet in detail voorgeschreven krijgen hoe zij een landenspecifieke aanbeveling moeten implementeren. Dit zien we ook bij de plannen van andere landen. Welke hervormingen precies deel uit zullen maken van het RRP is onderdeel van de besluitvorming in de formatie.

Deze leden vragen ten slotte om een inschatting of het beperken van de hypotheekrenteaftrek tot een maximum eigenwoningschuld voldoende zou zijn om aanspraak te kunnen maken op de middelen uit het coronaherstelfonds, of dat gehele afschaffing hiervoor nodig zal zijn.

Het is de verwachting dat beide maatregelen zouden bijdragen aan een positieve beoordeling van een Nederlands RRP door de Commissie. De Commissie zal beoordelen of een plan in zijn totaliteit voldoende bijdraagt aan het adresseren van de landenspecifieke doelstellingen van Nederland.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er nog altijd geen plan ligt om in aanmerking te komen voor de miljarden uit het Europees Herstelfonds uit de coronacrisis. Zij vragen waarom deze plannen nog niet gemaakt zijn, en wanneer de Minister van plan is deze op te maken.

Eerder is door het – destijds nog missionaire – kabinet besloten het nieuwe kabinet een besluit te laten nemen over de invulling van het RRP, met hervormingen en investeringen. Het nieuwe kabinet zal immers ook uitvoering geven aan het plan. Nu de formatie vorderingen maakt, is de vormgeving van het Nederlandse RRP en invulling van de hervormingen en investeringen onderdeel van de formatie.

Zij vragen voorts of de Minister bij de totstandkoming van het herstelfonds heeft aangedrongen op het doorvoeren van hervormingen door lidstaten om in aanmerking te komen voor gelden uit het herstelfonds.

De Raad van de Europese Unie (de Raad) en het Europees Parlement hebben tot oprichting van de RRF besloten om met investeringen en hervormingen het economisch herstel in lidstaten te bevorderen en tegelijkertijd de digitale en groene transities te ondersteunen. De RRF biedt daarmee een kans om structurele hervormingen een extra stimulans te geven. Het doorvoeren van hervormingen was een belangrijke voorwaarde voor het kabinet om in te kunnen stemmen met de oprichting van de RRF. Nederland heeft zich dus Europees verband hard gemaakt voor de eis dat de herstelplannen voldoende ambitie op hervormingen bevatten en dat daarbij de landspecifieke aanbevelingen geadresseerd worden. Dit opdat het RRF een blijvend positief effect zal hebben op de veerkracht van de lidstaten. Dit legt de lat ook hoog voor ons eigen RRP.

Zij vragen voorts welke hervormingen de Commissie voorstelt voor Nederland om in aanmerking te komen voor het herstelfonds. De leden van de PvdA-fractie vragen of aanpassingen in de hypotheekrenteaftrek hiertoe behoren, en wat het kabinet daarvan vindt.

Naast de generieke RRF-criteria waar een RRP aan moet voldoen, heeft de Europese Commissie in informele (ambtelijke) gesprekken aangegeven dat aanvullende hervormingen op met name woningmarkt en arbeidsmarkt nodig zijn om de landspecifieke aanbevelingen voor Nederland adequaat te adresseren. Het gaat hierbij om het minder stimuleren van en het versterken van de positie van zelfstandigen. Dit is in lijn met de landspecifieke aanbevelingen op dit vlak die de Raad Nederland al jaren geeft. Het versneld afbouwen van de hypotheekrenteaftrek en de zelfstandigenaftrek zijn voorbeelden van mogelijke hervormingen waarmee het Nederlandse plan kan voldoen aan een doeltreffende aanpak van de landenspecifieke aanbevelingen op deze terreinen. Een ander voorbeeld van additionele hervormingen die bijdragen aan het terugdringen van schulden op de woningmarkt is bijvoorbeeld het aanscherpen van de leennormen (LTV, LTI, en DSTI-ratios). Daarnaast kan het afbouwen van de MKB-winstvrijstelling of de startersaftrek en het implementeren van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen ook bijdragen aan het aanpakken van verstoringen op de arbeidsmarkt. Daarbij past de kanttekening dat landen niet in detail voorgeschreven krijgen hoe zij een landspecifieke aanbeveling moeten implementeren. Dit zien we ook bij de plannen van andere landen.

Het is aan het nieuwe kabinet om invulling te geven aan het plan en dit af te stemmen met de Europese Commissie. Bovengenoemde hervormingen zijn voorbeelden van een aanpak van die zou kunnen voldoen aan de CSRs; deze en mogelijke andere invullingen zullen in gesprek met de Commissie moeten worden getoetst.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GL

De leden van de GroenLinks-fractie hebben een aantal vragen aan het kabinet over verscheidene Ecofin-/Eurogroepthema’s.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet alle onderliggende departementale beslisnota’s aan de Kamer kan toezenden omtrent de (niet-)indiening van een Herstel- en Veerkrachtplan door Nederland, en de manier waarover de Kamer hierover via een kabinetsbrief recentelijk is geïnformeerd. Deze leden wijzen erop dat openbaarmaking hiervan in lijn is met de open bestuurscultuur en de beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s die sinds 1 juli 2021 van kracht is.

Op dit moment loopt er een WOB-verzoek naar de totstandkoming van de RRF en mogelijke invulling van het RRP, waarbij de relevante departementale nota’s openbaar zullen worden. Departementen zijn nog bezig om het WOB-verzoek af te ronden. Het kabinet zal uw Kamer gelijktijdig aan verzending naar de indiener de stukken uit het WOB-verzoek, dat overeenkomt met het verzoek van de leden van de Groenlinks-fractie, op 15 november toesturen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier en hoe vaak en intensief het huidige demissionaire kabinet informeel contact gehad heeft met de Europese Commissie over het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan, en ook de kwaliteit van Herstel- en Veerkrachtplannen van andere lidstaten.

In het voorjaar van 2021 heeft er enkele keren ambtelijk overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie over de RRF en de manier waarop Nederland invulling zou kunnen geven aan zijn plan. Over de kwaliteit van herstel- en veerkrachtplannen van andere lidstaten is gesproken met de Europese Commissie binnen de ambtelijke voorportalen van de Raad op het moment dat de Commissie een voorstel had gedaan voor een uitvoeringshandeling van de Raad ter goedkeuring van plannen. Daarnaast heeft Nederland geregeld in bilaterale contacten met de Commissie gevraagd naar haar toetsing van plannen van andere lidstaten.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet, o.a. gebaseerd op onderzoeken die er al liggen, zoals dat van denktank Bruegel9, een kwantitatieve inschatting kan maken hoeveel extra lidstaten tot aan 2030 publiek moeten investeren t.o.v. het huidige basispad om een 55 procent uitstootreductie per 2030 mogelijk te maken.

Zoals vermeld in het BNC-fiche over de mededeling «Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030», heeft de Europese Commissie hiervan in 2020 een inschatting gemaakt. Volgens de Commissie zal de transitie flinke investeringen vergen: ongeveer 90 miljard euro per jaar meer dan nodig zou zijn geweest voor het oude EU 2030-klimaatdoel (40% reductie t.o.v. 1990) Het kabinet kan hier op dit moment geen actuelere inschatting van maken. De benodigde publieke investeringen hangen af van veel verschillende factoren, waaronder de precieze vormgeving van Europees en nationaal klimaatbeleid, de lopende onderhandelingen over het Fit for 55 pakket en de verdeling tussen publieke en private investeringen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet een kwantitatieve inschatting kan maken van de hoeveelheid extra klimaatinvesteringen die een lidstaat als Italië en een lidstaat als Nederland per jaar tot 2030 zou kunnen doen, vanaf het moment dat de regels uit het bestaande begrotingspact vanaf 2023 onveranderd opnieuw geactiveerd zouden worden.

Het kabinet kan hier geen inschatting van maken. Dit is niet alleen afhankelijk van de begrotingsruimte onder de regels van het SGP, maar ook van de keuzes die lidstaten zelf maken binnen hun eigen begrotingen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen over de voorstellen van de Commissie met betrekking tot de implementatie van de Baselakkoorden voor bancaire buffers. Zij zijn allereerst blij dat aan het Basel-akkoord wordt vastgehouden voor wat betreft de output-floor. Tegelijkertijd merken zij op dat veel EU-specifieke afwijkingen op de Basel-regelgeving in het voorstel overeind blijven. Zij vragen de Minister in hoeverre hij van mening is dat de implementatie naar de geest en letter is van de Baselse akkoorden is, zoals bepleit door 24 Europese toezichthouders.

De leden van de GroenLinks fractie vragen het kabinet in hoeverre zij van mening is dat het voorstel voor de implementatie van de finale Bazel III-standaarden in de richtlijn en verordening kapitaaleisen in lijn is met de geest en de letter van de Bazel-akkoorden. Op dit moment bestudeer ik het voorstel van de Europese Commissie. Dit voorstel lijkt, op basis van een eerste lezing, op bepaalde onderdelen de finale Bazel III-eisen te volgen, bijvoorbeeld met de keuze voor de zogenaamde single stack toepassing van de kapitaalvloer. Deze toepassing van de kapitaalvloer was een belangrijk onderdeel van de voorlopige inzet van Nederland. Op andere onderdelen doet de Commissie voorstellen die niet volgen uit de Bazelstandaarden. Dit is bijvoorbeeld het geval ten aanzien van transitiefase voor laag risico-hypotheken en bedrijven zonder externe kredietrating. Uw Kamer zal, zoals gebruikelijk, via een BNC-fiche geïnformeerd worden over de kabinetsappreciatie van het voorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet om een appreciatie van het gegeven dat de implementatie van de aangescherpte Baselse regels in de Verordening en Richtlijn Kapitaalvereisten (CRR en CRD) naar 2025 (en op onderdelen zelfs 2033) in plaats van 2023 verschoven is, en dat de kapitaalimpact van de voorstellen van de Commissie lager is dan verwacht (ten opzichte van het eerdere impactassessment van de Europese Banken Autoriteit (EBA) en het onderzoek van Copenhagen Economics in opdracht van EBA). Kan toegelicht worden op welke manieren is afgeweken van het Basel III-akkoord om dit te bewerkstelligen? En op welke manier is hierin tegemoetgekomen aan de bankenlobby?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet daarnaast in hoeverre er is afgeweken van het finale Bazel III-akkoord om een bepaalde, lager dan verwachtte, impact te bewerkstelligen. Zoals hiervoor ook is omschreven, volgt uit een eerste lezing van het voorstel dat dit op bepaalde onderdelen in lijn is met de Bazelse standaarden, maar dat er op bepaalde onderdelen ook (tijdelijke) afwijkingen voorgesteld worden. Op basis van de impactanalyse van de Europese Commissie lijkt de impact lager uit te vallen dan uit eerdere impact assessments van de EBA bleek. Het beperken van de impact werd bepleit door Europese banken, maar ook door een aantal lidstaten.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister in welke mate hij tevreden is met hetgeen (met name in pijler 2) geregeld is qua verscherpt toezicht op klimaatrisico’s (in termen van de duurzaamheidsrisico reducerende plannen die door instellingen gemaakt moeten gaan worden, rapportageverplichtingen en ESG-definities die geharmoniseerd gaan worden), gegeven de inzet van het Ministerie van Financiën en DNB om het aanpakken van duurzaamheidsrisico’s beter in het raamwerk te integreren. In welke mate is de inzet van Nederland in het voorstel verwerkt? En ziet het kabinet nog ruimte voor meer ambitie voor het aanpakken van klimaatrisico’s binnen pijler 2?

Tenslotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie het kabinet in hoeverre zij tevreden is met hetgeen is voorgesteld met betrekking tot verscherpt toezicht op klimaatrisico’s. Het kabinet heeft zich, in lijn met eerdere toezeggingen aan de Kamer, in de aanloop naar het voorstel uitgesproken voor de betere integratie van ESG-factoren in het toezichtraamwerk voor banken. De voorstellen van de Europese Commissie lijken op basis van een eerste lezing in dit opzicht positief. Het kabinet bestudeert de voorstellen en beraadt zich op haar definitieve standpunt, ook op dit onderdeel van het pakket, en komt hier, zoals gebruikelijk, in het BNC-fiche op terug.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het kabinet vindt van de suggestie van ECB-bestuurslid Elderson om financiële instellingen wettelijk te verplichten zich aan de klimaatdoelstellingen te houden10, gegeven dat ze zich ook al woordelijk aan deze doelstellingen gecommitteerd hebben, en gegeven dat de economieën van lidstaten waarmee deze financiële instellingen financieel in verbinding staan, verdragsrechtelijk ook al tot dergelijke klimaatdoelstellingen verplicht zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie brengen een speech van het ECB-bestuurslid Frank Elderson onder de aandacht en vragen het kabinet wat zij van de suggestie voor een wettelijke verplichting van klimaatdoelen voor banken vindt. Onderdeel van het voorstel van de Europese Commissie voor de herziening van de richtlijn en verordening kapitaaleisen is dat banken specifieke plannen en kwantificeerbare doelen dienen te ontwikkelen om de klimaatgerelateerde risico’s die zich voortdoen op de korte, middellange en lange termijn te adresseren wanneer het bedrijfsmodel niet in lijn is met de bredere transitie naar een duurzame economie. Blijkens de considerans van het Commissievoorstel moet deze bredere transitie expliciet in het licht van het Akkoord van Parijs worden begrepen. Het kabinet bestudeert deze voorstellen momenteel in meer detail en vormt haar oordeel hierover en zal uw Kamer verder informeren via een BNC Fiche.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van Volt

Economisch herstel in Europa

In de brief d.d. 1 november jl. over het vervolgproces met betrekking tot het Nederlandse Recovery and Resilience Plan11, schrijft de Minister dat de deadline voor het indienen van plannen om aanspraak te maken op het Recovery Resilience Facility (herstelfonds), in de zomer van 2022 is. Deze door de Minister gestelde deadline komt niet overeen met de eerdere door hem en de toenmalige Minister van EZK verstuurde brief op 27 november 202012. Daarin wordt geschreven over de data 15 oktober 2021–30 april 2022 als uiterlijke deadline. Deze datum is ook opgenomen in de Europese wetgeving (EUR-Lex13). Kan de Minister toelichten aan de leden van de Volt-fractie waarom de deadline nu in de zomer van 2022 zou liggen? Waar komt deze kennis vandaan? Welke mogelijkheid is er nog voor consultatie met de Kamer, decentrale overheden en andere stakeholders als de deadline toch eerder blijkt? Zou consultatie niet juist aan het begin in plaats van achteraf moeten plaatsvinden?

Voor de brief van 27 november 2020 heeft het kabinet zich gebaseerd op de Raadspositie ten aanzien van de RRF-verordening. De finale tekst van de RRF-verordening, die de uitkomst was van onderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement, wijkt hier op enkele punten van af. Volgens de finale tekst van de RRF-verordening wordt het door de lidstaat voorgelegde herstel- en veerkrachtplan in de regel uiterlijk 30 april van een jaar officieel ingediend. Deze formulering biedt ruimte om af te wijken van deze deadline. Juist omdat het kabinet de Kamer, decentrale overheden en stakeholders, zal consulteren voorafgaand aan de formele indiening, is het belangrijk deze flexibiliteit te benutten. De zomer van 2022 als uiterste moment voor formele indiening is daarbij gebaseerd op het uiterste moment waarop de Commissie 70% van de RRF-middelen moet committeren aan lidstaten, namelijk 31 december 2022, en de termijn die voorafgaand daaraan nodig is voor de beoordeling en goedkeuring van een plan. Nadat een plan formeel is ingediend door een lidstaat heeft de Commissie volgens de RRF-verordening twee maanden om dit te beoordelen en een voorstel te doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. De Raad heeft vervolgens in de regel een maand de tijd om dit uitvoeringsbesluit aan te nemen. Dit gezegd hebbende zal het kabinet streven naar het tijdig indienen van een plan zodat een overschrijding van de deadline niet dreigt.

Zoals de Minister aangeeft in zijn brief d.d. 1 november jl. heeft Nederland als enige land nog geen plannen ingediend voor het herstelfonds. Dit terwijl Nederland het geld hard nodig heeft voor economisch herstel, hervormingen en investeringen in digitalisering en klimaat. Klopt het, zo vragen de leden van de Volt-fractie, dat de Minister overweegt het geld in te zetten voor het afbetalen van al gedane investeringen (bouwsteen 1), in plaats van het geld inzetten voor nieuwe, innovatieve en kansrijke investeringen (bouwsteen 2)?

Volgens de RRF-verordening kan het plan ingevuld worden met maatregelen (hervormingen en investeringen) die na 1 februari 2020 van start zijn gegaan. Dit betekent dat maatregelen kunnen worden opgenomen waartoe reeds is besloten, of nieuwe additionele maatregelen. De keuze om invulling te geven aan het plan door middel van besloten en reeds gedekte investeringen of nieuwe investeringen, of een combinatie van beide, is aan een volgend kabinet.

Kan de Minister de ambtelijke voorbereiding voor de implementatie van het herstelfonds met de Kamer delen? Vanaf welk moment heeft het kabinet de intentie om de Kamer, decentrale overheden en andere stakeholders te consulteren?

Maandag jl. is de ambtelijke voorbereiding met uw Kamer gedeeld. De ambtelijke verkenning presenteert de mogelijkheden en keuzes bij invulling van een Nederlands Recovery and Resilience Plan. In de verkenning worden de randvoorwaarden geschetst waaraan een herstelplan moet voldoen. Daarnaast presenteert de verkenning het resultaat van ambtelijke voorbereidende inventarisaties ten behoeve van het Nederlandse RRP en gaat in op de keuzes die gemaakt kunnen worden bij het opstellen en indienen van het RRP. Het is aan het nieuwe kabinet om hier een besluit over te nemen. Het nieuwe kabinet gaat ook over wanneer en welke stakeholders geconsulteerd zullen worden.

Nederland is vaak trots op zijn positie als kenniseconomie. Deze staat echter onder grote druk. Zo zijn wij het derde land binnen de EU wiens onderwijs het meest achteruit holt. Ook onze investering conform de Lissabondoelstellingen behalen we niet, terwijl er bijvoorbeeld grote interesse bestaat bij de provincie Limburg om de plaatsing van de Einsteintelescoop in de provincie te faciliteren. De beschikbare gelden uit het herstelfonds zouden voor dit soort doeleinden, namelijk investeringen in innovatie, onderwijs, digitalisering en klimaat, benut kunnen worden. Uit de brief maken de leden van de Volt-fractie echter op dat de inzet van de Minister van Financiën zal liggen bij het afbetalen van al gedane investeringen (bouwsteen 1). Kan de Minister toelichten hoe het mogelijk is dat het beleid landelijk zo haaks op elkaar blijkt te staan (Financiën en EZK, OCW) en dat deze soms ook haaks op regionale doelen staat? Juist omdat volgens RRF consultatie van verschillende belanghebbenden plaats dient te vinden.

Het kabinet spant zich er altijd voor in om beleid van verschillende departementen niet met elkaar in tegenspraak te laten zijn, en in overeenstemming te laten zijn met de regionale doelen. Ook de inventarisatie bevat een breed pallet aan nieuwe voorstellen van de verschillende departementen. Het is aan de formatie en een nieuw kabinet om keuzes te maken over de invulling van het Nederlandse RRP.

Een inventarisatie van mogelijke hervormingen die aansluiten op de landen-specifieke aanbevelingen is volgens de brief al gedaan door ambtenaren. In welk stadium is deze inventarisatie? In welk stadium zijn de onderhandelingen hierover aan de formatietafel? Kan de Minister toezeggen dat er plannen liggen voor de nodige hervormingen op de arbeids- en woningmarkt, zodat zij na de formatie meteen geïmplementeerd kunnen worden? Wanneer zullen deze voorstellen naar de Kamer komen, zodat de Kamer meegenomen wordt in de besluitvorming hierover, zo vragen de leden van de Volt-fractie.

Binnen de ambtelijke verkenning die met uw Kamer is gedeeld, zijn geen nieuwe hervormingen geïnventariseerd. Er zijn al diverse bestaande rapporten met beleidsopties beschikbaar, o.a. op het gebied van de arbeidsmarkt (zoals CIE Borstlap, BMH-rapporten en IBO’s), die hier als basis voor kunnen dienen. Het is aan het nieuwe kabinet om de Kamer te betrekken bij de hervormingen die voortkomen uit de formatie.

Deze leden vragen voorts hoe de Minister wil omgaan met het grote aantal hervormingen en investeringen en de daarbij horende mijlpalen en targets per lidstaat. Op welke manier wil de Minister beoordelen of aan mijlpalen en targets is voldaan bij uitbetalingen, nu bijvoorbeeld het Roemeense plan alleen al 507 mijlpalen en targets bevat? Wil de Minister zelfstandig beoordelen of mijlpalen en targets gehaald zijn en zo niet, hoe wil de Minister bepalen wanneer Nederland de noodzaak ziet om de noodremprocedure te starten wanneer bepaalde mijlpalen en targets, bijvoorbeeld bij hervormingen, naar oordeel van het kabinet niet voldoende behaald zijn? Kan de Minister toelichten of en hoe de andere Europese lidstaten Nederland serieus nemen in het beoordelen van de plannen, gezien het feit dat Nederland als enige land nog geen plannen heeft ingediend?

Lidstaten kunnen tweemaal per jaar een verzoek tot uitbetaling doen. De Europese Commissie beoordeelt na een verzoek tot uitbetaling of de mijlpalen en doelen die volgens het uitvoeringsbesluit zijn verbonden aan een uitbetaling zijn bereikt. Indien de Europese Commissie tot een positieve voorlopige beoordeling komt zal zij het Economisch en Financieel Comité (EFC) om een opinie vragen over de bereikte mijlpalen en doelen. Het aantal mijlpalen en doelen is te groot om over alle zelf een oordeel te vormen. Het kabinet zal dus primair toetsen of de Europese Commissie een overtuigend oordeel velt dat mijlpalen en doelen zijn bereikt. Het kabinet zal zich bij de oordeelsvorming over de beoordeling van de Commissie voornamelijk richten op de belangrijkste hervormingsmaatregelen uit de uitvoeringsbesluiten zoals deze ook zijn weergegeven in de kabinetsappreciaties van de uitvoeringsbesluiten.

Nederland heeft in verschillende Europese gremia zijn politieke situatie toegelicht en aangegeven dat het indienen van het Nederlandse herstelplan aan het nieuwe kabinet wordt gelaten. Het kabinet heeft de indruk dat er onder de lidstaten van de Europese Unie begrip is voor de Nederlandse situatie en de uitdaging die dit oplevert voor het indienen van het herstelplan.

De leden van de Volt-fractie vragen hoe het voornemen van het kabinet om een keer per kwartaal aan de Kamer te rapporteren over de beoordeling van ingediende betalingsverzoeken door de Europese Commissie zich verhoudt met de termijnen uit de RRF. Betekent dit dat de termijn om de noodremprocedure te starten al verlopen kan zijn voordat de Kamer geïnformeerd wordt?

Zoals aangegeven in de brief van 17 september over de implementatiefase van de RRF is het kabinet voornemens om uw Kamer periodiek, namelijk eens per kwartaal, een overzicht te sturen van de definitieve beoordeling van ingediende betalingsverzoeken door de Europese Commissie.14 Dit voornemen is ingegeven door het grote aantal betalingsverzoeken en de wens om de informatievoorziening aan het parlement overzichtelijk te houden. Aangezien het gaat om een overzicht van de definitieve beoordeling is het op dat moment niet meer mogelijk om een noodremprocedure te starten. Zoals echter aangegeven in de brief is het kabinet voornemens uw Kamer onverwijld te informeren indien Nederland of een andere lidstaat noodzaak ziet tot het starten van de hierboven genoemde noodremprocedure.

De leden van de Volt-fractie vragen hoe de Minister het gebruik van het leningendeel van de RRF beoordeelt, nu veel lidstaten geen beroep blijken te doen op leningen (het leningendeel omvat 385,8 miljard euro in huidige prijzen). Wat gebeurt met het deel van fondsen waar geen beroep op wordt gedaan? Is Nederland van plan om beroep te doen op het leningendeel?

Lidstaten kunnen tot 31 augustus 2023 leningen aanvragen uit de RRF. Lidstaten die nu geen beroep doen op het leningendeel van de RRF, zouden dit dus alsnog kunnen doen. Hier moeten dan wel aanvullende investeringen en hervormingen tegenover staan. Voor zover er geen gebruik wordt gemaakt van het leningengedeelte van de RRF zal de Europese Commissie hiervoor – namens de EU – ook geen leningen hoeven aangaan op de kapitaalmarkt. Het ligt niet voor de hand dat Nederland gebruik zal maken van de leningen uit de RRF, aangezien Nederland zelf tegen gunstige voorwaarden kan lenen op de kapitaalmarkt.

Jaarverslag van de EU-begroting 2020 door de Europese Rekenkamer

De leden van de Volt-fractie lezen dat de Minister in de geannoteerde agenda schrijft: «Voor Nederland vormen het oordeel en de bevindingen van de ERK een belangrijke bijdrage aan de standpuntbepaling ten aanzien van de decharge van de EU-begroting in het algemeen en de Raadsaanbevelingen hierover in het specifiek.» De Minister gaat echter niet in op de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer om de Covid-19-uitgaven, zijnde de middelen uit Next Generation EU (NGEU) gestandaardiseerd bij te houden. Wat is de evaluatie van de Minister van deze aanbeveling? Gezien het feit dat ook Nederland met 53 procent van de Europese structuur- en investeringsfondsen adsorptie onder het EU-gemiddelde presteert, verwacht de Minister problemen met betrekking tot de uitgaven van de NGEU-middelen? Waarom scoort Nederland onder het EU-gemiddelde wat betreft adsorptiecapaciteit van EU-fondsen? Hoe kan de Nederlandse adsorptiecapaciteit worden verbeterd?

De ERK beveelt aan een gestandaardiseerde rapportage op te stellen over COVID-19-gerelateerde EU-begrotingsuitgaven. Het kabinet is voorstander van transparantie en inzichtelijkheid over de EU-uitgaven en maatregelen die de controle van deze uitgaven verder bevorderen. Daarbij merkt het kabinet ook op dat de besteding van EU-middelen reeds aan strenge rapportageverplichtingen en audits moeten voldoen. Het kabinet is van mening dat nieuw op te stellen rapporten relevante nieuwe informatie moet bevatten en in verhouding moet staan met additionele administratieve lasten.

De ERK rapporteert in hun jaarverslag over de aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft de absorptie van de ESIF-middelen die hen in het MFK 2014–2020 zijn toegewezen. Voor Nederland wordt hier inderdaad een percentage van 53% benoemd. Het is moeilijk te zeggen waarom Nederland hierin onder het EU-gemiddelde scoort. Daarbij dient het absorptiepercentage ook te worden onderscheiden van de absorptiecapaciteit. De ERK merkt terecht op dat voor het MFK 2007–2013 in het algemeen de n+2-regel gold, terwijl in het MFK 2014–2020 de n+3-regel van toepassing is. Dit betekent dat er meer tijd is om declaraties in te dienen voor projecten onder deze fondsen, waardoor het absorbtiepercentage nog verder zal stijgen. Voor bijvoorbeeld de vier landsdelige programma’s onder het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) laten de meest recente cijfers zien dat de committeringsgraad in deze programma’s boven de 100% ligt. Daarmee kan vrijval van middelen uit projecten die voortijdig stoppen, of goedkoper zijn dan eerder verwacht, alsnog worden uitgegeven. De jaarlijkse bestedingsnormen zijn de afgelopen jaren steeds gehaald. Er is dan ook geen reden om te twijfelen aan het absorptievermogen van bijvoorbeeld de EFRO-programma’s. Het kabinet heeft er alle vertrouwen in dat deze programma’s aan het einde van de subsidiabele periode een volledige besteding van de EU-middelen laat zien. Het kabinet heeft eenzelfde vertrouwen in de mogelijkheid van Nederland om NGEU-middelen te besteden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga

RRF

De leden van de Groep Van Haga hebben kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad op 8 en 9 november 2021. Zij vragen of de demissionair Minister bekend is met de voorwaarden die de EU stelt aan de 5,6 miljard euro die Nederland kan krijgen uit hoofde van het RRF, namelijk het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek en het schrappen van de aftrek voor zzp’ers.

Op basis van de RRF-criteria moeten het Nederlandse RRF-plan onder andere bijdragen aan de doeltreffende aanpak van de landenspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020. Het demissionaire kabinet is bekend met de landenspecifieke aanbevelingen die Nederland de afgelopen jaren heeft ontvangen van de Raad. De Europese Commissie heeft in informele (ambtelijke) gesprekken verwezen naar de CSRs en aangegeven dat aanvullende hervormingen op met name arbeidsmarkt en woningmarkt nodig zijn om de landspecifieke aanbevelingen adequaat te adresseren.

Hervormingen die aansluiten op de CSR om het minder stimuleren van schulden en het terugdringen van verstoringen op de woningmarkt, zijn bijvoorbeeld het versnelde afbouwen van de hypotheekrenteaftrek. Hiermee neemt ook de verstoring van koop ten opzichte van huur af. Andere additionele hervormingen die hier tevens aan bijdragen is bijvoorbeeld het overhevelen van de eigen woning plus eigenwoningschuld naar Box 3 of overwaarde bij verkoop belasten. Andere maatregelen die de opbouw van schuld tegengaan, zijn bijvoorbeeld het aanscherpen van leennormen (bijvoorbeeld LTV, LTI, DSTI-ratios). Daarnaast kan het afbouwen van de MKB-winstvrijstelling of de startersaftrek en het implementeren van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen ook bijdragen aan het aanpakken van verstoringen op de arbeidsmarkt. Daarbij past de kanttekening dat de Commissie een plan als geheel toetst op de voorwaarden uit de RRF-verordening en daarin alles meeweegt. Daarbij is één van de voorwaarden dat de hervormingen en investeringen in het plan een bijdrage leveren aan een substantieel deel van de landspecifieke aanbevelingen. Deze integrale beoordeling zien we ook bij de plannen van andere landen. Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke hervormingen die aansluiten op de landenspecifieke aanbevelingen een plaats zullen krijgen in het RRP. Bovengenoemde hervormingen zijn voorbeelden van een doeltreffende aanpak van de CSRs.

Is de demissionair Minister het met deze voorwaarden eens of zijn deze onbespreekbaar? Met welke uitgangspunten gaat hij de gesprekken en onderhandelingen met de EU aan?

Nederland maakt aanspraak op een bedrag van ca. € 6 mld. aan giften uit de Recovery and Resilience Facility (RRF). Hiervoor moet Nederland een coherent plan indienen met een gebalanceerde set aan hervormingen en investeringen. Nederland heeft zich op Europees niveau hard gemaakt voor de eis dat de herstelplannen voldoende ambitie op hervormingen bevatten. Nederland heeft actief bepleit dat landen de landspecifieke aanbevelingen van de Raad in hun herstelplan adresseren. Deze inzet van Nederland in de totstandkoming van het RRF legt dan ook de lat hoog voor ons eigen RRP. Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke hervormingen die aansluiten op de landenspecifieke aanbevelingen een plaats zullen krijgen in het RRP.

Is de demissionair Minister van mening dat Nederland uitstekend, zonder Europese inmenging, zelf als soeverein land democratisch via het parlement kan bepalen of de hypotheekrenteaftrek wel of niet beperkt/afgeschaft dient te worden? Hetzelfde geldt wat de leden van de Groep Van Haga betreft voor de aftrek zzp’ers.

Op basis van de RRF-criteria moeten het plan onder andere bijdragen aan de doeltreffende aanpak van de landspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020. Het versneld afbouwen van de zelfstandigenaftrek en de hypotheekrenteaftrek zijn mogelijke maatregelen die tegemoet zouden komen aan de landspecifieke aanbevelingen wat betreft de arbeidsmarkt en woningmarkt. Er zijn meerdere additionele hervormingen die kunnen bijdragen aan de goedkeuring van het RRP. Voor het terugdringen van schulden op de woningmarkt kan gedacht worden aan het aanscherpen van de leennormen (LTV, LTI, en DSTI-ratios). Voor het aanpakken van verstoringen op de arbeidsmarkt door ongelijke fiscale voordelen kan gedacht worden aan het afbouwen van de MKB-winstvrijstelling of de startersaftrek. Daarbij past als eerder aangegeven de kanttekening dat de Europese Commissie een plan als geheel toetst op de voorwaarden uit de RRF-verordening en daarin alles meeweegt. Het is aan de formatie om te bepalen welke voor Nederland verstandige hervormingen het nieuwe kabinet voornemens is te realiseren in de komende kabinetsperiode en welke in het plan zullen worden opgenomen. De hervormingen die uiteindelijk onderdeel zijn van het plan, zullen uiteraard volgens de reguliere procedures in uw Kamer worden behandeld. Bovengenoemde hervormingen zijn voorbeelden van een aanpak van die zou kunnen voldoen aan de CSRs; deze en mogelijke andere invullingen zullen in gesprek met de Commissie moeten worden getoetst.

De leden van de Groep Van Haga vragen de demissionair Minister of hij vindt dat Nederland met een last van 40 miljard euro inzake het RRF, waarvan 5,6 miljard euro retour komt onder draconische voorwaarden, een goede profijtelijke zaak heeft gedaan in het belang van Nederland. Indien de demissionair Minister deze vraag bevestigend antwoordt, kan hij dan het belang van Nederland en zijn burgers uitleggen, liefst kwantitatief?

Het herstelinstrument NGEU is tot stand gekomen in de unieke context van de COVID-19-pandemie. Nederland heeft zich actief ingezet om via Europese samenwerking bij te dragen aan het bespoedigen van een duurzaam herstel en het bevorderen van verdere economische groei. Het kabinet nam daarbij solidariteit tussen lidstaten en de daaraan verbonden eigen verantwoordelijkheid van lidstaten om hun economische weerbaarheid en groeivermogen te vergroten middels hervormingen en investeringen als centrale uitgangspunten.

Gezien de openheid van de Nederlandse economie is een sterke economische groei in de EU als geheel van groot economisch belang. De doelstellingen van het herstelinstrument NGEU, namelijk het bespoedigen van het herstel en het bevorderen van het groeivermogen via investeringen en hervormingen, zijn daarmee ook in het belang van Nederland. Daarnaast is het herstelinstrument een uiting van solidariteit die past bij het lidmaatschap van de EU.

Is de demissionair Minister het met de leden van de Groep Van Haga eens dat de facto het RRF niets meer of minder is dan een bouwsteen voor een verdere transferunie en welke maatregelen en acties stelt hij voor om dit te voorkomen, gegeven een recent aangenomen motie die vroeg een transferunie te voorkomen?

NGEU is opgericht als eenmalig en tijdelijk instrument in de unieke context van de COVID-19-pandemie.

Kan de demissionair Minister de reeds in een eerder commissiedebat gevraagde en toegezegde pro/con-analyse van het aan Nederland toekomende RRF-bedrag ad 5,6 miljard euro aan de Kamer doen toekomen, gegeven de voorwaarden die we nu kennen? Kortom, de voor- en nadelen van het enerzijds ontvangen van 5,6 miljard euro uit het RRF tegenover anderzijds de gevolgen van de voorwaarden die hieraan gesteld worden, zo vragen de leden van de Groep Van Haga.

De RRF heeft tot doel het economisch en sociale herstel, het groeipotentieel en de veerkracht van lidstaten te bevorderen. Mede door de goede budgettaire uitgangspositie heeft Nederland snel op het uitbreken van de coronacrisis kunnen reageren en het herstel stevig ondersteund. De rationale voor Nederland voor het RRP ligt in het bevorderen van noodzakelijke groene en digitale transities, het versterken van de economische veerkracht en het beperken van de sociale effecten van de crisis, via gerichte hervormingen en investeringen. De voorwaarden die vanuit de RRF-verordening hieraan worden gesteld, dragen juist bij aan deze doelstelling, en zijn geen nadeel van het ontvangen van de giften uit het RRF. Dit demissionaire kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus RRP, in Nederland en in andere lidstaten. Door in te zetten op structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en de groene en digitale transities, kan maximaal gebruik gemaakt worden van de Europese middelen uit de RRF.

Deze leden vragen voorts waarom de demissionair Minister de voorwaarden, met name de hypotheekrenteaftrek, inbrengt tijdens de formatieonderhandelingen zonder eerst het democratische oordeel van het parlement af te wachten. Loopt de demissionair Minister niet te ver voor de muziek uit en vindt hij niet dat hij hiermee het parlement schoffeert, mede omdat hij niet bereid was in het commissiedebat van 2 november jl. in persoon te verschijnen?

Om de formatie voor te bereiden en het indienen van het plan niet te vertragen, heeft het kabinet besloten een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan uit te laten voeren. Onderdeel van deze verkenning waren de (hoog)ambtelijke informele gesprekken met de Europese Commissie. Uit die gesprekken bleek dat de Commissie meer van Nederland verwacht op het gebied van de reeds ingevoerde hervormingen, o.a. op de arbeidsmarkt en woningmarkt, om de landspecifieke aanbevelingen adequaat te adresseren. De ambtelijke verkenning is beschikbaar gesteld aan de formatie en ook aan uw Kamer verzonden. Het is aan de formerende partijen om tot een voorstel voor een Nederlands RRP te komen.

Is de demissionair Minister het eens met de leden van de Groep Van Haga dat de plicht van een Minister om verantwoording af te leggen aan het parlement te allen tijde voorrang heeft op partijpolitieke bezigheden zoals formatieonderhandelingen? Zo nee, waarom niet? Kan de demissionair Minister dat uitleggen?

Vooropgesteld zij dat het kabinet altijd met één mond spreekt. Het kabinet legt verantwoording af, ook indien de meest betrokken bewindspersoon niet aanwezig kan zijn. Het kabinet is daarbij verantwoordelijk voor de eigen afvaardiging. Het kan voorkomen dat een Minister op enig moment niet in staat is om zelf aanwezig te zijn, bijvoorbeeld door ziekte, een buitenlandse dienstreis of anderszins. In het geval van tijdelijke afwezigheid treedt te vervangregeling in werking. Deze regeling bepaalt dat de Minister in eerste instantie vervangen wordt door de Staatssecretaris van zijn ministerie. In het geval van het Ministerie van Financiën is specifiek bepaald dat Staatssecretaris Vijlbrief in eerste instantie als vervanger van mij zal optreden en dat Staatssecretaris Van Huffelen mij vervangt als ook Staatssecretaris Vijlbrief afwezig is. Is ook deze afwezig, dan treedt een andere Minister op ter vervanging. In mijn geval betreft dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De leden van de Groep Van Haga vragen of de Minister bereid is om af te zien van de aan Nederland toekomende RRF-gelden ad 5,6 miljard euro indien de voorwaarden te streng zijn en dus de prijs te hoog is. Is de Minister bereid om de Nederlandse bijdrage aan het RRF op te schorten indien de 5,6 miljard euro met voor Nederland te stringente/ingrijpende condities gepaard gaan?

Nadat de formatie, al dan niet op hoofdlijnen, invulling heeft gegeven aan het plan, zal een specifieke projectdirectie het RRP schrijven en uitwerken. Deze projectdirectie zal tevens het plan afstemmen met de Europese Commissie. Van belang is dat het volgende kabinet een goede, integrale afweging maakt tussen verschillende beleidsdoelen. Een ambitieus plan met stevige hervormingen borgt de geloofwaardigheid van de Nederlandse inzet op structurele versteviging van de economieën van lidstaten vanuit de RRF. Daarnaast kan een ambitieus plan bijdragen aan het groeipotentieel en de economische, institutionele en sociale veerkracht versterken en de werkgelegenheid stimuleren. Dit is belangrijk voor Nederland nu, voor de EU en voor de toekomstige generaties.

Het demissionaire kabinet is ervan overtuigd dat, op basis van de RRF-criteria en het afstemmingsproces met de Europese Commissie, Nederland een ambitieus plan zal neerzetten met hervormingen en investeringen.

Mocht de demissionair Minister besluiten om het geld en de voorwaarden toch te accepteren, welke projecten ziet hij dan gegeven dat 37 procent van de gelden aan verduurzaming en 20 procent aan digitalisering moet worden gespendeerd?

Eerder is ervoor gekozen om een volgend kabinet een besluit te laten nemen over de invulling van het plan. Daarmee behoudt een volgend kabinet ook de ruimte om te kiezen welke maatregelen een plek kunnen krijgen in het nationale plan voor de komende jaren. Maatregelen die aansluiten bij de doelen van de RRF en bij de doelen van een volgend kabinet. Om de formatie voor te bereiden en het indienen van het plan niet te vertragen, heeft het kabinet in november 2020 besloten een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan uit te laten voeren. Deze ambtelijke inventarisatie bevat onder andere maatregelen die bijdragen aan de groene en digitale transitie. Het is aan het nieuwe kabinet te bepalen met welke projecten invulling zal worden gegeven aan het plan.

Indien het antwoord op voorgaande vragen inhoudt dat regels nu eenmaal regels zijn en afspraken moeten worden nagekomen, kan de Minister dan uitleggen waarom dit dan ook niet geldt voor de SGP-normen inzake onder meer Italië, Spanje en Griekenland? Tot slot vragen de leden van de Groep Van Haga in dezen of de demissionair Minister dan bereid is bovengenoemde landen strikt aan de voorwaarden van het SGP te houden. Is de demissionair Minister bereid om de oude geldende SGP-normen onverkort te handhaven en dit desnoods met een Nederlands veto af te dwingen?

Het kabinet heeft zich meermaals kritisch uitgelaten over de toepassing van het SGP en zich uitgesproken voor een striktere handhaving van de regels. De Commissie en de Raad zijn volgens het kabinet te weinig in staat gebleken om naleving van de regels te waarborgen en de regels consistent, transparant en voorspelbaar toe te passen. Om deze reden is het verbeteren van de handhaving en naleving van de Europese begrotingsregels onderdeel van de Nederlandse inzet t.a.v. de consultatiesessies over de mogelijke SGP-herziening.

Daarnaast is de algemene ontsnappingsclausule van het SGP in maart 2020 geactiveerd om lidstaten flexibiliteit te bieden om maatregelen te kunnen nemen in reactie op de coronacrisis. De algemene ontsnappingsclausule wordt gedeactiveerd wanneer de ernstige economische neergang in de EU voorbij is. Het sluiten van de clausule wordt momenteel voor 2023 verwacht, waarna de gebruikelijke toepassing van de begrotingsregels weer zal gelden. De Raad besluit, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid over beslissingen t.a.v. de verschillende stappen die binnen het SGP genomen kunnen worden, en in sommige gevallen met omgekeerde gekwalificeerde meerderheid. Het demissionaire kabinet kan niet vooruitlopen op de Nederlandse positiebepaling wanneer dergelijke stappen aan de orde komen.

Basel 3.5

De verdubbeling van de wegingsfactor inzake risico gewogen activa (RWA) van woninghypotheken raakt onze banken erg vanwege hun grote hypotheekportefeuille. De banken staan voor de keuze om kapitaal op te halen of andere activiteiten, bijvoorbeeld de kredietverlening, terug te schroeven. Hoe kijkt de Minister tegen deze problematiek aan, zo vragen de leden van de Groep Van Haga.

De leden van de Groep Van Haga vragen de Minister naar zijn kijk op de gevolgen die het voorstel van de Europese Commissie voor de herziening van de richtlijn en verordening kapitaaleisen heeft voor de Nederlandse banken, specifiek met het oog op hun hypotheekportefeuilles. Het voorstel van de Europese Commissie bevat diverse elementen die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de risicowaardering van hypotheken op de balansen van banken. Zo stelt de Europese Commissie een lidstaatoptie voor waarmee lidstaten banken kunnen toestaan om tijdens een overgangsperiode voor bepaalde laag-risicohypotheken een gunstigere behandeling toe te staan. Het doel van de Commissie is om hiermee tegemoet te komen aan de specifieke eigenschappen van hypotheekleningen. Op dit moment bestudeer ik deze voorstellen en de mogelijke gevolgen daarvan en beraad ik mij op mijn standpunt. De kabinetsinzet voor de onderhandelingen zal, zoals gebruikelijk, via een BNC-fiche met uw Kamer gedeeld worden.

Digitale Euro

Opvallend is dat er zeer weinig bekend is over de uitrol en vormgeving van de digitale euro, zo stellen de leden van de Groep Van Haga vast. Normaal gesproken wordt er een draaiboek gemaakt met wie wat doet, wie de verantwoordelijkheid draagt, wie de client acceptance doet en de controlerende functies krijgt. Kan de demissionair Minister uitleggen hoe het mogelijk is dat zo een groot en complex project zo slecht gepland en uitgewerkt is?

De leden van de fractie Van Haga vragen waarom er nog geen draaiboek beschikbaar is, waarin staat wie verantwoordelijkheid draagt, wie controlerende functies krijgt en welke rollen de verschillende partijen hebben bij de uitgifte van een digitale euro. De ontwikkeling van de digitale euro is een project dat sinds deze zomer een formele structuur kent. Binnen het Eurosysteem is de ontwikkeling van de digitale euro toen aangemerkt als officieel project. Hiermee is de tweejarige onderzoeksfase ingegaan, waarin onder andere zal worden onderzocht wat de mogelijke gebruiksmogelijkheden van een digitale euro zijn, wat er technisch mogelijk is qua ontwerpkeuzes en wat de gevolgen en risico’s voor de financiële sector en het monetaire beleid zijn. Tegelijkertijd zal er door de Europese Commissie, het Europees Parlement en door de lidstaten in de Eurogroep worden gesproken over de mogelijke doelstellingen van een digitale euro. Wat we met een digitale euro willen bereiken is namelijk vooral een politieke vraag. Uiteindelijk moeten de uitkomsten van de politieke discussie en het technische werk van het Eurosysteem ertoe leiden dat we over twee jaar een completer beeld hebben van de kansen en risico’s van en de technische mogelijkheden voor een digitale euro. Op basis daarvan kunnen we in Europa besluiten om richting een meer concreet ontwerp te werken. Tegen die tijd kan er ook meer concrete invulling worden gegeven aan vraagstukken als waar de controlerende functies komen te liggen, wie precies voor welke onderdelen verantwoordelijkheid draagt e.d.


X Noot
1

Rijkoverheid.nl, «Joint position paper Basel reforms DNB and NL MoF», 7 juni 2021, Bijlage bij Kamerstuk 21 501-07, nr. 1761.

X Noot
2

Notaoverleg 100% veilig sparen en betalen, d.d. 24-06-2020, Kamerstuk 35 107, nrs. 10 en 16.

X Noot
3

Rijksoverheid, «Joint position paper Basel reforms DNB and NL MoF», 7 juni 2021, Bijlage bij Kamerstuk 21 501-07, nr. 1761.

X Noot
4

Kamerstuk 26 234, nr. 254.

X Noot
5

CBS, Europese consumentenprijsindex (HICP), 9 oktober 2021. Europese consumentenprijsindex (HICP) (cbs.nl).

X Noot
6

Eurostat, Inflation in the euro area, oktober 2021. https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Inflation_in_the_euro_area «Euro_area_annual_inflation_rate_and_its_main_components.»

X Noot
7

CPB, Macro Economische Verkenning 2022 (Bijlage bij Kamerstuk 35 925, nr. 2).

X Noot
10

Elderson suggereerde: «introducing a legally binding requirement for banks to have such Paris-compatible transition plans as a capstone to the legislative and private sector initiatives already being put in place». Zie https://www.ecb.europa.eu/press/key/date/2021/html/ecb.sp211020~03fba70983.en.html.

X Noot
11

Afspraken vervolgproces met betrekking tot het Nederlandse Recovery and Resilience Plan (RRP), d.d.1 november 2021.

X Noot
12

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1626.

X Noot
13

Regulation (EU) 2021/241 of the European Parliament and of the Council of 12 February 2021 establishing the Recovery and Resilience Facility.

X Noot
14

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1781.

Naar boven