21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 1546 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 september 2018

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 13 september 2018 over het verslag Eurogroep en informele Ecofinraad van 7 en 8 september 2018 te Wenen (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1544) en over de brief van 24 september 2018 over de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 1 en 2 oktober 2018 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1545).

De vragen en opmerkingen zijn op 27 september 2018 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 27 september 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

De griffier van de commissie, Weeber

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de stukken voor het AO Eurogroep/Ecofinraad. De leden van de VVD hebben daarover nog een aantal vragen en/of opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie lezen, wat betreft Europese Monetaire Unie (EMU) en Europees stabiliteitsmechanisme (ESM), dat de besluitvorming pas in december 2018 verwacht wordt, maar er wordt wel gesproken over deelvoorstellen. Zij merken op dat het standpunt van de VVD-fractie is op dit punt niet veranderd. Zij zijn tegenstander van een aparte begroting voor de eurozone (met een zogenaamde «stabilisatiefunctie» voor de Eurozone). De leden van de VVD-fractie willen weten of het de bedoeling is om op deelonderwerpen al besluiten te nemen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de laatste tijd al een aantal stappen is gezet om de richtlijn om witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Deze leden zijn groot voorstander van het effectief kunnen aanpakken van witwassen en terrorismefinanciering. Zij willen weten welke lacunes er op dit moment nog in de wet- en regelgeving en het toezicht zitten, wat de bezwaren van Nederland zijn en of en hoe de problemen op een andere manier op te lossen zijn.

De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van het kunnen verlagen van de btw op e-publicaties. Tsjechië blokkeerde dit voorstel tot nu toe. De leden van de VVD-fractie willen weten of dat punt nu is opgelost. Daarnaast willen zij weten of bij een voortdurende blokkade er mogelijkheden tot derogatie zouden zijn.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet wil instemmen met de btw quick fix. Er loopt echter nog een schriftelijk overleg over dit voorstel. Hoe zorgt het kabinet ervoor dat dit niet mosterd na de maaltijd is, wat de leden van de VVD-fractie niet willen, als de vragen in het schriftelijk overleg niet zijn beantwoord voordat het kabinet met de maatregel instemt? Kunnen de vragen van genoemd schriftelijk overleg tegelijk met de beantwoording van dit schriftelijk overleg worden gedaan? De leden van de VVD-fractie willen weten wat de gevolgen zijn van het voorstel, welk overleg er is geweest met de ondernemers en wat daaruit is gekomen. Het voorstel spreekt over het verplichte btw-identificatienummer. De leden van de VVD-fractie vragen of hiermee het btw-nummer bedoeld wordt en wijzen hierbij op de eerder gestelde Kamervragen van het lid Lodders over het daarin gebruikte BSN-nummer Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1956). De leden van de VVD-fractie willen weten of, nu het probleem van het BSN-nummer in het btw-nummer voor ondernemers in Nederland nog niet opgelost is, we er straks een Europees identiek probleem bij creëren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister meer duidelijkheid te geven over opmerking in de geannoteerde agenda dat er buffers moeten worden opgebouwd vanwege de huidige economisch gunstige tijden. De leden van de CDA- fractie zijn van mening dat Nederland in deze economisch gunstige tijden in cruciale zaken moet investeren. Zoals onderwijs, veiligheid en wonen. De leden van de CDA-fractie benadrukken ook het belang van een gezond huishoudboekje voor toekomstige generaties. Maar nu, na de crisis, is het tijd om achterstallig werk te doen. Uit de miljoenennota blijkt ook dat de Minister deze beide gedachten ondersteunt. De leden van de CDA-fractie willen de Minister vragen om precies aan te geven wat deze Europese oproep betekent voor het opbouwen van buffers voor Nederland. Het zou gaan om opbouw van buffers door lidstaten met hoge publieke schulden. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister waarom dat dan ook niet geldt voor lidstaten met hoge private schulden. Tevens willen deze leden van de Minister weten hoe deze opbouw van buffers zich verhoudt tot het beleid van kwantitatieve verruiming (quantitative easing) van de Europese Centrale Bank (ECB).

Er gaat een mate van moral hazard uit van de automatische stabilatoren. De leden van de CDA-fractie hechten daarom veel waarde aan de nulmeting en een plan voor risicoreductie. Deze leden vragen de Minister wanneer er nu eindelijk stukken hierover naar de Kamer worden gezonden.

Volgens onderzoek van de Europese Commissie hebben lidstaten in 2016 bijna 150 miljard euro aan btw-inkomsten verloren. Problemen ontstaan door verschillen in de manier waarop landen omgaan met naleving van de belastingwetgeving, fraude, vermijding, faillissementen, insolventies en belastingadministratie. Het onderzoek laat zien dat het Nederlandse btw-gat daalt. Het Verenigd Koninkrijk heeft maatregelen tegen (Chinese) marktplaatsen genomen, maar het Britse btw-gat loopt juist op. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe dit Britse voorstel zich verhoudt tot het Europese voorstel om de btw-grens van 22 euro bij aankopen van buiten de Europese Unie te verlagen. Tevens vragen deze leden wat Nederland kan leren van het Britse initiatief om (al dan niet buitenlandse) marktplaatsen aansprakelijk te maken voor de afdracht van btw.

Vanwege de Brexit zou de ECB eisen dat ING en andere banken uit de eurozone hun activiteiten in Londen terugschroeven. De leden van de CDA-fractie hebben dit bericht met stijgende verbazing gelezen en vragen de Minister of de ECB in de positie is om dit te eisen van ING of enige andere individuele Europese bank. Deze leden vragen zich af of het Europese bankensysteem in gevaar komt wanneer 100 ING medewerkers in Londen zitten en niet in Amsterdam en hopen daarbij op een antwoord van de Minister. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens zo spoedig mogelijk een overzicht van welke «dwingende» aanbevelingen de ECB nog meer doet aan de financiële sector inzake de Brexit te verstrekken aan de Kamer.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofinraad 1 en 2 oktober. Zij hebben de volgende vragen.

Deze leden herkennen veel van de onderwerpen die op de agenda staan van eerdere debatten. Ten aanzien van de werking van automatische stabilisatoren verwijzen zij graag naar hun eerdere inbreng bij het schriftelijk overleg over het BNC-fiche over het commissievoorstel waaruit mag blijken dat zij een iets andere inschatting hebben van de eventuele meerwaarde van dit instrument, hoewel zij de relativeringen van de regering ten aanzien van de impact begrijpen. Zij hebben ook kennisgenomen van het artikel in ESB van enkele ambtenaren van het Ministerie van financiën, maar zij zouden graag (wellicht in de beantwoording van de vragen gesteld in dat schriftelijk overleg) een reactie krijgen op het IMF paper «A Central Fiscal Stabilization Capacity for the Euro Area» waarin juist een meerwaarde wordt gezien van een dergelijk instrument. Specifiek lezen deze leden in de annotatie dat er een moral hazard van een stabilisatiefunctie op EU-niveau zou uitgaan. Zij vragen de regering juist actief mee te denken met de voorstellen die er reeds liggen om bij de vormgeving daarvan te borgen dat dit zo min mogelijk het geval zal zijn, want veel zal afhankelijk zijn van het exacte ontwerp/design van de eligibility criteria en triggers. Tevens zijn zij benieuwd of de regering uitsluit dat zich omstandigheden voordoen waarin een land niet in aanmerking komt voor de preventieve kredietlijnen van het ESM, maar wel – vanuit het oogpunt van stabilisatie – gebruik zou willen kunnen maken van een automatische stabilisatiefaciliteit op Europees niveau.

Europees semester

De leden van de D66-fractie lezen dat zal worden teruggeblikt op het Europees Semester. Deze leden steunen de inzet om de vereisten uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) hier nauwer bij te betrekken. Zij zijn nog steeds benieuwd hoe de regering de weg naar een striktere handhaving van het SGP door alle lidstaten precies voor zich ziet. Tevens nodigen zij de regering uit om haar input/inzet voor de geplande evaluatie van het SGP later dit jaar met de Kamer te delen en een tijdpad te schetsen van deze evaluatie.

De leden van de D66-fractie lezen ook dat het anti-witwastoezicht op de agenda zal staan. Kan de regering specifieker aangeven welke nieuwe bevoegdheden de Europese Bankautoriteit (EBA) zal krijgen en welke zij daarbij met name als «verstrekkend» zou kwalificeren? De aan het woord zijnde leden kunnen zich veel voorstellen bij het verbeteren van de informatiedeling en samenwerking tussen toezichthouders, maar vragen zich tevens af welke belemmeringen er zijn voor banken in verschillende Europese landen om informatie hierover met elkaar te delen. Deelt de regering het gevoel van urgentie dat de Europese Commissie, gezien de korte reactietijd, lijkt te hebben of niet?

Naar aanleiding van de agenda vragen de leden van de D66-fractie aan de regering tevens om te reageren op het artikel «Hoofdeconoom Praet van ECB bezorgd over schaduwbanken» in het Financieel Dagblad 1(FD,) en het daarin aangehaalde rapport «EU Shadow Banking Monitor» van de European Systemic Risk Board 2. Deze leden vinden dit een serieus signaal van een uiterst goed geïnformeerde functionaris. Welke maatregelen en acties is de regering van plan voor te stellen dan wel zelf te ondernemen om de risico’s die in deze niet-bancaire sector «verscholen» zitten (bijvoorbeeld door de gesignaleerde «data gaps» te vullen) en de verwevenheid met consumentenbanken beter inzichtelijk te maken? Is de regering bijvoorbeeld bereid om te bezien op welke wijze hier een stresstest, bijvoorbeeld met een scenario waarin een liquiditeitsprobleem ontstaat, voor gedaan kan worden?

De leden van de D66-fractie steunen de inzet van de regering om bij de G20-vergadering het werk ten aanzien van fiscale transparantie te vergroten. Ook een vocale ondersteuning voor rules based multilateralisme in deze tijd van opkomend unilateralisme geen overbodige luxe.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering verwacht dat de politieke besluitvorming over het richtlijnvoorstel e-publicaties, inclusief de mogelijkheid om het btw-tarief op elektronische publicaties zoals digitale kranten en e-books te verlagen, zal leiden tot een akkoord, nu besluitvorming over dit onderwerp na de Ecofinraad in juli wederom op de agenda staat. Deze leden zijn met name benieuwd naar de positie van Tsjechië, daar zij bij eerdere besluitvorming het richtlijnvoorstel hebben tegengehouden. Hen bereiken signalen uit Brussel dat overeenstemming in zicht zou zijn. Deze leden vragen het kabinet of er voorbereidingen zijn getroffen voor het verlagen van het btw-tarief voor elektronische publicaties in het geval er een politiek akkoord wordt bereikt over dit richtlijn voorstel, aangezien het kabinet voorstander is van de gelijke behandeling van digitale en fysieke publicaties,3 voorstander is van een verlaagd btw-tarief voor digitale media4 en bij monde van Minister Slob heeft toegezegd het verlaagde btw-tarief voor elektronische publicaties bij een akkoord over dit richtlijnvoorstel «zo snel mogelijk» door te voeren.5 Deze leden vragen of het kabinet hier ook inzet op een ruime afbakening van elektronische publicaties, zodat ook de meer innovatieve vormen van digitale media onder het verlaagde btw-tarief kunnen vallen. Deze leden vragen of het kabinet nogmaals kan bevestigen dat eventueel benodigde aanpassingen binnen een uitvoeringsperiode van drie maanden voor de Belastingdienst uitvoerbaar is.6 Kan de regering aangeven op welke termijn het lage btw-tarief zou kunnen ingaan? Zou dit al in het Belastingplan 2019 mee kunnen lopen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de DENK-fractie

De leden van de DENK-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en de Ecofin. Deze leden hebben hierover een aantal vragen.

Deze leden lezen in de agenda van de Ecofin van 1 en 2 oktober dat er op de Eurotop van december gesproken zal worden over de toekomst van de EMU. In december zouden hierover dan besluiten moeten worden genomen. Maar deze mededeling is al verschillende keren gedaan. In het afgelopen voorjaar werd ook al gezegd dat er knopen zouden worden doorgehakt.

Klopt het dat deze besluitvorming in de vertraging is geschoten? Zo ja, waar ligt dat aan? Is er sprake van een gebrek aan overeenstemming?

Welke rol speelt de Frans-Duits as hierin en welke rol speelt de Minister hierin met de groep van acht landen, die de leden van de DENK-fractie ook wel de Hoekstra-8 noemen?

Kan de regering het krachtenveld schetsen? Welke landen zijn bijvoorbeeld voorstander van omzetting van het ESM in een Europees monetair fonds (EMF), en welke landen willen hierin een communautaire of juist intergouvernementele bestuursstructuur?

In hoeverre liggen voorstellen zoals een Europees Begrotingsfonds of een Europees WW-fonds nog steeds op tafel? Welke landen zijn er voor en welke ertegen?

Waarom wordt de backstop van het single resolution mechanism (SRM) pas in 2023 ingevoerd? Waarom kan dit niet sneller? Waarom kan de bijbehorende risicoreductie niet ook sneller dan in 2023 plaatsvinden?

Kan de regering een schematisch overzicht geven van de onderwerpen waarover besluiten gaan vallen, en een tijdspad wanneer deze besluiten precies gaan vallen?

II Reactie van de Minister

Versterking EMU

De leden van de CDA fractie vragen wat de Europese oproep tot het opbouwen van buffers in goede tijden betekent voor het opbouwen van buffers in Nederland. Ook Nederland bouwt buffers op in economisch goede tijden, zoals voorgeschreven door de Europese regels. Voor de crisis had Nederland een publieke schuld van 43,1%. Na de crisis bedroeg de schuld op het hoogste punt ca. 68%. De publieke schuld zal volgens de onlangs gepubliceerde miljoenennota in 2019 dalen naar 49,6% BBP. De leden van de CDA fractie willen ook weten waarom dit dan niet geldt voor lidstaten met hoge private schulden. Het klopt dat goede economische tijden vaak gepaard gaat met snelle groei van private schulden. Als onderdeel van een brede crisisaanpak is de afgelopen jaren daarom een procedure opgezet om macro-economische onevenwichtigheden, waaronder te hoge private schulden, te detecteren en te corrigeren. Het kabinet is van mening dat het potentieel van deze procedure onderbenut blijft. Ik zal komende Ecofin daarom benadrukken dat het belangrijk is dat de Europese Commissie beter gebruikt gemaakt van dit instrumentarium.

Tevens willen de leden van de CDA fractie van de Minister weten hoe deze opbouw van buffers zich verhoudt tot het beleid van kwantitatieve verruiming (quantitative easing) van de Europese Centrale Bank (ECB). Het beleid van de ECB is gericht op prijsstabiliteit en de ECB is onafhankelijk om binnen haar mandaat maatregelen te nemen. Prijsstabiliteit is namelijk van belang voor het vertrouwen in de euro en in de economie. Louter monetair beleid vormt echter niet de sleutel tot een sterkere en betere eurozone. Hier is vooral een rol voor overheden. Naast structurele hervormingen en kwalitatief hoogwaardig openbaar bestuur is begrotingsdiscipline cruciaal.

Op Europees niveau zijn de afgelopen jaren maatregelen genomen om begrotingsdiscipline te bevorderen, zoals het versterken van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). We zijn er echter nog niet en vooral overheden met hoge schulden en hoge tekorten moeten nog werk verrichten. Het kabinet wijst daarom internationaal consequent op het belang van het tegengaan van buitensporige begrotingstekorten en staatschulden, zoals ook aangegeven in de kamerbrief «Verdieping EMU»7.Van belang is daarom dat de Commissie de begrotingsregels strikt handhaaft. In gevallen waar de schuld onhoudbaar is, kan het versterken van het raamwerk voor schuldherstructurering daarnaast bijdragen aan marktdiscipline en daarmee een solide begrotingsbeleid in lidstaten bevorderen. Ook dienen landen in de eurozone het groeivermogen van hun economieën duurzaam te verhogen door het implementeren van structurele hervormingen. Hierdoor zijn schulden beter te dragen.

De leden van de CDA fractie vragen vervolgens wanneer de Kamer geïnformeerd wordt over de nulmeting en een plan van risicoreductie. Er is hiertoe in de brief8 over risicoreductie in de Europese bankensector van 24 april jl. invulling gegeven, waarbij is aangesloten bij de afspraken hierover uit het regeerakkoord en de routekaart. Ten aanzien van monetair beleid is het belangrijk te noemen dat monetair beleid onafhankelijk is en buiten de besluitvorming ten aanzien van de bankenunie valt. Naar de risico’s van het monetair beleid is vaker gekeken9, mede op het verzoek van het lid Omtzigt. Tot slot dient mijn brief10 over Risico’s Nederlandse staat als gevolg van ECB beleid van 19 januari jl. als nulmeting wat betreft de risico’s van het monetair beleid.

De fracties van Denk en de VVD hebben vragen gesteld over het proces richting de Eurotop van december dit jaar. Ter voorbereiding van de Eurotop in december wordt in de Eurogroep over deelonderwerpen gesproken. Het is in dit stadium van de discussie nog onduidelijk wat de uitkomst van de Eurotop van december zal zijn. Het is de bedoeling dat de regeringsleiders in december overeenstemming vinden over hetgeen dat in de verklaring van de Eurotop van 29 juni 2018 is opgenomen.11 Daarin staat onder andere dat gegeven het bankenpakket van mei jl. er nu gewerkt zal gaan worden aan een routekaart om politieke onderhandelingen over EDIS te starten, waarbij vastgehouden wordt aan alle elementen van de routekaart van 2016, waaronder de voor Nederland belangrijke discussies over de prudentiële behandeling van staatsobligaties. Ook is in de verklaring opgenomen dat er consensus was onder de lidstaten om het ESM de gemeenschappelijke achtervang van het SRF te maken en tegelijkertijd het ESM te versterken. Daarbij zal gewerkt worden op basis van alle elementen van een ESM-hervorming uit de brief van de voorzitter van de Eurogroep aan president Tusk12. Daarnaast zal de Eurogroep verder spreken over alle andere elementen in de brief van de voorzitter van de Eurogroep.

De fractie van Denk heeft gevraagd naar het krachtenveld rondom de hervorming van het ESM en in het bijzonder de institutionele verankering ervan. Uit de Eurotop van juni volgt dat er consensus onder lidstaten is dat het huidige (intergouvernementele) ESM kan worden versterkt. In de brief die de voorzitter van de Eurogroep heeft geschreven aan president Tusk staat dat lidstaten eventueel later kunnen besluiten om het ESM een plek te geven in het EU-raamwerk.

De fracties van Denk en D66 hebben ook gevraagd naar het krachtenveld met betrekking tot de discussie over (varianten van) een stabilisatiefunctie voor de eurozone. Tijdens de informele Ecofin hebben lidstaten van gedachten gewisseld over het voorstel van de Europese Commissie voor een Europese investeringsstabilisatiefunctie. De meningen over nut en noodzaak van een dergelijke stabilisatiefunctie zijn verdeeld. Het is geen geheim dat een aantal lidstaten voorstander is van een stabilisatiefunctie voor de eurozone en een aantal andere tegenstander. Voorstanders geven aan dat eurolanden geen eigen monetair beleid kunnen voeren en een gemeenschappelijk monetair beleid zou volgens deze lidstaten onvoldoende passend zijn voor landen die getroffen worden door een asymmetrische schok. Om dit te compenseren zou een stabilisatiefunctie nodig zijn. Een aantal lidstaten was minder uitgesproken en gaf aan dat in principe nationale begrotingen economische schokken op zouden moeten vangen, maar dat in uitzonderlijke situaties een apart fonds mogelijk ter ondersteuning kan dienen. Duitsland en Frankrijk refereerden aan de ideeën uit hun Meseberg-verklaring van juni jl.

In reactie op de vragen van de leden van D66 merkt het kabinet op dat stabilisatiefunctie inderdaad prikkels bij individuele lidstaten om verstandig economisch beleid te voeren kan verkleinen. Het kabinet zet echter ook vraagtekens bij de economische noodzaak van een stabilisatiefunctie voor de eurozone om de gevolgen van economische schokken op te vangen, zoals ook uiteengezet in de Kamerbrief met de Nederlandse visie op de toekomst van de EMU (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1262). Lidstaten kunnen asymmetrische schokken allereerst opvangen door gebruik te maken van eigen budgettaire buffers en automatische stabilisatoren in nationale begrotingen. Hiervoor dienen lidstaten hun huis op orde te hebben. De regels van het SGP zijn zo ingericht dat er al rekening wordt gehouden met de stand van de conjunctuur, waardoor ruimte ontstaat voor de werking van dergelijke stabilisatoren. In aanvulling hierop kunnen goed functionerende grensoverschrijdende kapitaal- en kredietmarkten aanzienlijk bijdragen aan het (privaat) opvangen van asymmetrische schokken. In de Verenigde Staten wordt het grootste deel van de asymmetrische schokken in staten opgevangen door dergelijke markten.

Ook kunnen veerkrachtige nationale economische structuren bijdragen aan het opvangen van schokken. De versterking van economische structuren is primair de verantwoordelijkheid van lidstaten zelf, maar ter ondersteuning bepleit het kabinet een koppeling tussen structuur- en cohesiefondsen enerzijds, en de naleving van landenspecifieke aanbevelingen en criteria van het SGP anderzijds. Ook het uitwisselen van «best practices» en het organiseren van peer pressure via het formuleren van benchmarks kan het versterken van economische structuren ondersteunen. Tot slot bestaat er met het ESM al een Europees noodfonds om – tegen strikte beleidsvoorwaarden – lidstaten te hulp te schieten door middel van leningen als zij bijvoorbeeld toegang tot financiële markten verliezen. Het kabinet merkt in reactie op een vraag van de fractie van D66 op dat bovenstaande kanttekeningen ook van toepassing zijn op de variant die wordt bepleit in het IMF-paper «A Central Fiscal Stabilization Capacity for the Euro Area».

De leden van de D66 fractie vragen hoe de regering de weg naar een striktere handhaving van het SGP door alle lidstaten precies voor zich ziet. Tevens nodigen zij de regering uit om haar input/inzet voor de geplande evaluatie van het SGP later dit jaar met de Kamer te delen en een tijdpad te schetsen van deze evaluatie. De regering blijft binnen de Raad pleiten voor een striktere handhaving van het SGP. Zowel in algemene discussies over het SGP, als bij de beoordeling van individuele lidstaten in het voorjaar van 2019. Het is echter een gegeven dat het huidige SGP veel discretionaire bevoegdheid geeft aan de Europese Commissie, die zij ook gebruikt. De Europese Commissie heeft aangegeven de evaluatie van het SGP in 2019 te zullen uitvoeren, met eind 2019 als uiterste publicatiedatum. De Kamer zal via de geannoteerde agenda voor de Eurogroep/Ecofinraad worden geïnformeerd over de Nederlandse opstelling ten aanzien van de evaluatie.

Anti-witwaswetgeving

De leden van de VVD-fractie willen weten welke lacunes er op dit moment nog in de wet- en regelgeving en het toezicht zitten, wat de bezwaren van Nederland zijn en of en hoe de problemen op een andere manier op te lossen zijn. Naar aanleiding van de eerder deze maand getroffen schikking met ING heb ik De Nederlandsche Bank (DNB) gevraagd om nadere informatie over het toezicht op de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Ik heb daarbij onder andere gevraagd of DNB met de huidige anti-witwasregelgeving over de benodigde bevoegdheden beschikt om adequaat toezicht te houden.

Deze informatie heb ik op 25 september jl. ontvangen en met uw Kamer gedeeld. Hieruit blijkt dat DNB geen lacunes in de wet- en regelgeving waarneemt. Wel geeft DNB aan dat komende periode moet blijken of de aanscherpingen naar aanleiding van de implementatie van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn (AMLD4) op 25 juli 2018, in de praktijk voldoende zijn. Daarnaast geeft DNB aan dat zij haar integriteitstoezicht blijft ontwikkelen en zich in internationaal verband inzet voor de ontwikkeling van richtlijnen en good practices voor de toezichtpraktijk.

Ook wijst DNB op het belang van de internationale samenwerking in het integriteitstoezicht op grensoverschrijdende activiteiten van banken om nationale toezichthouders effectiever toezicht te kunnen laten. Dit sluit aan bij de recent door de Europese Commissie gedane voorstellen tot versterking van informatiedeling en samenwerking tussen de verschillende toezichthouders, waar Nederland groot voorstander van is.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering specifieker kan aangeven welke nieuwe bevoegdheden de Europese Bankautoriteit (EBA) zal krijgen en welke zij daarbij met name als «verstrekkend» zou kwalificeren? Daarnaast vragen zij zich af welke belemmeringen er zijn voor banken in verschillende Europese landen om informatie hierover met elkaar te delen. Tot slot vragen zij of de regering het geval van urgentie deelt dat de Europese Commissie lijkt te hebben. Naleving van de anti-witwas regels en beheersing van de integriteitsrisico’s door financiële instellingen is belangrijk voor het vertrouwen in de financiële sector. Recente voorbeelden van waar dat niet goed ging, hier maar ook in andere landen, onderstrepen nogmaals het belang van goed toezicht en handhaving. Mijn inzet in Europees verband is om te bezien of bredere herziening van het stelsel nodig is om het anti-witwasbeleid effectiever te maken. Nederland is dan ook, zoals reeds boven genoemd, groot voorstander van de Commissievoorstellen die zien op het versterken van informatiedeling en betere samenwerking tussen de verschillende toezichthouders.

Daarnaast krijgt de EBA in het Commissievoorstel onder andere de bevoegdheid om nationale toezichthouders een aanwijzing te geven. Indien deze niet wordt opgevolgd zou zij zelf een beslissing moeten kunnen nemen direct gericht aan een financiële instelling. Bij de uitwerking van dit voorstel is het belangrijk om te bezien om welke bevoegdheden het precies gaat en op welke manier die ingrijpen op het huidige stelsel. Door het ontbreken van een impact assessment zal er voldoende tijd moeten worden genomen om te analyseren hoe verstrekkend de nieuw voorgestelde bevoegdheden van de EBA in de praktijk zullen zijn.

Nederland steunt het gezamenlijk optrekken in Europa om witwassen te bestrijden. Het is daarbij verstandig om te onderzoeken of een centrale rol aan de EBA kan worden gegeven en hoe die eruit zou moeten zien. Hierover en de andere onderdelen van het voorstel wil ik de komende tijd meer duidelijkheid krijgen van de Europese Commissie. Zoals gebruikelijk zal het kabinet haar standpunt ten aanzien van Commissievoorstellen middels een BNC-fiche met uw Kamer delen. Ik kom hierin uitgebreider terug op uw vraag hoe ik de voorgestelde nieuwe bevoegdheden van de EBA beoordeel.

Bankenunie

De leden van de D66-fractie vragen welke maatregelen en acties de regering van plan voor te stellen dan wel zelf te ondernemen om de risico’s die in deze niet-bancaire sector «verscholen» zitten (bijvoorbeeld door de gesignaleerde «data gaps» te vullen) en de verwevenheid met consumentenbanken beter inzichtelijk te maken. Ook vragen zij of de regering bijvoorbeeld bereid is om te bezien op welke wijze hier een stresstest, bijvoorbeeld met een scenario waarin een liquiditeitsprobleem ontstaat, voor gedaan kan worden.

Enerzijds is het «schaduwbankwezen» een belangrijke bron van financiering voor financiële markten. Anderzijds moet oog worden gehouden voor de potentiele risico’s van deze sector. Gezien de aard van de activiteiten en de huidige marktomstandigheden blijft het daarom van groot belang dat potentiële risico’s in het schaduwbankwezen geanalyseerd worden en dat maatregelen worden getroffen waar zich risico’s opbouwen. Op microniveau houden autoriteiten toezicht op financiële instellingen, zoals banken, verzekeraars, pensioenfondsen, en vermogensbeheerders. Als onderdeel van dit reguliere toezicht wordt liquiditeit reeds meegenomen. Op macroniveau wordt het financiële systeem in zijn geheel gemonitord. De European Systemic Risk Board (ESRB) kijkt hiernaar in Europa en de Financial Stability Board (FSB) doet dat mondiaal. De FSB en de ESRB monitoren ook de verschillende types «schaduwbank». De FSB doet hiervoor internationale beleidsaanbevelingen. Die worden veelal op Europees niveau geïmplementeerd. Systeemrisico’s worden verder meegenomen in de stresstesten van onder andere de Europese bankenautoriteit (EBA) en de Europese autoriteit voor de verzekeringssector en de bedrijfspensioensector (EIOPA). Op instellingniveau vinden stresstesten plaats voor fondsen die het karakter hebben van een «schaduwbank». Hierbij wordt gekeken naar liquiditeit en dit wordt gerapporteerd aan de toezichthouder. Ten aanzien van data over deze sectoren werkt de FSB samen met toezichthouders aan het verbeteren van deze datastromen. Dit ondersteunt het kabinet.

De leden van DENK vragen waarom de backstop van het single resolution mechanism (SRM) pas in 2023 wordt ingevoerd. Zij vragen of dit niet sneller kan en waarom de bijbehorende risicoreductie niet ook sneller dan in 2023 plaatsvinden. De afspraken over de backstop van het SRF zijn onderdeel van de routekaart voor voltooiing van de bankenunie die in 2016 door de Raad, onder Nederlands voorzitterschap, werd afgesproken. Voor een eventueel eerder invoeren van de backstop, moet wat Nederland betreft sprake zijn van aantoonbare risicoreductie. Nederland houdt ten aanzien van de backstop vast aan deze routekaart. In april dit jaar is uw Kamer per brief geïnformeerd over de stappen ten aanzien van risicoreductie die in de afgelopen jaren zijn ondernomen («nulmeting»), alsmede de inzet voor Nederland richting de toekomst.13 Ook staat in de brief van Eurogroep-voorzitter Centeno dat de instellingen in 2020 een rapport zullen presenteren over de voortgang op risicoreductie.14 Dit rapport zal de politieke beslissing voeden over het eventueel eerder dan eind 2023 activeren van de backstop. In de Europese discussies heeft NL ook de onderwerpen uit de brief van april ingebracht. Ik zal uw Kamer uiteraard op de hoogte houden.

Brexit

De CDA-leden vragen zich af of het Europese bankensysteem in gevaar komt wanneer 100 ING-medewerkers in Londen zitten en niet in Amsterdam en hopen daarbij op een antwoord van de Minister. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens zo spoedig mogelijk een overzicht te verstrekken van welke «dwingende» aanbevelingen de ECB nog meer doet aan de financiële sector inzake de Brexit aan de Kamer. Het is verstandig dat bedrijven, waaronder financiële instellingen, zich voorbereiden op de Brexit en in hun voorbereidingen rekeningen houden met een zogenaamde harde Brexit. Het is aan toezichthouders, de ECB voor de grote eurozone banken, om hierop toe te zien. De ECB heeft op meerdere momenten publiekelijk gecommuniceerd over de verwachtingen die ze heeft richting banken onder haar toezicht in relatie tot Brexit.15. Zo moeten EU-bankengroepen ervoor zorgen dat cruciale functies (zoals zelfstandige toegang tot financiële markten, lokaal risicomanagement dat past bij de activiteiten voor/aan EU-klanten) vervuld moeten kunnen worden in en vanuit de EU. De ECB moet als toezichthouder immers grip hebben op de risico’s die zich kunnen voordoen wanneer banken eurozone/EU-klanten bedienen. Eventuele dwingende aanbevelingen van de ECB aan financiële instellingen zijn toezichtvertrouwelijk en een aangelegenheid tussen de toezichthouder en de instellingen. Het is aan instellingen zelf om hier eventueel over te rapporteren.

BTW

De leden van de VVD-fractie vragen naar het btw-dossier over de quick fixes. Het kabinet kan aangeven dat tijdens de onderhandelingen het oorspronkelijke voorstel van de Commissie zodanig is aangepast dat de huidige tekst alleen nog verbeterpunten bevat zonder de koppeling met de door Nederland niet gewenste invoering van de figuur van de certified taxable person. Besloten is de andere onderdelen van het voorstel over te hevelen naar het richtlijnvoorstel met daarin de technische details van het definitieve btw-systeem. Tijdens de onderhandelingen is op het laatste moment voor de Ecofin van juni ook een nieuw verbeterpunt toegevoegd, namelijk het herstel van de koepelvrijstelling op korte termijn op Europees niveau. Door dit nieuwe, vijfde, verbeterpunt kon in juni geen overeenstemming worden bereikt. Het voorzitterschap heeft daarom besloten de oorspronkelijke vier verbeterpunten te agenderen en een verklaring van de Raad en de Commissie toe te voegen over het vijfde verbeterpunt. Over de richtlijntekst bestaat overeenstemming. Wel wordt er nog gesproken over de exacte bewoording van de verklaring. De verwachting is dat dit een akkoord niet in de weg staat.

Het voorstel omvat de volgende verbeterpunten ten aanzien van het bestaande systeem:

  • vereenvoudiging en harmonisatie van de regels voor voorraad op afroep;

  • vereenvoudiging en harmonisatie van de regels om te zorgen voor rechtszekerheid bij ketentransacties;

  • vereenvoudiging en harmonisatie van de regels voor het bewijs van intracommunautair vervoer van de goederen om een intracommunautaire levering van goederen van btw vrij te stellen. Deze maatregel wordt separaat geregeld in een wijzigingsvoorstel voor een Uitvoeringsverordening;

  • vermelding van het btw-identificatienummer van de klant op de listing als een materiële voorwaarde om een intra-EU levering van goederen van btw vrij te stellen;

Voorafgaand en tijdens de onderhandelingen is er overleg geweest met het bedrijfsleven. De eerste drie verbeterpunten zijn zelfs zelf aangedragen door het bedrijfsleven. Deze onderwerpen worden namelijk op een verschillende manier behandeld in de lidstaten. Hierdoor werd een lappendeken aan regels veroorzaakt die het grensoverschrijdend handelen voor ondernemers belemmeren. Door deze verbeterpunten zijn de regels nu geharmoniseerd en zullen de administratieve lasten voor het bedrijfsleven verminderen.

Het vierde verbeterpunt is aangedragen door de belastingdiensten, aangezien het gebruik van een onjuist btw-identificatienummer het toezicht en de fraudebestrijding bemoeilijkt. Het verbeterpunt regelt dat een onjuist btw-identificatienummer of een ontbrekend nummer leidt tot weigering van toepassing van het 0%-tarief bij handel tussen lidstaten. Ondernemers hebben wel de mogelijkheid om alsnog met een juist nummer te komen.

Op de vragen over het btw-identificatienummer kan het kabinet melden dat op het moment dat het btw-identificatienummer van eenmanszaken niet meer gebaseerd zal zijn op BSN van de ondernemer, het BSN ook niet meer gebruikt zal worden voor intracommunautaire transacties. Dit verbeterpunt creëert wat dat betreft dus geen nieuwe problematiek.

De leden van de VVD-fractie en de leden van de D66-fractie vragen naar de stand van zaken omtrent het btw e-publications dossier. Ik kan u mededelen dat ik verwacht dat er op de Ecofin van 2 oktober hierover een akkoord zal worden bereikt. In de laatste onderhandelingsfase heeft Tsjechië zijn bezwaren ingetrokken. Het dossier is daarom niet langer meer een onderwerp ter bespreking, maar op de Ecofin zal enkel worden vastgesteld dat sprake is van een politiek akkoord. In een latere fase, zodra het werk van onder andere de juristen-linquisten is afgerond, zal het dossier voor daadwerkelijke aanname worden geagendeerd.

Vooruitlopend op deze aanname treft het kabinet voorbereidingen. Zoals de D66-fractie ook aangeeft is het kabinet voorstander van de gelijke behandeling van digitale en fysieke publicaties. Ik wil dit graag snel gaan regelen, maar ik ben ook voor een ordentelijk proces. Dit proces behelst onder andere afstemming met de sector en met de Minister van OCW. Van groot belang in dit proces is de fiscale afbakening. Mede deze fiscale afbakening bepaalt de uitvoerbaarheid van deze maatregel. Zodra de wetgeving is afgerond en daarmee de fiscale afbakening bekend is, heeft de Belastingdienst ten minste drie maanden nodig om de aanpassingen door te voeren. Het bedrijfsleven/de sector heeft mogelijk een langere invoeringstermijn nodig, hierover zal dus ook gesproken worden. Verder zal er ook dekking moeten worden gevonden om deze maatregel in te voeren. Ik kan daarom in dit stadium geen zekerheid geven over een termijn.

De e-commerce richtlijn is aangenomen in de Ecofin van december 2017. Hierin wordt geregeld dat voor leveranciers uit derde landen er een einde komt aan de btw-vrijstelling op leveringen van goederen aan Europese consumenten met een waarde van maximaal 22 euro. Met de afschaffing van deze vrijstelling wordt een level playing field gecreëerd, aangezien EU-verkopers niet langer benadeeld worden omdat zij wel btw moesten afdragen voor goederen met een waarde onder de 22 euro. Om de btw-afdracht door niet EU-ondernemers te vergemakkelijken, wordt hen de mogelijkheid geboden om van de one-stop shop (OSS) gebruik te maken bij afstandsverkopen van buiten de EU van goederen met een waarde van maximaal 150 euro. Ter voorkoming van dubbele heffing wordt de invoer bij opgaaf van een geldig OSS-nummer dan niet belast met btw.

Het aangenomen e-commerce pakket voorziet ook in een maatregel dat wanneer de niet-EU ondernemers die goederen verkopen via een elektronisch platform, dat platform in hun plaats als belastingplichtige wordt aangemerkt. Als gevolg van deze maatregel wordt het aantal belastingplichtigen waarmee de Belastingdienst te maken heeft fors beperkt. Nederland is op dit moment bezig met de voorbereiding van de implementatie van dit deel van het pakket en inwerkingtreding is voorzien op 1 januari 2021, zoals ook is afgesproken op EU-niveau.

Het Verenigd Koninkrijk is met de maatregel op de richtlijn vooruitgelopen. Daarbij kan het platform in bepaalde gevallen (proportionaliteit) aansprakelijk gesteld kan worden voor niet afgedragen btw in de plaats van de niet-EU ondernemer. Duitsland heeft een soortgelijke maatregel aangekondigd. Dit is ook mogelijk op grond van de richtlijn. Vanaf 1 januari 2021 gaat een en ander ingevolge de e-commerce richtlijn verder, omdat het platform waarover de niet-EU ondernemer zijn goederen verkoopt dan altijd de belastingplichtige is in plaats van de niet-EU ondernemer. Nederland is op dit moment niet voornemens om vóór 2021 tussentijdse maatregelen in te voeren zoals het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Zoals hierboven aangegeven werkt Nederland momenteel naar inwerkingtreding van deze maatregel (samen met de overige maatregelen van het 2021-deel van het pakket) per 2021.

Naar boven