21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 1544 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 september 2018

Hierbij zend ik u het verslag van de Eurogroep en informele Ecofinraad van 7 en 8 september 2018 te Wenen.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

Verslag Eurogroep en informele Ecofinraad 7 en 8 september te Wenen

Eurogroep

Reguliere samenstelling

Bezoek Commissie Economische en Monetaire Zaken van het Europees Parlement

In de Eurogroep is een bespreking geweest met Roberto Gualtieri, de voorzitter van de Commissie Economische en Monetaire Zaken (ECON) van het Europees Parlement (EP). Deze parlementaire commissie houdt zich onder meer bezig met het economisch en monetair beleid van de Unie, vrij verkeer van kapitaal, mededinging en belastingen. Dhr. Gualtieri onderstreepte het belang van democratische controle op de ontwikkeling van financieel-economische instrumenten in Europa en gaf aan dat het EP graag betrokken is bij de discussies de komende maanden.

Thematische discussie over groei en banen – allocatieve efficiëntie

De Eurogroep heeft een discussie gevoerd over allocatieve efficiëntie die werd ingeleid door Christopher Pissarides, een Cypriotisch-Britse wetenschapper. Allocatieve efficiëntie betreft de mate waarin de productiefactoren in een veranderende economie tijdig en soepel naar de juiste bedrijven en sectoren in de economie worden verplaatst. Dit draagt bij aan productiviteitsgroei en schokabsorptie, hetgeen ook voor de eurozone zeer relevant is. Er bestaan op dit moment nog aanzienlijke verschillen in allocatieve efficiëntie tussen de EMU landen. De discussie richtte zich op de structurele hervormingen die nodig zijn om allocatieve efficiëntie te waarborgen. Daarbij is het van belang dat werkenden duurzaam inzetbaar blijven en het overstappen van werknemers naar nieuwe opkomende sectoren wordt vergemakkelijkt. Daarbij werd aandacht gevraagd voor eurozone brede investeringen in technologie, artificiële intelligentie en onderwijs. De discussie ging over het vergroten van arbeidsmobiliteit binnen Europa en hoe de beperkingen daarbij verminderd kunnen worden.

Missie naar Portugal in het kader van post-programma surveillance

De Eurogroep heeft een terugkoppeling ontvangen over de achtste missie in het kader van post-programma surveillance (PPS) naar Portugal, die plaatsvond van 5 tot 12 juni dit jaar.1 De voornaamste bevindingen van de missie waren positief.2 De economie laat een robuuste groei van 2,7% in 2017 zien, al zal deze iets afnemen naar niveaus die gelijk zijn aan het gemiddelde van de eurozone. Ondanks het feit dat banken stabieler zijn geworden, blijven verdere maatregelen nodig om het niveau van niet-presterende leningen (NPLs) naar beneden te brengen. Daarnaast wijzen de instellingen erop dat de gunstige economische omstandigheden een kans bieden om publieke en private schulden verder terug te dringen en de economische productie – die achter blijft bij de rest van de eurozone – te vergroten. Er was weinig discussie over de PPS missie in de Eurogroep. De volgende PPS missie naar Portugal is gepland in het najaar van 2018. Lidstaten hebben niet geïntervenieerd.

Inclusieve samenstelling

Follow-up Eurotop van juni, inclusief backstop

De Eurogroep heeft van gedachten gewisseld over de Economische en Monetaire Unie (EMU), ter opvolging van de Eurotop van 29 juni jongstleden (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1354), met in het bijzonder aandacht voor de gemeenschappelijke achtervang (common backstop) van het gemeenschappelijk resolutiefonds (Single Resolution Fund; SRF). Tijdens de Eurotop van 29 juni jl. is een verklaring opgesteld over de EMU.3 Daarin staat onder andere dat er consensus was onder de lidstaten om het ESM de backstop van het SRF te maken en tegelijkertijd het ESM te versterken. Daarbij zal gewerkt worden op basis van alle elementen van een ESM-hervorming uit de brief van de voorzitter van de Eurogroep aan president Tusk.4 In de Eurotop van december 2018 zal weer gesproken worden over de toekomst van de EMU. Om in december besluiten te kunnen nemen over al deze elementen, wordt in de Eurogroep de komende tijd over deelonderwerpen gesproken.

De Eurogroep heeft deze keer voornamelijk van gedachten gewisseld over de voorwaarden waaronder het ESM de backstop van het SRF zou kunnen zijn. Een onderdeel daarvan is de besluitvorming over het verstrekken van leningen van het ESM aan de SRB. Sommige lidstaten zijn voorstander van het delegeren van deze beslissing aan de managing director van het ESM. Nederland heeft gepleit voor unanieme besluitvorming in de Raad van bewind van het ESM zodat alle lidstaten dienen in te stemmen met een besluit. Omdat bij de afwikkeling van financiële instellingen snelle besluitvorming nodig is, zal het ESM voor deze besluitvorming in de Raad van bewind wel een besluitvormingsprocedure moeten ontwikkelen die dat mogelijk maakt.

Daarnaast is beperkt gesproken over de risicoreductie die nodig is voor het mogelijk eerder dan aan het eind van 2023 invoeren van de backstop. Sommige lidstaten zijn van mening dat reeds voldoende risicoreductie is bereikt. Nederland behoort tot de landen die erkennen dat belangrijke stappen zijn gezet in het reduceren van de risico’s in het bankwezen, maar verlangen nog het realiseren van verdere risicoreductie. In lijn met de brief van Eurogroepvoorzitter Centeno aan de voorzitter van de Europese Raad (van juni 2018) zullen de Europese instellingen in 2020 een rapport presenteren over risicoreductie op het gebied van MREL en niet-presenterende leningen (NPLs).

Verder is stilgestaan bij de intergouvernementele overeenkomst betreffende de overdracht en mutualisatie van de bijdragen aan het gemeenschappelijke afwikkelingsfonds (IGA). Sommige lidstaten gaven aan dat volgens hen deze overeenkomst aangepast dient te worden als de backstop voor eind 2023 wordt ingevoerd, omdat de backstop anders tot die tijd niet op dezelfde wijze functioneert als daarna. Dit komt doordat de IGA voorschrijft dat tot eind 2023 leningen die de SRB aangaat (als de beschikbare middelen in het SRF zijn uitgeput) terugbetaald moeten worden door de financiële instellingen in het land waar de afwikkeling plaatsheeft. Na 2023 worden leningen van de SRB terugbetaald door alle financiële instellingen in de bankenunie. Nederland heeft aangegeven geen voorstander te zijn van een aanpassing van de IGA. Aanpassing van de IGA zou kunnen inhouden dat de in 2014 overeengekomen geleidelijke mutualisatie in het SRF wordt versneld. Daarnaast is aanpassing van de IGA ook niet noodzakelijk om de backstop operationeel te maken. De afspraken die gemaakt zijn, gaan wat Nederland betreft over een gemeenschappelijke financiering van de achtervang (via het ESM) en niet per se over de terugbetaling ervan. Ook andere lidstaten waren geen voorstander van het aanpassen van de IGA. Aanpassing van de IGA vergt door het intergouvernementele karakter bovendien instemming van de nationale parlementen.

Vraag dhr. Van Rooijen over terugtrekken middelen uit een noodfonds (uit AO Ecofin 6 september jl.)

Tijdens het algemeen overleg d.d. 6 september 2018 vroeg dhr. Van Rooijen mij in te gaan op de mogelijkheid van lidstaten om zichzelf en hun middelen terug te trekken uit een noodfonds dat voor banken is bedoeld naar aanleiding van een interview van voormalig Eurogroep-voorzitter Dijsselbloem in de Volkskrant. Op grond van de SRM-verordening doen alle lidstaten die meedoen aan het Europese bankentoezicht (SSM) automatisch mee aan het Europese resolutiemechanisme. Lidstaten met de euro doen automatisch mee met Europees toezicht en resolutie. Niet-eurozone lidstaten kunnen een nauwe samenwerking aangaan met de ECB en daardoor ook deel uitmaken van de bankenunie. Dit is tot op heden nog niet het geval. Op grond van de SRM-verordening kan deze nauwe samenwerking ook worden beëindigd. De niet-eurozone lidstaat kan dan onder voorwaarden een beroep doen op bijdragen die de betrokken lidstaat aan het resolutiefonds heeft overgedragen, en die nog niet zijn gebruikt of gemutualiseerd. Daarnaast hebben de deelnemende lidstaten onderling een intergouvernementele overeenkomst (IGA) afgesloten. Daarin staat onder andere dat de overdracht van contributies aan het resolutiefonds voorwaardelijk is aan behoud van het afgesproken resolutieraamwerk (de SRM verordening).

Informele Ecofinraad

Voor de Presidency Issues notes die besproken zijn tijdens de Informele Ecofinraad in Wenen verwijs ik u naar mijn brief en bijlagen van 3 september jl.5 Om uw Kamer zo goed mogelijk te informeren hebben we u deze stukken gestuurd op de dag dat de documenten door het Oostenrijks voorzitterschap werden verspreid onder de deelnemers van de informele Ecofinraad. Het is niet gebruikelijk dat lidstaten de stukken opgesteld door het voorzitterschap reeds voorafgaand aan de vergadering verspreiden.

Europese Investeringsbank

De Europese Investeringsbank (EIB) is besproken tijdens een werklunch van de Ecofinraad. De aanleiding voor het gesprek is het 60-jarige bestaan van de EIB. Dit jubileum biedt de gelegenheid om los van de dagelijkse gang van zaken van de Bank strategische onderwerpen te bespreken.

Een van deze onderwerpen betrof de additionaliteit van activiteiten van de EIB aan de markt. Nederland heeft het belang van deze additionaliteit benadrukt. Daarbij heeft Nederland aangegeven dat de EIB juist tijdens de financiële crisis veel additionaliteit heeft geleverd, toen de mogelijkheden voor financiering van projecten door de markt beperkter waren. Deze anticyclische rol van de EIB is daarmee een belangrijk aspect van deze additionaliteit. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over de kapitaalverhoging van de EIB na vertrek van het VK hard gemaakt voor een evenwichtig pakket met ook hervormingen van de governance van de EIB. Tijdens de werklunch heeft Nederland aangegeven dat de implementatie van deze governance hervormingen voortvarend dienen te worden opgepakt. Enkele lidstaten hebben in de onderhandelingen over de vervanging van het Britse kapitaal aangegeven dat zij additioneel kapitaal (cash) aan de EIB willen verstrekken. Deze wens is tijdens de werklunch herhaald.

Implicaties van een stijgende rente

De Ecofinraad heeft van gedachten gewisseld over de eventuele gevolgen van een stijgende rente, ingeleid door presentaties van het Centre for European Policy Studies (CEPS)6 en de Bank for International Settlements (BIS). Bij deze bespreking waren naast de Ministers van Financiën ook de Presidenten van de Centrale Banken aanwezig.

Een hogere rente kan het voor bedrijven, overheden en huishoudens duurder maken om activiteiten te financieren of om schulden te herfinancieren. Wanneer er een toename is in het aantal partijen dat moeite heeft om te voldoen aan verplichtingen kan dat gevolgen hebben voor de financiële stabiliteit. Indien banken geld voor lange tijd hebben uitgeleend tegen een lagere rente, kan een stijgende rente hun marge raken. Daarom is het zaak dat banken over stabiele financiering beschikken en hun renterisico adequaat beheersen. Een stijging van de rente zal de vermogenspositie van verzekeraars en pensioenfondsen naar verwachting verbeteren. Volgens DNB loopt de gevoeligheid voor rentestijgingen voor het Nederlandse bedrijfsleven uiteen en hangt dit samen met de manier van financieren van een bedrijf. Over huishoudens stelt DNB dat deze recent minder gevoelig zijn geworden voor een rentestijging omdat zij meer aflossen, en vaker voor een langere rentevaste periode kiezen.7

Het is daarbij van belang dat schulden worden afgebouwd en buffers worden opgebouwd, zowel publiek als privaat. Waar het afbouwen van schulden partijen minder gevoelig maakt voor schommelingen in de rente, zorgt de opbouw van buffers ervoor dat eventuele schommelingen makkelijker kunnen worden opgevangen. Nederland heeft aangegeven dat de financiële sector door de invoering van verschillende maatregelen de afgelopen jaren weerbaarder is geworden, maar dat verschillende afspraken en wetgeving nog moeten worden geïmplementeerd. Ook andere lidstaten gaven aan dat er verschillende stappen zijn gezet die de financiële stabiliteit hebben vergroot en de financiële sector weerbaarder hebben gemaakt voor renteschommelingen, zoals strengere kapitaaleisen en macroprudentiële maatregelen.

Het economisch potentieel en risico’s van crypto-activa

De Ecofinraad heeft van gedachten gewisseld over de inzet ten aanzien van crypto-assets en (proportionele) regelgevingsmogelijkheden, ingeleid door een presentatie van Bruegel8. Dit onderwerp staat op de agenda omdat er veel ontwikkelingen rond crypto-assets zijn. Bij deze bespreking waren naast de Ministers van Financiën ook de Presidenten van de Centrale Banken aanwezig.

Veel lidstaten gaven aan zoekend te zijn naar welke maatregelen het meest geschikt zijn voor crypto-assets en dat er meer begrip dient komen over wat voor financiële activa crypto-assets precies zijn en hoe zij exact gedefinieerd moeten worden. Daarnaast gaven meerdere lidstaten aan dat het van belang is dat consumenten en investeerders goed worden geïnformeerd over de risico’s. Lidstaten gaven aan dat passende regelgeving nodig is om innovatie en technologische vooruitgang niet onnodig af te remmen en de risico’s juist te adresseren. Deels hebben lidstaten nationale maatregelen getroffen. Anderzijds lijkt er consensus dat internationale maatregelen het meest effectief zijn, gezien het digitale en daarmee grensoverschrijdende karakter. De Europese Commissie is in dit kader bezig met een FinTech actieplan.

Ook wordt, op nationaal niveau, een advies hierover momenteel in een gezamenlijke AFM/DNB-werkgroep voorbereid. Het advies aan de Minister van Financiën wordt in oktober verwacht. Aan de hand van het advies van AFM en DNB zal ook de verdere Nederlandse inzet in Europa bepaald worden. Een update aan de Tweede Kamer is toegezegd in de tweede helft van 2018.

MFK: Verdieping EMU

De Europese Commissie heeft tijdens de informele Ecofinraad haar voorstellen in het kader van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027 gepresenteerd. Het betrof drie voorstellen die gezamenlijk zijn besproken:

  • (i) InvestEU. Met InvestEU worden diverse huidige financiële instrumenten voor het bevorderen van investeringen samengevoegd in een centraal garantiemechanisme voor investeringen. Tevens wordt het mogelijk om de uitvoering van InvestEU bij meerdere partijen te beleggen, waar er nu nog sprake is van een exclusief uitvoeringsmandaat door de EIB.

  • (ii) Een Europese Investeringsstabilisatiefunctie. Het voorstel voorziet erin dat de Europese Commissie een lening verstrekt aan een lidstaat die wordt getroffen door een (grote) asymmetrische economische schok om publieke investeringen op peil te houden. Dit moet voorkomen dat de periode van economische tegenspoed wordt verlengd door wegvallende investeringen. De Europese Commissie sluit hiervoor zelf een lening af op de financiële markt. In het voorstel wordt vastgelegd dat het totale bedrag aan uitstaande leningen op basis van het instrument niet meer dan 30 miljard euro zal bedragen. De EU-begroting zal garant staan voor deze leningen. Voor deze garantstelling wil de Commissie gebruik maken van de ruimte tussen het betalingenplafond van het MFK en het maximum aan eigen middelen dat de Europese Commissie mag ophalen volgens het Eigenmiddelenbesluit. Naast het beschikbaar stellen van een lening voorziet het voorstel ook in het wegnemen van de rentelasten van de lening, door middel van het verstrekken van een subsidie die gelijk staat aan de totale rentekosten. Deze rentesubsidie zal worden verstrekt uit een nieuw op te richten intergouvernementeel fonds.

  • (iii) Het Hervormingsondersteuningsprogramma (Reform Support Programme). Het voorgestelde programma bevat drie instrumenten, welke door lidstaten op vrijwillige basis kan worden benut. Het totale programma kent een budget van 25 miljard euro voor de gehele periode 2021–2027.

    • (1) Een financieel ondersteuningsinstrument of Reform Delivery Tool, waaruit lidstaten een financiële bijdrage kunnen ontvangen na de implementatie van structurele hervormingen zoals geïdentificeerd in de context van het Europees Semester (met een grootte van 22 miljard euro);

    • (2) een instrument voor technische assistentie, wat een voortzetting is van het huidige Structural Reform Support Programme (SRSP) en waar lidstaten op eigen initiatief bij de Commissie een verzoek kunnen indienen voor technische assistentie op een breed scala aan beleidsterreinen (met een grootte van 840 miljoen euro); en

    • (3) een convergentiefaciliteit waaruit niet-eurolanden die willen toetreden tot de eurozone extra financiële en technische assistentie kunnen krijgen (met een grootte van 2,16 miljard euro).

Het kabinet heeft de Tweede Kamer middels BNC-fiches op de hoogte gebracht van haar opvattingen over de Commissievoorstellen over InvestEU9, een Europese investeringsstabilisatiefunctie10 en een Europees hervormingsondersteuningsprogramma11.

In de Ecofinraad waren verschillende lidstaten, waaronder Nederland, in principe positief over het idee voor InvestEU, met name omdat het diverse financiële instrumenten samenvoegt en overlap daarmee wordt vermeden. Er waren nog wel verschillende vragen, met name wat betreft de governance structuur en de daarbij behorende rolverdeling tussen de Commissie en de EIB. Meerdere lidstaten gaven daarbij aan het positief te vinden dat nationale stimuleringsbanken en -instellingen (zoals het voorziene InvestNL) ook toegang krijgen tot InvestEU. Daarbij werd wel de kanttekening gemaakt dat de EIB de belangrijkste partner zou moeten blijven. De Europese Commissie bevestigde dat het niet de intentie heeft om een bankiersrol te vervullen.

Ten aanzien van het hervormingsondersteuningsprogramma richtten de interventies van de Ministers zich met name op de Reform Delivery Tool. Meerdere lidstaten gaven aan voorstander te zijn van het idee om financiering vanuit de Europese begroting via dit instrument te koppelen aan hervormingen. Lidstaten lieten daarbij blijken dat het de voorkeur heeft om de Reform Delivery Tool te verankeren in de cyclus van het Europees Semester. Ook waren er meerdere lidstaten die een sterke rol voor de Raad zien in besluitvorming over de uitkeringen via dit programma. Er waren ook lidstaten die minder positief waren over dit voorstel, met name omdat het ten koste zou kunnen gaan van de bestaande structuurfondsen en omdat een Reform Delivery Tool zich te veel zou inmengen in nationale beleidsvoering. Dit zou het eigenaarschap onder lidstaten ten aanzien van de hervormingen beperken. Nederland is in beginsel positief over de inbedding van het instrument in het reeds bestaande Europees Semester, zodat het instrument de reeds bestaande peer pressure en peer review tussen lidstaten in de Raad versterkt. Het Commissievoorstel roept echter wel vragen op. Zo vraagt Nederland zich bijvoorbeeld af hoe het stimuleren van hervormingen door middel van deze financiële ondersteuning zich zal verhouden tot het stimuleren van dezelfde hervormingen via conditionaliteiten in de ESI-fondsen.

Over het voorstel voor een stabilisatiefunctie voor de eurozone waren de meningen in de Ecofinraad sterk verdeeld. Meerdere lidstaten zijn voorstander. Zij geven aan dat eurolanden geen eigen monetair beleid kunnen voeren en een gemeenschappelijk monetair beleid zou volgens deze lidstaten onvoldoende passend zijn voor landen die getroffen worden door een asymmetrische schok. Om dit te compenseren zou een stabilisatiefunctie nodig zijn. Een aantal lidstaten was minder uitgesproken en gaf aan dat in principe nationale begrotingen economische schokken op zouden moeten vangen, maar dat in uitzonderlijke situaties een apart fonds mogelijk ter ondersteuning kan dienen. Duitsland en Frankrijk refereerden aan de ideeën uit hun Meseberg-verklaring van juni jl., zoals een Europese werkloosheidsverzekering, en werken deze ideeën momenteel verder uit.

Andere lidstaten, waaronder Nederland, zijn geen voorstander van een stabilisatiemechanisme voor de eurozone om de gevolgen van economische schokken op te vangen. Nederland heeft in de Ecofinraad haar standpunt inhoudelijk toegelicht. Ten eerste lopen conjunctuurontwikkelingen al behoorlijk synchroon in de eurozone en is er dus slechts beperkt sprake van asymmetrische schokken. Ten tweede kunnen lidstaten schokken opvangen door gebruik te maken van eigen budgettaire buffers en zogenoemde automatische stabilisatoren in nationale begrotingen. Lidstaten die voldoen aan de regels van het SGP en hun overheidsschuld niet uit de hand hebben laten lopen, zijn in staat vrijwel alle economische schokken op te vangen. Ten derde bestaat er met het ESM al een zogenoemde «lender of last resort» waar lidstaten in nood een beroep op kunnen doen. Tot slot heeft Nederland aangegeven dat in de eurozone veel winst te behalen valt (en al behaald is) met het afmaken van de bankenunie en kapitaalmarktunie. Flexibele economieën en goed functionerende grensoverschrijdende krediet- en kapitaalmarkten dragen namelijk bij aan de (private) schokabsorptiecapaciteit van lidstaten binnen een muntunie. Zo is in de Verenigde Staten aanzienlijk meer sprake van grensoverschrijdende schokabsorptie tussen staten via kapitaal- en kredietmarkten dan in de eurozone. Nederland heeft daarbij aangegeven dat er al veel aandacht is voor de bankenunie en dat gezien het belang voor stabilisatie meer aandacht besteed zou mogen worden aan de ontwikkeling van de kapitaalmarktunie. In de discussie over de toekomst van de EMU en gedachtewisselingen over de nut en noodzaak van een stabilisatiefunctie zou de werking en versterking van de kapitaalmarktunie volgens Nederland zodoende meer nadrukkelijk aan bod mogen komen.

Belastingheffing in de digitale economie

Tijdens de informele Ecofinraad is gesproken over de twee richtlijnvoorstellen van de Europese Commissie over belastingheffing in de digitale economie. Zoals ook tijdens eerdere besprekingen van dit onderwerp, geven veel lidstaten uiteindelijk de voorkeur aan een langetermijnoplossing die op mondiaal niveau, in OESO-verband, wordt besproken. Veel lidstaten merkten daarbij wel op dat het goed is dat op EU-niveau niet wordt gewacht op deze oplossing, maar dat in de tussentijd in EU-verband wordt gesproken over een kortetermijnoplossing, de digitaledienstenbelasting. Ook Nederland heeft aangegeven mee te willen denken met deze voorstellen, maar heeft ook enkele kritische kanttekeningen geplaatst. Voor de digitaledienstenbelasting is een horizonbepaling belangrijk voor Nederland. Bovendien wil Nederland dat wordt gekeken hoe moet worden omgegaan met bedrijven die weinig of geen winst maken. Ook heeft Nederland aangegeven dat aandacht voor een zorgvuldige implementatie belangrijk is. Sommige andere lidstaten vroegen ook aandacht voor mogelijk gevolgen van een eventuele digitaledienstenbelasting voor de relatie tussen de EU en de Verenigde Staten. Ook vroegen sommige lidstaten zich af hoe de digitaledienstenbelasting zou passen in de bestaande vennootschaps- en omzetbelastingregels. Hoewel de meeste lidstaten zich constructief opstellen, werd ook duidelijk dat er nog geen overeenstemming is bereikt. De komende maanden zal verder worden gesproken over deze voorstellen. Het Oostenrijkse voorzitterschap hoopt voor het einde van het jaar een akkoord te bereiken over de voorstellen. Dit is een vrij ambitieuze doelstelling en het is onzeker of dit gaat lukken gezien de weerstand over de voorstellen bij sommige lidstaten.

Naar boven